Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27858 nr. 327 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27858 nr. 327 |
Vastgesteld 28 oktober 2015
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 8 juni 2015 over wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 315) en over de brief van 1 juli 2015 over de reactie op de motie van het lid Jacobi over een nationale lijst van criteria voor laagrisicomiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 321).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 september 2015 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 27 oktober 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
De adjunct-griffier van de commissie, De Vos
Inhoudsopgave |
blz. |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie |
5 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie |
6 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
8 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
10 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
12 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie |
13 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie |
14 |
II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris |
15 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw teneinde het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw uit te bannen. Deze leden zijn zeer kritisch op de voorgenomen wijziging en de gevolgen. Zij zien aanleiding voor het stellen van een aantal vragen.
In de brief (Kamerstuk 27 858, nr. 315) geeft de Staatssecretaris aan dat de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt een bijdrage te leveren aan de doelstellingen voor waterkwaliteit en het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe met de voorgenomen wijziging van het Besluit deze doelstellingen concreet worden gehaald? Kan de Staatssecretaris dit met cijfers onderbouwen? De voorgenomen wijziging van het Besluit voorziet in een verbod op het gebruik van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op verharde terreinen vanaf begin 2016 en overige (onverharde) terreinen vanaf eind 2017. Dit betekent dat er alternatieven aangewend moeten worden waar nodig voor onkruidbestrijding en gewasbescherming. Kan de Staatssecretaris aangeven of bij het opstellen van de voorgenomen wijziging van het Besluit de beschikbare alternatieven zijn onderzocht? Zo ja, is hierbij ook gekeken naar wat de effecten zijn van de beschikbare alternatieven op het milieu en de volksgezondheid? Kan de Staatssecretaris hier nader op in gaan? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is meegenomen in de voorgenomen wijziging van het Besluit?
Overigens merken de leden van de VVD-fractie op dat in de brief met Kamerstuknummer 27 585, nr. 314 de zinsnede «beperken van het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid.» is opgenomen. De Leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat dit een typefout in de brief van de Staatssecretaris is.
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verminderd en dat het water schoner is geworden. Heeft de Staatssecretaris overwogen om met de producenten van gewasbeschermingsmiddelen in overleg te treden en afspraken te maken om de ingezette trend voort te zetten in plaats van een verbod in te stellen? Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom zij een verbod noodzakelijk acht in het licht van de ontwikkelingen die de sector heeft ingezet? De leden van de VVD-fractie zijn bang dat hiermee de sector haar inspanningen haar producten verder te innoveren zal staken en hiermee de afhankelijkheid van «verouderde» producten blijft bestaan. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij deze zorgen met de leden van de VVD-fractie deelt?
De Staatssecretaris geeft in de Nota van Toelichting aan dat de ambities zijn aangescherpt en dat vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Deze leden vragen hoe een algeheel verbod past binnen het terugdringen van een vermijdbaar gebruik. Is een algeheel verbod niet een te rigoureuze manier om deze doelstelling te bereiken?
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater gelden twee kwantitatieve doelstellingen. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de huidige stand van zaken met betrekking tot deze doelstellingen. Daarnaast zouden deze leden graag een overzicht zien van hoe de afgelopen jaren de trend in het aantal overschrijdingen is geweest op beide doelstellingen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Voorts zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe de spreiding van het aantal overschrijdingen over het land verdeeld is. Kan de Staatssecretaris een overzichtskaart geven waarbij aangegeven wordt hoe deze spreiding is?
Volgens de Staatssecretaris zijn de initiatieven van de afgelopen jaren nog ontoereikend om de beleidsdoelstellingen te halen. Kan de Staatssecretaris dit nader onderbouwen? Kan zij aangeven waarom ze gekozen heeft voor verbod? In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de afgelopen tien jaar technieken op de markt zijn gekomen, waarmee op verharde oppervlakken zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt bestreden. Kan de Staatssecretaris aangeven welke technieken dit zijn, en welk effect deze alternatieven hebben op het milieu en de volksgezondheid?
60% van de vracht aan glyfosaat in de Maas is afkomstig uit Duitsland, België en Frankrijk. In hoeverre is een verbod in Nederland effectief voor het behalen van de doelstellingen, wanneer meer dan de helft van de vracht afkomstig is uit het buitenland? De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of het niet effectiever is om afspraken te maken met de bovenstrooms gelegen landen over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van eenzijdig een verbod in te stellen?
In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de effecten zijn van alternatieven van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op het milieu en de volksgezondheid. In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat met «niet-chemische onkruidbestrijding» de technieken voor mechanische of thermische onkruidbestrijding worden bedoeld. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen wat de risico’s zijn van deze bestrijdingstechnieken, zo is hen bekend dat een aantal jaar geleden een huis in Utrecht is afgebrand door toedoen van thermische onkruidbestrijding. Kan de Staatssecretaris nader ingaan op de risico’s van deze alternatieven? Daarnaast zijn er bijkomende effecten denkbaar bij het inzetten van de genoemde alternatieve technieken, zoals een verhoogde uitstoot van schadelijke stoffen door brandstofverbruik. De leden van de VVD-fractie maken zich hier zorgen over. Kan de Staatssecretaris aangeven welke bijkomende effecten er bij het gebruik van de alternatieven zijn en waarom deze minder schadelijk worden geacht voor de directe omgeving en de volksgezondheid?
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris een aantal alternatieven voor «niet-chemische onkruidbestrijding». Voor deze leden is het belangrijk dat deze technieken op vergelijkbare schaal aanwezig zijn als (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Staatssecretaris aangeven of het aanbod van de alternatieven voldoende is om op een gelijk niveau de (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te vervangen?
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat dit besluit geen of een beperkte toename van de lastendruk en nalevingskosten genereert. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris dit nader kan onderbouwen? Er zal immers in nieuwe technieken moeten worden geïnvesteerd en nieuwe middelen worden aangeschaft. Dit vergt een investering en vormt hiermee een extra druk op de begroting van bijvoorbeeld gemeenten. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zij van mening is dat dit meevalt?
De Staatssecretaris stelt dat de nalevingskosten kunnen variëren van enkele tienduizenden tot enkele honderdduizenden euro’s. Dit baart de leden van de VVD-fractie toch zorgen. Dit is een grote marge en biedt dus een grote mate van onzekerheid. Is het mogelijk om de kosten als gevolg van dit besluit beter in kaart te brengen? En kan de staatsecretaris aangeven of de kosten die gemaakt moeten worden, opwegen tegen de mogelijke effecten van de niet-chemische alternatieven op milieu en volksgezondheid?
Door de voorgenomen wijziging van het Besluit zien de leden van de VVD-fractie een verzwaring van de toezichtstaken. Er wordt immers in het besluit een onderscheid aangebracht in de gebieden waar wel, of waar niet, gebruik mag worden gemaakt van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden vrezen hiermee een verzwaring van de toezichtstaak van de NVWA en de waterschappen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen waarom zij toch van mening is dat de voorgenomen wijziging geen verzwaring vormt voor de toezichthouders?
De Staatssecretaris verwacht dat er bereidheid is tot spontane naleving van de voorschriften. De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarop deze verwachting gebaseerd is? En is het gebruikelijk bij het opstellen van beleid om uit te gaan van spontane naleving? Zijn er afspraken gemaakt over naleving van de voorgenomen wijziging van het Besluit?
Bent u bekend met het artikel uit de Friesch Dagblad (d.d. 8 april 2015)1 waarin wordt gesteld dat chemische gewasbeschermingsmiddelen via internet en/of in andere Europese landen volop verkrijgbaar zijn? Veelal zijn de verhoudingen in deze producten ook nog eens slechter voor het milieu? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit een wenselijk effect van het Besluit? Hoe gaat u het Besluit handhaven in het licht hiervan?
In reactie op de Motie Jacobi (Kamerstuk 27 858, nr. 289) stelt de Staatssecretaris dat zij niet tot een nationale laagrisicolijst kan komen vanwege een mogelijk ongewenst «slingereffect». Dit «slingereffect» zou ontstaan doordat er binnen de Europese Unie nog wordt gewerkt aan Europese cirteria voor laagrisicostoffen. Deze criteria zijn nog niet door de gezamenlijke lidstaten vastgesteld. De Staatssecretaris wil voorkomen dat er op de nationale lijst middelen komen te staan, die later door Europese criteria geschrapt dienen te worden. Dit kan echter ook de andere kant op werken. De leden van de VVD-fractie maken zich in dat licht zorgen over het voorgenomen besluit om (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te verbieden, terwijl de Europesen criteria nog niet zijn vastgesteld voor laagrisicostoffen. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of een verbod niet te ver gaat nu er nog gewacht wordt op de Europese criteria.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn op hoofdlijnen tevreden met de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij hebben nog enkele vragen over de praktische gevolgen van dit voorstel, met name met betrekking tot het verbod op de zogenoemde laagrisico-middelen.
De leden van de PvdA-fractie maken een onderscheid tussen het gebruik van glyfosaat houdende en overige chemische bestrijdingsmiddelen. Deze leden hebben op basis van het voorzorgsbeginsel al langer de wens tot een verbod op het gebruik van glyfosaat houdende middelen te komen, dit met name vanwege de risico’s voor de humane gezondheid.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de juridische hardheid van het besluit om het gebruik van alle chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te verbieden. Deze leden vragen de Staatssecretaris met name om in te gaan op het advies van de Landsadvocaat d.d. 6-2-2014 met betrekking tot glyfosaat houdende middelen en de juridische onderbouwing van een algeheel verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van PvdA-fractie verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of de EU Verordening voor de markttoelating van bestrijdingsmiddelen (1107/2009) een grond bevat om toelatingen van middelen in te trekken als de Kaderrichtlijn Water-doelen in gevaar komen.
Deze leden erkennen de conclusie van het RIVM dat ook laagrisicomiddelen de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Zij zien de noodzaak van het halen van de doelen in de Kaderrichtlijn Water en zien de urgentie van het nemen van maatregelen. Bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de normoverschrijdingen. De leden van de PvdA-fractie zijn gezien het feit dat laagrisico-middelen vaak in grote hoeveelheden moeten worden toegepast van mening dat het professioneel gebruik van laagrisico-middelen geen optie is.
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of een beperkt gebruik van bepaalde laagrisicomiddelen door particulieren op verhard oppervlak onaanvaardbare milieuschade met zich meebrengt. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de vraag op welke termijn een bepaalde selectie van laagrisicomiddelen voor particulier gebruik op verhard oppervlak in de toekomst kan worden toegestaan. De leden van de PvdA-fractie refereren daarmee aan de poging om in Europees verband tot toelatingscriteria voor laagrisicomiddelen te komen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de alternatieven die beschikbaar zijn voor zowel professionele gebruikers als voor particulieren voor specifiek glyfosaat houdende en voor specifiek laagrisico-middelen. Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de zorgen die er in de markt zijn over het gebruik van niet beoordeelde en niet goedgekeurde alternatieven als bijvoorbeeld azijn en zout, en de (mogelijke) schadelijkheid daarvan voor de gezondheid en het milieu. Zij verzoeken de Staatssecretaris om het gebruik van niet-goedgekeurde middelen (zoals azijn en zout) door particulieren te onderzoeken en monitoren.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris het kostenverschil (voor professioneel en particulier gebruik) tussen niet-chemische en chemische onkruidbestrijding inschat en vragen haar daarop in te gaan.
Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de Green Deal voor gebruik van glysofaat houdende middelen op sport- en recreatieterreinen. De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat in de provincie Noord-Brabant 13% van de gemeenten chemievrij beheer uitvoert op sportvelden en is benieuwd of dit bewijst dat chemievrij beheer op sportvelden een reel alternatief is. De leden van voornoemde fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op welke maatregelen op korte termijn kunnen worden genomen om het gebruik te verminderen op sport- en recreatieterreinen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de mogelijkheid om mechanische en thermische onkruidbestrijding (borstelen en branden) in plaats van glyfosaat houdende en andere chemische middelen toe te passen op verhardingen op industrieterreinen.
De leden van de PvdA-fractie zijn ook van mening dat er kritisch moet worden gekeken naar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de stand van de wetenschap met betrekking tot de noodzaak van toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw en de mogelijke effecten hiervan op de volksgezondheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Zij zijn verheugd dat er een wettelijk verbod komt op het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Zij hebben evenwel enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor een verschil in inwerkingtreding tussen gebruik op verhard en onverhard terrein en er wordt uitgegaan van een nader te bepalen datum.
Deze leden zijn blij met de flinke verhoging in reductiepercentages wat betreft de overschrijdingen van milieu- en drinkwaternormen, maar vragen waarom zeker met betrekking tot de drinkwaternorm niet een streefwaarde van 100% wordt gehanteerd. Verder menen zij dat acht jaar een wel erg lange termijn is waarin naar reductie toe wordt gewerkt. Zij vragen waarom de gewenste afname van het aantal overschrijdingen niet eerder gerealiseerd kan worden, zeker gezien de kwaliteit van het oppervlaktewater van Nederland in vergelijking met de rest van Europa en het aantal normoverschrijdingen van glyfosaat en andere bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gebruikt voor drinkwaterproductie.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het goedkeuringsproces van de EU over de toelating van glyfosaat is gebaseerd op gegevens van chemische bedrijven waaronder Monsanto. Wat is in dit goedkeuringsproces gedaan met de bevindingen van de WHO en andere onderzoeken die wijzen op een verhoogd risico op kanker en geboorteafwijkingen? Deze leden vragen wat de inzet van Nederland in deze gaat zijn. Waarom volgt Nederland niet het voorbeeld van onder andere Frankrijk om een verbod uit te vaardigen? Welke andere lidstaten zijn inmiddels tot een verbod overgegaan?
Kan worden toegelicht op welk moment alternatieven (financieel dan wel technisch) «ontoereikend» worden bevonden? Er wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschatting van terreinbeheerders, hoe wordt erop toegezien dat zij beschikken over alle nodige relevante kennis om tot een gedegen afweging te kunnen komen? Verder vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het besluit ruimte biedt voor nieuwe inzichten, die een eventuele verdere beperking wenselijk en/of mogelijk maken.
Deze leden merken op dat de EU-richtlijn in verschillende lidstaten op verschillende wijze wordt geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Hoe is het toezicht op naleving van (Europese) regelgeving in de buurlanden geregeld, is er sprake van onderlinge samenwerking en afstemming in het stroomgebied?
De leden van de SP-fractie vragen waarom de doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit en volksgezondheid tot nu toe niet zijn gerealiseerd. Hoe gaat dit besluit wel tot het behalen van de doelstellingen leiden?
Waarom worden in situaties waar een verplichting tot onkruidbestrijding bestaat (zowel verhard als onverhard terrein) eventuele alternatieven als niet afdoende beoordeeld? Deze leden vragen om een verdere toelichting waarom in genoemde situaties (zoals industrie- defensie- en luchthaventerreinen) een alternatief technisch of financieel niet haalbaar zou zijn.
Kan worden toegelicht waarom met betrekking tot sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven niet-chemische middelen als ontoereikend worden beoordeeld? Waarin verschillen deze terreinen van soortgelijke terreinen die niet onder de uitzonderingsbepaling vallen? Verder wijzen deze leden op het gebruik van juist deze terreinen door een breed publieke en kwetsbare groepen zoals kinderen. Kan worden toegelicht waarom niet is gekozen voor een verbod (met overgangstermijn), zeker in het licht van de EU-Richtlijn die stelt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om deze reden geminimaliseerd of verboden moet worden op terreinen zoals sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven? De leden van de SP-fractie menen dat een verbod voor deze terreinen versneld ingevoerd dient te worden om gebruikers van de (speel)terreinen te beschermen.
Ook vragen deze leden waarom niet wordt overgegaan tot een verbod voor niet-professionele gebruikers. Het handhaven van specifiek en juist gebruik is immers vrijwel niet te handhaven.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de verdere ontwikkeling van groene gewasbeschermingsmiddelen wordt gestimuleerd.
Deze leden vragen op welke wijze wordt toegezien op informatieverspreiding naar en naleving door alle partijen, aangezien wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van extra lastendruk. Kan hier meer specifiek op ingegaan worden? Zij vragen verder om een toelichting op de handhaving bij niet professionele gebruikers. Vertrouwen is goed, maar wordt er niet teveel geleund op de goede wil van de betrokkenen, aldus deze leden. Zij vragen de Staatssecretaris hier verder op in te gaan.
Waarom is geen gehoor gegeven aan de oproep van de Unie van Waterschappen om, met inachtneming van een overgangstermijn, geen uitzondering te maken voor sportterreinen en siertuinen? Welke afwegingen hebben hierbij een rol gespeeld?
De leden van de SP-fractie menen dat afzien van een generieke uitzondering voor laagrisicomiddelen een stap in de goede richting is. Wel merken zij op dat er nog steeds veel onduidelijkheid blijft bestaan over toekomstig gebruik van deze middelen. Op welke termijn komt hier duidelijkheid over? Ook vragen deze leden op welke wijze de uiteindelijke lijst vastgesteld gaat worden. Zij stellen vast dat dit gaat gebeuren zonder enige invloed van het parlement. Op welke wijze gaan bezwaren geuit door onder andere de leden van de SP-fractie meegenomen worden bij de uiteindelijke besluitvorming?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn niet overtuigd van de juridische houdbaarheid, de noodzaak en de proportionaliteit van het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
Allereerst zijn de leden van de CDA-fractie ontstemd over de wisselvalligheid van de besluitvorming, eerst zouden laagrisicomiddelen worden toegestaan, 1 juli 2015 deelde de Staatssecretaris echter mee dat het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen inclusief laagrisciomiddelen in de publieke ruimte verboden zal worden. Dat het verbod voor laagsrisicomiddelen gaat gelden, is niet eens opgenomen in het voorliggende besluit. Deze vinden dit onzorgvuldig beleid. Zij verzoeken daarom met klem dat de Staatssecretaris motie met Kamerstuk 27 858, nr. 285 alsnog uitvoert en laagrisicomiddelen zal toestaan.
Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie de Staatssecretaris om ten aanzien van het verbod en het toestaan van laagrisicomiddelen aan te sluiten bij de Europese besluitvorming en ondertussen duurzaam gebruik te bevorderen met Green Deals en afspraken met het bedrijfsleven en gemeenten. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Het overheidsbeleid is gericht op een vergroening van de gewasbescherming en het stimuleren van het gebruik van laagrisicomiddelen, daarvoor was er ook de «Green Deal Groene Gewasbescherming». Waarom wacht u de uitkomsten van deze Green Deal niet af, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Een andere reden om een geheelverbod voor gebruik buiten de landbouw uit te stellen is het Europese traject voor laagrisicomiddelen. Naar verwachting worden de criteria voor de toelating van laagrisicomiddelen eind dit jaar in Europees verband genotificeerd. Is de Staatssecretaris om deze reden bereid het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw uit te stellen, zo vragen deze leden. In de toelichting bij het besluit geeft de Staatssecretaris aan dat er in Duitsland een uitzondering is voor het gebruik van laagrisicomiddelen. Waarom is dit in Duitsland wel mogelijk en in Nederland niet? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat zij de ontwikkeling en het gebruik van alle innovatieve gewasbeschermingsmiddelen in Nederland de nek om draait? Zo nee, waarom staat zij laagrisciomiddelen dan niet toe? Het Europees beleid moedigt de ontwikkeling en het gebruik van laagrisicomiddelen aan. Hoe verhoudt dit zich met het verbod, zo vragen deze leden? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat verbieden iets anders is dan als alternatief gebruik stimuleren?
De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van het verbod. Is de Staatssecretaris bereid te reageren op de juridische argumenten van partijen die hebben gereageerd op het wijzigingsbesluit, zo vragen deze leden? Volgens de Landsadvocaat moet een verbod proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. Daarom vragen deze leden de Staatssecretaris om het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te onderbouwen met rapporten voor alle middelen die door het verbod geraakt worden.
Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie waarom de beleidsdoelen voor waterkwaliteit alleen gehaald worden met een verbod? Heeft zij dit laten onderzoeken, zo vragen deze leden. Kan de Staatssecretaris verduidelijken welke onaanvaardbare risico’s kwetsbare groepen lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en is zij bereid om de risicoanalyses hiervan openbaar te maken? Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door gecertificeerde professionals wordt verboden? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom een verbod op gebruik op verhardingen gerechtvaardigd is terwijl in het grootste deel van Nederland geen overschrijdingen zijn van de waterkwaliteitsnormen? Waarom kiest de Staatssecretaris niet voor specifieke, gerichte maatregelen?
De nota van toelichting van het concept-besluit onderbouwt een verbod voor glyfosaat-houdende middelen, maar het gebruiksverbod zal gaan gelden voor alle toegelaten middelen buiten de landbouw. Met het oog op de uitspraak van de Landsadvocaat dat «een maatregel of generiek verbod moet zijn gerechtvaardigd, ten aanzien van alle gewasbeschermingsmiddelen die daardoor worden geraakt», vragen deze leden of zij deze onderbouwing kan geven. Zij vragen de Staatssecretaris om te onderbouwen waarom het gebruik van middelen die zijn toegelaten door het Ctgb, en waarmee geen problemen bekend zijn of worden verwacht, met dit besluit worden verboden. De leden van de CDA-fractie vragen of de toelating van het Ctgb tekort schiet? Want als het gebruik van deze middelen zoals verboden door het voorliggende besluit gevolgen heeft voor de volksgezondheid, dan had het Ctgb deze toch niet toegelaten? Waarom is er bij de Staatssecretaris geen vertrouwen in het Ctgb, zo vragen deze leden?
De leden van de CDA-fractie vragen of het onderhavige verbod betekent dat de Staatssecretaris van mening is dat alle gewasbeschermingsmiddelen nu en in de toekomst een onaanvaardbaar risico vormen voor kwetsbare groepen en de waterkwaliteit? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven en onderbouwen hoe zij tot deze conclusie is gekomen? Deze verwachten langslepende juridische procedures die voortvloeien uit dit verbod. Verwacht de Staatssecretaris dit ook? Heeft zij al signalen gekregen dat juridische procedures worden gestart?
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of er met de voorgestelde maatregelen sprake is van een verstoring van de interne markt zoals bedoeld in artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de EU? Zo nee, waarom niet? Zijn de voorgestelde maatregelen genotificeerd bij de Europese Commissie als een technisch voorschrift als bedoeld in richtlijn 98/34/EU? Zo ja, wat was de reactie van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Deze leden vragen daarnaast de staatsecretaris om inzichtelijk te maken wat de financiële kosten zijn van een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en wat de opbrengsten daarvan zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken wat de brede maatschappelijk kosten- en baten zijn van het voorgestelde verbod.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met het voorliggende verbod het gebruik van middelen verboden wordt die door het Ctgb zijn gekwalificeerd als veilig voor mens, dier en milieu. Voor alternatieve onkruidbeheermethode, zoals branden, borstelen en stomen, zijn er nooit risicobeoordelingen gedaan. Is de Staatssecretaris vooraleer het verbod in te voeren onderzoek te doen naar CO2 uitstoot, fijnstof, en verhoogd brandgevaar van deze alternatieve methoden, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vinden het bijzonder dat het RIVM-rapport «Chemische onkruidbestrijding op verhardingen, advies over de mogelijke uitwerking van een uitzonderingsbeleid voor laagrisicostoffen» stelt dat het veelvuldig gebruik van een middel kan leiden tot problemen met het oppervlaktewater, terwijl volgens het Ctgb bij het gebruik van de huidige toegelaten middelen op basis van organische zuren op verhardingen de kans op afspoeling naar het oppervlaktewater verwaarloosbaar klein is. Hoe verklaart de Staatssecretaris dit verschil in opvatting?
Deze leden vragen waarom de Staatssecretaris gemeenten niet de ruimte geeft om zelf te kiezen voor een zo duurzaam mogelijke en betaalbare manier van onkruid te bestrijden. Het Tauw-rapport toont aan dat rondom obstakels zoals hekken, lantarenpalen, parkeerplaatsen en banken de beheerkosten hoog oplopen aangezien hier handmatig bestreden dient te worden. Door de geïntegreerde aanpak zouden de kosten voor onkruidbestrijding in binnensteden in de hand gehouden kunnen worden. Maar is een geïntegreerde aanpak wel overwogen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom krijgen gemeenten niet de ruimte om zelf te kiezen voor een duurzame aanpak?
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de reikwijdte van het verbod. Vallen erven van landbouwbedrijven zonder plantaardige teelt onder het verbod, zo vragen deze leden. Hoe gaat het vastgesteld worden en welke procedure gaat gevolgd worden voor de gebieden en omstandigheden waar geen voldoende, «niet-chemische» alternatieven beschikbaar zijn?
Het verbod op gebruik van niet-chemische middelen door particulieren zal grote gevolgen hebben. Heeft de Staatssecretaris deze gevolgen in beeld, zo vragen de leden van de CDA- fractie. Hoe gaat het verbod voor het gebruik door particulieren worden gehandhaafd als de gewasbeschermingsmiddelen over de grens en via internet vrijelijk beschikbaar zijn? Heeft de Staatssecretaris de handhaafbaarheid van het verbod onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat het gebruik van niet-toegelaten middelen als diverse soorten schoonmaakazijn voorkomen worden? Welke gevolgen heeft het gebruik van niet toegelaten middelen voor de leefomgeving?
Welke adviesrol ziet de Staatssecretaris voor de tuinbranche in Nederland om te adviseren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan consumenten, maar ook aan het ministerie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat een verdere stap gezet wordt in het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Ook zonder verbod op verkoop van chemische gewasbescherming, zoals gevraagd in de motie Ouwehand/Schouw (Kamerstuk 27 858, nr. 240), worden zo stappen gezet risico’s voor milieu en volksgezondheid te verkleinen. De aan het woord zijnde leden hebben evenwel nog enige vragen.
Hoewel de leden van D66-fractie begrip op kunnen brengen voor het uitzonderingen van gebieden waarin onvoldoende «niet-chemische» alternatieven voorhanden zijn, lijkt hen dat wel strijdig te zijn met de kabinetsdoelstelling om de volksgezondheid en vooral die van kwetsbare groepen als kinderen te beschermen. De meest in het oog springende uitgezonderde gebieden, sportvelden en recreatieterreinen, zijn immers precies die plekken waarvan verwacht kan worden dat kinderen daar intensief gebruik van maken en in contact komen met grond en gewas. Deze leden zijn daarom benieuwd welk deel van de blootstelling aan deze middelen op dit soort terreinen plaatsvindt en hoe door middel van bewustwording bij ouders en beheerders blootstelling zoveel mogelijk beperkt kan worden.
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of de bij brief van 22 april j.l. (Kamerstuk 27 858, nr. 307) net voor respectievelijk net na de zomer verwachte Green Deals Sportvelden en Recreatieterreinen al afgesloten zijn. Op basis van die afspraken zouden voor deze terreinen per ministeriële regeling uitzonderingen op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw geregeld worden. Zij horen graag welke voortgang geboekt is met de Green Deals, wat de gemaakte afspraken zijn en, mits de onderhandelingen nog lopen, wat de knelpunten zijn. Dit te meer nu een van de doelstellingen het beschermen van kwetsbare groepen als kinderen is.
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de VNG zou onderzoeken of begraafplaatsen als recreatieterrein aangewezen kunnen worden zodat de beheerder langer gebruik kan maken van chemische bestrijdingsmiddelen. De aan het woord zijnde leden vinden het niet wenselijk dat een koepelorganisatie van overheden regelgeving op een dergelijk manier wil ontwijken. Het lijkt hen bovendien een bijzonder wrange constructie ten aanzien van de bezoekers van een begraafplaats, die daar komen om te rouwen of herdenken, om dit via het voorgenomen artikel 27b van het Besluit aan te merken als een specifiek terrein voor recreatieve doeleinden. Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris met de VNG hierover gesproken heeft en met welk resultaat. Ook vragen zij zich af in hoeverre het nu voorliggende wijzigingsbesluit ruimte laat voor deze uitweg, en welke mogelijkheden de Staatssecretaris ziet om dit zo nodig te repareren of in te grijpen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de tweede fase van het verbod, de uitbreiding naar onverharde oppervlakten voor zover het professioneel gebruik betreft, reeds in het wijzigingsbesluit is opgenomen maar zonder inwerkingtredingsdatum. De betreffende onderdelen van het besluit (Artikel I, onderdeel E, en Artikel II) treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Nu reeds op dit moment besloten is dat dit per november 2017 – na afloop van de huidige regeerperiode – zal zijn, vragen deze leden waarom dat niet ook in het voorgehangen besluit is opgenomen. Zou het in het kader van het creëren van duidelijkheid voor gebruikers niet beter zijn dit reeds nu vast te leggen in plaats van af te laten hangen van een koninklijk besluit?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris haar voornemen om bij niet-professioneel gebruik op onverharde oppervlakten de risico’s en het gebruik gaat minimaliseren tot een goed resultaat gaat brengen. Hoe staat het momenteel met de opdracht die zij aan MilieuCentraal heeft gegeven om de voorlichting aan consumenten over bestrijdingsmiddelen te intensiveren? Welke kanalen worden daarvoor gebruikt? Welk bereik hebben die? Zijn van de verbeterde voorlichting al concrete resultaten te meten?
De aan het woord zijnde leden merken ook op dat in de brief van de Staatssecretaris waarin aangekondigd werd dat verkoop van achter de toonbank volgens de verkoopbranche niet haalbaar bleek, deze branche wel bezig was met een Green Deal. De verwachting was toen dat deze voor de zomer ondertekend zou worden, wat nu dus gebeurd zou moeten zijn. Welke maatregelen zijn daarin afgesproken? Kan de Staatssecretaris tot slot verduidelijken hoe het monitoringssysteem dat op haar verzoek door het RIVM opgezet gaat worden om de verkoop aan particulieren van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren zich tot die Green Deal gaat verhouden? Met andere woorden: welke resultaten moeten bereikt worden – nu er een meetinstrument is – om het te houden bij zelfregulering van de sector?
De leden van de D66-fractie lezen dat Monsanto, producent van een gewasbeschermingsmiddel, stelt dat het ontwerpbesluit niet wetenschappelijk gefundeerd of beargumenteerd is en indruist tegen allerhande nationale en Europese goedkeurings-, toelatings- en beoordelingssystemen. Deze leden kunnen zich niet voorstellen dat als dit het geval zou zijn de Staatssecretaris het besluit aan de Kamer voorlegt. Daarom geven zij haar graag de gelegenheid deze aantijgingen te weerleggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ingenomen met het voornemen van de Staatssecretaris om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw grotendeels te verbieden. Zij zijn van mening dat hiermee eindelijk daadwerkelijk de stap wordt gezet naar een geïntegreerde gewasbescherming, waarbij preventie en biologische bestrijding voorop staan. Zij vinden het jammer dat de Staatssecretaris er niet voor kiest om het verbod ook voor particulier gebruik op onverharde oppervlakken te laten gelden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting op het besluit dat het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken moet ingaan in november 2017, elders in de toelichting wordt echter gesproken over januari 2018 en over een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Wanneer zal het verbod nu daadwerkelijk ingaan, zo vragen deze leden.
In de tekst van het besluit wordt niet gesproken over uitzonderingen voor sport- en recreatieterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven, wel in de toelichting. Toch wil de Staatssecretaris deze sectoren uitzonderen en via Green Deals afspraken maken. Is het de bedoeling dat er voor deze sectoren uiteindelijk ook een verbod komt op gebruik op onverharde oppervlakken?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij ervoor heeft gekozen om particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken uit te zonderen van het verbod. Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat particulieren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen slechts beperken tot hun gazon of tuin en niet even het onkruid tussen de tegels meepakken?
Hoe denkt de Staatssecretaris het verbod op particulier gebruik op verhardingen te gaan handhaven? Op basis waarvan stelt de Staatssecretaris dat er naar verwachting een bereidheid bestaat tot spontane naleving van de voorschriften? Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze zij in samenwerking met tuincentra wil gaan werken aan het minimaliseren van de risico’s en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren?
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen uit de brief van de Staatssecretaris van 1 juli j.l. (Kamerstuk 27 858, nr.321) dat zij voornemens is het voorliggende wijzigingsvoorstel van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden bij een eerstvolgende gelegenheid aan te passen waarbij de generieke uitzonderingsbepaling voor laagrisicomiddelen zal worden geschrapt. Deze leden vragen de Staatssecretaris wanneer zij deze wijziging wil doorvoeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er momenteel gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn, die worden aangeprezen als laagrisicomiddelen. Deze leden vragen of het klopt dat producenten zich niet meer kunnen uitgeven als laagrisicomiddel producenten, omdat er geen lijst met criteria voor laagrisicomiddelen bestaat? Wat gaat de Staatssecretaris de komende periode, tot het einde van het jaar, communiceren naar producenten die claimen laagrisicomiddelen te produceren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben nog enkele kritische vragen.
De voorgestelde verboden voor het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zou nodig zijn om normoverschrijdingen bij oppervlaktewater aan te pakken. De leden van de SGP-fractie constateren dat het met name gaat om normoverschrijdingen met betrekking tot glyfosaat bij de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater. Waarom heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen om alle chemische gewasbeschermingsmiddelen onder de verboden te laten vallen?
Ook het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) kijkt naar de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor mens, dier en milieu. Hoe verhoudt de risicoanalyse en toetsing van het Ctgb zich tot het voorliggende ontwerpbesluit? De vraag rijst of het Ctgb haar werk wel goed heeft gedaan of dat een ander beoordelingskader wordt gehanteerd.
De leden van de SGP-fractie zijn het niet eens met het voornemen van de Staatssecretaris om laagrisicomiddelen vooralsnog onder de voorgestelde verboden te laten vallen. Zij willen erop wijzen dat ook alternatieve technieken, als borstelen en branden, nadelen met zich mee brengen, zoals de emissie van fijn stof. Deze leden willen ook wijzen op de toetsing en toelating door het Ctgb. Het Ctgb voorziet bij de huidige toegelaten (laagrisico) middelen bij het normale en voorgeschreven gebruik geen risico’s met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld mogelijke afbraak van zuurstof. Zij noemen hierbij als voorbeeld het middel «Ultima». Het RIVM gaat in haar analyse uit van een effectieve dosering van organische zuren van 80 kg/ha. Het Ctgb heeft de dosering echter gemaximeerd op 30 kg/ha, waarbij deze in de praktijk nog lager uitvalt. De analyse van het RIVM doet volgens de leden van de SGP-fractie geen recht aan de werkelijkheid, inclusief de toetsing door het Ctgb. Deze leden ontvangen graag een reactie op deze punten. Zij vragen de Staatssecretaris om de uitzondering voor laagrisicomiddelen te handhaven, en alsnog een nationale lijst met laagrisicomiddelen op te stellen dan wel de voorgestelde verboden uit te stellen tot de vaststelling van een Europese lijst met laagrisicomiddelen.
De Staatssecretaris geeft aan dat afspoeling van glyfosaat naar oppervlaktewater het belangrijkste probleem is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris dan heeft gekozen voor een gebruiksverbod op onverhard oppervlak. Een middel als glyfosaat wordt dan opgenomen, gebonden en afgebroken in de bodem en spoelt niet af/uit richting oppervlaktewater.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van het gedeeltelijke verbod dat met deze wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt ingesteld op het spuiten van glyfosaat (RoundUp). Deze leden moedigen deze eerste stap aan, maar vinden hem nog wel veel te klein. Een totaalverbod op het gebruik van het extreem giftige glyfosaat, dat hormoonverstorend en kankerverwekkend is, is hard nodig. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.
Het hoge gebruik van glyfosaat, binnen en buiten de landbouw, bedreigt de kwaliteit van ons water, onze flora en fauna en onze eigen gezondheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn dan ook blij dat een deel van dit gebruik binnenkort verboden zal zijn. Wel hebben zij zeer grote twijfels over de effectiviteit van het verbod van het gebruik van glyfosaat op verhardingen aangezien het gebruik op onverharde oppervlakken, ook door particulieren, nog steeds toegestaan zal zijn. Op welke manier wil de Staatssecretaris dit gaan handhaven? Denkt zij echt dat particulieren die het middel hebben gekocht het niet meer zullen gaan gebruiken op hun erven en stoepjes? De ervaring leert dat mensen zich niet aan de gebruiksvoorschriften houden, of kan de Staatssecretaris garanderen dat iedereen dat wel zal doen? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen nogmaals op de aangenomen motie Ouwehand/Schouw (Kamerstuk 27 858, nr. 240), die de regering verzoekt een verkoopverbod in te stellen op glyfosaat aan particulieren. Deze leden blijven het zeer oneens met de redenering van de Staatssecretaris dat het instellen van een verkoopverbod juridisch onhoudbaar zal zijn. Hierover hebben zij al vaker met het kabinet van gedachten over gewisseld. Het voorzorgsbeginsel, dat is verankerd in de Europese richtlijn en verdragen, biedt voldoende houvast voor het instellen van een verkoopverbod. In de brieven van het kabinet hierover is de Staatssecretaris niet ingegaan op de mogelijkheid van het instellen van een totaal gebruiksverbod voor particulieren. Met dit besluit wordt een gebruiksverbod op verhardingen ingesteld, ook voor particulieren. Waarom heeft de Staatssecretaris niet besloten om het (onnodige en vermijdbare) gebruik van glyfosaat op onverharde oppervlakken door particulieren ook te verbieden? Er zijn immers, zeker voor particulieren, voldoende prima alternatieven voor het gebruik van glyfosaat, en het instellen van een gebruiksverbod komt ook tegemoet aan het commentaar van de Landsadvocaat dat het instellen van een verkoopverbod wellicht tot juridische procedures en schadeclaims zal leiden. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Is zij bereid om de voorliggende wijziging van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen aan te passen om voor particulieren een gebruiksverbod op glyfosaat op verhardingen in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ook de andere uitzonderingen die er blijven op het gebruik van glyfosaat, zoals in siertuinen, recreatieterreinen, natuurgebieden en sport- en golfterreinen blijven de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een grote doorn in het oog. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat bijvoorbeeld in Duitsland het gebruik van glyfosaat op golfterreinen niet meer is toegestaan, en dat dit dus aantoont dat er prima alternatieven bestaan voor het gebruik van glyfosaat en dat deze uitzonderingen dus helemaal niet nodig zijn? Deze leden wijzen erop dat convenanten op het gebied van landbouw en milieu tot nu toe veel te weinig resultaat hebben opgeleverd voor het milieu en de volksgezondheid. De Staatssecretaris zet nu in op het minimaliseren van het gebruik van glyfosaat. Dat is onvoldoende, gezien de grote risico’s van dit gif. De inzet zou moeten zijn om zo snel mogelijk het gebruik van glyfosaat tot nul terug te brengen. Deelt de Staatssecretaris dat streven, en op welke wijze wil zij dat gaan bereiken? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Staatssecretaris nogmaals op deze uitzonderingen op het verbod te schrappen. Glyfosaat is zeer schadelijk, en het gebruik is echt goed te vermijden. Graag een reactie, is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het echt een gemiste kans dat het kabinet geen stappen neemt om het grootschalige gebruik van glyfosaat in de landbouw aan te pakken. Deelt de Staatssecretaris de mening dat ook dit gebruik zo snel mogelijk tot nul gereduceerd moet worden, en welke stappen wil het kabinet zetten om dat te bereiken?
Dat het gebruik van «laagrisicomiddelen» uiteindelijk toch niet toegestaan zal worden kan rekenen op grote steun van deze leden. Zij delen de analyse van het RIVM dat ook deze middelen grote risico’s voor het milieu met zich meebrengen.
Ten slotte stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor om af te stappen van het gebruik van de eufemistische term «gewasbeschermingsmiddelen». Zeker wanneer het gaat om het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw is het volgens deze leden veel logischer en duidelijker om gewoon van bestrijdingsmiddelen te spreken. Immers, welke gewassen worden er beschermd bij het gebruik van glyfosaat op stoepen en andere verhardingen? Graag een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw teneinde het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw uit te bannen. Deze leden zijn zeer kritisch op de voorgenomen wijziging en de gevolgen. Zij zien aanleiding voor het stellen van een aantal vragen.
In de brief (Kamerstuk 27 858, nr. 315) geeft de Staatssecretaris aan dat de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt een bijdrage te leveren aan de doelstellingen voor waterkwaliteit en het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe met de voorgenomen wijziging van het Besluit deze doelstellingen concreet worden gehaald? Kan de Staatssecretaris dit met cijfers onderbouwen?
De Kabinetsnota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming» richt zich op het realiseren van een duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 146). Onderdeel daarvan zijn doelstellingen ter bescherming van de waterkwaliteit en de volksgezondheid en maatregelen om de doelstellingen te realiseren. Een belangrijk deel van de maatregelen zal uitgevoerd worden door glastuinbouwbedrijven, landbouwbedrijven met een open teelt en de sectoren die buiten de landbouw gewasbeschermingsmiddelen gebruiken, maar ook de rijksoverheid en instanties als toelatinghouders en waterschappen ondernemen initiatieven.
De exacte bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen door de laatstgenoemde sectoren is mede afhankelijk van maatregelen die in bovenstroomse lidstaten worden genomen en van emissiebeperkende maatregelen in andere sectoren. Op dit moment is een groot deel van de vracht aan glyfosaat van Nederlandse herkomst (40% van de vracht in de Maas). Die verontreinigingen zijn vooral afkomstig van sectoren buiten de landbouw. Verwacht mag worden dat de overstap van chemische naar niet-chemische gewasbescherming aanzienlijk bijdraagt aan een reductie van de verontreinigingen in het oppervlaktewater dat al dan niet voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt, en aan het bereiken van de doelstellingen.
Uitvoering van een evaluatie van de tussendoelstellingen is gepland in 2018.
De voorgenomen wijziging van het Besluit voorziet in een verbod op het gebruik van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op verharde terreinen vanaf begin 2016 en overige (onverharde) terreinen vanaf eind 2017. Dit betekent dat er alternatieven aangewend moeten worden waar nodig voor onkruidbestrijding en gewasbescherming. Kan de Staatssecretaris aangeven of bij het opstellen van de voorgenomen wijziging van het Besluit de beschikbare alternatieven zijn onderzocht? Zo ja, is hierbij ook gekeken naar wat de effecten zijn van de beschikbare alternatieven op het milieu en de volksgezondheid? Kan de Staatssecretaris hier nader op in gaan? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is meegenomen in de voorgenomen wijziging van het Besluit?
De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» (bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 146) en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 146) gaan in op de technische haalbaarheid en de financiële betaalbaarheid van de beschikbare (niet-)chemische alternatieven voor gewasbescherming. Het eerstgenoemde rapport presenteert informatie over de kosten van de verschillende haalbare maatregelen en vergelijkt de kosten van chemische en van niet-chemische (mechanische en thermische) technieken voor verhardingen die door gemeenten worden beheerd. Het in de praktijk gewenste kwaliteitsniveau voor onkruidbestrijding op verhardingen is volgens de bevindingen met alle (combinaties van) technieken haalbaar. Het tweede rapport, «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen», gaat over niet-chemische gewasbescherming op overige terreinen buiten de landbouw. Daarin wordt een meer kwalitatieve beschrijving gegeven, maar het rapport gaat ook in op de betaalbaarheid van maatregelen. Indien voor bepaalde gebieden of omstandigheden de haalbaarheid of betaalbaarheid (nog) niet voldoende aanwezig is, wordt voorzien in uitzonderingen op de maatregelen om het voorschrijven van een disproportionele last voor de toepasser te voorkomen.
In beide rapporten zijn de «randvoorwaarden en voor- en nadelen» van de alternatieven expliciet betrokken. Voordelen van de mechanische techniek «borstelen gevolgd door vegen» zijn bijvoorbeeld dat de techniek altijd en vrijwel overal toepasbaar is, geschikt om elk gewenst (beeld-)kwaliteitsniveau te realiseren en goed gecombineerd kan worden met de normale veeggangen. Als nadelen worden genoemd de uitstoot naar de lucht van stof en metaaldeeltjes (afkomstig van metalen borstels) en de kans op beschadigingen van verhardingen, straatmeubilair en auto’s.
Overigens merken de leden van de VVD-fractie op dat in de brief met Kamerstuk 27 585, nr. 314 de zinsnede «beperken van het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid.» is opgenomen. De Leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat dit een typefout in de brief van de Staatssecretaris is.
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verminderd en dat het water schoner is geworden. Heeft de Staatssecretaris overwogen om met de producenten van gewasbeschermingsmiddelen in overleg te treden en afspraken te maken om de ingezette trend voort te zetten in plaats van een verbod in te stellen? Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom zij een verbod noodzakelijk acht in het licht van de ontwikkelingen die de sector heeft ingezet? De leden van de VVD-fractie zijn bang dat hiermee de sector haar inspanningen haar producten verder te innoveren zal staken en hiermee de afhankelijkheid van «verouderde» producten blijft bestaan. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij deze zorgen met de leden van de VVD-fractie deelt?
Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting beschrijft de initiatieven die sinds de jaren negentig zijn uitgevoerd. Een deel van die initiatieven is door producenten van gewasbeschermingsmiddelen ondersteund. De afgelopen decennia hebben aangetoond dat de overschakeling op andere gewasbeschermingsmiddelen die grootschalig worden gebruikt op verhardingen steeds weer heeft geleid tot verschuiving naar andere waterkwaliteitsproblemen. Beperkende gebruiksvoorschriften, afspraken en initiatieven van andere partijen hebben niet geleid tot het realiseren van de beleidsdoelstellingen.
Het Europese en nationale milieubeleid gaat uit van een zogenoemde geïntegreerde gewasbescherming. Bestrijding en beheersing van ziekten en plagen vindt plaats volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
Voor onkruidbestrijding op verhardingen zijn toereikende preventieve en niet-chemische maatregelen beschikbaar; voor overige terreinen is dat (nog) niet altijd het geval. Met de voorgestelde maatregelen zal innovatie zich des te meer op de toekomstbestendigheid van deze terreinen richten.
De afweging om gewasbeschermingsmiddelen die zijn bedoeld voor gebruik buiten de landbouw al dan niet verder te innoveren, ligt primair bij de houders van de toelatingsbesluiten.
De Staatssecretaris geeft in de Nota van Toelichting aan dat de ambities zijn aangescherpt en dat vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Deze leden vragen hoe een algeheel verbod past binnen het terugdringen van een vermijdbaar gebruik. Is een algeheel verbod niet een te rigoureuze manier om deze doelstelling te bereiken?
Het terugdringen van een vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is van belang voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en de volksgezondheid. De toepassing van preventieve en niet-chemische maatregelen voorkomt het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens de eerder genoemde rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» zijn de maatregelen in beginsel technisch haalbaar en financieel betaalbaar. In bepaalde gebieden en omstandigheden zijn echter nog onvoldoende alternatieven beschikbaar om als realistisch alternatief voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te dienen. Die gebieden en omstandigheden zullen worden uitgezonderd, om te voorkomen dat disproportionele, te rigoureuze maatregelen worden voorgeschreven.
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater gelden twee kwantitatieve doelstellingen. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de huidige stand van zaken met betrekking tot deze doelstellingen. Daarnaast zouden deze leden graag een overzicht zien van hoe de afgelopen jaren de trend in het aantal overschrijdingen is geweest op beide doelstellingen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Voorts zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe de spreiding van het aantal overschrijdingen over het land verdeeld is. Kan de Staatssecretaris een overzichtskaart geven waarbij aangegeven wordt hoe deze spreiding is?
De nota «Gezonde Groei, Duurzame oogst» stelt twee doelstellingen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, uitgedrukt als afname van het aantal normoverschrijdingen in Nederland:
2018 |
2023 |
|
---|---|---|
aantal overschrijdingen van milieukwaliteitsnormen |
afname 50% |
afname 90% |
aantal overschrijdingen van drinkwaternorm |
afname 50% |
afname 95% |
Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft in zijn evaluatie van het beleid voor duurzame gewasbescherming (2012) geconstateerd dat in 2009 op meer dan de helft van de meetlocaties de concentraties van één of meer gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater hoger waren dan de waterkwaliteitsnormen. De meest recente overzichten uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) laten voor beide doelstellingen geen duidelijke verbetering zien. Voor normoverschrijdingen in oppervlaktewater is dus geen significant dalende of stijgende trend waarneembaar. Voor oppervlaktewater dat voor de bereiding van drinkwater wordt gebruikt, stagneert sinds 2006 de voorheen dalende trend van normoverschrijdingen. Volgens de VEWIN, de vereniging van waterbedrijven in Nederland, worden bestrijdingsmiddelen, zoals glyfosaat, zelfs in grondwater al boven de norm aangetroffen.
Onderstaande overzichtskaart geeft een algemeen beeld van de spreiding en de mate van de normoverschrijdingen, en dus hoe het met de waterkwaliteit is gesteld. Een SNO hoger dan 1.000 betekent dat op een locatie de bij elkaar opgetelde (gecumuleerde) normoverschrijdingen meer bedragen dan factor 1.000.
De overzichtskaart heeft betrekking op de normoverschrijdingen door alle gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Ook in gebieden waar geen overschrijding van de norm op het meetpunt voorkomt, vindt bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (vermijdbare) blootstelling van mensen aan deze middelen plaats.
In 2018 zal een evaluatie van de tussendoelstellingen van het gewasbeschermingsbeleid worden uitgevoerd. Om die tussendoelstellingen te behalen, dienen implementatie en uitvoering van maatregelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» voortvarend ter hand te worden genomen.
Volgens de Staatssecretaris zijn de initiatieven van de afgelopen jaren nog ontoereikend om de beleidsdoelstellingen te halen. Kan de Staatssecretaris dit nader onderbouwen? Kan zij aangeven waarom ze gekozen heeft voor verbod? In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de afgelopen tien jaar technieken op de markt zijn gekomen, waarmee op verharde oppervlakken zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt bestreden. Kan de Staatssecretaris aangeven welke technieken dit zijn, en welk effect deze alternatieven hebben op het milieu en de volksgezondheid?
Sinds de jaren negentig zijn tal van maatregelen uitgevoerd. Desondanks wordt de drinkwaternorm regelmatig overschreden. De keuze voor het voorschrijven van het gebruik van niet-chemische methoden vloeit voort uit de voorkeursvolgorde die in een geïntegreerde gewasbescherming worden toegepast. Het uitgangspunt van Europees en nationaal gewasbeschermingsmiddelenbeleid is het voorkomen van vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» gaan in op de technische haalbaarheid en de financiële betaalbaarheid van de verschillende (niet-)chemische technieken. Daarbij is ook gekeken naar de effecten van die alternatieven.
60% van de vracht aan glyfosaat in de Maas is afkomstig uit Duitsland, België en Frankrijk. In hoeverre is een verbod in Nederland effectief voor het behalen van de doelstellingen, wanneer meer dan de helft van de vracht afkomstig is uit het buitenland? De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of het niet effectiever is om afspraken te maken met de bovenstrooms gelegen landen over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van eenzijdig een verbod in te stellen?
Gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater (Maas, Rijn) zijn deels van Nederlandse herkomst, deels ook afkomstig uit bovenstroomse lidstaten en uit de landbouw. Op dit moment is bijvoorbeeld een groot deel van de vracht aan glyfosaat van Nederlandse herkomst (40% van de vracht in de Maas). Een gezamenlijke aanpak door de lidstaten van de verontreinigingen is nodig. De voorgestelde maatregelen zorgen ervoor dat ook Nederland zijn deel bijdraagt aan de bescherming van het aquatisch milieu. Daarnaast kondigt de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» aan dat Nederland zal zich inspannen om de grensoverschrijdende verontreinigingen aan te pakken. Afspraken komen aan de orde in internationale stroomgebiedcommissies; daarnaast heeft de Vereniging van Rivierwaterbedrijven (RIWA) een belangrijke signalerende en stimulerende taak. RIWA is een internationaal samenwerkingsverband van drinkwaterbedrijven die Maas- of Rijnwater gebruiken als bron voor de drinkwaterbereiding.
In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de effecten zijn van alternatieven van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op het milieu en de volksgezondheid. In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat met «niet-chemische onkruidbestrijding» de technieken voor mechanische of thermische onkruidbestrijding worden bedoeld. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen wat de risico’s zijn van deze bestrijdingstechnieken, zo is hen bekend dat een aantal jaar geleden een huis in Utrecht is afgebrand door toedoen van thermische onkruidbestrijding. Kan de Staatssecretaris nader ingaan op de risico’s van deze alternatieven? Daarnaast zijn er bijkomende effecten denkbaar bij het inzetten van de genoemde alternatieve technieken, zoals een verhoogde uitstoot van schadelijke stoffen door brandstofverbruik. De leden van de VVD-fractie maken zich hier zorgen over. Kan de Staatssecretaris aangeven welke bijkomende effecten er bij het gebruik van de alternatieven zijn en waarom deze minder schadelijk worden geacht voor de directe omgeving en de volksgezondheid?
De maatregelen uit de Kabinetsnota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming» beogen het aantal normoverschrijdingen en de mate van die overschrijdingen als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verregaand te verminderen. Om dat doel te bereiken, moet het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beëindigd. Daarom wordt voorgeschreven dat voor de bestrijding en beheersing van ziekten en plagen buiten de landbouw alleen preventieve en niet-chemische technieken en methoden gebruikt mogen worden.
De eerder genoemde rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» gaan in op de technische haalbaarheid en de financiële betaalbaarheid van de verschillende (niet-)chemische technieken. Op eerdere vragen van de leden van de VVD-fractie is geantwoord dat in de onderzoeken gekeken is naar de effecten van chemische en niet-chemische alternatieven. Op die plaats zijn de voor- en nadelen van een mechanische techniek als «borstelen gevolgd door vegen» geschetst.
Voordelen van technieken voor chemische onkruidbestrijding met een systemisch onkruidbestrijdingsmiddel zijn dat de plant in zijn geheel wordt gedood en dat de techniek geschikt is voor elk (beeld-)kwaliteitsniveau en overal gemakkelijk kan worden toegepast. Nadelen zijn dat kosten moeten worden gemaakt om administratieve verplichtingen na te leven (bewijs van vakbekwaamheid, melden bij bevoegd gezag, bijhouden diverse registraties), emissies van chemische stoffen naar het milieu plaatsvinden en een aantal onkruiden ongevoelig lijkt voor bepaalde herbiciden. Volgens regelgeving mogen onkruidbestrijdingsmiddelen niet altijd en overal worden toegepast, bijvoorbeeld in de omgeving van straatkolken of oppervlaktewater of bij kans op regen.
Voordelen van de onderzochte technieken voor thermische onkruidbestrijding zijn dat planten niet ongevoelig of resistent worden voor een behandeling en er geen of nauwelijks emissies naar het milieu plaatsvinden. Nadelen zijn dat de technieken minder effectief zijn na regen en dat de technieken op zichzelf niet geschikt zijn om het hoogst haalbare (beeld-)kwaliteitsniveau (zoals siertuinen) te realiseren.
Het gewasbeschermingsbeleid is erop gericht om de blootstelling van het aquatisch milieu en de volksgezondheid aan gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen of te minimaliseren. Gelet op dat uitgangspunt verdient het gebruik van preventieve maatregelen of niet-chemische technieken en methoden de voorkeur boven technieken waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris een aantal alternatieven voor «niet-chemische onkruidbestrijding». Voor deze leden is het belangrijk dat deze technieken op vergelijkbare schaal aanwezig zijn als (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Staatssecretaris aangeven of het aanbod van de alternatieven voldoende is om op een gelijk niveau de (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te vervangen?
De benodigde apparatuur kan op korte termijn op vergelijkbare schaal beschikbaar zijn als de gewasbeschermingsmiddelen.
Overigens worden technieken voor niet-chemische onkruidbestrijding nu reeds op grote schaal gebruikt. Zo wordt ongeveer de helft van het gemeentelijk verharde oppervlak zonder gewasbeschermingsmiddelen beheerd. Een deel van de terreinbeheerders moet de overstap naar niet-chemische gewasbescherming nog maken. Zij hebben zich de afgelopen jaren op deze overstap kunnen voorbereiden. Zij zijn geïnformeerd welke niet-chemische technieken en methoden optimaal voor hen toepasbaar zijn. Vanaf 2006 heeft bijvoorbeeld de Stuurgroep Implementatie Duurzaam Terreinbeheer communicatieactiviteiten georganiseerd. In vaktijdschriften zijn artikelen gepubliceerd over gewasbescherming en onkruidbestrijding zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. En nog in 2014 zijn verspreid over Nederland informatiebijeenkomsten georganiseerd voor gemeentelijke terreinbeheerders.
In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat dit besluit geen of een beperkte toename van de lastendruk en nalevingskosten genereert. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris dit nader kan onderbouwen? Er zal immers in nieuwe technieken moeten worden geïnvesteerd en nieuwe middelen worden aangeschaft. Dit vergt een investering en vormt hiermee een extra druk op de begroting van bijvoorbeeld gemeenten. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zij van mening is dat dit meevalt?
De Staatssecretaris stelt dat de nalevingskosten kunnen variëren van enkele tienduizenden tot enkele honderdduizenden euro’s. Dit baart de leden van de VVD-fractie toch zorgen. Dit is een grote marge en biedt dus een grote mate van onzekerheid. Is het mogelijk om de kosten als gevolg van dit besluit beter in kaart te brengen? En kan de staatsecretaris aangeven of de kosten die gemaakt moeten worden, opwegen tegen de mogelijke effecten van de niet-chemische alternatieven op milieu en volksgezondheid?
Paragraaf 6 van de Nota van Toelichting gaat in op de gevolgen van het ontwerpbesluit en de toename van de lastendruk en nalevingskosten ten opzichte van de bestaande regelgeving. Sinds 2011 worden beperkingen gesteld aan het toegelaten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Die voorschriften zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze voorschriften gelden aanvullend op de voorschriften die het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor specifieke gewasbeschermingsmiddelen stelt. De kosten die uit al deze voorschriften voortvloeien, zullen vervallen, als wordt overgestapt op niet-chemische bestrijding.
Daar tegenover staat dat voortaan niet het grootste deel, maar álle terreinen zonder gewasbeschermingsmiddelen moeten worden beheerd, behoudens enkele uitzonderingen. De voorgenomen maatregelen zullen slechts in enkele gevallen tot nieuwe nalevingskosten leiden, omdat terreinbeheerders reeds voorafgaande aan de wetgeving van 2011 in nieuwe technieken hebben geïnvesteerd. Zij moeten die technieken binnenkort ook gebruiken op de terreinen waar het voorliggende besluit het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet meer toelaat.
Een inventarisatie om de nalevingskosten duidelijker in beeld te brengen, staat in geen verhouding tot de kosten die daarmee zijn gemoeid.
Het beleid is erop gericht beleidsdoelstellingen voor milieu en volksgezondheid te realiseren, door toepassing van technisch haalbare en financieel betaalbare maatregelen. Voor de kosten en baten van de genoemde maatregelen wordt uitgegaan van twee rapporten van adviesbureau Tauw die gaan over onkruidbestrijding op verhardingen en het beheer van overige terreinen. Op grond van deze rapporten is het overstappen op preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden als betaalbaar beoordeeld.
Kort samengevat komt het erop neer dat niet-chemische bestrijding leidt tot meerkosten voor onkruidbestrijding op verhardingen bij gemeenten, maar dat deze meerkosten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd. Daar waar het niet-chemisch beheren van overige terreinen niet betaalbaar of niet uitvoerbaar is, zijn uitzonderingen voorzien. Er zijn aanzienlijke baten door het vermijden van zuiveringskosten bij de drinkwaterbereiding.
Door de voorgenomen wijziging van het Besluit zien de leden van de VVD-fractie een verzwaring van de toezichtstaken. Er wordt immers in het besluit een onderscheid aangebracht in de gebieden waar wel, of waar niet, gebruik mag worden gemaakt van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden vrezen hiermee een verzwaring van de toezichtstaak van de NVWA en de waterschappen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen waarom zij toch van mening is dat de voorgenomen wijziging geen verzwaring vormt voor de toezichthouders?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de waterschappen zijn toezichthouder van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het Besluit lozen buiten inrichtingen, en de gebruiksvoorschriften die door het Ctgb aan gewasbeschermingsvoorschriften worden gesteld. In het thans voorliggende besluit wordt het aantal toepasselijke voorschriften op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verminderd, en wordt nauwkeuriger geregeld in welke gebieden en situaties het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen al dan niet is toegestaan. De maatregelen zijn daardoor eenduidiger en eenvoudiger te handhaven, zodat toezichthouders met dezelfde inzet effectiever kunnen handhaven. Het toezicht is in dit besluit anders vormgegeven, maar dat betekent geen inhoudelijke verzwaring van de taken of hogere kosten voor de toezichthoudende instantie.
De Staatssecretaris verwacht dat er bereidheid is tot spontane naleving van de voorschriften. De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarop deze verwachting gebaseerd is? En is het gebruikelijk bij het opstellen van beleid om uit te gaan van spontane naleving? Zijn er afspraken gemaakt over naleving van de voorgenomen wijziging van het Besluit?
Op eerdere vragen van de leden van de VVD-fractie is geantwoord dat terreinbeheerders reeds voorafgaande aan de wetgeving van 2011 in nieuwe technieken hebben geïnvesteerd. Aangenomen wordt dat nadat die technieken beschikbaar zijn gekomen, zij voor álle en niet alleen op het grootste deel van hun terreinen worden gebruikt. De afgelopen jaren zijn tal van gemeentelijke terreinbeheerders voor al hun verhardingen overgestapt naar niet-chemische technieken en methoden.
Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting schetst de communicatieactiviteiten en andere initiatieven omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Verwacht wordt dat deze jarenlange inzet de bereidheid tot spontane naleving heeft gecreëerd of vergroot.
Bij de ontwikkeling van beleid wordt rekening gehouden met het draagvlak voor toekomstige regelgeving, en met de bereidheid tot (spontane) naleving.
Met de NVWA en de waterschappen worden afspraken gemaakt over het toezicht op de naleving van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Bent u bekend met het artikel uit de Friesch Dagblad (d.d. 8 april 2015)2 waarin wordt gesteld dat chemische gewasbeschermingsmiddelen via internet en/of in andere Europese landen volop verkrijgbaar zijn? Veelal zijn de verhoudingen in deze producten ook nog eens slechter voor het milieu? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit een wenselijk effect van het Besluit? Hoe gaat u het Besluit handhaven in het licht hiervan?
Het Kabinet wil de invoer en doorvoer van namaakmiddelen en de handel in niet-toegestane gewasbeschermingsmiddelen via het internet terugdringen. Over de import van die middelen heeft de NVWA bijvoorbeeld afspraken gemaakt met de douane. Acties worden geschetst in hoofdstuk 11, Monitoring en handhaving, van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». Daarnaast onderneemt Nederland acties binnen het kader van een OECD expert groep van handhavers, douane, havenautoriteiten en anderen, die zich richt op het bestrijden van handelen met namaak-gewasbeschermingsmiddelen («counterfeit») en werkzame stoffen.
Het besluit past in een maatschappelijk streven naar een duurzaam terreinbeheer, met zorg voor de leefomgeving. Hoewel de internethandel in dergelijke middelen ook in de toekomst niet volledig kan worden voorkomen, zie ik dat niet als reden om de voorgenomen maatregelen ter bescherming van de waterkwaliteit en de volksgezondheid achterwege te laten. Dat speelt temeer nu de preventieve maatregelen en de mechanische en thermische methoden en technieken in de praktijk worden beschouwd als (financieel) volwaardig alternatief voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
In reactie op de Motie Jacobi (Kamerstuk 27 858, nr. 289) stelt de Staatssecretaris dat zij niet tot een nationale laagrisicolijst kan komen vanwege een mogelijk ongewenst «slingereffect». Dit «slingereffect» zou ontstaan doordat er binnen de Europese Unie nog wordt gewerkt aan Europese criteria voor laagrisicostoffen. Deze criteria zijn nog niet door de gezamenlijke lidstaten vastgesteld. De Staatssecretaris wil voorkomen dat er op de nationale lijst middelen komen te staan, die later door Europese criteria geschrapt dienen te worden. Dit kan echter ook de andere kant op werken. De leden van de VVD-fractie maken zich in dat licht zorgen over het voorgenomen besluit om (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te verbieden, terwijl de Europese criteria nog niet zijn vastgesteld voor laagrisicostoffen. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of een verbod niet te ver gaat nu er nog gewacht wordt op de Europese criteria.
Belangrijker dan het genoemde «slingereffect» is dat in het milieubeleid wordt uitgegaan van een voorkeursvolgorde. In antwoord op eerdere vragen van de leden van de VVD-fractie is die voorkeursvolgorde al toegelicht. Om ziekten en plagen te bestrijden, worden eerst preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
Omdat preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden buiten de landbouw technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn, is het voorschrijven ervan redelijk en gaat het niet te ver, behoudens enkele uitzonderingen. Indien een uitzondering nodig is, mogen gewasbeschermingsmiddelen met inbegrip van potentiële laagrisicomiddelen worden gebruikt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn op hoofdlijnen tevreden met de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij hebben nog enkele vragen over de praktische gevolgen van dit voorstel, met name met betrekking tot het verbod op de zogenoemde laagrisico-middelen.
De leden van de PvdA-fractie maken een onderscheid tussen het gebruik van glyfosaat houdende en overige chemische bestrijdingsmiddelen. Deze leden hebben op basis van het voorzorgsbeginsel al langer de wens tot een verbod op het gebruik van glyfosaat houdende middelen te komen, dit met name vanwege de risico’s voor de humane gezondheid.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de juridische hardheid van het besluit om het gebruik van alle chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te verbieden. Deze leden vragen de Staatssecretaris met name om in te gaan op het advies van de Landsadvocaat d.d. 6-2-2014 met betrekking tot glyfosaat houdende middelen en de juridische onderbouwing van een algeheel verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen.
De Landsadvocaat bespreekt met name de artikelen 11 en 12 van de Richtlijn 2009/128/EG, als concrete mogelijkheden tot het stellen van maatregelen aan gewasbescherming buiten de landbouw. De Landsadvocaat wijst er op dat maatregelen moeten worden bezien in het licht van de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming. Die algemene beginselen zijn eveneens opgenomen in de richtlijn. Als algemeen uitgangspunt voor een geïntegreerde gewasbescherming geldt dat de lidstaten alle nodige maatregelen moeten nemen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen. Zij geven waar mogelijk voorrang aan niet-chemische methoden, zodat professionele gebruikers van pesticiden overschakelen op praktijken en producten die het laagste risico voor de gezondheid van de mens en het milieu opleveren.
De maatregelen houden in dat preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden moeten worden toegepast in gebieden en omstandigheden waar alternatieve bestrijdingsmethoden mogelijk zijn. Het gaat dus niet om een algeheel verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen, maar om maatregelen om een geïntegreerde gewasbescherming te realiseren. De maatregel voor verharde oppervlakten in 2016 is een verduidelijking en beperkte uitbreiding van de al bestaande maatregelen langs (spoor)wegen en infrastructuur en zeer doorlaatbare oppervlakken. Voorts gaat het om een in 2013 aangekondigde maatregel waarop gebruikers en verkopers zich hebben kunnen voorbereiden. In de tussentijd is veel voorlichting gegeven over de aanstaande maatregelen en een soepele overgang naar niet-chemische middelen. Het besluit is nodig om de verslechtering van de (grond)waterkwaliteit tegen te gaan en de blootstelling van de mens aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Andere maatregelen om het gebruik te beperken uit onder meer de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» hebben niet voldoende resultaat opgeleverd.
Op basis van het voorgaande en indachtig het advies van de Landsadvocaat, acht ik de gefaseerd ingevoerde maatregelen tegen vermijdbaar gebruik van chemische middelen met het oog op de te beschermen milieu- en gezondheidsbelangen een afgewogen, noodzakelijke en proportionele maatregel.
De leden van PvdA-fractie verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of de EU Verordening voor de markttoelating van bestrijdingsmiddelen (1107/2009) een grond bevat om toelatingen van middelen in te trekken als de Kaderrichtlijn Water-doelen in gevaar komen.
Intrekking of wijziging van de toelating is geregeld in de artikel 44 en 45 van de Verordening.
Het Ctgb herziet een toelating elke tien jaar op basis van het nieuwste beoordelingskader en daarnaast ook wanneer het Ctgb concludeert dat het mogelijk is dat bepaalde doelstellingen voor oppervlaktewater, grondwater of voor water dat is bestemd voor drinkwaterbereiding niet kunnen worden verwezenlijkt. Voor oppervlaktewater gaat het om de doelstelling om «de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van (die) stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen».
Deze leden erkennen de conclusie van het RIVM dat ook laagrisicomiddelen de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Zij zien de noodzaak van het halen van de doelen in de Kaderrichtlijn Water en zien de urgentie van het nemen van maatregelen. Bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de normoverschrijdingen. De leden van de PvdA-fractie zijn gezien het feit dat laagrisico-middelen vaak in grote hoeveelheden moeten worden toegepast van mening dat het professioneel gebruik van laagrisico-middelen geen optie is.
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of een beperkt gebruik van bepaalde laagrisicomiddelen door particulieren op verhard oppervlak onaanvaardbare milieuschade met zich meebrengt. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de vraag op welke termijn een bepaalde selectie van laagrisicomiddelen voor particulier gebruik op verhard oppervlak in de toekomst kan worden toegestaan. De leden van de PvdA-fractie refereren daarmee aan de poging om in Europees verband tot toelatingscriteria voor laagrisicomiddelen te komen.
Het Ctgb beoordeelt alle gewasbeschermingsmiddelen op hun effecten, voorafgaande aan toelating tot de Nederlandse markt. Een middel wordt alleen toegelaten indien het gebruik binnen de geldende randvoorwaarden geen onaanvaardbare effecten heeft voor mens, dier en milieu. Sommige gewasbeschermingsmiddelen zijn minder schadelijk voor de waterkwaliteit, andere scoren beter op andere aspecten. De veronderstelling was dat bepaalde middelen die relatief onschadelijk zijn voor de waterkwaliteit en de volksgezondheid misschien nog gebruikt zouden mogen worden op verhardingen. Het ministerie heeft daarom het Ctgb laten onderzoeken of op inhoudelijke gronden onderscheid gemaakt kan worden tussen (groepen) gewasbeschermingsmiddelen.
Het Ctgb licht in zijn advies toe dat om een dergelijk onderscheid te hanteren een objectief onderscheid tussen de (groepen) gewasbeschermingsmiddelen moet worden aangetoond. Een onderscheid is niet aantoonbaar gebleken; binnen de totale groep gewasbeschermingsmiddelen onderscheiden alleen toekomstige laagrisicomiddelen zich duidelijk van andere gewasbeschermingsmiddelen (brief van 6 februari 2014, Kamerstuk 27 858, nr. 227).
Het RIVM voegt in een ander advies hieraan toe dat de toepassing van mogelijke laagrisicomiddelen op verhardingen nog steeds kan leiden tot een zodanig grote belasting van het oppervlaktewater dat een gebruiksverbod voor andere middelen op verhardingen niet of nauwelijks bijdraagt aan een betere waterkwaliteit (brief van 1 juli 2015, Kamerstuk 27 858, nr. 321).
Wel zouden die nadelige effecten kleiner kunnen zijn, indien het gebruik beperkt kan worden tot particulieren, of indien eventuele extra gebruiksbeperkingen zouden worden nageleefd.
Bestrijding en beheersing van ziekten en plagen vindt plaats volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast. Op deze wijze wordt het vermijdbare gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk beperkt.
Voor onkruidbestrijding op verhardingen zijn toereikende preventieve en niet-chemische maatregelen beschikbaar. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, ook als dat relatief onschadelijke middelen zou betreffen, is dan niet aan de orde.
Overigens zijn laagrisicomiddelen voor toepassingen buiten de landbouw niet direct beschikbaar op de Nederlandse markt, nadat de criteria voor laagrisicomiddelen nader zijn uitgewerkt. Europese besluitvorming over die nadere uitwerking komt naar verwachting nog dit jaar aan de orde. De Europese Commissie beraadt zich nog op het vervroegen van de beoordeling van zogenaamde lijst 4 stoffen (oorspronkelijk: 2019) die naar verwachting ook stoffen met een laag risico bevatten. Het Kabinet spant zich hier ook voor in. Nadat een stof is beoordeeld als laag risico, is de weg vrij voor de toelating van een laagrisicomiddel in de verschillende lidstaten. Een termijn waarbinnen toelatingen kunnen zijn gerealiseerd, kan nog niet worden genoemd.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de alternatieven die beschikbaar zijn voor zowel professionele gebruikers als voor particulieren voor specifiek glyfosaat houdende en voor specifiek laagrisico-middelen.
Voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van potentiële laagrisicomiddelen, zijn diverse alternatieven beschikbaar. Het verdient de voorkeur om door middel van preventieve maatregelen, zoals de inrichting van tuinen of verhardingen, te voorkomen dat zich problemen met bijvoorbeeld onkruid voordoen. Als onkruid moet worden bestreden, zijn daar mechanische oplossingen voor, zoals borstels en schoffels, of thermische technieken, zoals het gebruik van heet water en hete lucht. Voor de professionele markt zijn deze technieken beschikbaar in de vorm van machines. De laatste jaren is hier dankzij innovatie het nodige gedaan om energie te besparen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de zorgen die er in de markt zijn over het gebruik van niet beoordeelde en niet goedgekeurde alternatieven als bijvoorbeeld azijn en zout, en de (mogelijke) schadelijkheid daarvan voor de gezondheid en het milieu. Zij verzoeken de Staatssecretaris om het gebruik van niet-goedgekeurde middelen (zoals azijn en zout) door particulieren te onderzoeken en monitoren.
Het is ongewenst en niet toegestaan om azijn of zout als alternatief voor onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken. Deze producten zijn door het Ctgb niet voor toepassing als onkruidbestrijdingsmiddel toegelaten en volgens het advies van het RIVM dat u recent is toegestuurd, leidt dat gebruik tot milieubelasting. In de voorlichting aan particulieren zal hiermee rekening worden gehouden.
Niet-toegelaten producten zoals azijn en zout worden voor zeer uiteenlopende doeleinden aangeschaft. Onderzoek naar het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel en monitoring is daardoor niet goed mogelijk. Wel zal onderzoek worden gedaan naar bewustwording en houding van particulieren door Milieu Centraal, waarbij door middel van vragen informatie wordt verzameld. Als onderdeel van een Green Deal kunnen deelnemende partijen ongewenste trends signaleren en tegengaan.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris het kostenverschil (voor professioneel en particulier gebruik) tussen niet-chemische en chemische onkruidbestrijding inschat en vragen haar daarop in te gaan.
Een inventarisatie uit 2013 laat zien dat in de kosten voor onkruidbestrijding op verhardingen veel spreiding zit. Dat geldt zowel voor chemische als voor niet-chemische methoden. In het algemeen zijn de kosten voor niet-chemische methoden hoger dan de kosten voor chemische methoden (€ 0,13/m2 versus € 0,04/m2). Diverse gemeenten kwamen ten tijde van het onderzoek nog uit op rond de € 0,11/m2. Veel gemeenten meldden een dalende prijstrend, maar er waren ook gemeenten die toen al in staat waren om het niet-chemische beheer tegen gelijke of zelfs lagere kosten uit te voeren. Een enquête onder aannemers leverde wat grotere kostenverschillen op: € 0,20/m2 voor niet-chemische methoden versus € 0,05/m2 voor chemische methoden. Volgens het rapport «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» leidt niet-chemische bestrijding tot meerkosten, maar kunnen die meerkosten aanzienlijk worden gereduceerd. Tegenover die meerkosten staan aanzienlijke baten door het vermijden van zuiveringskosten bij de drinkwaterbereiding. Overige baten, zoals het vermijden van onnodige belasting van de leefomgeving met gewasbeschermingsmiddelen en dus de blootstelling van burgers daaraan, zijn niet in geld uit te drukken.
De kosten voor particulieren zijn afhankelijk van de toegepaste techniek of methode. Voor handmatig verwijderen van onkruid zijn geen kosten genoteerd, voor het gebruik van een kleine handbrander is nog eenmalig € 25,00 gerekend en voor gebruik van een onkruidbestrijdingsmiddel als Round-Up concentraat € 0,07 per vierkante meter per jaar.
De meerkosten voor professioneel gebruik op overige terreinen variëren afhankelijk van het beheertype (zoals gras/gazon, sierbeplanting of bos) en het te bestrijden organisme (zoals eikenprocessierups of schimmels). Voor beheer van het gazon rekent het onderzoeksbureau Tauw met een stijging van de kosten met een factor 2 tot 3, vergeleken met de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Voor de bestrijding van zogenoemde probleemonkruiden zijn geen financiële gevolgen aangegeven, omdat de kosten van een alternatief sterk afhangen van de specifieke omstandigheden. Die kosten zijn echter aanzienlijk hoger dan bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Bij particulieren komt feitelijk alleen het beheerstype sierbeplanting voor, waaronder ook moestuinen worden verstaan. Onderhoud zonder gewasbeschermingsmiddelen is goed uitvoerbaar, ook van probleemonkruiden zoals Zevenblad.
Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de Green Deal voor gebruik van glysofaathoudende middelen op sport- en recreatieterreinen. De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat in de provincie Noord-Brabant 13% van de gemeenten chemievrij beheer uitvoert op sportvelden en is benieuwd of dit bewijst dat chemievrij beheer op sportvelden een reëel alternatief is.
De Green Deals voor sportvelden en voor recreatieterreinen zijn op 22 oktober 2015 ondertekend. Chemievrij beheer op sportvelden is inderdaad in veel gevallen een reëel alternatief. De bedoeling van de Green Deal sportvelden is om de komende jaren het chemievrij beheer op te schalen en inzichtelijk te maken voor welke situaties het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog nodig is.
De leden van voornoemde fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op welke maatregelen op korte termijn kunnen worden genomen om het gebruik te verminderen op sport- en recreatieterreinen.
De Green Deals geven hier invulling aan. De Green Deals omvatten diverse acties om het gebruik op deze terreinen de komende jaren af te bouwen. Dit gebeurt onder andere door het verzamelen en uitdragen van goede voorbeelden en door het in kaart brengen en oplossen van knelpunten die de beëindiging of vermindering in de weg staan.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de mogelijkheid om mechanische en thermische onkruidbestrijding (borstelen en branden) in plaats van glyfosaat houdende en andere chemische middelen toe te passen op verhardingen op industrieterreinen.
Op de meeste industrieterreinen is het gebruik van preventieve maatregelen en niet-chemische onkruidbestrijdingsmethoden technisch haalbaar en financieel betaalbaar. Dat is niet het geval op locaties waarin veiligheidsvoorschriften aantoonbaar verplichten tot onkruidbestrijding én toepassing van gewasbeschermingsmiddelen daarvoor technisch de enige mogelijkheid vormt. Indien bijvoorbeeld om veiligheidsredenen open vuur of hoge temperaturen op een (deel van een) industrieterrein vermeden moeten worden, zijn technieken voor thermische onkruidbestrijding of borstelen niet goed toepasbaar.
De leden van de PvdA-fractie zijn ook van mening dat er kritisch moet worden gekeken naar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de stand van de wetenschap met betrekking tot de noodzaak van toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw en de mogelijke effecten hiervan op de volksgezondheid.
De inzet van het Kabinet is gericht op het realiseren van de transitie naar een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en naar een plantaardige productie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort onder andere:
– het uitbreiden van het middelen- en maatregelenpakket met alternatieve, minder risicovolle benaderingen en technieken (bijvoorbeeld biologische bestrijding), basisstoffen en laagrisicomiddelen (zoals biologische en natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen), waardoor het middelen- en maatregelenpakket kan opschuiven richting een pakket met minder risico’s voor mens, dier en milieu (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 304);
– het samen met het bedrijfsleven stimuleren van innovatie op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming en van het toepassen hiervan in praktijk (Kamerstuk 27 858, nr. 309).
Daarnaast blijft de inzet van het Kabinet gericht op het harmoniseren en het -daar waar nodig- actualiseren van het toetsingskader voor de goedkeuring van werkzame stoffen in de hele Europese Unie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Een voorbeeld hiervan is de methodiek die de European Food and Safety Authority heeft ontwikkeld voor omwonenden waarover de Staatssecretaris van Economische Zaken u recent heeft geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 311). Dit toetsingskader houdt rekening met mogelijke effecten van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voor de toepasser, de consument en omwonenden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Zij zijn verheugd dat er een wettelijk verbod komt op het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Zij hebben evenwel enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor een verschil in inwerkingtreding tussen gebruik op verhard en onverhard terrein en er wordt uitgegaan van een nader te bepalen datum.
De omschakeling van werkmethoden waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt naar een niet-chemisch beheer vergt tijd. Beheerders moeten de methoden en technieken bepalen die voor hun terreinen het best geschikt zijn, contracten moeten worden gesloten, enzovoort. Daarom is de ingangsdatum voor een niet-chemisch beheer op verhardingen eerder dan voor overige terreinen. Technieken voor niet-chemische onkruidbestrijding zijn al jaren beschikbaar en beheerders hebben zich de laatste jaren kunnen voorbereiden op niet-chemische onkruidbestrijding op verhardingen. Voor beheerders van overige terreinen is een langere overgangstermijn redelijk en nodig om ervaring op te doen met niet-chemische technieken en methoden en om zo nodig innovaties te introduceren.
De voorschriften voor verhardingen treden zo snel mogelijk in werking, voor aanvang van het onkruidbestrijdingseizoen 2016. Op dit moment is nog onzeker op welke datum dat precies is. Daarom treedt het ontwerpbesluit in werking op de dag na de publicatie in het Staatsblad. Op basis van de vragen van enkele fracties is het besluit aangepast zodat vast komt te staan dat de tweede fase van het besluit op 1 november 2017 in werking treedt.
Deze leden zijn blij met de flinke verhoging in reductiepercentages wat betreft de overschrijdingen van milieu- en drinkwaternormen, maar vragen waarom zeker met betrekking tot de drinkwaternorm niet een streefwaarde van 100% wordt gehanteerd. Verder menen zij dat acht jaar een wel erg lange termijn is waarin naar reductie toe wordt gewerkt. Zij vragen waarom de gewenste afname van het aantal overschrijdingen niet eerder gerealiseerd kan worden, zeker gezien de kwaliteit van het oppervlaktewater van Nederland in vergelijking met de rest van Europa en het aantal normoverschrijdingen van glyfosaat en andere bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gebruikt voor drinkwaterproductie.
Uitgangspunt in het waterbeleid is een implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De Kaderrichtlijn Water vraagt de lidstaten om uiterlijk in 2015 in het oppervlaktewater een goede chemische en ecologische toestand te bereiken. Het Kabinet heeft besloten dit doel binnen de mogelijkheden die de richtlijn biedt gefaseerd te realiseren, uiterlijk in 2027 (Kamerstuk 27 625, nr. 80).
De Kabinetsnota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming» bevat voor gewasbescherming waterkwaliteitsdoelstellingen die uiterlijk in 2023 moeten zijn gerealiseerd. Deze termijn past bij de implementatietermijn van de Kaderrichtlijn Water. Bepaalde sectoren zullen echter ruim voor die datum maatregelen nemen, zoals de glastuinbouw en de sectoren die buiten de landbouw gewasbescherming toepassen.
Een reductiepercentage van 100% wordt op dit moment nog te ambitieus geacht, vanwege de bijdrage van calamiteiten en onvoorziene voorvallen aan de normoverschrijdingen. Vanzelfsprekend is het drinkwater uit de kraan volledig vrij van verontreinigingen.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het goedkeuringsproces van de EU over de toelating van glyfosaat is gebaseerd op gegevens van chemische bedrijven waaronder Monsanto. Wat is in dit goedkeuringsproces gedaan met de bevindingen van de WHO en andere onderzoeken die wijzen op een verhoogd risico op kanker en geboorteafwijkingen? Deze leden vragen wat de inzet van Nederland in deze gaat zijn. Waarom volgt Nederland niet het voorbeeld van onder andere Frankrijk om een verbod uit te vaardigen? Welke andere lidstaten zijn inmiddels tot een verbod overgegaan?
De inzet van het Kabinet is uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 22 april 2015 met daarin informatie over glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 307).
Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting schetst initiatieven van andere lidstaten. Daaruit blijkt dat de bovenstrooms gelegen lidstaten Duitsland en België voor bepaalde situaties verboden stellen. In Frankrijk mogen publiekrechtelijke rechtspersonen op verhardingen met ingang van 31 december 2016 geen gewasbeschermingsmiddelen meer gebruiken in bepaalde, door het brede publiek bezochte ruimten. Een weigering van de toelating, of een gebruiksverbod voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen is niet aan de orde.
In de brief van 25 juni 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 319) is meegedeeld dat voor zover bekend Frankrijk niet inzet op een verkoopverbod van een specifieke groep middelen, of van enig specifiek middel, aan particulieren.
Kan worden toegelicht op welk moment alternatieven (financieel dan wel technisch) «ontoereikend» worden bevonden? Er wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschatting van terreinbeheerders, hoe wordt erop toegezien dat zij beschikken over alle nodige relevante kennis om tot een gedegen afweging te kunnen komen? Verder vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het besluit ruimte biedt voor nieuwe inzichten, die een eventuele verdere beperking wenselijk en/of mogelijk maken.
Voor een succesvolle overstap naar niet-chemische gewasbescherming is vereist dat een of meerdere alternatieven altijd en overal toepasbaar zijn om de ziekte of plaag adequaat te bestrijden. Om te bepalen of daarvan sprake is, hebben onderzoekers deskundigen geconsulteerd die aantoonbaar beschikken over kennis en ervaring in de praktijk. Dat kunnen ambtenaren of aannemers zijn met langjarige ervaring op het gebied van (niet-)chemische gewasbescherming.
Uitzonderingen op de maatregelen zullen worden vastgelegd in een ministeriële regeling met een technisch objectief karakter. Periodiek zal worden bezien of een uitzondering nog nodig is in het licht van nieuwe inzichten over technische haalbaarheid en financiële betaalbaarheid. De ministeriële regeling zal dan op die inzichten worden aangepast.
Deze leden merken op dat de EU-richtlijn in verschillende lidstaten op verschillende wijze wordt geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Hoe is het toezicht op naleving van (Europese) regelgeving in de buurlanden geregeld, is er sprake van onderlinge samenwerking en afstemming in het stroomgebied?
Verontreinigingen in het oppervlaktewater zijn deels afkomstig uit bovenstrooms gelegen lidstaten. Een gezamenlijke aanpak is dan nodig. Per stroomgebied signaleren internationale stroomgebiedcommissies knelpunten in de waterkwaliteit. Dat gebeurt ook door RIWA, een internationaal samenwerkingsverband van drinkwaterbedrijven die Maas- of Rijnwater gebruiken als bron voor de drinkwaterbereiding.
Toezicht en de handhaving geschiedt door elke lidstaat afzonderlijk. De Europese Commissie houdt toezicht op een goede implementatie van de richtlijn in de lidstaten.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit en volksgezondheid tot nu toe niet zijn gerealiseerd. Hoe gaat dit besluit wel tot het behalen van de doelstellingen leiden?
In zijn evaluatie van de Nota duurzame gewasbescherming (2004–2010) onderzoekt het Planbureau voor de Leefomgeving in hoeverre doelen zijn bereikt en wat de bijdrage van het gewasbeschermingsbeleid daaraan geweest is. Het signaleert tevens meerdere oorzaken voor het bestaan van normoverschrijdingen en vermijdbare blootstelling van mensen aan gewasbeschermingsmiddelen. Deze evaluatie is u op 8 maart 2012 voorgelegd (Kamerstuk 27 858, nr. 102).
De nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming» bevat doelstellingen voor onder meer de bescherming van de waterkwaliteit en de volksgezondheid tegen de blootstelling door gewasbeschermingsmiddelen. Een belangrijk deel van de maatregelen zal uitgevoerd worden door glastuinbouwbedrijven, landbouwbedrijven met een open teelt en de sectoren die buiten de landbouw gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Op dit moment is een groot deel van de vracht aan glyfosaat van Nederlandse herkomst (40% van de vracht in de Maas) en vooral afkomstig van sectoren buiten de landbouw. Verwacht mag worden dat de overstap van chemische naar niet-chemische gewasbescherming dan ook aanzienlijk bijdraagt aan een reductie en aan het bereiken van de doelstellingen. Maar ook andere partijen moeten volgens de nota maatregelen uitvoeren en initiatieven ontplooien.
Waarom worden in situaties waar een verplichting tot onkruidbestrijding bestaat (zowel verhard als onverhard terrein) eventuele alternatieven als niet afdoende beoordeeld? Deze leden vragen om een verdere toelichting waarom in genoemde situaties (zoals industrie- defensie- en luchthaventerreinen) een alternatief technisch of financieel niet haalbaar zou zijn.
Het gebruik van alleen preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden is in sommige gebieden en omstandigheden niet toereikend. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Op bepaalde locaties op industrie- of defensieterreinen is een uitzondering bijvoorbeeld redelijk indien veiligheidsvoorschriften aantoonbaar verplichten tot onkruidbestrijding én toepassing van gewasbeschermingsmiddelen daarvoor technisch de enige mogelijkheid vormt. Als om veiligheidsredenen open vuur of hoge temperaturen op een (deel van een) industrie- of defensieterrein vermeden moeten worden, zijn technieken voor thermische onkruidbestrijding of borstelen bijvoorbeeld niet goed toepasbaar.
Bepaalde verhardingen op luchthaventerreinen zijn voorzien van een coating, die bij gebruik van thermische onkruidbestrijdingstechnieken en bepaalde mechanische technieken kan worden beschadigd. Voor een adequaat beheer is dan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog onvermijdelijk.
Kan worden toegelicht waarom met betrekking tot sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven niet-chemische middelen als ontoereikend worden beoordeeld? Waarin verschillen deze terreinen van soortgelijke terreinen die niet onder de uitzonderingsbepaling vallen? Verder wijzen deze leden op het gebruik van juist deze terreinen door een breed publieke en kwetsbare groepen zoals kinderen. Kan worden toegelicht waarom niet is gekozen voor een verbod (met overgangstermijn), zeker in het licht van de EU-Richtlijn die stelt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om deze reden geminimaliseerd of verboden moet worden op terreinen zoals sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven? De leden van de SP-fractie menen dat een verbod voor deze terreinen versneld ingevoerd dient te worden om gebruikers van de (speel)terreinen te beschermen.
Waarom is geen gehoor gegeven aan de oproep van de Unie van Waterschappen om, met inachtneming van een overgangstermijn, geen uitzondering te maken voor sportterreinen en siertuinen? Welke afwegingen hebben hierbij een rol gespeeld?
Sportterreinen en siertuinen hebben een specifieke functie, waarvoor relatief hoge eisen worden gesteld aan het groen en waarin ziekten en plagen (zoals onkruid) veel minder worden getolereerd dan op andere terreinen. Recreatiebedrijven, zoals campings, beheren vaak relatief grote terreinen. Niet-chemische bestrijding kan praktische problemen opleveren, omdat zij relatief arbeidsintensief is en omdat de terreinen vaak worden beheerd door familiebedrijven met beperkte mogelijkheden tot het inzetten van arbeid.
Voor deze «overige terreinen», niet zijnde verhardingen, zijn preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden nog niet toereikend. Een overgangstermijn kan worden gesteld, zodra bekend is op welk tijdstip het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen redelijkerwijs kan worden beëindigd.
Ook vragen deze leden waarom niet wordt overgegaan tot een verbod voor niet-professionele gebruikers. Het handhaven van specifiek en juist gebruik is immers vrijwel niet te handhaven. Deze leden vragen op welke wijze wordt toegezien op informatieverspreiding naar en naleving door alle partijen, aangezien wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van extra lastendruk. Kan hier meer specifiek op ingegaan worden? Zij vragen verder om een toelichting op de handhaving bij niet professionele gebruikers. Vertrouwen is goed, maar wordt er niet teveel geleund op de goede wil van de betrokkenen, aldus deze leden. Zij vragen de Staatssecretaris hier verder op in te gaan.
Om een proportioneel verbod in te kunnen stellen, dienen technisch haalbare en financieel betaalbare alternatieven voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de markt beschikbaar te zijn. Die alternatieven zijn ook om praktische redenen nodig, om te bevorderen dat een verbod daadwerkelijk zal worden nageleefd. Op dit moment zijn volgens het rapport «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» voor het particulier gebruik op onverharde oppervlakken nog niet altijd voldoende alternatieven beschikbaar. Het doel van het beleid is wel dat op termijn buiten de landbouw geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt.
Op dit moment worden afspraken gemaakt over handhaving van de regelgeving.
Onder «gebruik» van gewasbeschermingsmiddelen wordt volgens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden overigens niet alleen verstaan de daadwerkelijke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het gewas, maar ook de aanwezigheid van een werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen of op planten. Dat maakt het mogelijk om toezicht te houden bij de verkopers van gewasbeschermingsmiddelen.
Regelgeving wordt niet alleen nageleefd als gevolg van toezicht op de regelgeving. Van belang is dat particulieren zich bewust zijn van de aard en eigenschappen van gewasbeschermingsmiddelen en van de beschikbaarheid van preventieve maatregelen en van niet-chemische technieken en methoden. Ik heb daartoe een webportal laten ontwikkelen over niet-chemische gewasbescherming, en een digitaal kennisplatform dat door gemeenten kan worden beheerd en gebruikt.
Het milieubeleid gaat voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit van een zogenoemde geïntegreerde gewasbescherming. Bestrijding en beheersing van ziekten en plagen vindt plaats volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
Voor onkruidbestrijding op verhardingen zijn toereikende preventieve en niet-chemische maatregelen beschikbaar; voor overige terreinen is dat (nog) niet altijd het geval.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de verdere ontwikkeling van groene gewasbeschermingsmiddelen wordt gestimuleerd.
De inzet van het Kabinet is gericht op het realiseren van de transitie naar een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en naar een plantaardige productie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort onder andere:
– het uitbreiden van het middelen- en maatregelenpakket met alternatieve, minder risicovolle benaderingen en technieken (bijvoorbeeld biologische bestrijding), basisstoffen en laagrisicomiddelen (zoals biologische en natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen), waardoor het middelen- en maatregelenpakket kan opschuiven richting een pakket met minder risico’s voor mens, dier en milieu (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 304);
– het samen met het bedrijfsleven stimuleren van innovatie op het gebied van
geïntegreerde gewasbescherming en van het toepassen hiervan in praktijk (Kamerstuk 27 858, nr. 309).
Daarnaast zet het Kabinet samen met het bedrijfsleven en het Ctgb via de zogeheten Green Deal Groene gewasbeschermingsmiddelen in op een versnelde toelating van circa 12 groene, potentiële laagrisicomiddelen in Nederland. Een versnelling van de Europese procedure voor (nieuwe) werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico stimuleert innovatie en het gebruik van minder risicovolle producten. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft in de Landbouw- en Visserijraad aangekondigd dit najaar een actieplan te zullen presenteren voor een versnelling van de verduurzaming van de gewasbescherming in de Europese Unie.
De leden van de SP-fractie menen dat afzien van een generieke uitzondering voor laagrisicomiddelen een stap in de goede richting is. Wel merken zij op dat er nog steeds veel onduidelijkheid blijft bestaan over toekomstig gebruik van deze middelen. Op welke termijn komt hier duidelijkheid over? Ook vragen deze leden op welke wijze de uiteindelijke lijst vastgesteld gaat worden. Zij stellen vast dat dit gaat gebeuren zonder enige invloed van het parlement. Op welke wijze gaan bezwaren geuit door onder andere de leden van de SP-fractie meegenomen worden bij de uiteindelijke besluitvorming?
Europese besluitvorming over de nadere uitwerking van de criteria voor laagrisicomiddelen komt naar verwachting nog dit jaar aan de orde. De Europese Commissie beraadt zich nog op het vervroegen (oorspronkelijk: 2019) van de beoordeling van zogenaamde lijst 4 stoffen die naar verwachting ook stoffen met een laag risico bevatten. Het Kabinet spant zich hier ook voor in. Nadat een stof is beoordeeld als laag risico, is de weg vrij voor de toelating van een laagrisicomiddel in de verschillende lidstaten. Een termijn waarbinnen dergelijke toelatingen kunnen zijn gerealiseerd, kan nog niet worden genoemd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn niet overtuigd van de juridische houdbaarheid, de noodzaak en de proportionaliteit van het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
Allereerst zijn de leden van de CDA-fractie ontstemd over de wisselvalligheid van de besluitvorming, eerst zouden laagrisicomiddelen worden toegestaan, 1 juli 2015 deelde de Staatssecretaris echter mee dat het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen inclusief laagrisciomiddelen in de publieke ruimte verboden zal worden. Dat het verbod voor laagsrisicomiddelen gaat gelden, is niet eens opgenomen in het voorliggende besluit. Deze vinden dit onzorgvuldig beleid. Zij verzoeken daarom met klem dat de Staatssecretaris motie met Kamerstuk 27 858, nr. 285 alsnog uitvoert en laagrisicomiddelen zal toestaan.
De motie Geurts verzoekt de Kamer te informeren over de criteria die de juridische basis zouden moeten zijn van het aangekondigde verbod op alle middelen die gebruikt worden buiten de landbouw. Deze motie is uitgevoerd door het aanbieden van het ontwerpbesluit aan uw Kamer. In de Nota van Toelichting bij dit ontwerpbesluit zijn de gevraagde criteria opgenomen.
Een motivering waarom het ongewenst is om laagrisicomiddelen generiek uit te zonderen, wordt gegeven in de brief van 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 321). Bij inwerkingtreding van de gebruiksbeperkende maatregelen kan geen invulling worden gegeven aan de uitzondering die eerder voor laagrisicomiddelen was voorzien. Laagrisicomiddelen zijn de komende jaren nog niet beschikbaar op de Nederlandse markt. Gevolg van het ontbreken van laagrisicomiddelen is dat de markt gedwongen wordt om over te schakelen van chemische middelen naar preventie en niet-chemische methoden. Een tweede gevolg is dat het gebruik van sommige middelen een aantal jaren niet is toegestaan en later weer wel zou kunnen worden toegestaan mits die middelen worden geclassificeerd als «gewasbeschermingsmiddel met een laag risico». Daarnaast concludeert het RIVM dat middelen met een mogelijk laag risico bij grootschalig gebruik alsnog bezwaarlijk kunnen zijn voor de waterkwaliteit. Het ontbreken van laagrisicomiddelen in combinatie met de risico’s voor de waterkwaliteit vormden aanleiding voor het schrappen van de uitzonderingsbepaling voor laagrisicomiddelen.
Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie de Staatssecretaris om ten aanzien van het verbod en het toestaan van laagrisicomiddelen aan te sluiten bij de Europese besluitvorming en ondertussen duurzaam gebruik te bevorderen met Green Deals en afspraken met het bedrijfsleven en gemeenten. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Het overheidsbeleid is gericht op een vergroening van de gewasbescherming en het stimuleren van het gebruik van laagrisicomiddelen, daarvoor was er ook de «Green Deal Groene Gewasbescherming». Waarom wacht u de uitkomsten van deze Green Deal niet af, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Een andere reden om een geheelverbod voor gebruik buiten de landbouw uit te stellen is het Europese traject voor laagrisicomiddelen. Naar verwachting worden de criteria voor de toelating van laagrisicomiddelen eind dit jaar in Europees verband genotificeerd. Is de Staatssecretaris om deze reden bereid het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw uit te stellen, zo vragen deze leden.
Green Deals en samenwerking met de sector om tot een vermindering van gewasbeschermingsmiddelen te komen, zijn van grote waarde. Deze initiatieven zijn echter onvoldoende om de doelstellingen van de regering op het gebied van het beperken van blootstelling en waterkwaliteitsnormen te bereiken.
Het milieubeleid gaat voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit van een zogenoemde geïntegreerde gewasbescherming (bladzijde 14 van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst»). Bestrijding en beheersing van ziekten en plagen vindt plaats volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
De Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen heeft geen betrekking op de gewasbescherming buiten de landbouw, maar probeert in de land- en tuinbouw de verduurzaming van de gewasbescherming te versnellen. Voor gewasbescherming buiten de landbouw zijn toereikende niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar, behoudens enkele bepaalde uitzonderingen.
Overigens zijn laagrisicomiddelen voor toepassingen buiten de landbouw niet direct beschikbaar op de Nederlandse markt, nadat de criteria voor laagrisicomiddelen nader zijn uitgewerkt. Europese besluitvorming over die nadere uitwerking komt naar verwachting nog dit jaar aan de orde. De Europese Commissie beraadt zich nog op het vervroegen van de beoordeling van zogenaamde lijst 4 stoffen (oorspronkelijk: 2019) die naar verwachting ook stoffen met een laag risico bevatten. Het Kabinet spant zich hier ook voor in. Nadat een stof is beoordeeld als laag risico, is de weg vrij voor de toelating van een laagrisicomiddel in de verschillende lidstaten.
In de toelichting bij het besluit geeft de Staatssecretaris aan dat er in Duitsland een uitzondering is voor het gebruik van laagrisicomiddelen. Waarom is dit in Duitsland wel mogelijk en in Nederland niet? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat zij de ontwikkeling en het gebruik van alle innovatieve gewasbeschermingsmiddelen in Nederland de nek om draait? Zo nee, waarom staat zij laagrisciomiddelen dan niet toe? Het Europees beleid moedigt de ontwikkeling en het gebruik van laagrisicomiddelen aan. Hoe verhoudt dit zich met het verbod, zo vragen deze leden? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat verbieden iets anders is dan als alternatief gebruik stimuleren?
Ook in Duitsland zal het gebruik van laagrisicomiddelen mogelijk zijn nadat de beoordelende instantie bepaalde middelen heeft aangemerkt als laagrisicomiddel. Het zal een aantal jaren duren voordat het zover is. Desgewenst kan een lidstaat echter het gebruik van de laagrisicomiddelen vooruitlopend op die feitelijke beschikbaarheid reguleren.
Ik onderschrijf het belang van innovaties gericht op de ontwikkeling van minder schadelijke middelen volledig, en waardeer alle innovaties van emissiereducerende technieken en van middelen met een relatief lage impact voor mens en milieu positief. De inspanningen die daarmee zijn gemoeid, komen mede ten gunste van het milieu.
In diezelfde lijn was en blijft algemeen uitgangspunt van geïntegreerde gewasbescherming dat de inzet van niet-chemische methoden en technieken de voorrang heeft boven chemische gewasbescherming (bladzijde 14 van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst»). Zelfs als laagrisicomiddelen beschikbaar zijn, zullen die vanwege de grote schaal waarop zij kunnen worden toegepast nog steeds een forse bijdrage aan waterkwaliteitsproblemen leveren. Indien technisch haalbare en financieel betaalbare niet-chemische technieken en methoden beschikbaar komen, is het moment aangebroken om daarop over te stappen. Dat vloeit voort uit de uitgangspunten die sinds jaar en dag in het (Europese) milieubeleid worden toegepast.
De ontwikkeling en het gebruik van alle innovatieve gewasbeschermingsmiddelen in Nederland wordt niet de nek omgedraaid. De afzetmarkt in Nederland wordt kleiner, maar het gebruik blijft toegestaan in de landbouw. In samenwerking met onder meer de agrarische sectoren worden daar middelen met lagere risico’s ontwikkeld en wordt het gebruik ervan gestimuleerd. Bovendien blijft vooralsnog het particulier gebruik van dergelijke middelen op overige terreinen buiten de landbouw toegestaan. Dat geldt ook voor het gebruik in gebieden en omstandigheden waarvoor preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden nog niet toereikend zijn.
De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van het verbod. Is de Staatssecretaris bereid te reageren op de juridische argumenten van partijen die hebben gereageerd op het wijzigingsbesluit, zo vragen deze leden? Volgens de Landsadvocaat moet een verbod proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. Daarom vragen deze leden de Staatssecretaris om het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te onderbouwen met rapporten voor alle middelen die door het verbod geraakt worden.
Vanuit de industrie zijn juridische bezwaren ingebracht tegen het voorgestelde verbod. De juridische argumenten van de sector richten zich vooral op de vermeende strijdigheid van de voorgenomen maatregelen met de Verordening (EG) nr. 1107/2009. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt echter niet uitsluitend via het toelatingsbeleid gereguleerd. Gewasbeschermingsmiddelen worden namelijk langs twee lijnen gereguleerd.
Ten eerste mag een gewasbeschermingsmiddel niet worden gebruikt, tenzij het Ctgb het heeft toegelaten tot de Nederlandse markt, zo nodig onder het stellen van gebruiksvoorschriften. Een gewasbeschermingsmiddel mag onder meer geen «onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect hebben op de gezondheid van de mens», of «geen onaanvaardbare effecten op het milieu». De toelating wordt gereguleerd door de Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Ten tweede wordt het duurzaam gebruik gereguleerd. De Richtlijn 2009/128/EG roept op tot het stellen van aanvullende beperkingen aan het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. De beperkingen (voorschriften) wijzigen de inhoud van het toelatingsbesluit niet. De motivering van die voorschriften moet voldoen aan de regels die gelden voor -in dit geval- het waterkwaliteitsbeleid, en niet die voor het toelatingsbeleid. Volgens het beleid dat moet leiden tot een duurzaam gebruik behoeft geen sprake te zijn van onaanvaardbare risico’s voor kwetsbare groepen, voordat voorschriften mogen worden gesteld.
Het verbod is proportioneel voor de doelen die moeten worden bereikt. Mede gelet op de beschikbaarheid van technisch haalbare en financieel betaalbare technieken weegt het te beschermen belang van de waterkwaliteit en de volksgezondheid op tegen het belang van de verminderde afzet in het aantal gewasbeschermingsmiddelen waarop de maatregelen betrekking hebben.
Alternatieven voor het verbod, zoals Green Deals en het verder informeren van gebruikers, zijn onvoldoende om de doelen van de regering op het gebied van waterkwaliteit en gezondheid te verwezenlijken.
Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie waarom de beleidsdoelen voor waterkwaliteit alleen gehaald worden met een verbod? Heeft zij dit laten onderzoeken, zo vragen deze leden. Kan de Staatssecretaris verduidelijken welke onaanvaardbare risico’s kwetsbare groepen lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en is zij bereid om de risicoanalyses hiervan openbaar te maken?
De Kabinetsnota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming» richt zich op het realiseren van een duurzame gewasbescherming. Onderdeel daarvan zijn doelstellingen ter bescherming van de waterkwaliteit en de volksgezondheid en maatregelen om de doelstellingen te realiseren. Een belangrijk deel van de maatregelen zal uitgevoerd worden door glastuinbouwbedrijven, landbouwbedrijven met een open teelt en de sectoren die buiten de landbouw gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Voor glastuinbouwbedrijven bijvoorbeeld gaat het met name om de zuivering van afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat. Maar ook de rijksoverheid en instanties als toelatinghouders en waterschappen ondernemen initiatieven.
De exacte bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen door de laatstgenoemde sectoren is mede afhankelijk van maatregelen die in bovenstroomse lidstaten worden genomen en van emissiebeperkende maatregelen in andere sectoren. Op dit moment is een groot deel van de vracht aan glyfosaat van Nederlandse herkomst (40% van de vracht in de Maas). Die verontreinigingen zijn vooral afkomstig van sectoren buiten de landbouw. Verwacht mag worden dat de overstap van chemische naar niet-chemische gewasbescherming aanzienlijk bijdraagt aan een reductie van de verontreinigingen in het oppervlaktewater dat al dan niet voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt, en aan het bereiken van de doelstellingen.
In reactie op eerdere vragen van de leden van de CDA-fractie is toegelicht dat gewasbeschermingsmiddelen langs twee lijnen worden gereguleerd. De voorgenomen maatregelen vloeien niet voort uit het toelatingsbeleid, maar uit het beleid ter bescherming van de waterkwaliteit en de volksgezondheid. Het gaat in dit kader niet om «onaanvaardbare risico’s voor kwetsbare groepen». Daarom is geen aparte analyse van dit criterium gemaakt, in het kader van deze maatregelen.
Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door gecertificeerde professionals wordt verboden? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom een verbod op gebruik op verhardingen gerechtvaardigd is terwijl in het grootste deel van Nederland geen overschrijdingen zijn van de waterkwaliteitsnormen? Waarom kiest de Staatssecretaris niet voor specifieke, gerichte maatregelen?
De voorgestelde maatregelen moeten worden bezien in het licht van de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2009/128/EG. Als algemeen uitgangspunt voor een geïntegreerde gewasbescherming geldt dat de lidstaten alle nodige maatregelen moeten nemen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen. Zij geven waar mogelijk voorrang aan niet-chemische methoden, zodat professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen overschakelen op praktijken en producten die het laagste risico voor de gezondheid van de mens en het milieu opleveren.
Deze geïntegreerde gewasbescherming gaat uit van een bestrijding volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische technieken en methoden worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
Gelet op de algemene beginselen dient een toepasser het gewas geïntegreerd te beschermen, ook als in delen van Nederland geen normoverschrijdingen plaatsvinden. De uitgangspunten voor een geïntegreerde gewasbescherming zijn ook geldig voor (gecertificeerde) professionals.
Sinds de jaren negentig zijn initiatieven uitgevoerd, waaronder ook specifieke, gerichte maatregelen. De initiatieven van de afgelopen jaren zijn echter ontoereikend om de beleidsdoelstellingen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» te realiseren. Het besluit bevat algemene regels, die ervan uitgaan dat preventieve maatregelen en de toepassing van niet-chemische technieken en methoden in geheel Nederland technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn en om die reden de voorkeur boven gewasbeschermingsmiddelen hebben.
De nota van toelichting van het concept-besluit onderbouwt een verbod voor glyfosaat-houdende middelen, maar het gebruiksverbod zal gaan gelden voor alle toegelaten middelen buiten de landbouw. Met het oog op de uitspraak van de Landsadvocaat dat «een maatregel of generiek verbod moet zijn gerechtvaardigd, ten aanzien van alle gewasbeschermingsmiddelen die daardoor worden geraakt», vragen deze leden of zij deze onderbouwing kan geven. Zij vragen de Staatssecretaris om te onderbouwen waarom het gebruik van middelen die zijn toegelaten door het Ctgb, en waarmee geen problemen bekend zijn of worden verwacht, met dit besluit worden verboden. De leden van de CDA-fractie vragen of de toelating van het Ctgb tekort schiet? Want als het gebruik van deze middelen zoals verboden door het voorliggende besluit gevolgen heeft voor de volksgezondheid, dan had het Ctgb deze toch niet toegelaten? Waarom is er bij de Staatssecretaris geen vertrouwen in het Ctgb, zo vragen deze leden?
Gewasbeschermingsmiddelen worden langs twee sporen gereguleerd, via het toelatingsbeleid en via het beleid dat moet leiden tot een duurzame gewasbescherming. Het voorliggende besluit stelt aanvullende beperkingen aan het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze beperkingen (voorschriften) wijzigen de inhoud van het toelatingsbesluit niet. Het besluit dient de belangen van het waterkwaliteitsbeleid en het voorkomen van vermijdbare blootstelling van mensen.
De Nota van Toelichting motiveert de maatregelen voor alle gewasbeschermingsmiddelen die op verhardingen of op overige terreinen worden gebruikt. Overeenkomstig de systematiek in de Richtlijn 2009/128/EG richten de voorschriften zich niet op het gebruik van specifieke gewasbeschermingsmiddelen maar worden algemene regels gesteld. In de aanloop naar dit verbod zijn meerdere onderzoeken gedaan waaruit blijkt dat voor alle middelen reële alternatieven voorhanden zijn. Daardoor is het gebruik van deze middelen in beginsel vermijdbaar en daarmee onwenselijk. In specifieke gevallen waar dit niet het geval is, zal een uitzondering komen te gelden.
Indien met het doel een duurzame gewasbescherming te realiseren in (milieu-) regelgeving een aanvullende beperking wordt gesteld, impliceert dat niet dat het Ctgb in de toelatingsbeoordeling tekort zou zijn geschoten. Evenmin spreekt uit een dergelijke beperking gebrek aan vertrouwen in het Ctgb.
De leden van de CDA-fractie vragen of het onderhavige verbod betekent dat de Staatssecretaris van mening is dat alle gewasbeschermingsmiddelen nu en in de toekomst een onaanvaardbaar risico vormen voor kwetsbare groepen en de waterkwaliteit? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven en onderbouwen hoe zij tot deze conclusie is gekomen? Deze leden verwachten langslepende juridische procedures die voortvloeien uit dit verbod. Verwacht de Staatssecretaris dit ook? Heeft zij al signalen gekregen dat juridische procedures worden gestart?
Voor alle gewasbeschermingsmiddelen geldt dat het de voorkeur heeft om vermijdbaar gebruik te beperken. Het einddoel van het regeringsbeleid is dat op termijn buiten de landbouw geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt.
De industrie heeft juridische bezwaren tegen het voorgenomen besluit kenbaar gemaakt. De regering ziet een voldoende solide juridische onderbouwing van de voorgestelde maatregelen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of er met de voorgestelde maatregelen sprake is van een verstoring van de interne markt zoals bedoeld in artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de EU? Zo nee, waarom niet? Zijn de voorgestelde maatregelen genotificeerd bij de Europese Commissie als een technisch voorschrift als bedoeld in richtlijn 98/34/EU? Zo ja, wat was de reactie van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
De voorgestelde voorschriften zijn maatregelen die binnen het kader van Europese richtlijn 2009/128/EU kunnen worden ingezet. Zij stelt geen directe eisen aan de producten voor toelating op de Nederlandse markt, maar reguleert wel zodanig het gebruik dat dit gevolgen kan hebben voor de invoer van producten.
De maatregelen worden genotificeerd bij de Europese Commissie; een reactie is nog niet ontvangen.
In de Nota van Toelichting is overigens aangegeven dat het gaat om een afgewogen maatregel die in 2013 is aangekondigd, gefaseerd wordt ingevoerd, rekening houdt met de beschikbaarheid van alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, en in verhouding staat tot de nagestreefde en noodzakelijke bescherming van de waterkwaliteit en gezondheid.
Deze leden vragen daarnaast de staatsecretaris om inzichtelijk te maken wat de financiële kosten zijn van een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en wat de opbrengsten daarvan zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken wat de brede maatschappelijk kosten- en baten zijn van het voorgestelde verbod.
De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» richten zich op de financiële betaalbaarheid en de technische haalbaarheid van maatregelen in de praktijk. De totale kosten en opbrengsten van de voorgestelde maatregelen zijn niet berekend. Opbrengsten zijn lastig te bepalen omdat bepaalde effecten van de maatregelen (zoals beperking van de blootstelling van kwetsbare groepen) moeilijk of niet zijn te kwantificeren en/of in geld uit te drukken. En vanwege de ruime bandbreedten in kostprijzen en discussies over het exacte areaal te beheren oppervlakken, kunnen berekeningen of extrapolaties van de totale kosten niet meer zijn dan een ruwe schatting.
Sinds 2011 gelden reeds verregaande beperkingen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. In paragraaf 6 van de Nota van Toelichting wordt gemotiveerd uiteengezet dat ten opzichte van die bestaande beperkingen de voorgenomen maatregelen geen of een beperkte toename van de nalevingskosten genereren.
In dat licht bezien is er geen aanleiding voor uitvoering van een brede maatschappelijke kosten-batenanalyse.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met het voorliggende verbod het gebruik van middelen verboden wordt die door het Ctgb zijn gekwalificeerd als veilig voor mens, dier en milieu. Voor alternatieve onkruidbeheermethoden, zoals branden, borstelen en stomen, zijn er nooit risicobeoordelingen gedaan. Is de Staatssecretaris vooraleer het verbod in te voeren onderzoek te doen naar CO2 uitstoot, fijnstof, en verhoogd brandgevaar van deze alternatieve methoden, zo vragen deze leden.
Een gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten tot de Nederlandse markt, indien het geen onaanvaardbare effecten heeft voor mens, dier en milieu. Het Ctgb beoordeelt daartoe de risico’s die aan het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel zijn verbonden.
Zowel de chemische als niet-chemische technieken worden beoordeeld. Een fabrikant draagt er namelijk zorg voor dat machines zodanig zijn vervaardigd dat zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of het milieu, indien zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming of in redelijkerwijs voorzienbare omstandigheden worden gebruikt. Dat is geregeld in het Warenwetbesluit machines.
Er is onvoldoende aanleiding om niet-chemische technieken te onderwerpen aan een extra risicobeoordeling.
De leden van de CDA-fractie vinden het bijzonder dat het RIVM-rapport «Chemische onkruidbestrijding op verhardingen, advies over de mogelijke uitwerking van een uitzonderingsbeleid voor laagrisicostoffen» stelt dat het veelvuldig gebruik van een middel kan leiden tot problemen met het oppervlaktewater, terwijl volgens het Ctgb bij het gebruik van de huidige toegelaten middelen op basis van organische zuren op verhardingen de kans op afspoeling naar het oppervlaktewater verwaarloosbaar klein is. Hoe verklaart de Staatssecretaris dit verschil in opvatting?
Het RIVM wijst er in zijn rapport op dat een veelgebruikt, goed afbreekbaar middel kan leiden tot acuut zuurstofgebrek in het water, als gevolg van afspoeling van relatief hoge concentraties. Dit indirecte effect wordt niet beoordeeld in de toelating door het Ctgb, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader. Dit aspect behoort echter wel te worden meegenomen in de discussie over de voor- en nadelen van laagrisicomiddelen.
Organische (vet)zuren zijn goed afbreekbaar. Dat betekent echter niet dat toepassing van een middel op basis van organische zuren om die reden lage risico’s heeft voor het milieu. Het RIVM wijst er in zijn rapport op dat een veelgebruikt, goed afbreekbaar middel kan leiden tot acuut zuurstofgebrek in het water als gevolg van afspoeling van relatief hoge concentraties.
Het Ctgb heeft overigens bij de toelatingen niet aangegeven dat de kans op afspoelen naar het oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterproductie klein is, maar dat het risico voor de mens, gezien de geringe blootstelling aan deze organische (vet)zuren via drinkwater voor menselijke consumptie ten opzichte van andere consumptieroutes, verwaarloosbaar is.
Deze leden vragen waarom de Staatssecretaris gemeenten niet de ruimte geeft om zelf te kiezen voor een zo duurzaam mogelijke en betaalbare manier van onkruid te bestrijden. Het Tauw-rapport toont aan dat rondom obstakels zoals hekken, lantarenpalen, parkeerplaatsen en banken de beheerkosten hoog oplopen aangezien hier handmatig bestreden dient te worden. Door de geïntegreerde aanpak zouden de kosten voor onkruidbestrijding in binnensteden in de hand gehouden kunnen worden. Maar is een geïntegreerde aanpak wel overwogen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom krijgen gemeenten niet de ruimte om zelf te kiezen voor een duurzame aanpak?
Sinds 2007 is de toepassing van bepaalde onkruidbestrijdingsmiddelen uitsluitend toegestaan volgens de criteria uit «Duurzaam OnkruidBeheer op verhardingen» (DOB). DOB gaat uit van een geïntegreerde aanpak, waarbij aan de hand van praktische richtlijnen afspraken worden gemaakt over de in te zetten onkruidbestrijdingstechnieken en -methoden. Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting licht toe dat het gebruik van DOB en andere initiatieven ontoereikend zijn om de beleidsdoelstellingen te realiseren.
Gemeenten behouden de mogelijkheid een zelfgekozen duurzame of geïntegreerde aanpak te hanteren, met dien verstande dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daarvan geen onderdeel meer kan uitmaken.
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de reikwijdte van het verbod. Vallen erven van landbouwbedrijven zonder plantaardige teelt onder het verbod, zo vragen deze leden.
De delen van land- en tuinbouwbedrijven die in gebruik zijn voor het telen of kweken van gewassen zijn uitgezonderd van de voorschriften. Indien op een agrarisch of niet-agrarisch bedrijf geen gewassen worden geteeld of gekweekt, dient het beheer niet-chemisch te worden uitgevoerd.
Hoe gaat het vastgesteld worden en welke procedure gaat gevolgd worden voor de gebieden en omstandigheden waar geen voldoende, «niet-chemische» alternatieven beschikbaar zijn?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu stelt, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, na consultatie en overleg met inhoudelijk deskundigen een lijst op van de gebieden en omstandigheden die zijn uitgezonderd van de nieuwe voorschriften. Naar verwachting is plaatsing op die lijst slechts in bijzondere omstandigheden noodzakelijk. Het gaat dan om situaties waarin niet-chemische onkruidbestrijding technisch onmogelijk is en die bestrijding aantoonbaar toch moet plaatsvinden.
De lijst zal een technisch objectief karakter hebben en zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling.
Het verbod op gebruik van niet-chemische middelen door particulieren zal grote gevolgen hebben. Heeft de Staatssecretaris deze gevolgen in beeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe gaat het verbod voor het gebruik door particulieren worden gehandhaafd als de gewasbeschermingsmiddelen over de grens en via internet vrijelijk beschikbaar zijn? Heeft de Staatssecretaris de handhaafbaarheid van het verbod onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat het gebruik van niet-toegelaten middelen als diverse soorten schoonmaakazijn voorkomen worden? Welke gevolgen heeft het gebruik van niet toegelaten middelen voor de leefomgeving?
Op dit moment worden afspraken gemaakt over handhaving van de regelgeving.
Onder «gebruik» van gewasbeschermingsmiddelen wordt niet alleen verstaan de daadwerkelijke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het gewas, maar ook de aanwezigheid van een werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen of op planten. Dat maakt het mogelijk om toezicht te houden bij de verkopers van gewasbeschermingsmiddelen.
Van belang is dat particulieren zich bewust zijn van de aard en eigenschappen van gewasbeschermingsmiddelen en van de beschikbaarheid van preventieve maatregelen en van niet-chemische technieken en methoden. Ik heb daartoe een webportal laten ontwikkelen over niet-chemische gewasbescherming, en een digitaal kennisplatform dat door gemeenten kan worden beheerd en gebruikt.
De gevolgen van het gebruik van niet-toegelaten middelen zoals schoonmaakazijn, worden geschetst in de brief van 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 321). De handhaafbaarheid van de maatregelen komt aan de orde in paragraaf 7 van de Nota van Toelichting.
Welke adviesrol ziet de Staatssecretaris voor de tuinbranche in Nederland om te adviseren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan consumenten, maar ook aan het ministerie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Tuinbranche Nederland is initiatiefnemer van een Green Deal waarin afspraken zullen worden gemaakt over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren. Een belangrijk onderdeel daarvan is voorlichting aan consumenten. Vanwege de Green Deal is er intensief contact tussen Tuinbranche Nederland en het ministerie. Bevindingen en adviezen van Tuinbranche Nederland kunnen via dit contact snel kenbaar worden gemaakt. Zij worden uiteraard serieus betrokken in beleidsmatige afwegingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat een verdere stap gezet wordt in het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Ook zonder verbod op verkoop van chemische gewasbescherming, zoals gevraagd in de motie Ouwehand/Schouw (Kamerstuk 27 858, nr. 240), worden zo stappen gezet risico’s voor milieu en volksgezondheid te verkleinen. De aan het woord zijnde leden hebben evenwel nog enige vragen.
Hoewel de leden van de D66-fractie begrip op kunnen brengen voor het uitzonderingen van gebieden waarin onvoldoende «niet-chemische» alternatieven voorhanden zijn, lijkt hen dat wel strijdig te zijn met de kabinetsdoelstelling om de volksgezondheid en vooral die van kwetsbare groepen als kinderen te beschermen. De meest in het oog springende uitgezonderde gebieden, sportvelden en recreatieterreinen, zijn immers precies die plekken waarvan verwacht kan worden dat kinderen daar intensief gebruik van maken en in contact komen met grond en gewas. Deze leden zijn daarom benieuwd welk deel van de blootstelling aan deze middelen op dit soort terreinen plaatsvindt en hoe door middel van bewustwording bij ouders en beheerders blootstelling zoveel mogelijk beperkt kan worden.
Sportvelden en recreatieterreinen zullen weliswaar worden uitgezonderd, maar ook daar wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afgebouwd. Door middel van Green Deals zijn daar concrete afspraken over gemaakt. Het is niet aan te geven welk deel van de blootstelling op deze terreinen plaatsvindt. De praktijk is dat beheerders rekening houden met bezoekers en recreanten. Beheerders zijn vanwege het belang om negatieve beeldvorming te voorkomen veelal intrinsiek gemotiveerd om alleen gewasbeschermingsmiddelen toe te passen als er niet of nauwelijks gasten zijn.
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of de bij brief van 22 april j.l. (Kamerstuk 27 858, nr. 307) net voor respectievelijk net na de zomer verwachte Green Deals Sportvelden en Recreatieterreinen al afgesloten zijn. Op basis van die afspraken zouden voor deze terreinen per ministeriële regeling uitzonderingen op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw geregeld worden. Zij horen graag welke voortgang geboekt is met de Green Deals, wat de gemaakte afspraken zijn en, mits de onderhandelingen nog lopen, wat de knelpunten zijn. Dit te meer nu een van de doelstellingen het beschermen van kwetsbare groepen als kinderen is.
De Green Deal Sport en de Green Deal Recreatie zijn op 22 oktober 2015 ondertekend. De strekking van de Green Deals is dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt afgebouwd tot een onderbouwd en hoogst noodzakelijk minimum in 2020. Om dit te bereiken, worden goede voorbeelden van het beheer van het terrein zonder gewasbeschermingsmiddelen geïnventariseerd en uitgedragen onder terreinbeheerders. Situaties waarin het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog nodig is, worden ook geïnventariseerd. Daarvoor worden oplossingen gezocht. De afgesproken acties moeten leiden tot een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dit wordt gemonitord en geëvalueerd.
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de VNG zou onderzoeken of begraafplaatsen als recreatieterrein aangewezen kunnen worden zodat de beheerder langer gebruik kan maken van chemische bestrijdingsmiddelen. De aan het woord zijnde leden vinden het niet wenselijk dat een koepelorganisatie van overheden regelgeving op een dergelijk manier wil ontwijken. Het lijkt hen bovendien een bijzonder wrange constructie ten aanzien van de bezoekers van een begraafplaats, die daar komen om te rouwen of herdenken, om dit via het voorgenomen artikel 27b van het Besluit aan te merken als een specifiek terrein voor recreatieve doeleinden. Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris met de VNG hierover gesproken heeft en met welk resultaat. Ook vragen zij zich af in hoeverre het nu voorliggende wijzigingsbesluit ruimte laat voor deze uitweg, en welke mogelijkheden de Staatssecretaris ziet om dit zo nodig te repareren of in te grijpen.
Een eerdere versie van het ontwerpbesluit is voorgelegd aan de VNG, Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg, in het kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. De VNG heeft in haar reactie aangegeven te willen onderzoeken of begraafplaatsen als uitzondering kunnen worden aangemerkt. Tot op heden is hiervan geen uitkomst ontvangen, noch een onderbouwing waarom een uitzondering nodig zou zijn. Een motivering daarvoor is mij ook overigens niet bekend.
Met de leden van de D66-fractie ben ik van mening dat een begraafplaats niet kan worden aangemerkt als een terrein voor recreatieve doeleinden, zoals bedoeld in het ontwerpbesluit.
De leden van de D66-fractie merken op dat de tweede fase van het verbod, de uitbreiding naar onverharde oppervlakten voor zover het professioneel gebruik betreft, reeds in het wijzigingsbesluit is opgenomen maar zonder inwerkingtredingsdatum. De betreffende onderdelen van het besluit (Artikel I, onderdeel E, en Artikel II) treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Nu reeds op dit moment besloten is dat dit per november 2017 – na afloop van de huidige regeerperiode – zal zijn, vragen deze leden waarom dat niet ook in het voorgehangen besluit is opgenomen. Zou het in het kader van het creëren van duidelijkheid voor gebruikers niet beter zijn dit reeds nu vast te leggen in plaats van af te laten hangen van een koninklijk besluit?
De voorschriften voor verhardingen treden zo snel mogelijk in werking, voor aanvang van het onkruidbestrijdingseizoen 2016. Op dit moment is nog onzeker op welke datum dat precies is. Daarom treedt het ontwerpbesluit in werking op de dag na de publicatie in het Staatsblad. Op basis van de vragen van enkele fracties is het besluit aangepast zodat vast komt te staan dat de tweede fase van het besluit op 1 november 2017 in werking treedt.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris haar voornemen om bij niet-professioneel gebruik op onverharde oppervlakten de risico’s en het gebruik gaat minimaliseren tot een goed resultaat gaat brengen. Hoe staat het momenteel met de opdracht die zij aan MilieuCentraal heeft gegeven om de voorlichting aan consumenten over bestrijdingsmiddelen te intensiveren? Welke kanalen worden daarvoor gebruikt? Welk bereik hebben die? Zijn van de verbeterde voorlichting al concrete resultaten te meten?
Op de verkooppunten van gewasbeschermingsmiddelen, zoals tuincentra, kan de consument voorlichting ontvangen over alternatieven en het zorgvuldig gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen.
De informatie van Milieu Centraal aan de consument over tuinonderhoud en alternatieven voor bestrijdingsmiddelen wordt geïntensiveerd. Voorafgaande aan het tuinseizoen 2016 zal Milieu Centraal via de media en andere kanalen consumenten actief informeren over de maatregelen voor gebruik op verhardingen en welke alternatieven er zijn. Daarnaast wordt nog dit najaar een consumentenonderzoek uitgezet naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Milieu Centraal verspreidt nieuwsberichten, ontwikkelt social media campagnes en infographics en presenteert volledig vormgegeven pagina’s die door huis-aan-huisbladen makkelijk geplaatst kunnen worden.
Er zijn afspraken in ontwikkeling om de informatie en consumentenadviezen van Milieu Centraal te gebruiken voor consumentenvoorlichting op verkooppunten van bestrijdingsmiddelen. Dit gebeurt in het kader van de ontwikkeling van de communicatiestrategie door een aantal retailorganisaties als alternatief voor de kassacheck.
De internetsite van Milieu Centraal wordt druk bezocht, totaal circa 5.000 bezoekers per dag (ruim 1,8 miljoen bezoekers per jaar). Het bereik door overname van berichtgeving door verschillende media is uiteraard afhankelijk van het bereik van die media, maar ervaring leert dat Milieu Centraal via de volledig vormgegeven pagina’s vaak een oplage van meer dan een miljoen huishoudens bereikt.
Het echte communicatieoffensief start voorjaar 2016, wanneer consumenten het meest ontvankelijk zijn voor informatie over tuinieren en de maatregelen in werking zijn getreden. Concrete resultaten zijn nog niet gemeten, hoewel volgens signalen vanuit de branche de verkoop van glyfosaathoudende middelen nu al zou zijn verminderd.
De aan het woord zijnde leden merken ook op dat in de brief van de Staatssecretaris waarin aangekondigd werd dat verkoop van achter de toonbank volgens de verkoopbranche niet haalbaar bleek, deze branche wel bezig was met een Green Deal. De verwachting was toen dat deze voor de zomer ondertekend zou worden, wat nu dus gebeurd zou moeten zijn. Welke maatregelen zijn daarin afgesproken?
Naar verwachting wordt de Green Deal betreffende de verkoop aan particulieren (deelnemers Tuinbranche Nederland, Raad Nederlandse Detailhandel en Nefyto) dit najaar getekend. Er zijn geen fundamentele discussiepunten meer, maar het kost tijd om met een groot aantal partijen goed omschreven gedetailleerde afspraken op papier te krijgen. Dit neemt niet weg dat partijen voor een deel al wel werken in de geest van de Green Deals en het beoogde effect daardoor al ontstaat.
Eerstgenoemde Green Deal omvat afspraken over gerichte consumentenvoorlichting om het gebruik van preventieve maatregelen en alternatieven te stimuleren. Indien een consument toch kiest voor een gewasbeschermingsmiddel, wordt hij voorgelicht over een zorgvuldig gebruik. Gewerkt wordt aan het opleiden van het winkelpersoneel. Andere afspraken zien op het verkleinen van verpakkingen en het beperken van het aanbod van geconcentreerde gewasbeschermingsmiddelen die voor gebruik moeten worden verdund.
Kan de Staatssecretaris tot slot verduidelijken hoe het monitoringssysteem dat op haar verzoek door het RIVM opgezet gaat worden om de verkoop aan particulieren van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren zich tot die Green Deal gaat verhouden? Met andere woorden: welke resultaten moeten bereikt worden – nu er een meetinstrument is – om het te houden bij zelfregulering van de sector?
Het RIVM ondersteunt de monitoring door de partijen van de Green Deal particulieren en stelt zelf een monitoringssysteem op waarin de verkoop van bestrijdingsmiddelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) voor particulier gebruik in de volle breedte wordt gemonitord. Het monitoringssysteem van het RIVM heeft als doel een volledig overzicht van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren te krijgen. De data zijn afkomstig van de partijen die zijn aangesloten bij de Green Deals. Halverwege en aan het einde van de looptijd van de Green Deals (2020) wordt een evaluatie van de monitoringsgegevens uitgevoerd.
Voor de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat geldt een doelstelling van ten minste een reductie van 50% (Kamerstuk 27 858, nr. 261). Aan de hand van een evaluatie eind 2016 wordt beoordeeld of dit percentage is behaald. Voor andere werkzame stoffen geldt geen kwantitatieve doelstelling, maar in de Green Deals ligt de ambitie om de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen af te bouwen (particulieren) of het gebruik tot een minimum te beperken (sportvelden en recreatieterreinen). Gebruik in een specifieke situatie is dan nog een optie.
De leden van de D66-fractie lezen dat Monsanto, producent van een gewasbeschermingsmiddel, stelt dat het ontwerpbesluit niet wetenschappelijk gefundeerd of beargumenteerd is en indruist tegen allerhande nationale en Europese goedkeurings-, toelatings- en beoordelingssystemen. Deze leden kunnen zich niet voorstellen dat als dit het geval zou zijn de Staatssecretaris het besluit aan de Kamer voorlegt. Daarom geven zij haar graag de gelegenheid deze aantijgingen te weerleggen.
Gewasbeschermingsmiddelen worden niet uitsluitend via het toelatingsbeleid gereguleerd. Ook in het kader van bijvoorbeeld het beleid dat moet leiden tot een duurzaam gebruik, kunnen beperkingen worden gesteld aan het toegelaten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Een gewasbeschermingsmiddel mag niet worden gebruikt, tenzij het Ctgb het heeft toegelaten tot de Nederlandse markt, zo nodig onder het stellen van gebruiksvoorschriften. Een gewasbeschermingsmiddel mag onder meer geen «onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect hebben op de gezondheid van de mens», of «geen onaanvaardbare effecten op het milieu». De toelating wordt gereguleerd door de Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Onafhankelijk daarvan wordt het duurzaam gebruik van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel geregeld. De Richtlijn 2009/128/EG roept op tot het stellen van aanvullende beperkingen aan het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze beperkingen (voorschriften) wijzigen de inhoud van het toelatingsbesluit niet. Het uitgangspunt van deze richtlijn is dat het vermijdbare gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Voorschriften in milieuregelgeving die zich richten op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn overigens niet ongebruikelijk. De algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en het Besluit lozen buiten inrichtingen beperken nu reeds het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen soms verder dan is voorgeschreven in het toelatingsbesluit van een gewasbeschermingsmiddel.
Ter onderbouwing van de maatregelen heeft het Kabinet gedegen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een (niet-)chemisch beheer en vervolgens geconcludeerd dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in veel gevallen vermijdbaar is. De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» (Kamerstuk 27 858, nr. 146) en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (Kamerstuk 27 858, nr. 227) gaan in op de technische haalbaarheid en de financiële betaalbaarheid van de voorgestelde maatregelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ingenomen met het voornemen van de Staatssecretaris om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw grotendeels te verbieden. Zij zijn van mening dat hiermee eindelijk daadwerkelijk de stap wordt gezet naar een geïntegreerde gewasbescherming, waarbij preventie en biologische bestrijding voorop staan. Zij vinden het jammer dat de Staatssecretaris er niet voor kiest om het verbod ook voor particulier gebruik op onverharde oppervlakken te laten gelden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij ervoor heeft gekozen om particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken uit te zonderen van het verbod. Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat particulieren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen slechts beperken tot hun gazon of tuin en niet even het onkruid tussen de tegels meepakken? Hoe denkt de Staatssecretaris het verbod op particulier gebruik op verhardingen te gaan handhaven?
Om het verbod in te kunnen stellen, dienen technisch haalbare en financieel betaalbare alternatieven op de markt beschikbaar te zijn. Die alternatieven zijn ook om praktische redenen nodig, om te bevorderen dat een verbod daadwerkelijk zal worden nageleefd. Op dit moment zijn volgens het rapport «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» voor het particulier gebruik op onverharde oppervlakken nog niet altijd voldoende alternatieven beschikbaar.
Het doel van het beleid is wel dat op termijn buiten de landbouw geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt.
Op dit moment worden afspraken gemaakt over handhaving van de regelgeving.
Onder «gebruik» van gewasbeschermingsmiddelen wordt niet alleen verstaan de daadwerkelijke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het gewas, maar ook de aanwezigheid van een werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen of op planten. Dat maakt het mogelijk om toezicht te houden bij de verkopers van gewasbeschermingsmiddelen.
Regelgeving wordt niet alleen nageleefd als gevolg van toezicht op de regelgeving. Van belang is dat particulieren zich bewust zijn van de aard en eigenschappen van gewasbeschermingsmiddelen en van de beschikbaarheid van preventieve maatregelen en van niet-chemische technieken en methoden. Ik heb daartoe een webportal laten ontwikkelen over niet-chemische gewasbescherming, en een digitaal kennisplatform dat door gemeenten kan worden beheerd en gebruikt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting op het besluit dat het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken moet ingaan in november 2017, elders in de toelichting wordt echter gesproken over januari 2018 en over een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Wanneer zal het verbod nu daadwerkelijk ingaan, zo vragen deze leden.
De voorschriften voor verhardingen treden zo snel mogelijk in werking, voor aanvang van het onkruidbestrijdingseizoen 2016. Op dit moment is nog onzeker op welke datum dat precies is. Daarom treedt het ontwerpbesluit in werking op de dag na de publicatie in het Staatsblad. Op basis van de vragen van enkele fracties is het besluit aangepast zodat vast komt te staan dat de tweede fase van het besluit op 1 november 2017 in werking treedt.
In de tekst van het besluit wordt niet gesproken over uitzonderingen voor sport- en recreatieterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven, wel in de toelichting. Toch wil de Staatssecretaris deze sectoren uitzonderen en via Green Deals afspraken maken. Is het de bedoeling dat er voor deze sectoren uiteindelijk ook een verbod komt op gebruik op onverharde oppervlakken?
De brief van 22 april 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 307) spreekt expliciet de ambitie uit «om het onnodig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw een halt toe te roepen. Het einddoel, dat in uw Kamer breed wordt gesteund, is een situatie waarin buiten de landbouw geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt.» De brief licht vervolgens de maatregelen toe die worden getroffen om dit einddoel te bereiken. Kort samengevat komt het erop neer dat het gebruik waar enigszins mogelijk niet langer wordt toegestaan, en dat waar dat (nog) niet kan andere maatregelen worden getroffen om het gebruik sterk terug te dringen.
Via de Green Deals worden deze specifieke sectoren beter in staat gesteld om de overgang naar het uiteindelijke doel te realiseren.
Op basis waarvan stelt de Staatssecretaris dat er naar verwachting een bereidheid bestaat tot spontane naleving van de voorschriften?
Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting schetst de communicatieactiviteiten en andere initiatieven omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Verwacht wordt dat deze jarenlange inzet een bewustwording van de noodzaak van een duurzame gewasbescherming en vervolgens een bereidheid tot spontane naleving heeft gecreëerd of vergroot.
Sinds 2011 wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw door milieuvoorschriften beperkt. Uitgaande van naleving van die regelgeving hebben terreinbeheerders destijds al in nieuwe technieken geïnvesteerd. De thans voorliggende voorschriften komen er op neer dat binnenkort niet meer het grootste gedeelte van de terreinen, maar alle terreinen niet-chemisch moeten worden beheerd, behoudens enkele uitzonderingen. Daarvoor bestaan volgens onderzoek geen technische of financiële belemmeringen. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de afgelopen jaren tal van gemeentelijke terreinbeheerders volledig zijn overgestapt naar niet-chemische technieken voor onkruidbestrijding.
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze zij in samenwerking met tuincentra wil gaan werken aan het minimaliseren van de risico’s en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren?
Tuinbranche Nederland is initiatiefnemer van een Green Deal waarin afspraken zullen worden gemaakt over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren. Een belangrijk onderdeel daarvan zijn afspraken over gerichte consumentenvoorlichting om het gebruik van preventieve maatregelen en alternatieven te stimuleren. Indien een consument toch kiest voor een gewasbeschermingsmiddel, wordt hij voorgelicht over een zorgvuldig gebruik. Daarom wordt ook gewerkt aan het opleiden van het winkelpersoneel. Andere afspraken zien op het verkleinen van verpakkingen en het beperken van het aanbod van geconcentreerde gewasbeschermingsmiddelen die voor gebruik moeten worden verdund.
De afspraken worden gemonitord. Het RIVM ontwikkelt daarom een monitoringssysteem waarin de verkoop van bestrijdingsmiddelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) voor particulier gebruik in de volle breedte wordt gemonitord. Doel is het verkrijgen van een volledig overzicht van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren. De data worden aangeleverd door de partijen die zijn aangesloten bij de Green Deals. Halverwege en aan het einde van de looptijd van de Green Deals (2020) wordt een evaluatie van de monitoringsgegevens uitgevoerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen uit de brief van de Staatssecretaris van 1 juli j.l. (Kamerstuk 27 858, nr. 321) dat zij voornemens is het voorliggende wijzigingsvoorstel van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden bij een eerstvolgende gelegenheid aan te passen waarbij de generieke uitzonderingsbepaling voor laagrisicomiddelen zal worden geschrapt. Deze leden vragen de Staatssecretaris wanneer zij deze wijziging wil doorvoeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er momenteel gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn, die worden aangeprezen als laagrisicomiddelen. Deze leden vragen of het klopt dat producenten zich niet meer kunnen uitgeven als laagrisicomiddel producenten, omdat er geen lijst met criteria voor laagrisicomiddelen bestaat? Wat gaat de Staatssecretaris de komende periode, tot het einde van het jaar, communiceren naar producenten die claimen laagrisicomiddelen te produceren?
Een gewasbeschermingsmiddel is alleen een laagrisicomiddel – of zoals de toelatingsverordening het noemt «gewasbeschermingsmiddel met een laag risico» – indien het Ctgb dat middel heeft toegelaten overeenkomstig artikel 47 van de Verordening (EG) nr. 1107/2009. Het is ongewenst als producenten of anderen ten onrechte een gewasbeschermingsmiddel als zodanig aanprijzen. In communicatie zal het ministerie dat aan de orde stellen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben nog enkele kritische vragen.
De voorgestelde verboden voor het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zou nodig zijn om normoverschrijdingen bij oppervlaktewater aan te pakken. De leden van de SGP-fractie constateren dat het met name gaat om normoverschrijdingen met betrekking tot glyfosaat bij de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater. Waarom heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen om alle chemische gewasbeschermingsmiddelen onder de verboden te laten vallen?
Ook het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) kijkt naar de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor mens, dier en milieu. Hoe verhoudt de risicoanalyse en toetsing van het Ctgb zich tot het voorliggende ontwerpbesluit? De vraag rijst of het Ctgb haar werk wel goed heeft gedaan of dat een ander beoordelingskader wordt gehanteerd.
Gewasbeschermingsmiddelen worden langs twee lijnen gereguleerd, via het toelatingsbeleid en via het beleid dat moet leiden tot een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De beoordelingskaders voor beide beleidsterreinen zijn niet gelijk; doelstellingen en definities, normen en instrumenten verschillen.
Volgens het toelatingsbeleid mag een gewasbeschermingsmiddel niet worden gebruikt, tenzij het Ctgb het heeft toegelaten tot de Nederlandse markt, zo nodig onder het stellen van gebruiksvoorschriften. Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van een specifiek gewasbeschermingsmiddel door zijn aard en eigenschappen leidt tot onaanvaardbare effecten voor mens, dier en milieu. Inhoud en procedure van de beoordeling gebeurt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Ten tweede wordt het duurzaam gebruik gereguleerd. Richtlijn 2009/128/EG roept op tot het stellen van aanvullende beperkingen aan het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze beperkingen vormen een aanvulling op een toelatingsbesluit en doen daaraan geen afbreuk. Met als doel het beperken van vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen stelt de milieuregelgeving algemene regels om een goede chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater te realiseren.
Indien op grond van een ander beoordelingskader een aanvullende beperking aan het gebruik van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt gesteld, impliceert dat niet dat het Ctgb in zijn toelatingsbeoordeling tekort zou zijn geschoten.
De leden van de SGP-fractie zijn het niet eens met het voornemen van de Staatssecretaris om laagrisicomiddelen vooralsnog onder de voorgestelde verboden te laten vallen. Zij willen erop wijzen dat ook alternatieve technieken, als borstelen en branden, nadelen met zich mee brengen, zoals de emissie van fijn stof.
De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» (Kamerstuk 27 858, nr. 146) en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (Kamerstuk 27 858, nr. 227) gaan in op de technische haalbaarheid en de financiële betaalbaarheid van de verschillende (niet-)chemische technieken. In beide rapporten zijn de «randvoorwaarden en voor- en nadelen» van de alternatieven expliciet betrokken. Voor de technieken voor onkruidbestrijding op verhardingen gaat het bijvoorbeeld om de volgende voor- en nadelen:
– Voordelen van de mechanische techniek «borstelen gevolgd door vegen» zijn dat de techniek altijd en vrijwel overal toepasbaar is, geschikt is om elk gewenst (beeld-)kwaliteitsniveau te realiseren en goed gecombineerd kan worden met de normale veeggangen. Als nadelen worden genoemd de uitstoot naar de lucht van stof en metaaldeeltjes (afkomstig van metalen borstels) en de kans op beschadigingen van verhardingen, straatmeubilair en auto’s.
– Voordelen van technieken voor chemische onkruidbestrijding met een systemisch onkruidbestrijdingsmiddel zijn dat de plant in zijn geheel wordt gedood en dat de techniek technisch geschikt is voor elk (beeld-)kwaliteitsniveau en overal gemakkelijk kan worden toegepast. Overigens mogen onkruidbestrijdingsmiddelen niet altijd en overal worden toegepast, bijvoorbeeld in de omgeving van straatkolken of oppervlaktewater of bij kans op regen. Nadelen zijn de kosten die moeten worden gemaakt voor naleving van administratieve verplichtingen (bewijs van vakbekwaamheid, melden bij bevoegd gezag, bijhouden diverse registraties), de emissies van chemische stoffen naar het milieu en dat een aantal onkruiden ongevoelig lijkt voor bepaalde herbiciden.
– Voordelen van de onderzochte technieken voor thermische onkruidbestrijding zijn dat planten niet ongevoelig of resistent worden voor een behandeling en er geen of nauwelijks emissies naar het milieu plaatsvinden. Nadelen zijn dat de technieken minder effectief zijn na regen en dat de technieken op zichzelf niet geschikt zijn om (beeld-)kwaliteitsniveau C te realiseren.
Deze leden willen ook wijzen op de toetsing en toelating door het Ctgb. Het Ctgb voorziet bij de huidige toegelaten (laagrisico) middelen bij het normale en voorgeschreven gebruik geen risico’s met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld mogelijke afbraak van zuurstof. Zij noemen hierbij als voorbeeld het middel «Ultima». Het RIVM gaat in haar analyse uit van een effectieve dosering van organische zuren van 80 kg/ha. Het Ctgb heeft de dosering echter gemaximeerd op 30 kg/ha, waarbij deze in de praktijk nog lager uitvalt. De analyse van het RIVM doet volgens de leden van de SGP-fractie geen recht aan de werkelijkheid, inclusief de toetsing door het Ctgb. Deze leden ontvangen graag een reactie op deze punten. Zij vragen de Staatssecretaris om de uitzondering voor laagrisicomiddelen te handhaven, en alsnog een nationale lijst met laagrisicomiddelen op te stellen dan wel de voorgestelde verboden uit te stellen tot de vaststelling van een Europese lijst met laagrisicomiddelen.
Het RIVM wijst er in zijn rapport op dat een veelgebruikt, goed afbreekbaar middel kan leiden tot acuut zuurstofgebrek in het water, als gevolg van afspoeling van relatief hoge concentraties. Dit indirecte effect wordt niet beoordeeld in de toelating door het Ctgb, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader. Dit aspect behoort echter wel te worden meegenomen in de discussie over de voor- en nadelen van laagrisicomiddelen.
Een gewasbeschermingsmiddel kan alleen worden toegelaten als laagrisicomiddel, indien volgens een risicobeoordeling geen specifieke risicobeperkende maatregelen vereist zijn (artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1107/2009). Laagrisicomiddelen zijn dus middelen die op grond van hun aard en eigenschappen aanzienlijk minder risico’s veroorzaken dan andere middelen.
Op dit moment zijn meerdere middelen toegelaten met verschillende organische (vet)zuren in verschillende doseringen. Het toegelaten middel Ultima, dat door de leden van de SGP-fractie wordt genoemd, bevat naast maleïne hydrazide ook het organische nonaanzuur (pelargonzuur) met een dosering van 30 kg werkzame stof per hectare. Voor dit middel is pleksgewijze toepassing niet voorgeschreven in het gebruiksvoorschrift. Bij een dosering van 30 kg werkzame stof per hectare is een acuut zuurstofgebrek in het water mogelijk.
Het RIVM heeft zich in zijn analyse, die in de brief van 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 321) wordt samengevat, gericht op gangbare informatie over de werkzaamheid van azijnzuur. Azijnzuur is werkzaam bij een dosering van 40–80 kg werkzame stof per hectare. Het Ctgb heeft middelen op basis van azijnzuur toegelaten met een dosering van 60 kg werkzame stof per hectare. Als specifieke risicobeperkende maatregel is voorgeschreven dat het middel pleksgewijs moet worden toegepast. Aangenomen wordt dat bij pleksgewijze toepassing per hectare niet meer dan 10% behandeld wordt. In dat geval zal een acuut zuurstofgebrek door organische (vet)zuren zich volgens het RIVM niet voordoen. Dat is niet te danken aan de aard en eigenschappen van het middel, maar is een gevolg van het voorschrijven van de specifieke risicobeperkende maatregel.
Over de nadelen van een nationale lijst met laagrisicomiddelen is de Tweede Kamer geïnformeerd bij de eerder genoemde brief van 1 juli 2015. Overigens zijn laagrisicomiddelen voor toepassingen buiten de landbouw niet direct beschikbaar op de Nederlandse markt, nadat de criteria voor laagrisicomiddelen nader zijn uitgewerkt. Europese besluitvorming over die nadere uitwerking komt naar verwachting nog dit jaar aan de orde. De Europese Commissie beraadt zich nog op het vervroegen van de beoordeling van zogenaamde lijst 4 stoffen (oorspronkelijk: 2019) die naar verwachting ook stoffen met een laag risico bevatten. Het Kabinet spant zich hier ook voor in. Nadat een stof is beoordeeld als laag risico, is de weg vrij voor de toelating van een laagrisicomiddel in de verschillende lidstaten. Een termijn waarbinnen de toelatingen kunnen zijn gerealiseerd, kan nog niet worden genoemd.
De Staatssecretaris geeft aan dat afspoeling van glyfosaat naar oppervlaktewater het belangrijkste probleem is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris dan heeft gekozen voor een gebruiksverbod op onverhard oppervlak. Een middel als glyfosaat wordt dan opgenomen, gebonden en afgebroken in de bodem en spoelt niet af/uit richting oppervlaktewater.
Het milieubeleid gaat voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit van een zogenoemde geïntegreerde gewasbescherming (bladzijde 14 van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst»). Bestrijding en beheersing van ziekten en plagen vindt plaats volgens een voorkeursvolgorde. Eerst worden preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, mogen vervolgens niet-chemische maatregelen worden toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, wordt uiteindelijk chemische gewasbescherming toegepast.
De afgelopen decennia hebben aangetoond dat de overschakeling op andere gewasbeschermingsmiddelen die grootschalig worden gebruikt op verhardingen steeds weer heeft geleid tot verschuiving naar andere waterkwaliteitsproblemen. Met een overstap naar preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en methoden wordt binnenkort niet alleen een vermindering bereikt van de afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater, maar ook wordt de verontreiniging niet overgeheveld naar een ander milieucompartiment, de bodem.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van het gedeeltelijke verbod dat met deze wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt ingesteld op het spuiten van glyfosaat (RoundUp). Deze leden moedigen deze eerste stap aan, maar vinden hem nog wel veel te klein. Een totaalverbod op het gebruik van het extreem giftige glyfosaat, dat hormoonverstorend en kankerverwekkend is, is hard nodig. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.
Het hoge gebruik van glyfosaat, binnen en buiten de landbouw, bedreigt de kwaliteit van ons water, onze flora en fauna en onze eigen gezondheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn dan ook blij dat een deel van dit gebruik binnenkort verboden zal zijn. Wel hebben zij zeer grote twijfels over de effectiviteit van het verbod van het gebruik van glyfosaat op verhardingen aangezien het gebruik op onverharde oppervlakken, ook door particulieren, nog steeds toegestaan zal zijn. Op welke manier wil de Staatssecretaris dit gaan handhaven? Denkt zij echt dat particulieren die het middel hebben gekocht het niet meer zullen gaan gebruiken op hun erven en stoepjes? De ervaring leert dat mensen zich niet aan de gebruiksvoorschriften houden, of kan de Staatssecretaris garanderen dat iedereen dat wel zal doen?
Op dit moment worden afspraken gemaakt over handhaving van de regelgeving. Onder «gebruik» van gewasbeschermingsmiddelen wordt niet alleen verstaan de daadwerkelijke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het gewas, maar ook de aanwezigheid van een werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen of op planten. Dat maakt het mogelijk om toezicht te houden bij de verkopers van gewasbeschermingsmiddelen.
Regelgeving wordt niet alleen nageleefd als gevolg van toezicht op de regelgeving. Indien naleving uitsluitend bereikt zou moeten worden door repressieve handhaving bij particuliere (niet-professionele) toepassers, dan zou dat een te grote claim leggen op de beperkt beschikbare handhavingscapaciteit. Van belang is ook dat particulieren zich bewust zijn van de aard en eigenschappen van gewasbeschermingsmiddelen en van de beschikbaarheid van preventieve maatregelen en van niet-chemische technieken en methoden. Ik heb daartoe een webportal laten ontwikkelen over niet-chemische gewasbescherming, en een digitaal kennisplatform dat door gemeenten kan worden beheerd en gebruikt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen nogmaals op de aangenomen motie Ouwehand/Schouw (Kamerstuk 27 858, nr. 240), die de regering verzoekt een verkoopverbod in te stellen op glyfosaat aan particulieren. Deze leden blijven het zeer oneens met de redenering van de Staatssecretaris dat het instellen van een verkoopverbod juridisch onhoudbaar zal zijn. Hierover hebben zij al vaker met het kabinet van gedachten over gewisseld. Het voorzorgsbeginsel, dat is verankerd in de Europese richtlijn en verdragen, biedt voldoende houvast voor het instellen van een verkoopverbod. In de brieven van het kabinet hierover is de Staatssecretaris niet ingegaan op de mogelijkheid van het instellen van een totaal gebruiksverbod voor particulieren. Met dit besluit wordt een gebruiksverbod op verhardingen ingesteld, ook voor particulieren. Waarom heeft de Staatssecretaris niet besloten om het (onnodige en vermijdbare) gebruik van glyfosaat op onverharde oppervlakken door particulieren ook te verbieden? Er zijn immers, zeker voor particulieren, voldoende prima alternatieven voor het gebruik van glyfosaat, en het instellen van een gebruiksverbod komt ook tegemoet aan het commentaar van de Landsadvocaat dat het instellen van een verkoopverbod wellicht tot juridische procedures en schadeclaims zal leiden. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Is zij bereid om de voorliggende wijziging van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen aan te passen om voor particulieren een gebruiksverbod op glyfosaat op verhardingen in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Om het verbod in te kunnen stellen, dienen technisch haalbare en financieel betaalbare alternatieven op de markt beschikbaar te zijn. De rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» (Kamerstuk 27 858, nr. 146) en «Inventarisatie niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (Kamerstuk 27 858, nr. 227) gaan daarop in. Volgens het eerste rapport is het in de praktijk gewenste kwaliteitsniveau voor onkruidbestrijding op verhardingen met alle (combinaties van) technieken haalbaar. Dat is volgens het tweede rapport anders voor de overige terreinen buiten de landbouw, en dan met name voor het particulier gebruik op onverharde oppervlakken. Uitzonderingen op de maatregelen zijn dan ook redelijk.
De beschikbaarheid van alternatieven is overigens ook om praktische redenen nodig, om te bevorderen dat een verbod daadwerkelijk zal worden nageleefd.
Voor particulieren zal met ingang van begin 2016 een «gebruiksverbod» gelden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen. Anders dan in de vraag wordt verondersteld, is om dat te bereiken een aanpassing van de voorliggende wijziging niet nodig.
Ook de andere uitzonderingen die er blijven op het gebruik van glyfosaat, zoals in siertuinen, recreatieterreinen, natuurgebieden en sport- en golfterreinen blijven de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een grote doorn in het oog. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat bijvoorbeeld in Duitsland het gebruik van glyfosaat op golfterreinen niet meer is toegestaan, en dat dit dus aantoont dat er prima alternatieven bestaan voor het gebruik van glyfosaat en dat deze uitzonderingen dus helemaal niet nodig zijn?
Onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat zijn «breedwerkend». Deze middelen bestrijden niet alleen het onkruid, maar beschadigen ook het gras of andere gewassen. Op golfterreinen (de «greens») worden dan ook voornamelijk andersoortige middelen toegepast. Het gebruik van die middelen is voorlopig nog niet vermijdbaar, omdat golfterreinen een specifieke functie hebben, waarin relatief hoge eisen worden gesteld aan het groen en waarin ziekten en plagen (zoals schimmels of onkruid) veel minder worden getolereerd dan op andere terreinen. Daardoor zijn op dit moment nog geen technisch haalbare en financieel betaalbare alternatieven voorhanden.
Op golfterreinen zijn ook verhardingen aanwezig. Deze moeten binnenkort zonder gewasbeschermingsmiddelen worden beheerd, voor zover dat volgens bestaande regelgeving op dit moment al niet verplicht is.
Volgens paragraaf 17 van het Duitse «Gesetz zum Schutz der Kulturpflanzen» worden golfterreinen gerekend tot openbaar toegankelijke terreinen. Voor dergelijke terreinen bestaat in Duitsland geen algeheel verbod op het gebruik van (glyfosaathoudende) gewasbeschermingsmiddelen, wel gelden diverse specifieke verboden of beperkingen.
Deze leden wijzen erop dat convenanten op het gebied van landbouw en milieu tot nu toe veel te weinig resultaat hebben opgeleverd voor het milieu en de volksgezondheid. De Staatssecretaris zet nu in op het minimaliseren van het gebruik van glyfosaat. Dat is onvoldoende, gezien de grote risico’s van dit gif. De inzet zou moeten zijn om zo snel mogelijk het gebruik van glyfosaat tot nul terug te brengen. Deelt de Staatssecretaris dat streven, en op welke wijze wil zij dat gaan bereiken? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Staatssecretaris nogmaals op deze uitzonderingen op het verbod te schrappen. Glyfosaat is zeer schadelijk, en het gebruik is echt goed te vermijden. Graag een reactie, is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De brief van 22 april 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 307) spreekt duidelijk uit dat blootstelling van burgers aan glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen waar mogelijk moet worden vermeden en dat de belasting van het oppervlaktewater sterk moet worden teruggedrongen. Expliciet wordt de ambitie uitgesproken «om het onnodig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw een halt toe te roepen. Het einddoel, dat in uw Kamer breed wordt gesteund, is een situatie waarin buiten de landbouw geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt.» De brief licht vervolgens de maatregelen toe die worden getroffen om dit einddoel te bereiken. In een notendop komt het erop neer dat het gebruik waar enigszins mogelijk niet langer is toegestaan, en dat waar dat niet kan andere maatregelen worden getroffen om het gebruik sterk terug te dringen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het echt een gemiste kans dat het kabinet geen stappen neemt om het grootschalige gebruik van glyfosaat in de landbouw aan te pakken. Deelt de Staatssecretaris de mening dat ook dit gebruik zo snel mogelijk tot nul gereduceerd moet worden, en welke stappen wil het kabinet zetten om dat te bereiken?
De inzet van het Kabinet is voor de landbouw gericht op het realiseren van de transitie naar een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en naar een plantaardige productie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort onder andere:
– het uitbreiden van het middelen- en maatregelenpakket met alternatieve, minder risicovolle benaderingen en technieken (bijvoorbeeld biologische bestrijding), basisstoffen en laagrisicomiddelen (zoals biologische en natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen), waardoor het middelen- en maatregelenpakket kan opschuiven richting een pakket met minder risico’s voor mens, dier en milieu (Kamerstukken 27 858, nrs. 276, 279 en 304);
– het samen met het bedrijfsleven stimuleren van innovatie op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming en van het toepassen hiervan in praktijk (Kamerstuk, 27 858, nr. 309).
Dat het gebruik van «laagrisicomiddelen» uiteindelijk toch niet toegestaan zal worden kan rekenen op grote steun van deze leden. Zij delen de analyse van het RIVM dat ook deze middelen grote risico’s voor het milieu met zich meebrengen.
Ten slotte stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor om af te stappen van het gebruik van de eufemistische term «gewasbeschermingsmiddelen». Zeker wanneer het gaat om het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw is het volgens deze leden veel logischer en duidelijker om gewoon van bestrijdingsmiddelen te spreken. Immers, welke gewassen worden er beschermd bij het gebruik van glyfosaat op stoepen en andere verhardingen? Graag een reactie.
De term «gewasbeschermingsmiddel» is gedefinieerd in Richtlijn 2009/128/EG en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit besluit sluit qua terminologie aan bij de definities van deze hogere regelingen. Afwijking van die term kan bovendien onduidelijk zijn voor de doelgroep.
«Bij een verbod op Roundup kopen mensen het in Polen via internet» (http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=69224).
«Bij een verbod op Roundup kopen mensen het in Polen via internet» (http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=69224).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27858-327.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.