28 286 Dierenwelzijn

Nr. 516 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2011

In een brief van 26 januari 2010 (28 286, nr. 373) over de activiteiten rond de aanpak van Q-koorts, hebben de voormalige bewindspersonen van VWS en LNV u laten weten een advies van het RIVM over de nazorg in de gebieden met Q-koorts op te volgen. Het RIVM adviseerde om na de ruimingen op systematische wijze de ervaringen van de boeren, hun gezinnen en medewerkers te inventariseren om inzicht te krijgen in de problemen die mogelijk nog spelen en aandacht verdienen. Dit evaluatieonderzoek onder geitenhouders is inmiddels afgerond en is bij deze brief bijgesloten.1 Hierbij geven we een reactie op dit rapport.

Het onderzoek in het kort

In het onderzoek is nagegaan in hoeverre de getroffen geitenhouders door de ruimingen kampen met problemen, zoals stress en depressieve klachten, of zorgen over de economische vooruitzichten en de toekomst van het bedrijf. Ook is hen gevraagd naar de informatieverstrekking rondom de ruimingen en de manier waarop de ruimingen zijn verlopen. De gegevens van de getroffen geitenhouders zijn vergeleken met de antwoorden van een vergelijkingsgroep bestaande uit varkenshouders en geitenhouders van wie het bedrijf niet besmet is geraakt. Het doel van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de ervaringen met de ruimingen en in de problemen die mogelijk nog spelen en aandacht verdienen.

Belangrijkste conclusies van het onderzoek

  • Een grote meerderheid van de getroffen geitenhouders is van mening dat de bejegening tijdens de ruimingen goed is verlopen.

  • De ruimingen en vooral de economische en bedrijfsmatige gevolgen van de ruimingen en het fokverbod, zijn een belangrijke bron van stress voor de getroffen geitenhouders. Veel getroffenen maken zich grote zorgen over de toekomst van hun bedrijf.

  • Hoewel individuele getroffenen baat kunnen hebben bij aanvullende psychische hulp, heeft in het algemeen deze hulp waarschijnlijk beperkt effect zolang de belangrijkste bron van stress (financiële onzekerheid) blijft bestaan.

  • Een deel van de getroffenen geeft nog wel aan behoefte aan hulp te hebben maar niet naar een hulpverlener te zijn gestapt.

Aanbevelingen

De onderzoekers komen naar aanleiding van de bevindingen met de volgende aanbevelingen:

  • Mogelijk kan bij toekomstige dierziektecrises een aantal zaken met betrekking tot informatie en communicatie verder worden verbeterd, zoals waar men terecht kan voor vragen of problemen die met de ruimingen te maken hebben.

  • Aangezien bij een volgende soortgelijke dierziektecrisis financiële kwesties waarschijnlijk weer een grote rol spelen bevelen de onderzoekers aan om, voor zover mogelijk, de afhandeling daarvan zo goed mogelijk voor te bereiden waardoor een belangrijke bron van stress verminderd wordt.

  • Er zou samen met de getroffenen en/of de brancheorganisaties kunnen worden gekeken waarom men geen beroep doet op de hulpverlening, om deze drempel in de toekomst te verlagen.

Reactie

Zoals bij de meeste crises is de communicatie een belangrijk aandachtspunt. Dat blijkt ook uit dit onderzoek. Verder verbeteren van de communicatie en informatievoorziening is een continu aandachtspunt in de voorbereiding op crises. Zo kijken we bijvoorbeeld hoe moderne communicatiemiddelen een rol kunnen spelen in de communicatie bij een dierziektecrisis.

Het vooraf inschatten van het bedrijfseconomische risico ten gevolge van een dierziekte uitbraak is niet altijd goed mogelijk. Vooral niet bij een dierziekte waarvoor vooraf geen maatregelen zijn vastgesteld. Toch kunnen we ons goed voorstellen dat vooral de economische en bedrijfsmatige aspecten van bestrijdingsmaatregelen een bron van stress zijn voor veehouders. We onderschrijven dan ook de aanbeveling dat de afhandeling van vergoedingen voor veehouders goed moet verlopen. Net als communicatie is dit een belangrijk aandachtspunt in de crisisvoorbereiding.

Tijdens de Q-koorts bestrijding hebben de lokale GGD’en, op grond van de Wet publieke gezondheid, voor het eerst een coördinerende taak op zich genomen voor de nazorg aan veehouders bij een dierziektecrisis. De GGD’en zijn bezig hun rol te bezien ten aanzien van nazorgactiviteiten bij rampen vanuit hun wettelijke taken, en zullen aan de hand van de ervaringen met nazorg in de Q-koorts crisis, tot een nadere invulling komen van deze taak bij mogelijke toekomstige dierziektecrises. Hierover zal GGD Nederland in overleg treden met nVWA, EL&I, VWS en RIVM. De aanbeveling om samen met betrokken organisaties te bekijken hoe de drempel om hulp te vragen verder verlaagd kan worden zullen we in dit traject meenemen. Een activiteit die op dit gebied al loopt is het door EL&I gefinancierde lopende project BoerenKans. Agrariërs die om wat voor reden dan ook voor het besluit komen om wel of niet door te gaan met hun bedrijf kunnen bij dit project terecht voor advies.

We concluderen dat het rapport een aantal aanbevelingen doet die bij kunnen dragen aan een verdere optimalisatie van de nazorg. Deze bevindingen en aanbevelingen geven echter geen aanleiding om de nazorg bij dierziektecrises fundamenteel anders te organiseren.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven