Vragen van het lid De Groot (D66) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het artikel «Natuurclubs willen af van landbouwgif dat akkers oranje kleurt» (ingezonden 25 april 2018).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 4 juni 2018)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Natuurclubs willen af van landbouwgif dat akkers oranje kleurt»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10

Hoe verenigt u het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland met het principe van geïntegreerde gewasbescherming dat stelt dat niet-chemische beschermingsmiddelen de voorkeur dienen te krijgen?

Hoe verenigt u het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland met het principe van geïntegreerde gewasbescherming dat stelt dat een beschermingsmiddel doelgericht en met zo min mogelijk bijeffecten dient te zijn?

Bent u van mening dat het «resetten» van grasland hiermee past binnen een geïntegreerde gewasbescherming?

Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland, lettend op de gevolgen voor de waterkwaliteit, biodiversiteit, de bodem en insecten?

Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland op grond die in bezit is van natuurorganisaties of overheden?

Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland op grond die in bezit is van natuurorganisaties of overheden, wanneer de betreffende eigenaar het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland niet wenselijk acht?

Hoe bent u van plan om het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland verder terug te brengen?

Bent u bereid om met grondeigenaren, provincies, gemeenten en andere belanghebbenden in gesprek te gaan om het gebruik van glyfosaat voor doeleinden die niet binnen een geïntegreerde gewasbescherming passen, zoals voor het «resetten» van grasland, terug te dringen en hierover afspraken te maken? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid om het gebruik van glyfosaat dat niet een direct gewasbeschermingsdoel dient, bij agronomische toepassing, aan verdere beperkingen te onderwerpen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is momenteel bezig met het herbeoordelen van alle toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland. Het Ctgb zal deze toepassingen alleen opnieuw toelaten als veilig gebruik voor mens, dier en milieu mogelijk is conform de wettelijke beoordelingskaders. Ik wacht de resultaten hiervan af.

Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik mij – samen met de landbouwsector – wil inzetten voor het verminderen van het gebruik van glyfosaat (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1074). Ik ben inmiddels in gesprek met LTO Nederland over het terugdringen van het gebruik onkruidbestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat. Hierin komt uiteraard ook het gebruik van glyfosaat voor het vernieuwen van grasland aan de orde, dat bijvoorbeeld nodig kan zijn om aanwezige meerjarige onkruiden, zoals kweek, effectief te bestrijden.

Het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is sinds 1 november 2017 verboden. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren wordt onder andere teruggedrongen via de green deal «verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen».

Partijen als Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer kunnen in overeenkomsten met agrarische ondernemers ook nu al randvoorwaarden opnemen. Dit kunnen ook randvoorwaarden zijn over het al dan niet gebruiken van bepaalde toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen. Daar waar dit past bij mijn streven naar verdere verduurzaming van gewasbescherming, juich ik dit toe.

Ik zal uw Kamer separaat informeren over de uitvoering van de motie De Groot, waarin de regering wordt verzocht het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest) te verbieden (Kamerstuk 27 858, nr. 426).

Naar boven