27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 410 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2017

In deze brief geef ik – mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – invulling aan enkele toezeggingen die de Minister van Economische Zaken heeft gedaan in het dertigledendebat over «voor bijen schadelijke landbouwpesticiden» op 28 september 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 6, item 7).

Het betreft de volgende toezeggingen:

  • het verstrekken van informatie over de voorgenomen wetswijziging om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor particulieren te verbieden en het hierin meenemen van een nationaal moratorium voor neonicotinoïden;

  • het eventueel verstrekken van informatie over de zuiveringsplicht voor glastuinbouwbedrijven en de criteria die gehanteerd worden bij het later ingaan van deze verplichting voor collectieve installaties.

Wijziging Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft uw Kamer recent geïnformeerd over het ingezette beleid voor het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren. Dit beleid omvat ook het in gang zetten van een wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zodat het juridisch mogelijk wordt om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren te verbieden (Kamerstuk 27 858, nr. 392). Deze wetswijziging is in voorbereiding.

Ik kan deze wijziging niet aangrijpen om een nationaal verbod op neonicotinoïden mogelijk te maken. Aanvullende nationale bepalingen over de goedkeuring van werkzame stoffen of de toelating van gewasbeschermingsmiddelen die verder gaan dan de Europees geharmoniseerde regelgeving op dit gebied zouden het gelijke speelveld binnen Europa ernstig verstoren.

Bovendien biedt deze Europees geharmoniseerde regelgeving de mogelijkheid de goedkeuring van werkzame stoffen of de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in te trekken als op basis van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis blijkt dat niet langer voldaan wordt aan de randvoorwaarden, waardoor het gebruik van de stof of het middel onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van mens, dier of voor het milieu met zich brengt. Ik ben uiteraard altijd bereid om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de Europese Commissie te attenderen op mogelijke nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Ik wil daarnaast nogmaals benadrukken dat gewasbeschermingsmiddelen niet zomaar ingezet worden binnen de landbouw. Agrarische ondernemers zetten deze middelen in voor het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden én het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige productie. Tegelijkertijd moeten we natuurlijk zorgen dat de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vermindert.

Ik pak deze uitdaging met de sector op door nog meer in te zetten op geïntegreerde gewasbescherming. Dat houdt in: eerst inzetten op preventie en monitoring, dan de niet-chemische maatregelen en als slotstuk het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Het is daarbij van belang dat haalbare, betaalbare en milieuvriendelijke niet-chemische alternatieven beschikbaar komen en dat agrarische ondernemers de beschikbare alternatieven ook breed gaan toepassen. Als het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dan tóch nog nodig is, gaat mijn voorkeur uit naar het gebruik van laag-risicomiddelen en basisstoffen. Ik zet me hiervoor in op nationaal en Europees niveau.

Zuiveringsplicht glastuinbouw

Het kabinet heeft uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over de zuiveringsplicht voor de glastuinbouw en de procedure die van toepassing is op het eventuele uitstel daarvan met maximaal drie jaar voor collectieve installaties (Kamerstukken 32 627 en 27 858, nrs. 19 en 25, Kamerstuk 32 627, nrs. 20 en 21 en Kamerstuk 27 858, nrs. 344 en 374).

Hierbij lag de aandacht met name op het tot stand komen van het hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw in 2015 en het uitvoeren daarvan. Zoals in de brieven aan uw Kamer destijds is beschreven, was de uitkomst in dit hoofdlijnenakkoord een delicate balans tussen enerzijds milieuafwegingen en anderzijds economische afwegingen. Daarmee werd invulling gegeven aan een haalbare en betaalbare oplossing, zoals was gevraagd met de motie van de leden Bosman en Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 259).

Dit betekent:

  • het bieden van een maatwerkmogelijkheid in het Activiteitenbesluit milieubeheer aan het bevoegd gezag – lees gemeenten en waterschappen – om collectieve installaties zo spoedig mogelijk na 1 januari 2018, maar uiterlijk voor 1 januari 2021 in gebruik te laten zijn;

  • dat voor het invullen van deze maatwerkmogelijkheid een stappenplan is afgesproken, beginnend met het aanleveren van een lijst met kansrijke locaties door LTO Glaskracht Nederland eind 2015, het uitwerken van voorstellen in business cases in 2016 en eindigend met het toetsen van de business cases en het nemen van een formeel besluit door het bevoegd gezag in 2017. Bij het toetsen van de business cases wordt onder andere gekeken naar de praktische toepasbaarheid van het voorstel en een realistische tijdsplanning.

Het Activiteitenbesluit milieubeheer – waarin de zuiveringsplicht is vastgelegd – treedt op 1 januari 2018 in werking. Hierop is één uitzondering. Het artikel dat de mogelijkheid regelt om bij maatwerkvoorschrift te bepalen dat de zuiveringsplicht niet geldt voor bedrijven die een collectieve zuivering opzetten tot uiterlijk 1 januari 2021, treedt direct in werking.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven