21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 366 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake de informele energieraad (Kamerstuk 21 501-33, nr. 360 en Aanhangsel Handelingen 2011/12, nr. 1752) en de brief van 2 april 2012 inzake het Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2012 in het kader van de Europa 2020-strategie (voor wat betreft energiegedeelte) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 627).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 april 2012.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De griffier van de commissie, Franke

Inhoudsopgave

blz.

   

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II. Antwoord van de minister

8

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven die geagendeerd staan voor het schriftelijk overleg over de aanstaande informele Energieraad. Deze leden hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen bij de agenda van deze Raad.

Energie Routekaart 2050

De leden van de VVD-fractie zien een routekaart van een «lowcarbon economy» in de basis als een goed middel om Europese samenwerking te bewerkstelligen bij het terugdringen van de CO2-uitstoot. Deze leden hechten hierbij echter grote waarde aan realistische en haalbare doelen. Daarnaast moet deze samenwerking passen binnen nationaal beleid en voldoende ruimte laten aan lidstaten om maatwerk te leveren. De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland wil dat er geen nationaal energiebesparingdoel wordt gesteld. Daarnaast wil Nederland dat de routekaart zich richt op een voorwaardelijk CO2-reductiedoel in 2030. Verwacht u dat deze Nederlandse wensen worden ingewilligd? Op welke manier probeert u dit te bereiken?

De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan dat de Routekaart in mondiaal perspectief wordt bezien. Dus geen eenzijdige Europese doelstellingen die de CO2-uitstoot enkel wegdrukken uit de Europese Unie (EU). Dit zal namelijk geen milieuwinst opleveren en slechts ten koste gaan van de Europese economie en werkgelegenheid. Kunt u aangeven op welke manier deze Europese doelstellingen worden vertaald naar de mondiale inzet en doelstellingen? Welke gevolgen hebben de doelstellingen in 2030 en 2050 voor het mondiale level playingfield en de CO2-uitstoot? Hoe wordt voorkomen dat goed lopende bedrijven met goede CO2-prestaties niet langer in Nederland of de EU kunnen concurreren? En de activiteit zich hierdoor verplaatst naar landen zonder CO2-beperking?

Richtlijn energie-efficiëntie.

In september 2011 werd door de Kamer de motie van het lid Leegte c.s. (Kamerstuk 32626–9) aangenomen waarin de regering wordt verzocht de Europese richtlijn energie-efficiëntie materieel van tafel te krijgen. Voorts wordt in deze motie verzocht om als terugvaloptie de subdoelstellingen en verplichtingen in deze richtlijn te schrappen. Kunt u aangeven op welke manier uitvoering is gegeven aan deze motie? Kunt u aangeven welke verdere stappen u nog van plan bent te zetten?

De leden van de VVD-fractie lezen dat wegens indiening van amendementen door het Europees parlement tien wijzigingen worden voorgesteld in de richtlijn. De leden van de VVD-fractie lezen bovendien dat Nederland zich er voor inzet om de tekst niet verder te laten verslechteren onder invloed van de amendementen. Kunt u aangeven welke amendementen u als een verslechtering ziet en waarom? Op welke manier probeert u deze verslechtering te voorkomen? Kunt u daarnaast aangeven welke van deze wijzigingen ingaan tegen het voornemen om subdoelstellingen te schrappen?

In de brief bij het verslag van de Energieraad van 14 februari 2012 maakt u melding van een lunchbespreking over energie-efficiëntie. Hierbij werd door het voorzitterschap de verwachting uitgesproken dat er in de eerste helft van 2012 een akkoord zou komen. Daarnaast werd onderstreept dat de lidstaten geen bindende (sub)doelstellingen voor energie-efficiënte willen. Daar zijn de leden van de VVD-fractie het helemaal mee eens. Toch wordt in de geannoteerde agenda gemeld dat pas één van de drie bindende maatregelen uit de richtlijn is verdwenen. Het Europees parlement speelt hier ook een rol in. Verwacht u net als het voorzitterschap dat er in de komende weken een akkoord zal worden gesloten, terwijl de inzet van de lidstaten, zijnde geen bindende doelstellingen, en het parlement zo ver uit elkaar liggen? Het gaat hier om een meningsverschil over de kern van de richtlijn en niet over een aantal bijzaken. Kunt u weergeven wat er nog zal moeten gebeuren om tot een akkoord te komen en hoe het proces van onderhandelingen met het Europees parlement vanaf nu zal verlopen? Hoe zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van deze onderhandelingen?

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat Nederland de alternatieve maatregelen bij de 1,5 % energiebesparingsmaatregel als een belangrijke stap ziet. Blijft u inzet op dit punt echter nog steeds om het bindende karakter van deze maatregel te schrappen?

Antwoorden schriftelijke vragen Leegte en Dijkhoff over de uitkomst van de Energieraad

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Leegte en Dijkhoff over de uitkomsten van de Energieraad van 14 februari 2012. Het verzet van een aantal kleine landen tegen de Connecting Europe Facility en met name de Projects of Common Interest wordt ook behandeld in het verslag van de Raad van 14 februari 2012. De leden van de VVD-fractie delen de Nederlandse inzet. Er moet voor worden blijven gewaakt dat de € 9 miljard voor energie-infrastructuur in de Connecting Europe Facility gebruikt wordt voor projecten met grensoverschrijdend nut en niet voor kleine lokale projecten die geen belang hebben op grensoverschrijdend Europees niveau.

Nationaal Hervormingsprogramma 2020 (onderdeel energie)

De leden van de VVD-fractie lezen dat de inzet van Nederland is om geen aparte doelstellingen voor energie-efficiëntie te hanteren. Daarnaast is Nederland voorstander van duurzaamheideisen voor biobrandstoffen. Kunt u aangeven hoe deze standpunten zich verhouden met die van andere landen? Op welke manier probeert u draagvlak te creëren voor deze punten bij de andere lidstaten?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er volgende week op Europees niveau weer gesproken gaat worden over energiezaken. Dit is wat betreft deze leden hard nodig. Er is een aantal zaken dat we u graag willen meegeven.

Energie Routekaart 2050

De leden van de CDA-fractie gaan voor een koolstofarme economie in 2050. Dit kan worden bereikt met een concurrerende energiemarkt en goede leveringszekerheid. De vraag is hoe Nederland hier het beste in kan bijdragen.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het moeilijk is zo ver in de toekomst te kijken, de 2050 strategie moet frequent worden geëvalueerd omdat de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie zich (gelukkig) snel ontwikkelen. Bent u het hiermee eens en bent u bereid dit uit te dragen in Europa?

Daarnaast is het van groot belang dat snel duidelijk wordt hoe de beleidsmix na 2020 eruit gaat zien. Nederland wil geen stapeling van doelen en inzet op innovatie. Met name het punt van innovatie wordt van harte ondersteund door de leden van de CDA-fractie. Waarom ziet u ook na 2020 niets in een nationale besparingsdoelstelling? En hoe is deze inzet te verenigen met het recente amendement van het Europees parlement ingediend op de richtlijn energie-efficiëntie?

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het standpunt dat Nederland inneemt met betrekking tot de rol van gas in de toekomstige energiemix. Gas is en blijft belangrijk voor Nederland.

Met betrekking tot de crossborder investeringen in energienetwerken begrijpen de leden van de CDA-fractie het standpunt van de Nederlandse regering. Wel zien zij graag dat er ook rekening wordt gehouden met een scenario van grootschalige energieopwekking in Europa, dat de investeringen in crossborder netwerken aanzienlijk kan verlagen.

Energie-infrastructuur

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er is gesproken over de energie-infrastructuur. De totale investeringsbehoefte in energie-infrastructuur tot 2020 raamt Eurocommissaris Oettinger op € 200 miljard. Dit vinden de leden van de CDA-fractie erg veel. Hoe is dit bedrag per land opgebouwd? Wat betekent dit concreet voor Nederland? En is in deze raming de ontwikkeling van decentrale energie ook meegenomen? Immers wanneer meer huishoudens zelf zowel consument als producent worden, lijkt het de leden van de CDA- fractie logisch dat er ook minder geïnvesteerd hoeft te worden in de totale infrastructuur. Wilt u dit meenemen?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe de financiering in elkaar zit van dergelijke projecten betreffende de energie-infrastructuur? Is dit in alle Europese landen gelijk? Komt het level playing field niet in het geding wanneer er te grote verschillen zijn in financieringsvormen? Wilt u dit meenemen naar Europa?

Level playing field

Ten aanzien van het level playing field zouden de leden van de CDA-fractie graag willen weten hoe er is gereageerd op het punt dat u tijdens de vorige Raad heeft ingebracht, namelijk dat Nederlandse bedrijven op dit moment failliet gaan door het ontbreken van een goed level playing field in Europa. Als voorbeeld hebben deze leden destijds Zalco aangedragen, mede omdat concurrenten net over de grens werden vrijgesteld van de transporttarieven die zij normaal wel moesten betalen voor hun energie. Hier moeten we in Europees verband iets aan doen, het kan en mag niet zo zijn dat hardwerkende Nederlanders door dit soort eenzijdige acties hun baan kwijtraken. De leden van de CDA-fractie maken zich dan ook zorgen over het verslechteren van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven als andere lidstaten (zoals Duitsland) hun industrie vrijstelt van transporttarieven of compenseert voor indirecte kosten waar Nederland dat niet doet. Hoe kan het dat hierover niets in het verslag valt te lezen? Deze leden gaan ervan uit dat u dit wel heeft aangekaard bij de vorige Raad. Kunt u aangeven wat op dit punt de stand van zaken is?

EU 2020 en energie-efficiëntie

Ten aanzien van de EU 2020 strategie valt in het verslag te lezen dat de doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie voor Nederland niet leidend zijn, maar dat Nederland zich hier nationaal wel sterk voor inzet. Hoe werd er door de Raad gereageerd op dit punt? Kunt u een overzicht geven van de overige Europese landen en hoe zij dit aanpakken?

Daarnaast is duidelijk geworden dat het Europees parlement een aantal amendementen heeft verenigd in 18 compromisamendementen die zijn ingebracht op de richtlijn energie-efficiëntie. Een belangrijke wijziging is dat er een bindende doelstelling moet komen op het gebied van energie-efficiëntie. Hoe kijkt u aan tegen deze uitspraak? En hoe is deze uitspraak te verenigen met het Nederlandse standpunt dat men geen stapeling van doelen wil maar zich wil focussen op de doelstellingen van CO2 reductie en het aandeel duurzame energie? Daarnaast vragen deze leden hoe u met deze uitspraak zal omgaan en er een passend vervolg aan zal geven.

Met betrekking tot de Griekse energievoorziening valt te lezen dat hier risico’s liggen omdat Griekenland vrij afhankelijk is van Iranese energie. De leden van de CDA-fractie willen benadrukken dat voor de Griekse situatie, ook wat betreft de energiebehoefte, het huidige IMF/EC/ECB steunprogramma het uitgangspunt moet zijn. Kunt u een laatste stand van zaken geven ten aanzien van de Griekse energievoorziening? Hoe wordt hier op Europees verband in geacteerd? De leden van de CDA-fractie pleiten voor een adequate oplossing daar een dreigend energietekort kan drukken op het Griekse herstel wat niet in het belang van Europa als geheel, Griekenland of Nederland is.

Inbreng van de leden van de D66- fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Energieraad. Deze leden zijn van mening dat u zich minder terughoudend moet opstellen in de discussie over de meerwaarde van doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie.

Mededeling over de routekaart naar een koolstofarme economie 2050

De leden van de D66-fractie vragen uitgebreider stil te staan bij de wens voor een vernieuwde beleidsmix op Europees niveau. Is de Europese beleidsmix echt het probleem, zo vragen deze leden, of valt het gebrek aan prestatie eerder samen met de grillige implementatie door de lidstaten en de tekortschietende ambitie? Deze leden vragen waarom u zich zo verzet tegen wat u benoemt als «stapeling» van doelstellingen, als duurzame energie en energiebesparing hoe dan ook nodig zullen zijn om de doelstellingen tot 2050 te halen. Of kunt u een transitiepad schetsen waarbij deze instrumenten geen rol spelen, gelet op het tot een bescheiden bijrol beperkte potentieel van koolstofarme technieken voor fossiele energie zoals CO2 opslag en kernenergie? De inschatting van deze leden is juist dat dergelijke instrumenten hoe dan ook noodzakelijk zijn bij het bereiken van een koolstofarme economie in 2050, maar dat zonder doelstellingen en daaraan gekoppeld beleid het risico bestaat van onderbenutting van de mogelijkheden door een gebrekkig investeringsklimaat en onvoldoende zekerheid op de lange termijn. Deze leden vragen u daarom in te gaan op de gevolgen van het al dan niet bestaan van in Europees beleid verankerde doelstellingen voor de benodigde investeringszekerheid die nodig is voor energiebesparing en duurzame energie.

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven waarom het voordelig zou zijn om de CO2-doelstelling voor 2030 aan voorwaarden te verbinden. Welke invloed denkt u bijvoorbeeld hiermee op de overige landen uit te oefenen door deze voorwaardelijkheid? In hoeverre, zo vragen deze leden, is de concurrentiepositie van het bedrijfsleven afhankelijk van het klimaatbeleid? In hoeverre draagt het Emissions Trading System (ETS) bij, met een plafond dat niet leidt tot voldoende en consistent hoge prijzen voor emissierechten, aan een instrument dat innovatie rechtvaardigt en aanjaagt?

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven welke beleidswijzigingen u in Europees verband noodzakelijk acht om de rol van aardgas als transitiebrandstof richting een CO2-neutrale energiehuishouding te vervullen? Ziet u hierin bijvoorbeeld noodzaak voor een (geharmoniseerde) certificering van groen gas?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de eerdere kritische reactie van de regering op de meerwaarde van Europese financiering voor grensoverschrijdende energie-infrastructuur. Deze leden menen dat die meerwaarde moeilijk in nationale hokjes valt te plaatsen en breder is dan uitsluitend prijseffecten op de markten, juist omdat de inpassing van duurzame energie en de gevolgen voor de betrouwbaarheid van het net een grotere rol spelen bij de afweging. Deze leden vragen als de effecten voor prijzen, betrouwbaarheid van het net en de inpassing van groene energie allemaal plaatsvinden op Noord West Europees of zelfs op Europees niveau, of de voorgenomen verordening niet structureel zou moeten plaatsvinden via het relevante grensoverschrijdende overleg, voor de Noord West Europese markt dus via het pentalaterale forum?

Energie-efficiëntie

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat de kansen zijn op het bereiken van een akkoord over de richtlijn energie-efficiëntie in eerste lezing in juni, en wat een akkoord zou kunnen betekenen voor het Nederlandse energiebeleid en de verwachte CO2 uitstoot tussen nu en 2020. Deze leden zijn van mening dat een ambitieus pakket aan maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie zal bijdragen aan een lagere CO2 uitstoot in 2020 en een kostenefficiënt pad richting een koolstofarme economie in 2050. Deze leden vragen u te duiden waarom de amendementen van het Europees parlement een «stap terug» of een «verslechtering» zijn? Bent u van mening dat iedere stap vooruit qua ambitieniveau ten aanzien van energiebesparingsbeleid een verslechtering zou zijn? Zijn er amendementen van het Europese parlement die u wel als een verbetering ziet?

Energie in nationaal hervormingsprogramma

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw stellingname dat u energiebesparing «van belang vindt, zonder dit te verbinden aan een kwantitatief doel». Deze leden vragen u aan te geven op welke wijze u zonder een kwantitatief doel denkt te kunnen inschatten of u al dan niet op koers bent voor wat betreft het beleid op het EU 2020 doel, en op welke wijze u hierover verantwoording aflegt, zowel aan het parlement als in Europees verband? Kunt u bevestigen dat de ons omringende landen (Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen) wel een expliciete doelstelling hebben voor wat betreft de energie-intensiteit van hun economie in 2020 en zo ja, bent u van mening dat bedrijven die energiebesparende maatregelen ontwikkelen en leveren in Nederland bij gebrek aan een soortgelijke inzet lijden onder een onzeker investeringsklimaat en een ongunstig speelveld in vergelijking met onze buurlanden? Zou u, zo vragen deze leden, wel voorstander zijn van een vergelijkbare doelstelling op niveau van de Noord West Europese energiemarkt?

CO2-reductie

De leden van de D66-fractie vragen u uiteen te zetten hoe uw uitspraak dat «niet meer CO2 rechten beschikbaar komen dan op grond van de doelstelling mogelijk is» zich verhoudt tot de emissierechten die gratis worden uitgedeeld in verschillende sectoren op basis van bestaand gebruik? Aan welke oplossingen denkt u, wanneer u spreekt over de meest kosteneffectieve wijze om eventuele tekorten aan CO2-reductie op te vangen, en wanneer zouden de eventuele beleidsintensivering moeten worden ingezet?

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat er gebeurt indien de Green Deals niet het beoogde resultaat bereiken, bijvoorbeeld omdat een of meerdere partijen zich niet aan de afspraken houden. Klopt het dat een van de ondertekenende partijen zich teruggetrokken heeft uit de Green Deal betreffende biomassa-bijstook, en zo ja hoe gaat u zorgen dat de beoogde doelen van deze afspraken wel gerealiseerd worden? Is er zonder generiek beleid sprake van afdwingbare verplichtingen? Bent u bereid om tijdig een nieuwe serie Green Deals te laten beoordelen en doorrekenen op de meerwaarde voor de kabinetsdoelstellingen?

Hernieuwbare energie

De leden van de D66-fractie constateren dat het ingezette beleid met een verwachte opbrengst van 12% duurzame energie in 2020 meer dan tien procent onder de juridisch verplichte doelstelling lijkt uit te komen. Kunt u bevestigen dat hiermee het behalen van de doelstelling in 2020 op dit moment buiten de marge van onzekerheid valt, dat wil zeggen dat er zonder intensivering van het beleid of verandering van de verwachte opbrengsten geen kans is dat de doelstelling gehaald wordt? Wanneer bent u van plan te bezien of aanvullend beleid richting 2020 noodzakelijk is? Deze leden zijn met u van mening dat op het vlak van duurzame energie er een rol ligt voor decentrale overheden, maar zij wijzen erop dat er grote verschillen bestaan in de beschikbare middelen tussen provincies en gemeenten onderling die niet noodzakelijkerwijs sporen met het potentieel voor duurzame energie. Deze leden vragen u op deze discrepantie te reageren, gelet op de rol die zij zelf weggelegd ziet voor deze overheden. Is het noodzakelijk om hier op in te spelen om direct of indirect meer financiële ruimte te scheppen om energiebeleid te voeren op decentraal niveau?

Energie-efficiëntie

De leden van de D66-fractie vragen u te reageren op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, op basis van haar onderzoek ten aanzien van energie-efficiëntie, om de resultaten van individuele bedrijven uit de industrie in het kader van de Meerjaren Afspraken openbaar te maken. Ziet u dit als kansrijke maatregel en welke parallellen bestaan hiervoor in EU-verband? Deze leden vragen u tevens naar welke mogelijkheden er zijn om in EU- verband de beperkte mogelijkheden om de vergunningen van bedrijven te toetsen op basis van de voorschriften uit de IPPC-richtlijn aan de orde te stellen, gelet op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer hierover. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een minimale handhaving in EU-verband af te spreken, gelet op het belang van een gelijk speelveld?

De leden van de D66-fractie vragen u om zich op de informele Energieraad en in het kader van de verdere onderhandelingen ten aanzien van de richtlijn energie-efficiëntie in te spannen voor verdergaande normen op het vlak van energieverbruik van huishoudelijke apparaten en voertuigen, gelet op het belang hiervan voor het daaruit volgende eindgebruik in deze sectoren.

Afbouw milieuschadelijke subsidies

De leden van de D66-fractie vragen u om meer duidelijkheid te geven over de tijdsspanne waaraan u denkt waar het gaat om het al dan niet in EU-verband afbouwen van milieuschadelijke subsidies. Bent u met deze leden van mening dat dergelijke subsidies zo snel mogelijk zouden moeten zijn afgebouwd? Kunt u bevestigen dat andere EU-lidstaten ofwel minder ruime uitzonderingsbepalingen kennen voor de mate waarin de industrie vrijgesteld wordt van energiebelasting dan in Nederland (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk) ofwel meer tegenprestaties eisen dan Nederland (bijvoorbeeld Duitsland)? Kunt u een overzicht aan de Kamer geven van de mate waarin het fiscale kader voor gebruikers die in Nederland in de hoogste twee tariefschalen van de energiebelasting vallen, afwijkt van de ons omringende landen van de Noord West Europese energiemarkt? Is er op deze punten ruimte om het Europese fiscale kader voor de energiebelasting te harmoniseren op een hoger niveau, gelet ook op de positieve doorwerking van een hogere energiebelasting op de energie-efficiëntie van grote gebruikers?

Resource Productivity

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat de herkomst is van de gepresenteerde cijfers op vlak van de productiviteit van grondstoffen. Naar welke verbetering in 2020 streeft u en ziet u meerwaarde in een EU brede doestelling voor resource productivity?

II. Antwoord van de minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Energie Routekaart 2050

De leden van de VVD-fractie zien een routekaart van een «low carbon economy» in de basis als een goed middel om Europese samenwerking te bewerkstelligen bij het terugdringen van de CO2-uitstoot. Deze leden hechten hierbij echter grote waarde aan realistische en haalbare doelen. Daarnaast moet deze samenwerking passen binnen nationaal beleid en voldoende ruimte laten aan lidstaten om maatwerk te leveren. De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland wil dat er geen nationaal energiebesparingdoel wordt gesteld. Daarnaast wil Nederland dat de routekaart zich richt op een voorwaardelijk CO2-reductiedoel in 2030. Verwacht u dat deze Nederlandse wensen worden ingewilligd? Op welke manier probeert u dit te bereiken?

De Energy Roadmap is het startpunt voor de discussie over de beleidsmix na 2020 en het bijbehorende instrumentarium. Mijn inschatting is dat meerdere lidstaten belang hechten aan een CO2-reductiedoel met het ETS als instrument om dat te realiseren. Met het oog op het behalen van een CO2 arme economie in 2050 is een verdere versterking van belang. De wijze waarop verschilt echter per lidstaat. De Nederlandse inzet op dit punt is duidelijk. Lidstaten zijn het verder met Nederland eens dat een door Europa opgelegd nationaal energiebesparingsdoel niet wenselijk is. Tegen indicatieve – niet bindende – doelen maken de meeste lidstaten geen bezwaar.

De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan dat de Routekaart in mondiaal perspectief wordt bezien. Dus geen eenzijdige Europese doelstellingen die de CO2-uitstoot enkel wegdrukken uit de Europese Unie (EU). Dit zal namelijk geen milieuwinst opleveren en slechts ten koste gaan van de Europese economie en werkgelegenheid. Kunt u aangeven op welke manier deze Europese doelstellingen worden vertaald naar de mondiale inzet en doelstellingen? Welke gevolgen hebben de doelstellingen in 2030 en 2050 voor het mondiale level playing field en de CO2-uitstoot? Hoe wordt voorkomen dat goed lopende bedrijven met goede CO2-prestaties niet langer in Nederland of de EU kunnen concurreren? En de activiteit zich hierdoor verplaatst naar landen zonder CO2-beperking?

In Durban is een proces afgesproken om te komen tot een nieuw bindend klimaatinstrument, toepasselijk voor alle landen, om de mondiaal afgesproken 2-gradendoelstelling binnen bereik te houden. Ook landen die momenteel internationaal geen emissiereductieverplichtingen hebben, erkennen het bindende karakter van dit nieuwe mondiale instrument, dat niet later dan in 2015 moet worden vastgesteld en vanaf 2020 moet ingaan. De EU streeft naar het ontwikkelen van een toekomstbestendig instrument, waarin een spectrum aan verplichtingen wordt opgenomen dat zorgt voor de hoogst mogelijke reductie-inspanningen door elk land, waarbij verplichtingen eerlijk verdeeld moeten zijn en gebaseerd zijn op de economische realiteit. De EU moet daarin haar aandeel nemen, waarbij Nederland inzet op een voorwaardelijke doelstelling van 40% CO2-reductie in 2030.

Nederland en de EU streven ernaar in 2015 tot een evenwichtig akkoord te komen, met bindende verplichtingen voor alle landen. Op deze manier zorgen we het beste voor een mondiaal gelijk speelveld voor bedrijven. Indien er gekozen wordt voor een kosteneffectieve aanpak en gebruik gemaakt wordt van (nieuwe) marktinstrumenten, zoals in Durban afgesproken, zal er in die landen waar de EU mee concurreert ook een CO2 prijs ontstaan, waardoor het gelijke speelveld niet wordt verstoord.

Richtlijn energie-efficiëntie

In september 2011 werd door de Kamer de motie van het lid Leegte c.s. (Kamerstuk 32626–9) aangenomen waarin de regering wordt verzocht de Europese richtlijn energie-efficiëntie materieel van tafel te krijgen. Voorts wordt in deze motie verzocht om als terugvaloptie de subdoelstellingen en verplichtingen in deze richtlijn te schrappen. Kunt u aangeven op welke manier uitvoering is gegeven aan deze motie? Kunt u aangeven welke verdere stappen u nog van plan bent te zetten?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitvoering van de motie van het lid Leegte c.s. (Kamerstuk 23626–9). Ik heb met u afgesproken dat ik deze motie uitleg als een noodzakelijke en forse inspanning van het kabinet om de richtlijn aan te passen. Die forse inspanning heb ik geleverd en blijf ik leveren. Middels het schriftelijk overleg en het verslag van de Energieraad van 24 november 2011 en daarna middels de geannoteerde agenda en het verslag van de Energieraad van 14 februari 2012 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen en welke stappen ik heb gezet conform de motie van het lid Leegte.

Kort samengevat zijn tot nu toe de belangrijkste ontwikkelingen voor Nederland:

  • De verplichting om jaarlijks 3% van het vloeroppervlak van de gebouwen te renoveren beperkt zich alleen tot rijksgebouwen.

  • Er is meer flexibiliteit om de 1,5% energie efficiency verplichting bij de eindgebruikers in te vullen. Bovendien zal de Raad bij de onderhandelingen met het Europese Parlement en de Commissie een voorstel inbrengen om ETS voor een deel uit te sluiten.

  • De verplichting om nieuwe elektriciteitscentrales en industriële installaties uit te rusten met apparatuur voor restwarmtebenutting (WKK-voorziening) en ze daar te plaatsen waar restwarmte benut kan worden is uit de conceptrichtlijn gehaald. Dit geldt ook voor ingrijpende renovaties van bestaande centrales. In plaats daarvan zullen investeerders een kosten-batenanalyse uitvoeren.

Onze inzet heeft er dus toe geleid dat één van de drie bindende maatregelen inmiddels uit de richtlijn is verdwenen. De andere twee bindende maatregelen staan nog in de richtlijn, maar ook hier zijn belangrijke stappen gemaakt. Conform de motie van het lid Leegte blijven we ons inzetten om de resterende verplichtingen uit de richtlijn te halen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat wegens indiening van amendementen door het Europees parlement tien wijzigingen worden voorgesteld in de richtlijn. De leden van de VVD-fractie lezen bovendien dat Nederland zich er voor inzet om de tekst niet verder te laten verslechteren onder invloed van de amendementen. Kunt u aangeven welke amendementen u als een verslechtering ziet en waarom? Op welke manier probeert u deze verslechtering te voorkomen? Kunt u daarnaast aangeven welke van deze wijzigingen ingaan tegen het voornemen om subdoelstellingen te schrappen?

De volgende amendementen ziet Nederland als een verslechtering:

  • 1. Bindende doelen per lidstaat.

    Oordeel: Dit amendement staat lijnrecht tegenover de Nederlandse inzet.

  • 2. Een financieringsmechanisme voor energiebesparing gevoed vanuit Europese fondsen, nationale bijdragen en boetes.

    Oordeel: Nederland ziet geen meerwaarde om dit op Europees niveau te regelen. EU-bijdragen zijn project gebonden. Een fonds is dan niet nodig. Bovendien heeft Nederland de Green Deal, waarin ruimte wordt gegeven aan partijen in de financiële markten om private initiatieven te overwegen teneinde financieringsknelpunten te verminderen.

  • 3. De mogelijkheid af te wijken van de verplichtende maatregelen (3% renovatiemaatregel en 1,5% energiebesparingmaatregel), indien de lidstaten gezamenlijk kiezen voor bindende nationale doelen die tezamen 20% besparing op EU-niveau opleveren.

    Oordeel: Amendement gaat tegen de Nederlandse inzet in om (sub)doelen te verwijderen.

  • 4. Een reductie van 80% van het energieverbruik in 2050 in de gebouwde omgeving en subdoelen en maatregelen om dat te bereiken.

    Oordeel: Discussie over de energievoorziening in 2050 wordt reeds gevoerd in het bredere kader van de Energy Roadmap 2050.

  • 5. Een verbreding van de reikwijdte van de renovatiemaatregel naar publieke gebouwen in plaats van rijksgebouwen en een verlaging van het ambitieniveau van 3% naar 2,5%, waarbij prioriteit wordt gegeven aan slechtst presterende gebouwen en de uitzonderingsmogelijkheid voor defensie komt te vervallen.

    Oordeel: Amendement gaat tegen de Nederlandse inzet in om (sub)doelen te verwijderen. Het voorstel van het Europese Parlement maakt de reikwijdte weer breder dan alleen rijksgebouwen.

  • 6. De verplichting tot 1,5% energiebesparing bij eindverbruikers moet jaarlijks om nieuwe en additionele besparingen gaan.

    Oordeel: Amendement gaat tegen de Nederlandse inzet in om (sub)doelen te verwijderen. Nederland is tegen ex ante goedkeuring door de Commissie van alternatieve maatregelen. Bovendien is de voorgestelde berekeningsystematiek zo streng, dat Nederland zich afvraagt of daarmee het halen van de 1,5% wel realistisch en haalbaar is.

  • 7. Grote verbruikers (6000 kWh) moeten verplicht een slimme meter installeren in 2015. Lidstaten moeten daarnaast een strategie ontwikkelen voor het bevorderen van energie-efficiëntie bij kleinverbruikers.

    Oordeel: De facto wordt hiermee een slimme meter verplicht voor alle grootverbruikers. De markt voor meetinrichtingen voor grootverbruikers is in Nederland open. In de praktijk beschikken veel grootverbruikers over meetinrichtingen die slimme meters genoemd zouden kunnen worden. Het is onnodig om vanuit Europa regels te introduceren over de precieze vormgeving van de meetinrichtingen van grootverbruikers.

  • 8. Bij nieuwe elektriciteitscentrales, of bestaande elektriciteitscentrales die worden gerenoveerd of waarvan de vergunning moet worden verlengd, moet een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd. Bij een positieve uitkomst moeten de centrales worden voorzien van apparatuur voor restwarmtebenutting.

    Oordeel: Amendement gaat tegen de Nederlandse inzet in om (sub)doelen te verwijderen. Nederland is tegen een dergelijke door Europa opgelegde investeringsverplichting en pleit voor een strategie die is toegesneden op nationale omstandigheden.

  • 9. De verhouding tussen voorrang voor elektriciteit opgewekt door middel van WKK en hernieuwbare elektriciteit.

    Oordeel: Nederland is niet tegen het geven van voorrang voor opgewekte elektriciteit door middel van WKK, maar in Nederland heeft hernieuwbare elektriciteit de hoogste prioriteit. Aangezien de doelstelling voor hernieuwbare energie voor Nederland leidend is boven een doel voor energiebesparing dient de Nederlandse rangorde tussen WKK-elektriciteit en hernieuwbare elektriciteit overeind te blijven. Eventueel kan dit in de vorm van keuzevrijheid voor lidstaten om zelf de volgorde in voorrang te bepalen.

Het amendement van het Europese Parlement waarin de Commissie moet rapporteren over de impact van investeringsprikkels op low carbon technologie en het risico op carbon leakage en de Commissie wordt gevraagd om indien nodig met voorstellen te komen voor het uit de markt halen van een nader te bepalen hoeveelheid CO2 rechten (set aside) kan Nederland ondersteunen. Conform de motie van de leden Leegte en van der Werf (Kamerstuk 32 667, nr. 21) ondersteunt het kabinet verkenningen op Europees niveau van de mogelijkheid van een set aside van emissierechten.

In de brief bij het verslag van de Energieraad van 14 februari 2012 maakt u melding van een lunchbespreking over energie-efficiëntie. Hierbij werd door het voorzitterschap de verwachting uitgesproken dat er in de eerste helft van 2012 een akkoord zou komen. Daarnaast werd onderstreept dat de lidstaten geen bindende (sub)doelstellingen voor energie-efficiënte willen. Daar zijn de leden van de VVD-fractie het helemaal mee eens. Toch wordt in de geannoteerde agenda gemeld dat pas één van de drie bindende maatregelen uit de richtlijn is verdwenen. Het Europees parlement speelt hier ook een rol in. Verwacht u net als het voorzitterschap dat er in de komende weken een akkoord zal worden gesloten, terwijl de inzet van de lidstaten, zijnde geen bindende doelstellingen, en het parlement zo ver uit elkaar liggen? Het gaat hier om een meningsverschil over de kern van de richtlijn en niet over een aantal bijzaken. Kunt u weergeven wat er nog zal moeten gebeuren om tot een akkoord te komen en hoe het proces van onderhandelingen met het Europees parlement vanaf nu zal verlopen? Hoe zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van deze onderhandelingen?

De Commissie en het Deens voorzitterschap hebben inderdaad de ambitie uitgesproken om de behandeling van het richtlijnvoorstel in eerste lezing af te ronden (juni). De inzet van de lidstaten en het Europese Parlement liggen dermate ver uit elkaar dat het bereiken van een akkoord in eerste lezing niet makkelijk zal zijn. Zo zet het Europese Parlement in op bindende doelen per lidstaat die gezamenlijk 20% in 2020 op moeten leveren. De meeste lidstaten daarentegen zijn tegen bindende doelen, maar kunnen akkoord gaan met indicatieve, niet-bindende doelen in combinatie met realistische en haalbare maatregelen die een verplichtend karakter hebben.

Om tot een akkoord te komen moeten het Europese Parlement, de Commissie en de Raad in een zogenaamde »triloog» het eerst eens worden over een compromistekst. Deze informele trilogen vinden de komende weken plaats. Als een compromistekst is overeengekomen brengt het Europese Parlement de compromistekst in stemming. Indien het Europees Parlement instemt, zal de tekst vervolgens aan de Raad worden voorgelegd, die met een gekwalificeerde meerderheid zal moeten oordelen.

Conform mijn toezegging uit het algemeen overleg parlementair behandelvoorbehoud energie-efficiëntie op 6 september blijf ik u informeren over belangrijke wijzigingen die optreden of wanneer een verandering van de Nederlandse positie optreedt. Zo wordt u in de gelegenheid gesteld om de Nederlandse inzet gedurende de onderhandelingen bij te sturen. Uiteindelijk kunt u aan het einde van de onderhandelingen aangeven of u al dan niet kan instemmen met het bereikte resultaat.

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat Nederland de alternatieve maatregelen bij de 1,5 % energiebesparingsmaatregel als een belangrijke stap ziet. Blijft u inzet op dit punt echter nog steeds om het bindende karakter van deze maatregel te schrappen?

De inzet blijft er op gericht om het bindende karakter van de 1,5% energie-efficiency maatregel uit de richtlijn te schrappen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Leegte en Dijkhoff over de uitkomsten van de Energieraad van 14 februari 2012. Het verzet van een aantal kleine landen tegen de Connecting Europe Facility en met name de Projects of Common Interest wordt ook behandeld in het verslag van de Raad van 14 februari 2012. De leden van de VVD-fractie delen de Nederlandse inzet. Er moet voor worden blijven gewaakt dat de € 9 miljard voor energie-infrastructuur in de Connecting Europe Facility gebruikt wordt voor projecten met grensoverschrijdend nut en niet voor kleine lokale projecten die geen belang hebben op grensoverschrijdend Europees niveau.

Zoals eerder aangegeven in de verslagen van de eerdere Energieraden staat Nederland kritisch tegenover Europese financiering van energie-infrastructuur omdat dit marktverstorend kan werken. Allereerst is het van belang dat de markt wordt voorzien van de juiste instrumenten door middel van de implementatie van bestaande wetgeving, de stroomlijning van vergunningprocedures en verbeterde kostenallocatie van grensoverschrijdende projecten. Een goede «kosten baten analyse» van de mogelijke projecten moet ook aantonen dat er sprake is van een grensoverschrijdend belang. De Nederlandse overheid deelt de visie van de VVD dat het infrastructuurpakket is bedoeld voor projecten van gemeenschappelijk belang die duidelijk grensoverschrijdende toegevoegde waarde hebben voor meerdere lidstaten en de EU als geheel en zal dit blijven bewaken.

Nationaal Hervormingsprogramma 2020 (onderdeel energie)

De leden van de VVD-fractie lezen dat de inzet van Nederland is om geen aparte doelstellingen voor energie-efficiëntie te hanteren. Daarnaast is Nederland voorstander van duurzaamheideisen voor biobrandstoffen. Kunt u aangeven hoe deze standpunten zich verhouden met die van andere landen? Op welke manier probeert u draagvlak te creëren voor deze punten bij de andere lidstaten?

De meeste lidstaten zijn net als Nederland tegen een door Europa opgelegd energie-efficiëntie doel. Echter, tegen een indicatieve (niet bindende, door lidstaten zelf te bepalen) energie-efficiëntie doelstelling maken de meeste lidstaten geen bezwaar. Daarnaast vragen deze leden naar het Europese krachtenveld ten aanzien van duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen. Voor biomassa die wordt ingezet voor de productie van biotransportbrandstoffen bestaan reeds duurzaamheidscriteria. Nederland wil echter ook Europees geharmoniseerde duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa die wordt ingezet voor energieproductie. Landen die ons hierin steunen zijn onder andere het Verenigd Koninkrijk en België. Een aantal landen zijn echter tegen, waaronder Zweden. Zij stellen vraagtekens bij de effectiviteit van de criteria en de hiermee gepaard gaande administratieve lasten. Nederland werkt aan het vergroten van het draagvlak bij andere lidstaten.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Energie Routekaart 2050

De leden van de CDA-fractie gaan voor een koolstofarme economie in 2050. Dit kan worden bereikt met een concurrerende energiemarkt en goede leveringszekerheid. De vraag is hoe Nederland hier het beste in kan bijdragen.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het moeilijk is zo ver in de toekomst te kijken, de 2050 strategie moet frequent worden geëvalueerd omdat de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie zich (gelukkig) snel ontwikkelen. Bent u het hiermee eens en bent u bereid dit uit te dragen in Europa?

Ik deel het standpunt van deze leden. Het EU beleid moet expliciete momenten en analyses inbouwen om rekening te houden met de grote onzekerheden over de lange termijn horizon. Het is onmogelijk om in de toekomst te kijken.

Om die reden heb ik in het Energierapport 2011 ook gekozen voor een benadering die uitgaat van robuuste ontwikkelingen. Ik zal bij het opstellen van de raadsconclusies pleiten voor een tussentijdse monitoring en evaluatie.

Daarnaast is het van groot belang dat snel duidelijk wordt hoe de beleidsmix na 2020 eruit gaat zien. Nederland wil geen stapeling van doelen en inzet op innovatie. Met name het punt van innovatie wordt van harte ondersteund door de leden van de CDA-fractie. Waarom ziet u ook na 2020 niets in een nationale besparingsdoelstelling? En hoe is deze inzet te verenigen met het recente amendement van het Europees parlement ingediend op de richtlijn energie-efficiëntie?

Zoals de verschillende scenario’s ter onderbouwing van de Energieroutekaart 2050 laten zien, levert energie-efficiëntie een belangrijke bijdrage aan een koolstofarme energievoorziening. Energie-efficiëntie levert niet alleen CO2-reductie op, maar het helpt daarnaast bedrijven en huishoudens om de kosten te beperken zodat de concurrentiekracht behouden blijft en de energierekening beperkt. De grootste uitdaging is om bedrijven en huishoudens te stimuleren om te investeren in energie-efficiëntie. Een belangrijk instrument is het ETS. Daarnaast worden voor de overige sectoren andere instrumenten ingezet zoals Ecodesign, het Energielabel en slimme meters. Een aparte doelstelling voor energiebesparing naast deze instrumenten is niet effectief en niet efficiënt. Nederland is met de Commissie van mening dat verdere analyse nodig is naar de meest kosteneffectieve energie-efficiëntie maatregelen. Ik ben echter niet voor een bindende nationale doelstelling (ook niet na 2020) omdat dit de werking van het ETS verstoort.

Met betrekking tot de crossborder investeringen in energienetwerken begrijpen de leden van de CDA-fractie het standpunt van de Nederlandse regering. Wel zien zij graag dat er ook rekening wordt gehouden met een scenario van grootschalige energieopwekking in Europa, dat de investeringen in crossborder netwerken aanzienlijk kan verlagen.

Het hebben van een adequate en efficiënte energie-infrastructuur in Europa is van groot belang om een C02-arme energievoorziening te bereiken richting 2050 en tegelijkertijd te zorgen voor een concurrerende innovatieve energiemarkt en een betrouwbare energievoorziening. In de verschillende scenario’s die gehanteerd worden om te bepalen welke infrastructuurinvesteringen voor Europa van belang zijn en het meest efficiënt zijn wordt rekening gehouden met het effect van zowel grootschalige opwekking van duurzaam, bijvoorbeeld door middel van zon en wind, als de noodzaak om slimme en flexibele netwerken te faciliteren die erop gericht zijn om de landelijke en regionale netwerken zo efficiënt mogelijk te benutten.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er is gesproken over de energie-infrastructuur. De totale investeringsbehoefte in energie-infrastructuur tot 2020 raamt Eurocommissaris Oettinger op € 200 miljard. Dit vinden de leden van de CDA-fractie erg veel. Hoe is dit bedrag per land opgebouwd? Wat betekent dit concreet voor Nederland? En is in deze raming de ontwikkeling van decentrale energie ook meegenomen? Immers wanneer meer huishoudens zelf zowel consument als producent worden, lijkt het de leden van de CDA- fractie logisch dat er ook minder geïnvesteerd hoeft te worden in de totale infrastructuur. Wilt u dit meenemen?

De Europese Commissie heeft bij het uitbrengen van haar voorstel voor het infrastructuurpakket een uitgebreide impact assessment uitgebracht waarin ze ondermeer een onderbouwing geeft van de omvang van de noodzakelijke infrastructuurinvesteringen in Europa. Op basis van verschillende gehanteerde scenario’s komt de Commissie tot een inschatting dat voor Europa als geheel er voor de komende jaren tot 2020 een investeringsprogramma in de transmissienetwerken van circa 200 miljard Euro benodigd is. Hierbij is gebruik gemaakt van de investeringsplannen zoals die door de gezamenlijke TSO’s, verenigd in ENTSO-E en ENTSO-G, zijn opgesteld. De voorgenomen investeringen van zowel TenneT als Gasunie zijn hierin ook opgenomen. In het infrastructuurpakket wordt ook rekening gehouden met de noodzaak om duurzame energie in te passen en de noodzaak om slimme en flexibele netwerken te faciliteren die erop gericht zijn om de landelijke en regionale netwerken zo efficiënt mogelijk te benutten.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe de financiering in elkaar zit van dergelijke projecten betreffende de energie-infrastructuur? Is dit in alle Europese landen gelijk? Komt het level playing field niet in het geding wanneer er te grote verschillen zijn in financieringsvormen? Wilt u dit meenemen naar Europa?

Het infrastructuurpakket gaat over infrastructuur in de brede zin. Primair zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor investeringen in de netwerken. Deze investeringen vinden binnen een gereguleerde omgeving plaats waarbij partijen hun investering kunnen terugverdienen op basis van de tarieven zoals die zijn vastgesteld door de toezichthouders.

Naast de investeringen in (slimme) netwerken en inter-connecties gaat het ook om investeringen in bijvoorbeeld gasopslag of LNG terminals Binnen Nederland laten we investeringen in gasopslag of LNG terminals over aan marktpartijen die hun investeringsbeslissing op basis van commerciële afwegingen nemen. Het rendement dat zij verwachten te kunnen halen speelt daarbij uiteraard een belangrijke rol. Het bestaan van verschillende financieringsvormen is niet ondermijnend voor het level playing field in Europa. Belangrijk is wel dat er gewaarborgd wordt dat de verschillende gehanteerde reguleringsregimes nauw op elkaar aansluiten en compatibel zijn. Hiermee kan het level playing field in Europa voor infrastructuur investeringen het beste worden gewaarborgd. Met het derde energiepakket wordt een belangrijke stap richting een verdere harmonisering van de regulering. De oprichting van het Europees Agentschap voor de Energie toezichthouders (ACER) betekent een belangrijke stap omdat het Agentschap de nationale toezichthouders zal bijstaan bij het uitoefenen van reguleringstaken en zal het optreden van toezichthouders gaan coördineren door middel van ondermeer het delen van «best practices». Het nu voorliggende infrastructuurpakket betekent een verdere harmonisering van de regulering ondermeer met betrekking tot de kostenallocatie tussen TSO’s bij grensoverschrijdende projecten.

Ten aanzien van het level playing field zouden de leden van de CDA-fractie graag willen weten hoe er is gereageerd op het punt dat u tijdens de vorige Raad heeft ingebracht, namelijk dat Nederlandse bedrijven op dit moment failliet gaan door het ontbreken van een goed level playing field in Europa. Als voorbeeld hebben deze leden destijds Zalco aangedragen, mede omdat concurrenten net over de grens werden vrijgesteld van de transporttarieven die zij normaal wel moesten betalen voor hun energie. Hier moeten we in Europees verband iets aan doen, het kan en mag niet zo zijn dat hardwerkende Nederlanders door dit soort eenzijdige acties hun baan kwijtraken. De leden van de CDA-fractie maken zich dan ook zorgen over het verslechteren van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven als andere lidstaten (zoals Duitsland) hun industrie vrijstelt van transporttarieven of compenseert voor indirecte kosten waar Nederland dat niet doet. Hoe kan het dat hierover niets in het verslag valt te lezen? Deze leden gaan ervan uit dat u dit wel heeft aangekaard bij de vorige Raad. Kunt u aangeven wat op dit punt de stand van zaken is?

De Nederlandse overheid maakt zich hard voor het hebben van een level playing field voor de Nederlandse industrie ten opzicht van haar concurrenten in Europa. De Europese Commissie moet ervoor waken dat er een level playing field wordt gewaarborgd in Europa.

Daarom heb ik schriftelijke vragen gesteld aan de Europese Commissie over de voorgestelde maatregelen in Duitsland om de transportkosten voor grote energie intensieve bedrijven te reduceren. Onduidelijk is namelijk in hoeverre de voorgestelde maatregel van Duitsland met instemming van de Europese Commissie heeft plaatsgevonden. Hiernaast heb ik de Europese Commissie ook gevraagd naar de positie van de Europese Commissie ten opzichte van mogelijk andere regelingen in Europa. Mijn zorgen heb ik ook bilateraal besproken met de Europese commissaris de heer Oettinger. Het staat bij mij voorop dat er sprake moet zijn van een level playing field tussen Nederland en de omringende landen. De Europese Commissie heeft de Duitse maatregel inzake de transportkosten nog in onderzoek. Ik wacht dan ook het oordeel van de Europese Commissie met betrekking tot de door Duitsland genomen maatregelen af.

EU 2020 en energie-efficiëntie

Ten aanzien van de EU 2020 strategie valt in het verslag te lezen dat de doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie voor Nederland niet leidend zijn, maar dat Nederland zich hier nationaal wel sterk voor inzet. Hoe werd er door de Raad gereageerd op dit punt? Kunt u een overzicht geven van de overige Europese landen en hoe zij dit aanpakken?

Daarnaast is duidelijk geworden dat het Europees parlement een aantal amendementen heeft verenigd in 18 compromisamendementen die zijn ingebracht op de richtlijn energie-efficiëntie. Een belangrijke wijziging is dat er een bindende doelstelling moet komen op het gebied van energie-efficiëntie. Hoe kijkt u aan tegen deze uitspraak? En hoe is deze uitspraak te verenigen met het Nederlandse standpunt dat men geen stapeling van doelen wil maar zich wil focussen op de doelstellingen van CO2 reductie en het aandeel duurzame energie? Daarnaast vragen deze leden hoe u met deze uitspraak zal omgaan en er een passend vervolg aan zal geven.

De Raad heeft tijdens de Energieraad niet specifiek gereageerd op de Nederlandse inbreng. In het algemeen vinden de veel lidstaten net als Nederland het CO2-reductie doel met het ETS als instrument om dat te realiseren belangrijk.

Voorts vragen deze leden naar de reactie van Nederland op het standpunt van het Europese Parlement dat er een bindende doelstelling moet komen op het gebied van energie-efficiëntie. Zoals in het antwoord van de vragen van de leden van de VVD-fractie is terug te lezen is Nederland tegen een bindend energie-efficiëntie doel. Vrijwel alle lidstaten steunen Nederland hierin. Echter, Nederland is de enige lidstaat die ook geen indicatieve (niet bindende, door lidstaten zelf te bepalen) energie-efficiëntie doelstelling wil. Dat betekent niet dat Nederland energie-efficiëntie een belangrijk middel vindt om te komen tot CO2-reductie, zij het niet als doel op zichzelf.

De meeste lidstaten hebben een nationaal energie-efficiëntie doel vastgesteld. Met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Luxemburg en Slovenië.

Met betrekking tot de Griekse energievoorziening valt te lezen dat hier risico’s liggen omdat Griekenland vrij afhankelijk is van Iranese energie. De leden van de CDA-fractie willen benadrukken dat voor de Griekse situatie, ook wat betreft de energiebehoefte, het huidige IMF/EC/ECB steunprogramma het uitgangspunt moet zijn. Kunt u een laatste stand van zaken geven ten aanzien van de Griekse energievoorziening? Hoe wordt hier op Europees verband in geacteerd? De leden van de CDA-fractie pleiten voor een adequate oplossing daar een dreigend energietekort kan drukken op het Griekse herstel wat niet in het belang van Europa als geheel, Griekenland of Nederland is.

Vooralsnog is er vanuit de EU en het IEA geen gezamenlijke actie gaande ten aanzien van de voorziening in de energiebehoefte, en is het met name aan de (private) raffinaderijen in het land om te bezien welke crude mix als geschikte alternatieve feedstock zal worden aangekocht.

De Griekse raffinaderijen betrekken, evenals een aantal andere Zuid-Europese landen, nog steeds een deel van hun olie uit Iran, tegen zeer gunstige betalingsvoorwaarden. Het gaat hierbij in Griekenland om twee private raffinaderijen. Deze raffinaderijen kochten olie uit Iran met zeer gunstige betalingsvoorwaarden, zoals een betalingscredit conditie van 60 dagen achteraf. Die kredietfaciliteit is zeer uitzonderlijk. Andere aanbieders zullen waarschijnlijk onmiddellijke betaling willen hebben. Bovendien zal de prijs van alternatieve olieaanbod door de gestegen vraag ook enige stijging laten zien.

De meeste EU-landen hebben hun importen uit Iran inmiddels al afgebouwd en hebben hun contracten niet meer verlengd. Alle overige landen zijn hun importen aan het verleggen naar andere landen. Binnen de EU en het IEA heeft Griekenland het onderwerp van het verleggen van het aanbod en de hogere prijs die daarvoor waarschijnlijk betaald moet worden naar voren gebracht. Griekenland heeft daarbij aangegeven dat ze zelf in staat is om voor vervangend aanbod te zorgen. Dat alternatieve olieaanbod is op de markt beschikbaar, maar is zoals aangegeven financieel minder aantrekkelijk.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Mededeling over de routekaart naar een koolstofarme economie 2050

De leden van de D66-fractie vragen uitgebreider stil te staan bij de wens voor een vernieuwde beleidsmix op Europees niveau. Is de Europese beleidsmix echt het probleem, zo vragen deze leden, of valt het gebrek aan prestatie eerder samen met de grillige implementatie door de lidstaten en de tekortschietende ambitie? Deze leden vragen waarom u zich zo verzet tegen wat u benoemt als «stapeling» van doelstellingen, als duurzame energie en energiebesparing hoe dan ook nodig zullen zijn om de doelstellingen tot 2050 te halen.

Of kunt u een transitiepad schetsen waarbij deze instrumenten geen rol spelen, gelet op het tot een bescheiden bijrol beperkte potentieel van koolstofarme technieken voor fossiele energie zoals CO2 opslag en kernenergie? De inschatting van deze leden is juist dat dergelijke instrumenten hoe dan ook noodzakelijk zijn bij het bereiken van een koolstofarme economie in 2050, maar dat zonder doelstellingen en daaraan gekoppeld beleid het risico bestaat van onderbenutting van de mogelijkheden door een gebrekkig investeringsklimaat en onvoldoende zekerheid op de lange termijn. Deze leden vragen u daarom in te gaan op de gevolgen van het al dan niet bestaan van in Europees beleid verankerde doelstellingen voor de benodigde investeringszekerheid die nodig is voor energiebesparing en duurzame energie.

Ik deel het standpunt van deze leden dat alle koolstofarme technologieën nodig zijn om een CO2 neutrale energiehuishouding in 2050 te bereiken en dat tegelijkertijd moet worden gezorgd voor een concurrerende innovatieve energiemarkt en een betrouwbare energievoorziening. De CO2 reductie doelstelling is voor mij leidend. Een goed werkend ETS moet zorgen voor voldoende prijsprikkels zodat marktpartijen kunnen investeren in koolstofarme technologieën. Daarbij is het aan de markt om te kiezen voor de goedkoopste technologie. Voor non-ETS is normering zoals middels de Ecodesign richtlijn leidend. Het stellen van subdoelen belemmert de marktwerking en levert uiteindelijk niet de meest efficiënte beleidsmix op. Een vernieuwde EU aanpak en eventuele doelstelling voor hernieuwbare energie moeten derhalve complementair zijn aan de CO2 reductiedoelstelling. Voorts merk ik op dat een goed investeringsklimaat vraagt om voldoende zekerheid voor marktpartijen op de lange termijn. Daarom zet ik mij in eerste instantie in voor een versterking van het ETS om investeerders duidelijkheid te geven. In dit verband is Nederland voorstander van een voorwaardelijk CO2 reductiedoelstelling van 40%, waarbij de uiteindelijke hoogte afhankelijk is van adequate mondiale actie en adequate waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven.

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven waarom het voordelig zou zijn om de CO2-doelstelling voor 2030 aan voorwaarden te verbinden. Welke invloed denkt u bijvoorbeeld hiermee op de overige landen uit te oefenen door deze voorwaardelijkheid? In hoeverre, zo vragen deze leden, is de concurrentiepositie van het bedrijfsleven afhankelijk van het klimaatbeleid? In hoeverre draagt het Emissions Trading System (ETS) bij, met een plafond dat niet leidt tot voldoende en consistent hoge prijzen voor emissierechten, aan een instrument dat innovatie rechtvaardigt en aanjaagt?

Door de Europese doelstelling van 40% voor 2030 aan de voorwaarde te verbinden dat er een adequate mondiale actie en adequate waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven tot stand komt geef ik aan dat Europa alleen forse reducties wil plegen als de rest van de wereld ook een adequate bijdrage levert.

De concurrentiepositie van het internationaal concurrerende Europese bedrijfsleven zal onder druk komen te staan als de CO2 prijs in Europa significant verschilt van de kosten die concurrerende bedrijven buiten de EU moeten maken voor CO2-reductie. Op dit moment worden de meeste concurrenten nog niet geconfronteerd met kosten voor de CO2 uitstoot.

Het ETS realiseert op kosten effectieve wijze de Europese klimaatdoelstelling. Voor het stimuleren van innovatie zijn andere instrumenten beschikbaar, zowel in EU-verband (SET-plan, de Kaderprogramma’s) als nationaal (topsectorenbeleid).

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven welke beleidswijzigingen u in Europees verband noodzakelijk acht om de rol van aardgas als transitiebrandstof richting een CO2-neutrale energiehuishouding te vervullen? Ziet u hierin bijvoorbeeld noodzaak voor een (geharmoniseerde) certificering van groen gas?

Om ervoor te zorgen dat aardgas zijn rol als transitiebrandstof kan vervullen is het vooral van belang dat breed wordt erkend dat aardgas de schoonste fossiele brandstof is die met behulp van tal van nieuwe technieken zeer efficiënt kan worden ingezet. Een groot voordeel van aardgas is dat aardgasgestookte elektriciteitscentrales zeer flexibel kunnen worden ingezet en zo de vaak sterk fluctuerende elektriciteitsproductie van windparken en zonnepanelen kunnen aanvullen wanneer dat nodig is. Zo bevordert aardgas de uitrol van het gebruik van duurzame energiebronnen.

Op Europees niveau vraag ik permanent de aandacht voor deze bijdrage van aardgas aan de overgang naar een duurzame energiehuishouding. Inmiddels krijgt dit ook weerklank bij andere landen en ziet ook de Europese Commissie meer en meer dit belang en deze bijdrage van aardgas. Het bewerkstelligen van deze verandering in denken acht ik belangrijker dan ingrijpende beleidswijzigingen om meer recht te doen aan rol die aardgas kan, en in mijn ogen ook zou moeten spelen. Die volgen daaruit.

Wat betreft de (geharmoniseerde) certificering van groen gas acht ik het eerst en vooral noodzakelijk dat dit op nationaal niveau goed wordt geregeld. Wat wel van belang is dat er op Europees niveau bij de normalisatie-instelling CEN een traject is ingezet om tot een (grotere) harmonisatie van de binnen de Europese Unie gangbare gassamenstellingen te komen om zich het grensoverschrijdend verkeer van gas te accommoderen. Voor groen gas is dit iets om rekening mee te houden.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de eerdere kritische reactie van de regering op de meerwaarde van Europese financiering voor grensoverschrijdende energie-infrastructuur. Deze leden menen dat die meerwaarde moeilijk in nationale hokjes valt te plaatsen en breder is dan uitsluitend prijseffecten op de markten, juist omdat de inpassing van duurzame energie en de gevolgen voor de betrouwbaarheid van het net een grotere rol spelen bij de afweging. Deze leden vragen als de effecten voor prijzen, betrouwbaarheid van het net en de inpassing van groene energie allemaal plaatsvinden op Noord West Europees of zelfs op Europees niveau, of de voorgenomen verordening niet structureel zou moeten plaatsvinden via het relevante grensoverschrijdende overleg, voor de Noord West Europese markt dus via het pentalaterale forum?

Het kabinet onderschrijft het belang van de noodzaak van een sterke Europese Infrastructuur uit oogpunt van de voorzieningszekerheid van Europa, de inpassing van duurzame energie in Europa en de concurrentiekracht van de Europese energiemarkt. Ten aanzien van de financiering blijven wij ons kritisch opstellen. Financiering zou marktverstorend kunnen werken. Het is allereerst van belang dat de markt van de juiste instrumenten wordt voorzien zodat transmissiebeheerders en marktpartijen zelf in staat zijn de noodzakelijke financiering van de infrastructuur rond te krijgen. Bij het bepalen van de projecten van gemeenschappelijk belang wordt juist gekozen voor een regionale benadering. Het infrastructuurpakket benoemt verschillende energieregio’s waarbinnen de grensoverschrijdende (Europese) impact van de verschillende investeringsprojecten moeten worden beoordeeld. Nederland maakt onderdeel uit van de Noord-zuid corridor in West Europa voor zowel elektriciteit- als gasprojecten. Hiernaast maakt Nederland onderdeel uit van het bestaande «North Seas countries initiative» dat ook als aparte prioriteit wordt benoemd in het infrastructuurpakket.

Energie-efficiëntie

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat de kansen zijn op het bereiken van een akkoord over de richtlijn energie-efficiëntie in eerste lezing in juni, en wat een akkoord zou kunnen betekenen voor het Nederlandse energiebeleid en de verwachte CO2 uitstoot tussen nu en 2020.

Deze leden zijn van mening dat een ambitieus pakket aan maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie zal bijdragen aan een lagere CO2 uitstoot in 2020 en een kostenefficiënt pad richting een koolstofarme economie in 2050. Deze leden vragen u te duiden waarom de amendementen van het Europees parlement een «stap terug» of een «verslechtering» zijn? Bent u van mening dat iedere stap vooruit qua ambitieniveau ten aanzien van energiebesparingsbeleid een verslechtering zou zijn? Zijn er amendementen van het Europese parlement die u wel als een verbetering ziet?

De Commissie en het Deens voorzitterschap hebben de ambitie uitgesproken om de behandeling van het richtlijnvoorstel in eerste lezing af te ronden (juni). De inzet van de lidstaten en het Europese Parlement liggen echter dermate ver uit elkaar dat het bereiken van een akkoord in eerste lezing niet makkelijk zal zijn.

Tevens vragen deze leden naar wat een akkoord zou kunnen betekenen voor het Nederlandse energiebeleid en de verwachte CO2-uitstoot tussen nu en 2020.

Gegeven het huidige krachtenveld verwachten we dat de richtlijn uiteindelijk toch met een aantal verplichtende elementen zal worden aangenomen. Hoe dan ook zal de richtlijn moeten worden geïmplementeerd in Nederlandse wet- en regelgeving.

In de voorjaarsbrief Klimaat die het kabinet op 8 juni 2011 naar de Kamer heeft gestuurd staan berekeningen van het PBL waaruit blijkt dat het CO2-doel in 2020 dankzij de combinatie van bestaand en voorgenomen beleid naar verwachting wordt gehaald. Wat betreft de bijdrage van maatregelen uit de richtlijn energie-efficiëntie aan een lagere CO2-uitstoot in 2020 moet worden opgemerkt dat een aantal van de maatregelen rechtstreeks te maken heeft met sectoren die ook onder het Emissiehandelssysteem vallen. Het gaat hier om de restwarmtebenutting en de voorgestelde verplichting van 1,5%. Als bedrijven die onder het ETS vallen ook aan deze verplichting voldoen, leveren de maatregelen die zij nemen geen extra CO2-reductie op. Er is immers een Europees emissieplafond. Bedrijven zullen de bespaarde CO2-rechten weer op de markt aanbieden. Daarom zet Nederland in op het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve effecten van de 1,5% energie efficiency verplichting op de werking van het ETS. Nederland ondersteunt het amendement van het Europese Parlement waarin de Commissie wordt gevraagd om indien nodig met voorstellen te komen voor het uit de markt halen van een nader te bepalen hoeveelheid CO2 rechten (set aside). Het uitspreken van deze steun is in lijn met de motie van de leden Leegte en van der Werf (Kamerstuk 32 667, nr. 21) waarin wordt gevraagd voorstellen te steunen naar verkenningen op Europees niveau van de mogelijkheid van een set aside van emissierechten. Een duiding van de overige amendementen van het Europese Parlement treft u bij de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie.

Energie in nationaal hervormingsprogramma

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw stellingname dat u energiebesparing «van belang vindt, zonder dit te verbinden aan een kwantitatief doel». Deze leden vragen u aan te geven op welke wijze u zonder een kwantitatief doel denkt te kunnen inschatten of u al dan niet op koers bent voor wat betreft het beleid op het EU 2020 doel, en op welke wijze u hierover verantwoording aflegt, zowel aan het parlement als in Europees verband? Kunt u bevestigen dat de ons omringende landen (Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen) wel een expliciete doelstelling hebben voor wat betreft de energie-intensiteit van hun economie in 2020 en zo ja, bent u van mening dat bedrijven die energiebesparende maatregelen ontwikkelen en leveren in Nederland bij gebrek aan een soortgelijke inzet lijden onder een onzeker investeringsklimaat en een ongunstig speelveld in vergelijking met onze buurlanden? Zou u, zo vragen deze leden, wel voorstander zijn van een vergelijkbare doelstelling op niveau van de Noord West Europese energiemarkt?

Het kabinet heeft geen aparte doelstelling voor energiebesparing. Energiebesparing staat ten dienste van de twee doelen van dit kabinet: 20% CO2-reductie t.o.v. 1990 en een aandeel van 14% duurzame energie in 2020. Het kabinet is geen voorstander van een verplichtend Europees doel voor energie-efficiëntie. Wel is het van belang om – ondanks de afwezigheid van een dergelijk apart doel – energie-efficiency maatregelen te treffen omdat dit de kosten voor bedrijven verlaagt en aan burgers bestedingsruimte biedt voor het doen van andere uitgaven. In juni 2011 is in het kader van de rapportageverplichting aan de Europese Commissie conform de richtlijn energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten (2006/32/EG) het tweede Nationale Energie Efficiëntie Actie Plan voor Nederland ingediend. Het actieplan omvat ondermeer een berekening voor de niet-ETS sectoren van de in de periode 2007–2010 behaalde en verwachte besparingen voor 2016. Deze worden conform deze richtlijn gemeten in GWh. In 2010 wordt een energiebesparing behaald van 26 497 GWh en voor 2016 wordt een besparing verwacht van 74 620 GWh. Dat cijfer ligt ruim boven de streefwaarde die de Commissie voor Nederland hanteert (51 190).

Ook vragen deze leden of kan worden bevestigd dat de ons omringende landen (Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen) wel een expliciete doelstelling hebben voor wat betreft de energie-intensiteit van hun economie in 2020. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie, waarin wordt aangegeven dat de meeste lidstaten een nationaal energie-efficiëntie doel hebben vastgesteld. Met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Luxemburg en Slovenië.

CO2-reductie

De leden van de D66-fractie vragen u uiteen te zetten hoe uw uitspraak dat «niet meer CO2 rechten beschikbaar komen dan op grond van de doelstelling mogelijk is» zich verhoudt tot de emissierechten die gratis worden uitgedeeld in verschillende sectoren op basis van bestaand gebruik? Aan welke oplossingen denkt u, wanneer u spreekt over de meest kosteneffectieve wijze om eventuele tekorten aan CO2-reductie op te vangen, en wanneer zouden de eventuele beleidsintensivering moeten worden ingezet?

De leden van de D66-fractie vragen een uiteenzetting van de uitspraak dat «niet meer CO2 rechten beschikbaar komen dan op grond van de doelstelling mogelijk is» zich verhoudt tot de emissierechten die gratis worden uitgedeeld in verschillende sectoren op basis van bestaand gebruik. Door een korting toe te passen op de gratis verdeelde rechten op basis van bestaand gebruikt wordt er voor gezorgd dat de beschikbaar gestelde rechten passen binnen de doelstelling.

Daarnaast vragen deze leden naar de oplossingen wanneer gesproken wordt over de meest kosteneffectieve wijze om eventuele tekorten aan CO2-reductie op te vangen, en wanneer zouden de eventuele beleidsintensivering moeten worden ingezet. Op het terrein van het ETS worden de Europese en Nederlandse doelen gerealiseerd. In de non ETS sectoren ligt Nederland op schema.

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat er gebeurt indien de Green Deals niet het beoogde resultaat bereiken, bijvoorbeeld omdat een of meerdere partijen zich niet aan de afspraken houden. Klopt het dat een van de ondertekenende partijen zich teruggetrokken heeft uit de Green Deal betreffende biomassa-bijstook, en zo ja hoe gaat u zorgen dat de beoogde doelen van deze afspraken wel gerealiseerd worden? Is er zonder generiek beleid sprake van afdwingbare verplichtingen? Bent u bereid om tijdig een nieuwe serie Green Deals te laten beoordelen en doorrekenen op de meerwaarde voor de kabinetsdoelstellingen?

Ik werk momenteel in overleg met de energiesector de contouren van een mogelijke leveranciersverplichting uit. In het Energierapport 2011 heb ik een aantal criteria gegeven waaraan een leveranciersverplichting moet voldoen. Daarnaast heb ik in de Green Deal met de energiesector afgesproken dat – in aanvulling op het Energierapport – de energiesector zonder subsidie het bij- en meestoken van biomassa in bestaande kolencentrales op peil zal houden op het huidige percentage van 10% gedurende de periode 2012 – 2015. Energie Nederland heeft mij bevestigd dat alle betrokken bedrijven zich houden aan deze afspraak. Een nieuwe Green Deal op dit punt is derhalve niet aan de orde.

Hernieuwbare energie

De leden van de D66-fractie constateren dat het ingezette beleid met een verwachte opbrengst van 12% duurzame energie in 2020 meer dan tien procent onder de juridisch verplichte doelstelling lijkt uit te komen. Kunt u bevestigen dat hiermee het behalen van de doelstelling in 2020 op dit moment buiten de marge van onzekerheid valt, dat wil zeggen dat er zonder intensivering van het beleid of verandering van de verwachte opbrengsten geen kans is dat de doelstelling gehaald wordt? Wanneer bent u van plan te bezien of aanvullend beleid richting 2020 noodzakelijk is? Deze leden zijn met u van mening dat op het vlak van duurzame energie er een rol ligt voor decentrale overheden, maar zij wijzen erop dat er grote verschillen bestaan in de beschikbare middelen tussen provincies en gemeenten onderling die niet noodzakelijkerwijs sporen met het potentieel voor duurzame energie. Deze leden vragen u op deze discrepantie te reageren, gelet op de rol die zij zelf weggelegd ziet voor deze overheden. Is het noodzakelijk om hier op in te spelen om direct of indirect meer financiële ruimte te scheppen om energiebeleid te voeren op decentraal niveau?

In reactie hierop merk ik op dat de Europese richtlijn voor hernieuwbare energie Nederland verplicht Nederland om in 2020 14% van het bruto eindverbruik in Nederland te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen.1 Het kabinet stimuleert via de SDE+ de opwekking van hernieuwbare energie. Voor hernieuwbare energie is structureel 1,4 miljard euro per jaar beschikbaar. Uit de recente doorrekening van de kabinetsplannen op het gebied van milieu, klimaat en natuur door het Planbureau van de Leefomgeving (PBL), blijkt een verwachte groei van het aandeel hernieuwbare energie van 4% in 2009 tot 12% in 2020.2 Daarmee levert dit kabinet een aanzienlijke bijdrage aan het realiseren van de doelstelling.

Daarmee zijn we er nog niet. Er zijn verschillende opties om het aandeel hernieuwbare energie uit te breiden naar 14% in 2020. In de eerste plaats door verdere aanscherping van de SDE+. In dit verband wijs ik op de introductie van prijsconcurrentie in de SDE+ en de uitbreiding met hernieuwbare warmte in 2012. Dit heeft veel goedkope nieuwe projecten opgeleverd. Ten tweede door de import van hernieuwbare energie. In de derde plaats door een alternatief systeem te introduceren, namelijk een verplichtingensysteem voor hernieuwbare energie. Uw kamer heeft in dit verband specifiek gevraagd om een uitwerking van een leveranciersverplichting, zoals bijvoorbeeld in de motie Halsema (Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 31 070, nr. 15 en de motie Verburg cs (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 023, nr. 102).

Zoals toegezegd, werk ik momenteel de in overleg met de energiesector de contouren van een mogelijke leverancierverplichting uit, met als beoogde startdatum 1 januari 2015. In het Energierapport heb ik strikte criteria opgesteld waaraan een leverancierverplichting moet voldoen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren.

Deze leden vragen voorts welke rol er voor decentrale overheden is weggelegd op het vlak van duurzame energie. Het kabinet stimuleert op dit moment via de SDE+ de productie van hernieuwbare energie in Nederland. Decentrale overheden kunnen zelfstandig beleid voeren. Via de Green Deal hebben provincies en gemeenten de mogelijkheid om nieuwe initiatieven in te dienen. Gemeenten en provincies maken hier ook volop gebruik van. Op korte termijn zal ik nieuwe Green Deals ondertekenen. Ik zie derhalve geen aanleiding of mogelijkheden om extra financiële middelen ter beschikking te stellen.

Energie-efficiëntie

De leden van de D66-fractie vragen u te reageren op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, op basis van haar onderzoek ten aanzien van energie-efficiëntie, om de resultaten van individuele bedrijven uit de industrie in het kader van de Meerjaren Afspraken openbaar te maken. Ziet u dit als kansrijke maatregel en welke parallellen bestaan hiervoor in EU-verband? Deze leden vragen u tevens naar welke mogelijkheden er zijn om in EU- verband de beperkte mogelijkheden om de vergunningen van bedrijven te toetsen op basis van de voorschriften uit de IPPC-richtlijn aan de orde te stellen, gelet op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer hierover. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een minimale handhaving in EU-verband af te spreken, gelet op het belang van een gelijk speelveld?

Voor mijn reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer «Energiebesparing: ambities en resultaten» verwijs ik u naar de beantwoording van de lijst met vragen die ik op 7 november aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 016, nr. 5) en het Wetgevingsoverleg Energie op 21 november en 5 december. Ik ben inmiddels met de convenantpartijen in overleg over een goede en transparante wijze waarop resultaten van individuele bedrijven beter over het voetlicht gebracht kunnen worden. Parallellen in EU-verband zijn mij niet bekend.

In EU-verband wordt momenteel gesproken over de concept richtlijn energie-efficiëntie. Minimale handhaving op Europees niveau van de voorschriften uit de Richtlijn industriële emissies (opvolger van de IPPC-richtlijn) maakt geen onderdeel uit van deze voorstellen. Overigens zijn in deze Richtlijn industriële emissies voorwaarden voor minimale handhaving vastgelegd. Gezien het, door uw Kamer gewenste, Nederlandse standpunt om de richtlijn energie-efficiëntie geen verplichtende elementen te laten bevatten, ben ik ook geen voorstander van een dergelijke handhaving op Europees niveau in dit kader.

De leden van de D66-fractie vragen u om zich op de informele Energieraad en in het kader van de verdere onderhandelingen ten aanzien van de richtlijn energie-efficiëntie in te spannen voor verdergaande normen op het vlak van energieverbruik van huishoudelijke apparaten en voertuigen, gelet op het belang hiervan voor het daaruit volgende eindgebruik in deze sectoren.

Nederland blijft, conform de motie van de leden Jansen en van Veldhoven, inzetten op versnelde implementatie van Ecodesign-verordeningen en andere Europese regelgeving voor efficiëntere apparaten en voertuigen. Nederland is voorstander van dit Europese beleidskader. Bij het stellen van energie-efficiëntie eisen en het informeren van consumenten over de efficiëntie van producten heeft Europees handelen grote meerwaarde. Vanwege de geïntegreerde Europese markt is het niet efficiënt maatregelen per lidstaat vast te stellen. Op het verzoek van de leden van de D66-fractie zal Nederland zich tijdens de informele Energieraad en in het kader van de verdere onderhandelingen ten aanzien van de richtlijn energie-efficiëntie inspannen voor verdergaande normen op het vlak van energieverbruik van huishoudelijke apparaten en voertuigen.

Afbouw milieuschadelijke subsidies

De leden van de D66-fractie vragen u om meer duidelijkheid te geven over de tijdsspanne waaraan u denkt waar het gaat om het al dan niet in EU-verband afbouwen van milieuschadelijke subsidies. Bent u met deze leden van mening dat dergelijke subsidies zo snel mogelijk zouden moeten zijn afgebouwd? Kunt u bevestigen dat andere EU-lidstaten ofwel minder ruime uitzonderingsbepalingen kennen voor de mate waarin de industrie vrijgesteld wordt van energiebelasting dan in Nederland (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk) ofwel meer tegenprestaties eisen dan Nederland (bijvoorbeeld Duitsland)? Kunt u een overzicht aan de Kamer geven van de mate waarin het fiscale kader voor gebruikers die in Nederland in de hoogste twee tariefschalen van de energiebelasting vallen, afwijkt van de ons omringende landen van de Noord West Europese energiemarkt? Is er op deze punten ruimte om het Europese fiscale kader voor de energiebelasting te harmoniseren op een hoger niveau, gelet ook op de positieve doorwerking van een hogere energiebelasting op de energie-efficiëntie van grote gebruikers?

Het kabinet vindt het van belang dat op Europees niveau een discussie wordt gevoerd over milieuschadelijke subsidies. Volgens overzichten van de OESO kent Nederland, op Denemarken na, qua opbrengst de hoogste milieugerelateerde belastingen ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product.

Een Europese traject is uitdrukkelijk nodig om grenseffecten te vermijden en te voorkomen dat Nederlandse bedrijven minder goed kunnen concurreren met bedrijven uit andere Europese landen. Ook dient de internationale concurrentiepositie in de gaten te worden gehouden. Een internationale aanpak is te meer van belang daar veel verlaagde tarieven en vrijstellingen voor fossiele brandstoffen rechtstreeks het gevolg zijn van communautair recht of van door Nederland gesloten verdragen. Een voorbeeld is de accijnsvrijstelling voor de luchtvaart en scheepvaart. Het kabinet kan alleen op internationaal niveau aandringen op afschaffing van deze vrijstellingen bijvoorbeeld bij de behandeling van het voorstel tot herziening van de energiebelastingrichtlijn of in het kader van de Commissiemededeling «Roadmap to a Resource Efficient Europe» . In deze Roadmap is een paragraaf gewijd aan milieuschadelijke subsidies en het internaliseren van externe kosten. Als mijlpaal heeft de Commissie geformuleerd dat fiscale en niet-fiscale milieuschadelijke subsidies in 2020 moeten zijn uitgefaseerd.

In juli 2011 hebben de onderzoeksbureaus Ecofys en CE Delft in het rapport «Belastingen op energieproducten, elektriciteit en CO2, gevolgen van herziening van de Energiebelastingrichtlijn voor Nederland» ook gepoogd om een vergelijking tussen Nederland en 7 andere Europese lidstaten te maken op het gebied van energiebelastingtarieven en vrijstellingen. Dit rapport is door de staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer aangeboden. Uit dit rapport blijkt onder andere dat in alle acht onderzochte Europese landen voor de energie-intensieve industrie lage belastingtarieven worden gehanteerd of diverse vrijstellingen op het gebruik van energie gelden. Het (gedeeltelijk) ontzien van de energie-intensieve industrie is vaak ontstaan door de economische waarde die deze industrie voor een land heeft en om de internationale concurrentiepositie van deze industrie te behouden. Voor een nadere beschouwing wordt naar dit rapport verwezen.

Naar verwachting zal de Europese Commissie dit jaar nieuwe voorstellen doen voor herziening van de richtlijn energiebelastingen. Deze voorstellen moeten worden afgewacht. Naar verwachting zal harmonisering zich richten op het behoud van een gelijk Europees speelveld mede in verband met het Europese systeem van emissiehandel.

Resource Productivity

De leden van de D66-fractie vragen u aan te geven wat de herkomst is van de gepresenteerde cijfers op vlak van de productiviteit van grondstoffen. Naar welke verbetering in 2020 streeft u en ziet u meerwaarde in een EU brede doestelling voor resource productivity?

Nederland streeft er naar om het gebruik van grondstoffen efficiënter en duurzamer te maken en de vraag naar grondstoffen (abiotisch en biotisch) te beperken. Dit wordt o.a. gedaan door internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en grondstoffeninkoop, grondstoffen rotonde en door stimulering van duurzame import. De overheid stimuleert met haar eigen inkoopbeleid en bedrijfsvoering efficiënt, duurzaam en innovatief (her) gebruik van grondstoffen o.a. door duurzame aanbestedingspraktijken.

In Nederland wordt meerwaarde gezien in de EU brede doelstelling voor Resource Productivity, die met name wordt uitgewerkt in de «Roadmap to a Resource Efficient Europe». De «Roadmap to a Resource Efficient Europe» sluit goed aan bij onze Nederlandse Agenda Duurzaamheid en de Grondstoffennotitie. Resource Efficiency gaat over het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Dat gaat over materialen, afval en recycling, grondstoffen maar ook over biodiversiteit.

Doelstellingen voor grondstoffenefficiëntie wil Nederland alleen in Europees verband introduceren. In de Roadmap to a Resource Efficiënt Europe noemt de Commissie een basisindicator voor grondstoffenefficiëntie die wordt uitgedrukt als grondstoffengebruik (in kilogrammen) in relatie tot het BNP. Het kabinet ziet eventuele doelstellingen graag zo direct mogelijk gerelateerd aan het beoogde doel, namelijk een duurzaam grondstoffengebruik. De concurrentie positie van Nederland en de EU kan juist worden verbeterd door efficiënter om te gaan met grondstoffen.

Volledige agenda

  • 1. Vermindering antibioticumgebruik in de veehouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 512) van 26 mei 2011.

  • 2. Stand van zaken rondom de aanpak van zoönosen (Kamerstuk 28 286, nr. 505) van 18 mei 2011.

  • 3. Reactie op het rapport «Emerging zoönoses» van het RIVM (Kamerstuk 29 683, nr. 60) van 6 oktober 2010.

  • 4. Ontwikkeling chronische Q-koorts en vaccinatieplan (Kamerstuk 28 286, nr. 448) van 17 december 2010.

  • 5. Q-koorts evaluatieonderzoek onder geitenhouders (Kamerstuk 28 286, nr. 516) van 24 juni 2011.

  • 6. Q-koorts stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 520) van 14 juli 2011.

  • 7. Huidige bestrijdingsstrategie van besmettelijke, bestrijdingsplichtige dierziekten (Kamerstuk 29 683, nr. 103) van 15 juli 2011.

  • 8. Onderzoek intensieve veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 75) van 19 augustus 2011.

  • 9. Q-koorts: stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 523) van 15 september 2011.

  • 10. Reactie op Gezondheidsraad advies, antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen (Kamerstuk 29 683, nr. 104) van 22 september 2011.

  • 11. Reactie op verzoek commissie om toezending van de visie op de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 82) van 21 oktober 2011.

  • 12. Antibiotica veehouderij (Kamerstuk 29 683, nr. 105) van 24 oktober 2011.


X Noot
1

Richtlijn 2009/28 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30 (PbEU 2009, L 140).

X Noot
2

Kamerstukken 2010–2011, 30 196, nr. 144.

Naar boven