33 016 Energiebesparing: ambities en resultaten

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 november 2011

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie2 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief van 6 oktober 2011 inzake het rapport van de Algemene Rekenkamer «Energiebesparing: ambities en resultaten» (Kamerstuk 33 016, nr. 2).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 november 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De griffier van de commissie,

Groen

VRAGEN EN ANTWOORDEN

1

Als inderdaad in 2013 blijkt dat het energiebesparingsdoel voor 2020 niet wordt gehaald, worden er dan aanvullende maatregelen genomen? Zo nee waarom niet?

In de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 wordt 2013 genoemd als tijdstip voor evaluatie van de implementatie van de doelstelling van 20 procent voor de EU als geheel. De Europese Raad zal, indien nodig, verdere maatregelen in beschouwing nemen.

In de ontwerprichtlijn over energie-efficiëntie, die de Europese Commissie op 22 juni 2011 heeft voorgesteld, wordt gesteld dat de Europese Commissie, na een evaluatie over het bereiken van de doelstelling van 20 procent, indien gepast, zal komen met een wetgevend voorstel voor verplichte doelstellingen per lidstaat. Dit kabinet zal een voorstel tot een verplichte nationale doelstelling op het terrein van energiebesparing niet steunen. Dit kan weliswaar leiden tot meer energiebesparing, maar zal – als de doelstelling hoger is dan de markt zonder doelstelling realiseert – het voor burgers en bedrijven duurder maken om de doelstellingen op het terrein van duurzame energie en CO2-reductie te realiseren. Dat vindt dit kabinet onwenselijk. Overigens wordt in de ontwerprichtlijn 30 juni 2014 als datum genoemd voor evaluatie en mogelijk voorstel.

2

Als er aanvullende maatregelen in 2013 genomen moeten worden, zijn deze dan minder kosteneffectief dan als ze nu zouden worden genomen?

De kostenefficiëntie van een verplichte doelstelling voor lidstaten wordt sterk bepaald door de hoogte ervan. Op dit moment heeft de Europese Commissie geen steun gevonden voor een dergelijke verplichtende doelstelling. Er zijn dan ook geen aanwijzingen voor de eventuele hoogte ervan. Doelstellingen kunnen gelijk zijn voor alle lidstaten of gebaseerd zijn op potentiëlen, Bruto Nationaal Product of een combinatie ervan.

3

Hoeveel energiebesparing levert de green deal op?

Op verzoek van de Tweede Kamer zal het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening op hoofdlijnen van de Green Deal uitvoeren, waarin ook de effecten op energiebesparing worden meegenomen. Deze doorrekening zal uiterlijk 17 november a.s. aan uw Kamer worden toegezonden.

4

Wat is de reden dat Nederland meer energie per product gebruikt dan andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?

Nederland heeft ten opzichte van veel andere OESO-landen een relatief energie-intensieve economie door onder andere de aanwezigheid van grote chemische bedrijven, raffinaderijen en de staalindustrie.

5

Op welke concrete wijze wordt de «voortzetting en versterking» van de aanpak van energiebesparing vormgegeven en welk doel wordt nagestreefd?

Het kabinet hanteert geen specifiek doel ten aanzien van de hoogte van energiebesparing. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de bestaande aanpak van energiebesparing, waarbij binnen sectoren samenwerking tussen overheid en maatschappij voorop staat, door dit kabinet wordt voortgezet. De aanpak bevat onder andere de bestaande sectorakkoorden, zoals de Meerjarenafspraken met de industrie. Een aantal van deze akkoorden in de gebouwde omgeving zal worden herijkt, waarmee de effectiviteit wordt versterkt (Meer met Minder, Lente-akkoord en energiebesparing corporatiesector). Het versterken van deze gezamenlijke aanpak van energiebesparing is vormgegeven in de Green Deal-aanpak. Het kabinet sluit Green Deals met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Recent zijn nog 59 concrete Green Deals uit de eerste ronde aan de Kamer aangeboden. In deze deals gaat het om projecten die op korte termijn al resultaten boeken. Energiebesparing komt in veel van deze deals terug.

6

Is een besparingstempo van 1,8 procent inderdaad het meest kostenefficiënte doel en wordt dit ook nagestreefd? Zo nee waarom niet?

Het vorige kabinet hanteerde een apart doel voor energiebesparing, waarbij het energiebesparingstempo werd opgeschroefd naar 2 procent per jaar. Uit berekeningen van ECN en PBL is toen gebleken dat dit percentage niet kon worden gerealiseerd, ondanks fors aanvullende beleidsmaatregelen die zouden leiden tot grote sectorale effecten. Een energiebesparingspercentage van maximaal 1,8 procent werd daarbij als bovengrens geraamd. Dit kabinet streeft echter een kosteneffectieve invulling van de verplichte Europese doelstelling voor CO2-reductie en duurzame energie na. Energiebesparing is daarbij een middel om CO2-reductie te realiseren en zal, waar kosteneffectief, dan ook worden ingezet voor CO2-reductie. Een aparte doelstelling voor energiebesparing is daarvoor niet noodzakelijk.

De bijdrage van energiebesparing vastleggen in een aparte doelstelling is zelfs onwenselijk, omdat op voorhand niet met zekerheid vastgesteld kan worden welk energiebesparingstempo kosteneffectief is. Dit is namelijk afhankelijk van onder andere toekomstige technologische ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing, maar ook van andere CO2-reducerende technologieën. Een verkeerd vastgelegde doelstelling kan Nederland er toe dwingen om ook niet-kosteneffectieve maatregelen te nemen. Dit zou het energiebeleid onnodig kostbaar maken.

7

In de sector verkeer en vervoer zijn onvoldoende instrumenten ingezet, welke instrumenten zouden ingezet kunnen worden?

Een belangrijk instrument met veel potentieel is Europese CO2-normen voor personenauto’s, bestelbusjes en vrachtwagens. Voor personenauto’s zijn deze normen reeds ingevoerd. Een aanscherping van deze normen staat nog op het Europese programma. Voor bestelbusjes wordt de invoering voorzien in 2014. Over de CO2-normen voor vrachtwagens wordt momenteel nog overlegd tussen lidstaten. Het is onduidelijk of en zo ja wanneer dit tot introductie van normen zal leiden.

In de referentieraming energie en emissies van het PBL3 wordt uitgegaan van de aangescherpte normen voor personenauto’s en de introductie van normen voor bestelbusjes. Het besparingstempo in het verkeer neemt dan toe tot 1,25 procent per jaar.

8

Wat was het energie-efficiency resultaat uitgedrukt in procenten uitgedrukt van het convenant Benchmarking?

Zoals weergegeven in de monitoringsrapporten van het Verificatiebureau Benchmarking (2008), is de energie-efficiëntie bij de deelnemende industrie aan het convenant Benchmarking verbeterd met gemiddeld 0,5 procent per jaar over de periode 1999–2007.

9

Is er al een tussenevaluatie van de Meerjarenafspraak energie-efficiency ETS-bedrijven (MEE). Voor het verslag: de afkorting ETS staat voor Emissions Trading Scheme, de Engelse benaming voor het CO2-emissiehandelssysteem? Zo nee, wanneer is deze wel beschikbaar?

Het MEE is nog relatief kort geleden afgesloten en kent een cyclus van vier jaar voor het maken en uitvoeren van energie-efficiëntieplannen. Voor een evaluatie zijn gegevens nodig over een volledige planperiode. In het convenant is daarom afgesproken dat partijen de uitvoering en werking van het convenant elke vier jaar, voor het eerst uiterlijk op 1 april 2013, evalueren.

10

Een van de belangrijkste beweegredenen om energiebesparende maatregelen te nemen is de aanwezig van voldoende kapitaal. Is dat er momenteel voldoende? Zo nee, wat kan het kabinet daaraan doen?

Uit gesprekken die de afgelopen tijd met banken zijn gevoerd, blijkt dat in principe voldoende kapitaal in de markt aanwezig is. Desondanks kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder energiebesparings- of duurzame projecten niet van de benodigde financiering worden voorzien. Daarvoor kunnen verschillende oorzaken zijn: soms is de rentabiliteit van projecten te laag, soms zijn projecten voor bankinstellingen te gering van omvang, of is er te veel onzekerheid over onder andere technische haalbaarheid en risico’s. Daardoor moeten extra kosten worden gemaakt om te bezien of financiering door banken desondanks kan worden toegestaan. Deze kosten zijn in deze gevallen voor banken relatief te hoog.

In de Green Deal wordt bezien of een onafhankelijke partij op dit vlak een oordelende rol kan vervullen waardoor de optredende handling costs voor banken kunnen worden gemitigeerd. Andere financiële partijen overwegen daarnaast een nieuwe groene investeringsmaatschappij op te richten, die eerder bereid zou moeten zijn om bedoelde projecten te financieren, met name doordat kennis over deze projecten bij een dergelijke instelling voorradig is. In de Green Deal heeft de Rijksoverheid een haalbaarheidsstudie op dit terrein mede gefinancierd. De resultaten moeten worden afgewacht.

11

Worden er maatregelen genomen die er op sturen dat bij de vervanging van een machine of de uitbreiding van een productielijn een stimulans wordt gegeven om te investeren in energie-efficiency?

In het kader van de Meerjarenafspraken maken deelnemende bedrijven energie-efficiëntieplannen, waarin wordt opgenomen welke energiebesparende maatregelen en investeringen de bedrijven gaan nemen. Deze plannen worden iedere vier jaar geactualiseerd en bevatten alle mogelijke maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar. Hierbij wordt uitdrukkelijk gekeken naar vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. De plannen zijn een stimulans omdat bedrijven hiermee structureel en voorafgaand aan de investeringen rendabele energiebesparende maatregelen in kaart brengen. Daarnaast komen investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie in aanmerking voor de Energie-Investeringsaftrek.

12

Hoeveel procent van de Nederlandse CO2-uitstoot valt onder het ETS?

In 2010 zat van de totale uitstoot van broeikasgassen (CO2 en overige broeikasgassen) 40 procent onder het Europese emissiehandelssysteem. Na 2013 en verder neemt het percentage toe omdat de reikwijdte van het ETS uitgebreid wordt per 2012. Het PBL verwacht dat dit percentage in 2020 ongeveer 53 procent zal bedragen.

13

Omdat het ETS de eerste drie jaar nauwelijks heeft gewerkt heeft Nederland dankzij haar eigen beleid toch nog energiebesparing gerealiseerd. Kan het ETS de komende jaren wel leiden tot energiebesparing en zo ja is dat afdoende?

De Algemene Rekenkamer beoordeelt het ETS als instrument voor energiebesparing, terwijl het ETS voor een kostenefficiënte invulling van de CO2-reductiedoelstelling in 2020 is bedoeld. Bij het ETS is het aan marktpartijen om de meest efficiënte CO2-reductieopties te kiezen. Dit kan bijvoorbeeld efficiënter energiegebruik, minder energiegebruik, duurzame energie of CO2-afvang en -opslag zijn. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de reductie van de CO2-uitstoot wordt bereikt tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Zoals ook verwoord in de kabinetsreactie, is het kabinet voorstander van een zorgvuldige keuze van doelen en een efficiënt instrumentarium, waarbij nadrukkelijk aandacht moet zijn voor de interactie tussen doelen onderling en instrumenten die hier niet primair voor bedoeld zijn.

In het algemeen geldt overigens dat zodra er sprake is van een CO2-prijs onder het ETS, hiervan een prikkel uitgaat naar de betrokken bedrijven om energie te besparen. Dit geldt ongeacht de vraag of een bedrijf wel of geen overschot aan rechten heeft.

14

Klopt de veronderstelling dat een forse vermindering van de CO2-uitstoot alleen op een kosteneffectieve manier gerealiseerd kan worden door vooral energiebesparing toe te passen? Zo nee waarom niet? Zo ja wat is het optimum en waarom wordt dat niet vastgelegd in een bindende doelstelling?

Energiebesparing is een van de opties om CO2-reductie op kosteneffectieve wijze na te streven. Andere opties zijn bijvoorbeeld kernenergie, CCS en duurzame energieopwekking. Sommige van deze andere opties zijn zeker zo kosteneffectief (bijvoorbeeld wind op land, bij- en meestook van biomassa). Voor dit kabinet is het CO2-reductiedoel leidend. Het stapelen van doelen, zoals het hanteren van een aparte doelstelling voor energiebesparing naast de verplichte Europese doelen voor CO2-reductie en duurzame energie, kan ertoe leiden dat dure maatregelen genomen moeten worden. De rekening daarvan komt te liggen bij burgers en bedrijven.

15

Wanneer wordt er een kosten-batenanalyse gemaakt van alle instrumenten die resulteren in CO2-reductie?

Naar aanleiding van de motie Verburg4 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan SEO en ECN opdracht gegeven een studie te doen naar mogelijkheden om broeikasgassen te reduceren en de kosten-baten daarvan in kaart te brengen. De uitkomsten zullen nog voor het einde van dit jaar openbaar worden.

16

Is het mogelijk om energie-intensieve bedrijven te prikkelen met verhoging van belastingen en ze daarvoor te compenseren via de loon- of vennootschapsbelasting zodat de internationale concurrentiepositie niet wordt aangetast?

De praktijk leert dat een dergelijke fiscale vergroening veelal leidt tot herverdeling van de lasten binnen het bedrijfsleven.

Een verhoging van indirecte belastingen gericht op de energie-intensieve industrie met een terugsluis van de opbrengsten door verlaging van directe belastingen zoals de vennootschapsbelasting (Vpb) kan – afhankelijk van de maatvoering – per saldo leiden tot hogere lasten voor deze bedrijven en kan daardoor de concurrentiepositie van deze grotendeels op de export gerichte bedrijven nadelig beïnvloeden. Dat komt doordat bijvoorbeeld een verlaging van de Vpb vooral profijtelijk is voor de dienstensector, in het bijzonder de financiële sector en niet in voldoende mate bij energie-intensieve bedrijven neerslaat.

Het kabinet heeft in de fiscale agenda aangegeven dat in deze kabinetsperiode geen verdere stappen op het terrein van de fiscale vergroening worden gezet.

17

Is er onderzocht of een verhoging van de belastingvrije voet en een gelijktijdig verlaging van de eerste schijf leidt tot meer energiebesparing zonder het leidt tot lastenverhoging voor lagere inkomensgroepen? Zo nee waarom niet?

Dit is niet onderzocht, omdat het niet in de lijn der verwachting ligt dat een verlaging van de eerste schijf, en daarmee dus lagere marginale kosten voor het gebruik van energie, een prikkel kan geven aan huishoudens om meer energie te besparen.

18

Welke maatregelen worden er achter de hand gehouden die kunnen dienen als stok achter de deur indien een convenant niet de gewenste besparing oplevert?

Energiebesparing is een belangrijk kosteneffectief middel dat helpt bij het behalen van de Europese doelen. Goedwerkende convenanten dragen bij aan een kosteneffectieve inzet van energiebesparing door de samenwerking van bedrijfsleven en overheid. Om de werking van de convenanten te waarborgen is in de convenanten afgesproken dat periodiek evaluaties worden uitgevoerd. Resultaten van deze evaluaties kunnen voor alle partijen aanleiding zijn voor wijziging van de convenanten.

19

Op welke soort bedrijven worden de activiteiten uit het convenant energiebesparing gericht?

De MJA3 richt zich op middelgrote bedrijven en het de MJA-ETS richt zich op ETS-bedrijven.

20

Wordt het beleid om energiezuinige en/of CO2-arme diensten en producten in te kopen door de overheid, doorgezet? Zo nee, waarom niet?

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft u 24 juni jl. geïnformeerd over het advies over Duurzaam Inkopen dat was gevraagd aan de maatschappelijke organisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, De Groene Zaak, MVO-Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Inkoopmanagement (NEVI), en de wijze waarop met de aanbevelingen wordt omgegaan4. Eind oktober zal de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu u informeren over de verdere vormgeving van dit beleid. Uiteraard blijft dit beleid mede gericht op het inkopen van energiezuinige en/of CO2-arme diensten en producten door de overheid.

21

Welk energiebesparingsdoel stelt het kabinet zichzelf?

Dit kabinet stelt zichzelf geen energiebesparingsdoel. Voor dit kabinet zijn de Europese doelen voor CO2-reductie en duurzame energie leidend. Dat neemt niet weg dat energiebesparing wordt gezien als belangrijk kosteneffectief middel dat helpt bij het behalen van de genoemde Europese doelen.

22

Wanneer wordt het onderzoek naar het de gevolgen van vergroening van belastingen en de gevolgen voor de concurrentiepositie afgerond?

Begin september jl. is een onderzoek van CE Delft en Ecofys naar uw Kamer verzonden. In dat onderzoek is onder andere een buitenlandvergelijking opgenomen, conform de toezegging die is gedaan tijdens de behandeling van het Belastingplan 20115 om voor een aantal lidstaten een overzicht te geven van de energiebelasting in de hoogste schijven. De buitenlandvergelijking geeft geen aanleiding voor een verhoging van de tarieven voor de energie-intensieve industrie. Lage tarieven en vrijstellingen voor de energie-intensieve industrie worden in Europa breed toegepast. Een discussie over beperking van vrijstellingen en een verhoging van de tarieven voor de energie-intensieve industrie zal vanwege de concurrentiepositie van Nederland op Europees niveau moeten worden gevoerd. Het kabinet neemt overigens actief deel aan de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie betreffende de herziening van de Energiebelastingrichtlijn.

23

Waarop is de verwachting gebaseerd dat ETS-bedrijven in het convenant MEE en door het sluiten van Green Deals een stap zullen maken op het gebied van energie-efficiency terwijl dit in het verleden niet is gelukt? En hoe groot is deze stap dan naar verwachting?

Het MEE-convenant is in aanpak en methode gelijk aan het MJA3-convenant. Deze MJA-aanpak is de afgelopen jaren succesvol gebleken, zoals ook door de Rekenkamer wordt geconcludeerd. Nu de ETS-bedrijven zich ook aan deze aanpak hebben gecommitteerd, is de verwachting dat de resultaten van deze bedrijven op termijn zullen toegroeien naar de resultaten van MJA3. De door de ETS-bedrijven opgestelde plannen wijzen ook in deze richting, want in deze plannen is een besparingsambitie opgenomen van 2,7 procent per jaar voor de periode 2010–2012. Dit percentage is inclusief energiebesparing in de keten.

Met Green Deals worden nieuwe projecten en processen gestimuleerd die in de toekomst breder navolging kunnen krijgen. Hiermee wordt gestimuleerd dat ook op de langere termijn er voldoende mogelijkheden zijn voor bedrijven om besparingen te realiseren.

24

Op welke recente gegevens is de aanname gebaseerd dat het CO2-reductiedoel in 2020 wel wordt gehaald?

De aanname is gebaseerd op de beoordeling van het PBL van de effectinschatting van voorgenomen beleidsmaatregelen. Zie ook de bijlage «Effectinschatting voorgenomen klimaatbeleid» bij de brief «Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020»6,die 21 juni 2011 aan uw Kamer is gestuurd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Daaruit blijkt dat de voor 2020 geraamde uitstoot uitkomt op 98,8 Mton (waarbij nog wel het effect van de invoering van de 130 km/h en het mogelijke effect van de «autobrief» moet worden opgeteld) bij een doelstelling van 104,6 Mton. Ook trekt het PBL bij de doorrekening in het kader van de motie Halsema c.s.7 de conclusie dat «Nederland op koers ligt om de broeikasgassen die niet onder het Europese emissiehandelssysteem vallen conform Europese afspraken in 2020 met 16 procent te reduceren ten opzichte van 2005».

25

Wanneer wordt de Europese Commissie gevraagd om een analyse te maken naar de samenhang tussen reductie van broeikasgasemissies en hernieuwbare energie? En wanneer zijn de resultaten daarvan te verwachten?

Nederland heeft in juli 2011 en recentelijk op 17 oktober jl. in de Raadswerkgroep gevraagd om een reactie van de Europese Commissie op de samenhang tussen reductie van broeikasgasemissies met de voorstellen van de Europese Commissie voor verplichte energie-efficiëntiemaatregelen. Het antwoord van de Europese Commissie was dat ze gaan monitoren vanaf het moment dat de richtlijn energie-efficiëntie is aangenomen. De resultaten zijn na 2014 te verwachten.

26

Wanneer worden de monitorresultaten over het eerste jaar van de MEE convenanten voorgelegd aan de Kamer?

Het rapport met monitorresultaten van zowel de MEE als MJA3 is 26 oktober jl. aan uw Kamer gestuurd8.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), Voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), Ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU), Vacature CDA.

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU), Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66), Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Ormel, H.J. (CDA).

X Noot
3

PBL, «referentieraming energie en emissies 2010–2020», 29 april 2010.

X Noot
4

32 343, nr. 24.

X Noot
5

Handelingen II 2010/11, nr. 23, blz. 90.

X Noot
6

32 813, nr. 1.

X Noot
7

32 417, nr 39.

X Noot
8

Resultaten 2010, resultatenbrochure convenanten Meerjarenafspraken energie-efficiëntie.

Naar boven