27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 279 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2014

Zoals gemeld in mijn brief van 30 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) is mijn streefbeeld dat de komende jaren een transitie plaatsvindt richting een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort ook het uitbreiden van het huidige middelenpakket in Nederland met meer biologische en natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen.

In deze brief geef ik mijn inzet en de voortgang op dit dossier weer. In de bijlage ontvangt u daarnaast de lijst van laag-risico middelen die in Nederland zijn toegelaten, zoals toegezegd aan het lid Jacobi op 12 maart jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 62, item 9)1.

Duurzame gewasbeschermingsmiddelen

Laag-risico middelen van natuurlijke oorsprong en natuur-identieke middelen, zoals plantenextracten en micro-organismen (hierna: groene middelen) en basisstoffen moeten sneller beschikbaar komen. Daarom zet ik in op een vereenvoudiging of versnelling van de beoordelingsprocedures voor deze middelen en stoffen op nationaal en op EU-niveau.

Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen

Ik ben blij te kunnen melden dat LTO het initiatief heeft genomen voor een Green Deal groene gewasbeschermingsmiddelen met de rijksoverheid. Deze Deal, die op 30 juni 2014 is gesloten, beoogt de gewasbescherming in Nederland verder te verduurzamen door de toelating van groene middelen te bevorderen. Het betreft een tweejarig project. Naast LTO Nederland zijn ook Artemis, Bionext, College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), Natuur & Milieu en Nefyto betrokken.

In dit verband zijn 8 pilots gestart (met in totaal 12 groene middelen) waarin wordt gewerkt aan een snellere (toelatings)beoordeling. De pilots zijn zorgvuldig gekozen in overleg met alle betrokkenen. Uitgangspunt daarbij was dat de betreffende middelen:

  • een oplossing bieden voor enkele actuele ziekten- en plagen in de land- en tuinbouw;

  • in meerdere teelten met minder risico’s kunnen worden toegepast;

  • bij voorkeur een duurzaam alternatief zijn voor huidige gewasbeschermingsmiddelen.

Het betreft vijf fungiciden, vier insecticiden, één nematicide, acaricide en herbicide. Ze werken bijvoorbeeld tegen bladluis, aaltjes en mijten.

Juist omdat groene middelen minder risico’s opleveren maar vaak complexe mengsels van stoffen of levende organismen zijn, is het van belang dat het Ctgb in samenwerking met de Green Deal-partners een efficiënt aanvraagproces en snellere beoordelingsmethodieken voor groene middelen ontwikkelt. Eén pilot is bijvoorbeeld gericht op het gelijktijdig beoordelen van vier vergelijkbare middelen. De inzet is om alle leerpunten rond een versnelde toelating tijdens de looptijd van het project ook in EU-verband te delen. Ik zal u over de voortgang informeren.

Achtergrond

De Verordening gewasbescherming 1107/2009 (hierna: VO-gwb) biedt naast een reguliere toelating de mogelijkheid een toelating te verkrijgen voor een laag-risico gewasbeschermingsmiddel op basis van laag-risico stoffen. Dit zijn stoffen waarvoor geldt dat uit de risicobeoordeling moet blijken dat zij een laag risico opleveren voor de gezondheid van mens, dier en milieu. Op dit moment is de goedkeuringsprocedure voor laag-risico stoffen niet anders dan voor andere stoffen. De VO-gwb bepaalt dat alle werkzame stoffen conform hetzelfde toetsingskader beoordeeld worden, gelet op het voorzorgsbeginsel.

Wanneer stoffen aan het eind van het beoordelingsproces aangemerkt worden als een laag-risico stof, biedt dit aanvragers het voordeel dat de stof voor 15 jaar wordt goedgekeurd in plaats van de normale termijn van tien jaar. Bovendien verloopt de zonale toelating sneller (lidstaten dienen binnen 120 dagen een besluit te nemen of de aanvraag wordt goedgekeurd).

Daarnaast kunnen stoffen op grond van de VO-gwb worden goedgekeurd als basisstof op EU-niveau. Het gaat dan om stoffen, zoals bier en melk, die reeds verkrijgbaar zijn. Deze mogen niet worden verhandeld en verkocht als gewasbeschermingsmiddel, maar kennen wel een gewasbeschermende gebruikstoepassing. Een aanvraag kan rechtstreeks bij de Europese Commissie (EC) worden ingediend. In april 2014 heeft de EC een «EU working document» uitgebracht met richtsnoeren voor het samenstellen en indienen van dossiers voor basisstoffen. Op basis van dit document kunnen belanghebbenden, zoals producenten of sectororganisaties, dossiers samenstellen. De EC heeft recent drie stoffen als basisstof goedgekeurd, te weten chitosan hydrochloride, equisetum arvense L. en sucrose. Ongeveer zes stoffen, waaronder de stof calciumhydroxide, zijn nog in afwachting van mogelijke goedkeuring op initiatief van de biologische teeltsector in Nederland en Duitsland. Basisstoffen behoeven geen nationale toelating als gewasbeschermingsmiddel.

Op dit moment zijn in de EU (nog) geen gewasbeschermingsmiddelen toegelaten als laag-risico middel. Wel zijn diverse middelen toegelaten met potentiële laag-risico stoffen. Zo zijn onder de vorige richtlijn 91/414/EC diverse werkzame stoffen met een lager risico op Annex 1 geplaatst. Het gaat dan om de zogenaamde «4e lijst stoffen», waaronder plantenextracten, microbiologische stoffen en feromonen. Mijn streefbeeld is dat het aanbod van deze categorie laag-risico stoffen en de basisstoffen snel in Nederland en de EU wordt uitgebreid. Hiervoor is een vereenvoudiging of versnelling van procedures voor deze stoffen nodig op nationaal en EU-niveau. Ik ga mij hiervoor inzetten, samen met enkele gelijkgezinde landen, zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 30 oktober jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 276).

Status RUB-toelatingen

In aansluiting op mijn brief van 1 juli 2013 wil ik u ook informeren over de status van de zogeheten «RUB-toelatingen», die zijn opgesomd in de Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen, gebaseerd op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Het gaat om ca. 25 stoffen en/of middelen die in Nederland zijn toegelaten als gewasbeschermingsmiddel zonder reguliere beoordeling. Dit zijn potentiële basisstoffen en laag-risico middelen. Destijds werd een beoordeling niet noodzakelijk geacht omdat het gaat om stoffen waarvan de toepassing als relatief ongevaarlijk werd gezien. Daarmee voldoen de RUB-toelatingen niet aan de eisen in de VO-gwb (sinds 14 juni 2011) en dienen zij te worden ingetrokken.

Ik heb het Ctgb verzocht om de RUB-toelatingen langer aan te houden. Ik wil hiermee voorkomen dat deze stoffen, die voor een duurzame bestrijding van middelenpakket. Daarmee wil ik toelatinghouders en de sector meer ruimte bieden om een reguliere toelating als gewasbeschermingsmiddel of goedkeuring als basisstof aan te vragen voor RUB-toelatingen die zij willen behouden. In enkele gevallen is deze toelating of goedkeuring al verleend. In de bijlage treft u een overzicht van de RUB-toelatingen (en eventuele EU-status) aan.

Met deze inzet heb ik uitvoering gegeven aan de motie-Schouw/Jacobi (Kamerstuk 27 858, nr. 207) die de regering vraagt de inzet van huis-, tuin- en keukenmiddelen van natuurlijke oorsprong door professionals eenvoudiger te maken en hierover voor het voorjaar van 2014 aan de Kamer te rapporteren. Dit geldt ook voor de motie-Jacobi die de regering verzoekt een «snel spoor» in te voeren voor de toelating van laag-risico middelen (Kamerstuk 27 858, nr. 245) en mijn toezeggingen in het Algemeen Overleg gewasbeschermingsmiddelen en bijensterfte van 19 februari 2014 om te bevorderen dat meer laag-risico gewasbeschermingsmiddelen in Nederland worden toegelaten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven