21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 496 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 juli 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:

  • de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 21 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 494),

  • verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele videoconferentie Raad voor Concurrentievermogen op 29 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 487),

  • verslag van een schriftelijk overleg over geannoteerde agenda videoconferentie informele Raad voor Concurrentievermogen op 15 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 486),

  • het verslag van de ministeriële videoconferentie toerisme van 27 april 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 485),

  • verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda high level videoconferentie over de Coronacrisis en toerisme op 27 april 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 483),

  • het verslag van de ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie en het Coronavirus van 7 april 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2866),

  • verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 maart 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 480),

  • de kabinetsappreciatie «toerisme en vervoer» (Kamerstuk 22 112, nr. 2878),

  • het verslag van de ministeriële videoconferentie van 20 mei 2020 over het pakket Toerisme en transport 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 490),

  • het verslag van de informele videoconferentie Raad voor Concurrentievermogen op 15 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 489),

  • het verslag van de informele videoconferentie Raad voor Concurrentievermogen onderdeel ruimtevaart van 29 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 493),

  • het verslag van de ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie, 29 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 491) en

  • de kabinetsappreciatie inzake witboek over kunstmatige intelligentie (Kamerstuk 26 643, nr. 697)

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 16 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Renkema

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 21 juli 2020 en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er voor Nederland een aantal belangrijke aandachtspunten zijn bij de inzet van O&I ten behoeve van het Europees herstel. Daarbij wordt gesproken over een transitie die kan worden versneld. Aan welke stappen denkt de Staatssecretaris om deze versnelling plaats te laten vinden? In hoeverre spreken we al van een versnelde transitie?

Antwoord

De versnelde transitie waar u naar vraagt zoals in de geannoteerde agenda beschreven refereert specifiek naar open science en open data. Op 5 november jl. is uw Kamer geïnformeerd1 over een aantal stappen die bijdragen aan een versnelde transitie naar open access waaronder overeenkomsten met uitgevers en de ondersteuning door Universiteitsbibliotheken bij het open access beschikbaar stellen van publicaties. Deze en andere stappen richting een versnelde transitie zijn inmiddels ingezet en de resultaten hiervan worden de komende tijd zichtbaar. Nederland blijft het belang van open science en open access in internationaal verband onverminderd uitdragen en agenderen, omdat Nederland de transitie naar open access van publicaties en data niet alleen tot stand kan brengen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland van mening is dat bij de inzet van O&I een goede balans moet zijn tussen bottom-up, fundamenteel onderzoek en thematisch onderzoek. Wat is een «goede balans»?

Antwoord

Om een gedegen afweging te maken wat een goede balans tussen bottom-up, fundamenteel en thematisch onderzoek concreet betekent voor Horizon Europe, is het noodzakelijk dat eerst duidelijk is wat het totaalbudget voor Horizon Europe zal zijn; zowel de middelen uit het reguliere MFK als uit het Europese Herstelinstrument «Next Generation EU». Als hier een akkoord over is bereikt, zal het kabinet dit bestuderen en op basis daarvan positie bepalen hoe een goede balans er concreet uitziet wat Nederland betreft. Nederland zal zijn definitieve positie bepalen op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in het BNC-fiche2, rekening houdend met de recente ontwikkelingen in relatie tot de coronacrisis, en zal op grond hiervan eventuele compromisvoorstellen van het Duits voorzitterschap beoordelen.

Bij een goede balans gaat het enerzijds om de balans tussen bottom-up onderzoek en thematisch onderzoek en anderzijds om de balans tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. Daarbij moet gekeken worden naar de balans tussen de pijlers, maar ook binnen de pijlers. Zo is bijvoorbeeld pijler 1, Excellent science, primair gericht op fundamenteel onderzoek, maar komen er patenten uit voort die gericht zijn op toepassing. Pijler 2, Global Challenges and European industrial competitiveness, is gericht op thematisch onderzoek, maar faciliteert zowel meer fundamenteel als meer toegepast onderzoek. Pijler 3, Innovative Europe, gaat primair over toegepast onderzoek en innovatie, maar biedt bijvoorbeeld ook ruimte voor fundamenteel onderzoek. Bij de balans gaat het er tenslotte ook om dat Nederlandse belanghebbenden goed kunnen deelnemen aan Horizon Europe.3

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een gewijzigd voorstel heeft gedaan voor Horizon Europe en dat daarmee meer middelen zouden worden vrijgemaakt. Kan de Staatssecretaris toelichten wat volgens haar de wenselijke verdeling van deze extra middelen zou zijn? Hoe is het draagvlak voor deze verdeling? Daarnaast lezen deze leden dat het kabinet verduidelijking over de verdeling van middelen wenselijk acht en dat dit waar nodig moet worden vastgelegd in de Horizon- Europe verordening. Deze leden steunen het kabinet hierin. Kan het kabinet toelichten of er steun is voor dit standpunt? Welke acties overweegt het kabinet in het geval dit standpunt niet wordt gesteund? Zijn er andere mogelijkheden om meer transparantie en een wenselijke verdeling van middelen te bereiken via de Horizon- Europe verordening?

Antwoord

De verdeling van de middelen van Horizon Europe zal pas aan de orde zijn als er een akkoord is bereikt over het MFK 2021–2027 en het Europese Herstelinstrument «Next Generation EU». Over de voortgang van de onderhandelingen wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.

De Commissie heeft in het voorstel voor de Europese jaarbegroting 2021 voorgesteld de middelen uit het herstelinstrument «Next Generation EU» voor Horizon Europe gelijk te verdelen over de thema’s gezondheidsonderzoek, klimaat, digitaal en de Europese Innovatieraad (EIC). Meerdere landen waaronder Nederland hebben de Commissie verzocht om een onderbouwing te geven van dit voorstel en duidelijkheid te verschaffen van besteding van de middelen.

Wat wordt er precies bedoeld onder «burgerwetenschap»? Wat houdt de pilot «Plastic Pirates – go Europe» in? Waarom ziet Nederland het belang van dit pilot in? Op welke manier wil Nederland niet-wetenschappers een stem in het onderzoeksproces geven? Op welke manier zal Nederland de waarde van open science en het benutten van onderzoeksinfrastructuren in burgerwetenschap benadrukken? Wat wordt er precies bedoeld met onderzoeksinfrastructuren in burgerwetenschap? Wat bedoelt Nederland dat er in een Europees project aandacht nodig is voor interdisciplinaire samenwerking? Op welke manier gaat Nederland dat willen toepassen binnen Europees innovatiebeleid?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wie de doelgroep is bij burgerwetenschap. Hoe wordt gewaarborgd dat alle Nederlanders worden bereikt? Waarom wordt het thema van het Pilot burgerschapswetenschap van bovenaf opgelegd, in plaats van bottom-up? Waarom is de Minister van mening dat een dergelijke pilot het beste kan worden uitgevoerd via de Raad? Waarom kiest de Minister er niet voor om dit gewoon nationaal uit te voeren?

Antwoord

Burgerwetenschap, ook wel «citizen science», is wetenschappelijk onderzoek dat (deels) wordt uitgevoerd door niet-wetenschappers, vaak vrijwilligers, onder begeleiding van of in samenwerking met professionele wetenschappers. Vaak ligt de nadruk op het verzamelen van data (observaties, metingen of invoeren van gegevens in databases), maar het kan ook gaan om het gezamenlijk opzetten van onderzoeksvragen en -methodes en om de verdere uitvoering van het onderzoek. Nederland kent hiervan inmiddels veel voorbeelden: van projecten waarin amateurhistorici helpen bij het ontcijferen van oude handschriften en zo archieven toegankelijk maken tot patiëntenverenigingen die hun ervaringen systematisch verzamelen, bundelen en beschikbaar maken voor medici. Via burgerwetenschap kunnen niet-wetenschappers deelnemen aan het onderzoeksproces, en raken ze ook meer betrokken bij de resultaten en maatschappelijke betekenis van wetenschap. In principe behoren alle Nederlanders tot de doelgroep van burgerwetenschap. Via individuele projecten worden vaak groepen bereikt met belangstelling voor specifieke projecten of disciplines, maar omdat in burgerwetenschap ook veel wordt samengewerkt met scholen uit alle lagen van het voortgezet onderwijs, is het bereik van burgerwetenschap breed.

Het kabinetsstandpunt met betrekking tot burgerwetenschap is dat het het belang ervan inziet, en dat het daarbij belangrijk is om gebruik te maken van bestaande kennis en onderzoeksnetwerken. Daarom pleiten we ervoor om citizen science ook in Europese context expliciet te verbinden aan open science: deze beweging verbetert immers de toegankelijkheid van wetenschap, door publicaties en wetenschappelijke data (ook voor niet-wetenschappers) vindbaar, beschikbaar en (her)bruikbaar te maken. Het kabinet ziet daarom ook de link tussen burgerwetenschap en bestaande Horizon 2020-prioriteiten, waarbij bijvoorbeeld in het sub-programma «Science with and for Society» al verschillende instrumenten gefinancierd zijn en kennis is opgebouwd rondom het betrekken van niet-wetenschappers. Zo moet citizen science geen eigen leven gaan leiden, maar aansluiten bij de ervaringen die zijn opgedaan.

Met onderzoekinfrastructuren wordt verwezen naar het uitgebreide netwerk van Europese onderzoeksinfrastructuren (European Research Infrastructure Consortium – ERICs). In verschillende consortia wordt daar al intensief samenwerkt op thema’s die raakvlakken met burgerwetenschap hebben (bijvoorbeeld datawetenschap, aard- en zee-observatie, biodiversiteit). Het gaat dus om reeds bestaande onderzoeksnetwerken en -faciliteiten, waarbij het kabinet ervoor pleit om ze te benutten voor burgerwetenschap.

Verder benadrukt het kabinet dat het voor goede burgerwetenschap noodzakelijk is om de breedte van de wetenschap in te zetten: interdisciplinaire samenwerking zorgt ervoor dat expertise uit verschillende wetenschapsdomeinen bij elkaar komt. Zo is kennis uit de sociale- en geesteswetenschappen onmisbaar om de invloed van menselijk gedrag en cultuur in transitieprocessen te begrijpen. Het verantwoord en effectief inzetten van burgerwetenschap gaat daarom wat het kabinet betreft gepaard met een interdisciplinaire onderzoeksomgeving.

«Plastic Pirates» is een van oorsprong Duits initiatief waarin scholieren en wetenschappers samen de vervuiling van rivieren in Duitsland in kaart brengen. Begeleid door een onderzoeksinstituut en verschillende laboratoria worden samples uit rivieren genomen om de oorsprong van plastic afval te achterhalen en daarmee vervuiling te bestrijden. De Europese pilot bouwt voort op de succesvolle eerste fase van dit project door de oorsprong van plastic afval in rivieren ook over de landsgrenzen heen te bestuderen en door burgers uit verschillende landen te betrekken bij milieuproblematiek.

Het kabinet ziet de waarde van deze pilot, omdat het probleem urgent en grensoverschrijdend is. Een gezamenlijke Europese aanpak heeft duidelijk meerwaarde gezien het grensoverschrijdende karakter. Doordat het voortbouwt op een succesvolle Duitse aanpak, is er ervaring opgedaan met een dergelijk project dat nu internationaal kan worden uitgebouwd. Daarnaast is het interessant om te zien of burgerwetenschap een geschikte benadering is voor het verbinden van maatschappij en wetenschap op soortgelijke maatschappelijk thema’s van grensoverschrijdend belang (zoals milieu, klimaat, veiligheid).

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris de resultaten van het subprogramma «met en voor de wetenschap» kan toelichten. Hoe, en op welke schaal, worden op dit moment burgers betrokken bij onderzoek? Is de Staatssecretaris voornemens dit meer te stimuleren? Welke zichtbare resultaten worden van dit subprogramma verwacht? Is dit volgens het kabinet een kosteneffectieve methode om innovatiegeld te besteden?

Antwoord

Het doel van het Horizon 2020-subprogramma «met en voor de wetenschap» («Science with and for Society», SwafS) is om effectieve samenwerking tussen wetenschap en de samenleving op te bouwen en om nieuw talent te werven voor de wetenschap. Dit programma heeft een totaalbudget van € 462 miljoen om daarmee projecten of consortia te financieren waarin niet-wetenschappers (burgers, bedrijven, beleidsmakers) samenwerken met onderzoekers.4

Een concreet voorbeeld is de «Societal Readiness Thinking Tool» van het project NewHoRRIzon, waarmee onderzoekteams nagaan of hun onderzoek rekening houdt met maatschappelijke standpunten, belangen en verwachtingen (https://www.thinkingtool.eu/). Dit instrument is vormgegeven binnen een social lab – samengesteld uit maatschappelijke actoren rond een specifiek thema. Daarbij is de «Societal Readiness Thinking Tool» op zes universiteiten getest, zowel op het betrekken van niet-wetenschappers in het onderzoeksproces, als op manieren om te anticiperen op socio-economische effecten van het onderzoek. Dit blijkt effectieve en eenvoudige manier om maatschappelijke belangen en gevolgen te verankeren binnen het onderzoeks- en innovatieproces. Daarnaast is het gebruik van performance indicators van belang om de relatie tussen wetenschap en maatschappij en daarmee het succes van SwafS investeringen, te meten. Zodoende zijn er door middel van de SwafS financiering verschillende indicatoren en beoordelingscriteria voor onderzoeksgroepen opgezet om het effect van RRI-uitgangspunten (waaronder burgerparticipatie) te evalueren. Het MoRRI project heeft aan de hand van deze overtuiging een «RRI monitoring system» opgezet met meer dan 36 indicatoren (http://morri-project.eu/).

Een andere voorbeeld is het door SwafS gefinancierde project GoNano – waar burgers en belanghebbenden door middel van co-creatie bij de toekomstige toepassingen van nanotechnologie worden betrokken (zie: http://gonano-project.eu/).

Het programma wordt gefinancierd door Horizon 2020, het Europese instrument voor onderzoek en innovatie. Het betreft dus niet alleen innovatiemiddelen.

De leden van de VVD-fractie vragen welke rol de Staatssecretaris ziet voor Europa in de uitrol van waterstof. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat we in de transitie ook gebruik moeten maken van grijze waterstof? Op welke wijze gaat de Staatssecretaris grijze waterstof in de overgang stimuleren? Voorts vragen deze leden of het klopt dat de beschikbaarheid van groene waterstof nog schaars is. Tot slot vragen deze leden op welke termijn waterstof breed uitgerold kan worden.

Antwoord

De belangrijkste bijdrage van de EU komt via het realiseren van de faciliterende wet- en regelgeving, het coördineren van grensoverschrijdende projecten en infrastructuur (binnen en buiten EU) en het bewaken van uniformiteit in relevante standaarden en nationale wet- en regelgeving. Zoals aangegeven in de Kabinetsvisie waterstof (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485) voorziet het kabinet geen stimulans voor grijze waterstof vanwege de bijkomende CO2-uitstoot. Om de producenten van grijze waterstof te helpen verduurzamen ondersteunt het kabinet de omschakeling naar blauwe waterstof wel, via de CCS-categorie in de SDE++.5 Blauwe waterstof is naar mening van het kabinet van belang om de ontwikkeling van een volwassen waterstofmarkt te stimuleren. Groene waterstof is inderdaad nog schaars. Op basis van de geschetste ambities zal de kostprijs van groene waterstof richting 2030 al substantieel afnemen, waarna brede uitrol mogelijk wordt.

Dan hebben de leden van de VVD-fractie nog vragen over de opvolging van de motie van de leden Veldman en Paternotte (Kamerstuk 32 637, nr. 307). Zo vragen zij hoe het staat met de uitvoering hiervan. Deze motie blijkt nu weer relevant aangezien de Duitse regering de Vor-Ort Apotheken-Stärkungsgesetz (VOASG) bij de Bondstag ter behandeling heeft ingediend. Hoe staat het kabinet tegenover deze wetgeving en het risico dat het de Europese markt verstoort? Wat voor acties neemt de Staatssecretaris hierop?

Antwoord

Via de motie van de leden Veldman en Paternotte heeft uw Kamer het kabinet in april 2018 opgeroepen om met de Duitse regering in gesprek te gaan over het voorgenomen verbod op de postorderhandel van geneesmiddelen. Naar aanleiding van deze motie hebben diverse bewindspersonen, waaronder ikzelf, meermaals contact opgenomen met de Duitse regering, waaronder de Duitse Minister van Volksgezondheid. De Duitse regering is inmiddels niet langer voornemens een totaalverbod op postorderhandel in te voeren, maar wil aan de hand van genoemd wetsvoorstel (VOASG) uniforme prijzen voor geneesmiddelen vastleggen voor alle partijen actief op de Duitse markt. Een dergelijk systeem is volgens het kabinet problematisch omdat hiermee het vrij verkeer van goederen op de Europese interne markt onterecht wordt belemmerd. In Nederland zijn enkele postorderapotheken gevestigd die zeer actief zijn op de Duitse markt en dit systeem zou hen sterk benadelen. Reeds in 2016 heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat uniforme prijzen voor geneesmiddelen niet conform het Europees recht zijn omdat ze de concurrentiepositie van niet-Duitse apotheken ongerechtvaardigd inperken. Hoewel de Duitse regering heeft aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse zorgen heeft dit tot op heden niet tot een omslag geleid in genoemde beleidsvoornemens. Het kabinet blijft deze ontwikkelingen volgen en bij gelegenheid is de Nederlandse zorgen opnieuw onder de aandacht brengen van de Duitse regering of andere relevante partijen.

De leden van de VVD-fractie lezen in het Verslag informele videoconferentie Raad voor Concurrentievermogen op 15 mei 2020 dat er een aantal lidstaten vroeg naar de plannen van de Commissie voor de interactieve website voor Europese toeristen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris ook voorstander is van het realiseren van zo een website. Zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze website zo snel mogelijk gerealiseerd wordt, voordat deze mogelijk achterhaald is door nieuwe ontwikkelingen?

Antwoord

De genoemde website, reopen.Europa.eu, is op 15 juni gelanceerd. De website bevat voornamelijk informatie over de regels die de lidstaten van de EU hanteren ten aanzien van het openen van hun binnen- en buitengrenzen, de mate waarin het openbare leven weer is hervat en de gezondheidsmaatregelen (afstand houden bijvoorbeeld) die elke lidstaat getroffen heeft. De website kan daarbij nuttig zijn voor toeristen. Nederland heeft hiervoor ook informatie aangeleverd. Deze is echter geen alternatief voor het Nederlandse reisadvies. Voor Nederlandse reizigers is het Nederlandse reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken leidend.6 Bij het opstellen van dit reisadvies worden, naast de in- en uitreisbeperkingen, ook de gezondheidssituatie (zoals beoordeeld door het RIVM) en de veiligheidssituatie in een gegeven land meegenomen. Dit reisadvies geeft dan ook een totaalbeeld van de risico’s van het verblijf in een gegeven land, op basis waarvan elke Nederlander de beslissing kan maken om al dan niet een reis te maken. In communicatie aan de burgers is het dan ook dit reisadvies dat het kabinet actief communiceert.

De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de meeste lidstaten aangaven voor het opheffen van de grensmaatregelen te zijn. Hierbij vragen zij of de Staatssecretaris van mening is dat dit via Europees gestelde protocollen moet gebeuren. Indien dit niet het geval is, leidt dit niet tot een discriminatieprincipe, aangezien landen, zoals nu ook al gebeurt, in dat geval onderling afspraken maken?

Antwoord

Als onderdeel van maatregelen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan heeft een aantal EU-lidstaten op basis van de Schengengrenscode tijdelijk grenscontroles ingevoerd aan hun binnengrenzen. De Commissie heeft op 16 maart jl. al richtlijnen, waarover u via een brief op 28 april jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2857) bent geïnformeerd, gepubliceerd waarin onder andere de (juridische) kaders worden aangegeven voor de uitvoering van de grenscontroles aan de buiten- en binnengrenzen. In de richtlijnen worden de proportionaliteit en het non-discriminatoire karakter van door lidstaten genomen maatregelen benadrukt en het belang van waarborgen van de continuïteit van de goederenstroom. Voorts heeft de Commissie op 13 mei jl. een mededeling gepubliceerd over een gefaseerde en gecoördineerde aanpak voor het herstellen van vrij verkeer en het opheffen van controles aan de binnengrenzen, waarover u bij brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2878) bent geïnformeerd. Met de mededeling nodigt de Commissie de lidstaten uit om deel te nemen aan een proces van heropening van onbeperkt grensoverschrijdend verkeer binnen de Unie. De Commissie benadrukt hierbij dat het herstel van het vrij verkeer van personen en de opheffing van controles aan de binnengrenzen een gecoördineerd en gefaseerd proces moet zijn, met als belangrijkste overweging het leven en de gezondheid van burgers. Het kabinet onderschrijft het standpunt met betrekking tot de gecoördineerde aanpak en de noodzaak van een non-discriminatoir karakter van de maatregelen. Wanneer dit op het gebied van volksgezondheid veilig kan, is het kabinet voorstander van een gefaseerde en gecoördineerde afbouw van eventuele grensmaatregelen en het zo snel als mogelijk terugkeren naar volledig vrij verkeer van goederen, personen en diensten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voor dit schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie

Europees herstelvermogen

De leden van de CDA-fractie onderschrijven in het licht van de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie een gezamenlijke, gecoördineerde aanpak nu en in de toekomst én versterking van digitale ontwikkelingen en vaardigheden alsmede innovatieve oplossingen door innovatieve mkb-bedrijven, startups en scale-ups. Zij wijzen op het belang van verbreding naar het brede mkb(-peloton) en zijn benieuwd of het kabinet bij deze opgave ook een uitgebreidere rol ziet voor de Digitale mkb-werkplaatsen en regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Hoe zou deze rol zou kunnen worden versterkt?

Antwoord

Het kabinet zet zich in voor de uitrol van digitale mkb-werkplaatsen. Door de coronacrisis staan op dit moment veel mkb-ondernemingen voor een grote uitdaging. Digitalisering is daarbij belangrijk. Zo zijn ondernemers genoodzaakt om opnieuw te bekijken hoe ze kunnen voldoen aan de digitale eisen van hun aan huis gebonden klanten. Dit zijn geen nieuwe problemen; alleen heeft de huidige crisis de noodzaak om ze op te lossen wel versneld. Onder de vlag van het programma «Versnelling digitalisering mkb» wordt ingezet op regionale «mkb-werkplaatsen» die dienen te leiden tot passend aanbod van ICT-dienstverlening voor kleinere bedrijven voor technologieën als big data of online sales & marketing.7 Er zijn inmiddels zes werkplaatsen gestart. Vanaf dit voorjaar wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk van mkb-werkplaatsen, daartoe is op 2 april jl. een subsidieregeling opengesteld en in het najaar zal deze nogmaals worden opengesteld. Daarnaast is het kabinet met de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) in gesprek over de versterking van mkb-werkplaatsen. Zo zal in samenwerking met InnovationQuarter en OOST NL een pilot worden uitgevoerd om met name het ecosysteem rond de Digitale Werkplaatsen te ontwikkelen.

Daarnaast vragen deze leden in hoeverre lidstaten ook het belang zien van het versterken van de Europese maakindustrie en haar kennispositie, door deze te beschermen en beter te positioneren tegen oneerlijke mededinging van bedrijven uit derde landen bij onder andere aanbestedingen waar bijvoorbeeld staatssteun aan de orde is. Is het kabinet bereid ook dit onderwerp onder de aandacht te brengen?

Antwoord

Middels mijn brief (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470) aan uw Kamer over de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld voor alle ondernemingen heeft het kabinet een voorstel gedaan voor een level playing field instrument (LPFI). Dit instrument is gericht op het waarborgen van gelijkwaardige mededingingsomstandigheden op de Europese interne markt. Daarmee draagt het ook bij aan bescherming tegen oneerlijke concurrentie bij aanbestedingen.

Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over buitenlandse subsidie op de interne markt.8 Het witboek bevat enkele voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne markt, zoals overnames en ook aanbestedingen. Dit witboek zal mogelijkerwijs een voorloper zijn van een (wetgevend) voorstel van de Europese Commissie dat het gelijke speelveld op de interne markt beter moet helpen bewaken. De probleemanalyse van de Europese Commissie sluit aan bij die van het kabinet en het plan bevat elementen van het kabinetsvoorstel voor het LPFI, zoals dat afgelopen december aan de Europese Commissie is gestuurd. Wel ziet het kabinet nog ruimte voor verbetering. Ik ga daarom graag in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten. De Tweede Kamer ontvangt na de zomer een brief met appreciatie van de voorstellen in het witboek.

Om dergelijke oneerlijke én ongewenste mededinging tegen te gaan, lijkt alleen een opslag via het International Procurement Instrument (IPI) deze leden onvoldoende. Hoe kijkt het kabinet aan tegen het mogelijk maken dat bij regionale aanbestedingen drempels worden opgeworpen tegen bedrijven uit landen die hun markten afschermen, staatssteun bieden of beide?

Antwoord

Het IPI is gericht op het realiseren van wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten. Dit is eerder toegelicht in de beantwoording van Kamervragen over het IPI-voorstel en in de kabinetspositie over dit voorstel (zie respectievelijk Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1263 en Kamerstuk 35 207, nr. 33). Ik deel uw mening dat er meer nodig is om oneerlijke concurrentie op die markt aan te pakken. Dat kan tot op zekere hoogte met het bestaande instrumentarium binnen de aanbestedingsregelgeving. Dit heb ik nader toegelicht in de beantwoording van Kamervragen met betrekking tot dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2582). Mogelijk kan dit instrumentarium nog versterkt worden, bijvoorbeeld met de voorstellen die de Europese Commissie onlangs deed in haar witboek over marktverstorende subsidies. In dit verband verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat in reactie op de coronacrisis onder andere Horizon Europe – het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie – is gewijzigd om extra middelen vrij te maken voor vitaal onderzoek op het gebied van gezondheid, veerkracht en de groene en digitale transitie. Zij steunen de inzet van het kabinet dat verduidelijking over de verdeling van middelen wenselijk is. Welke verdeling of verdelingsmethode heeft het kabinet hier zelf voor ogen?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vinden een gecoördineerde en Europese benadering voor burgerwetenschap («citizen science») interessant. Zij delen de mening dat het voor Nederland belangrijk is om meer niet-wetenschappers een stem in het onderzoeksproces te geven. Op welke wijze(n) wil het kabinet burgers betrekken bij de inrichting en uitvoering van het Horizon Europe strategisch plan en de missies?

Antwoord

De Europese Commissie is in eerste instantie aan zet wanneer het gaat om het betrekken van burgers bij Horizon Europe. De Europese Commissie ziet het betrekken van burgers als belangrijk element bij het opstellen en uitvoeren van Horizon Europe en geeft hier, in lijn met de aanbevelingen van Mazzucato9 over missiegedreven wetenschaps- en innovatiebeleid, op verschillende manieren vorm aan. Dit vindt bijvoorbeeld plaats via het organiseren van evenementen voor burgerbetrokkenheid, mogelijkheden voor online input op verschillende stappen in het proces (consultaties) en door «citizen science» als een dwarsdoorsnijdend principe op te nemen in Horizon Europe. Ook organiseert de Europese Commissie in het proces rond de totstandkoming van de missies kleinschalige evenementen voor burgerparticipatie in de lidstaten. Het kabinet vindt burgerparticipatie ook belangrijk; in het kader van de missies hebben inmiddels (online) bijeenkomsten met burgers plaatsgevonden in Groningen en in Eindhoven.

Ziet het kabinet daarbij meerwaarde in een regionale aanpak, waarin burgerwetenschapsprojecten verspreid over de regio’s in de lidstaten plaatsvinden? Hoe wil het kabinet verder bewerkstelligen dat dergelijke projecten (in de toekomst) breed in de samenleving landen, bijvoorbeeld door de bekendheid ervan te vergroten?

Antwoord

Het kabinet ziet meerwaarde in een regionale aanpak bij burgerwetenschapprojecten. Zo verbindt het pilot project «Plastic Pirates» onderzoekers met Europese burgers – met name in schoolprojecten – langs de rivieren waaraan zij wonen. Burgerwetenschap kan zo een verbindende factor zijn voor regio’s met vergelijkbare transitievraagstukken, bijvoorbeeld op het gebied van milieu en klimaat.

Ook in Nederland lopen diverse initiatieven om burgerwetenschap («citizen science») verder te verankeren. Zo ontwerpt NWO een module Citizen Science waarmee binnen specifieke onderzoeksprojecten de interactie tussen wetenschap en samenleving kan worden bevorderd en gefinancierd. Ook is er binnen het Nationaal Programma Open Science (NPOS) een werkgroep actief die aanbeveling en best practices bij elkaar brengt en zorgt dat partijen die met citizen science aan de slag willen (waaronder NWO, maar ook gemeenten en provincies) van elkaar kunnen leren in een landelijk netwerk. Het kabinet zet zich in om initiatieven van de Europese Commissie te laten aansluiten bij de Nederlandse ontwikkelingen.

De Europese Commissie moet op 8 juli 2020 haar EU-strategie voor waterstof hebben gepresenteerd. Hoe kijkt het kabinet naar deze strategie, de plannen en pilotprojecten aan en wat is Nederlands eigen inzet op dit onderwerp? Waar liggen voor Nederland kansen als het gaat om het creëren van sterke, op waterstof gebaseerde waardeketens en industrieën? Op welke plekken en/of in welke regio’s ziet het kabinet potentie?

Antwoord

De gevraagde appreciatie van de waterstofstrategie ontvangt uw Kamer binnenkort middels een BNC-fiche. De kabinetsinzet volgt uit de reeds gepubliceerde Kabinetsvisie waterstof (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485), waarin de beoogde acties voor de komende tijd staan. De kansen voor Nederland liggen voornamelijk bij de energie-intensieve industrie, transport, luchtvaart, windsector en maakindustrie en de regio’s waar deze sectoren sterk vertegenwoordigd zijn, al zijn ook waterstofprojecten in andere sectoren en gebieden van belang voor een bijdrage aan de nationale en Europese waterstofambities.

Deze leden hebben kennisgenomen van het feit dat de Europese Commissie een onderzoek is gestart naar hoezeer de regels die Apple hanteert voor appontwikkelaars/-aanbieders ten aanzien van het distribueren van apps de mededinging beperken.10 In 2019 kondigde ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een onderzoek aan naar mogelijk misbruik van de machtspositie van Apple op de Nederlandse markt via de App Store.11. Klopt het dat de Commissie Nederland heeft gevraagd om te reageren op het Europese onderzoek? Zo ja, heeft Nederland al een reactie geformuleerd voor de Europese Commissie? Hoe luidt deze? Wanneer zal het ACM-onderzoek zijn afgerond?

Antwoord

De Europese Commissie onderzoekt of Apple haar machtspositie misbruikt. Het gaat hierbij om een formeel mededingingsonderzoek. Het is aan de ACM als Nederlandse toezichthouder op de mededingingsregels om contact te hebben met de Commissie over dergelijke individuele zaken. De ACM heeft aangegeven dat aangezien ze ook een mededingingsonderzoek naar Apple doet, over beide onderzoeken afstemming plaatsvindt met de Commissie. De ACM en de Commissie doen als onafhankelijke toezichthouders geen uitspraken over lopende mededingingszaken. Wat er tussen de ACM en de Commissie besproken wordt over de zaken tegen Apple, is dan ook vertrouwelijk. De ACM kan in dat kader verder naar buiten toe ook geen informatie geven over de stand van zaken van haar eigen onderzoek naar Apple.

Het kabinet heeft zijn standpunt over de implementatie van een ex-ante toezichtsinstrument bepaald. Hieruit maken deze leden op dat het kabinet bevoegdheden wil neerleggen bij een onafhankelijke Europese instelling. Deze leden kunnen zich deze keuze voorstellen. Zij begrijpen dat het Nederlandse standpunt over het ex ante-instrument is dat dit per casus wordt toegepast, leidt tot onderzoek en vervolgens tot eventuele maatregelen. Kan het kabinet toelichten hoe het dit ziet en of het niet verstandig zou zijn en preventief zou werken om vooraf ook gedragsregels met elkaar af te spreken waarop eveneens kan worden gehandhaafd zonder dat specifiek casuïstisch onderzoek nodig is?

Antwoord

In de Kamerbrief van 20 april 2020 (Kamerstuk 35 134, nr. 13) staat hoe een ex ante instrument voor poortwachtersplatforms er op hoofdlijnen uit zou kunnen zien.

In de consultatie die de Europese Commissie in juni is gestart, noemt zij op hoofdlijnen verschillende opties om te kunnen ingrijpen bij platforms, waaronder het ingrijpen per casus en vooraf vastgestelde gedragsregels. Het kabinet kan zich voorstellen dat de Europese Commissie voor verschillende type problemen, verschillende soorten oplossingen voorstelt en dat een instrument een combinatie tussen meer vastgestelde gedragsregels en een aanpak per casus zal zijn.

Zo kan het zijn dat gebruikers niet om een bepaald platform heen kunnen, waarbij een platform eenzijdig ongunstige voorwaarden kan opleggen. Het kabinet begrijpt dat om de nadelige gevolgen van afhankelijkheid te verkleinen, kan worden gedacht aan het opleggen van een set gedragsregels aan machtige platforms. Dit kunnen bijvoorbeeld voorwaarden voor eerlijke contracten zijn.

Een ander type problemen ontstaat wanneer een platform als enige toegang heeft tot data of gebruikers, die nodig zijn voor andere platforms om op de markt actief te zijn. Dit maakt het voor andere platforms lastig om met het machtige platform te concurreren. In dit geval zouden verdergaande maatregelen een mogelijkheid zijn, met als doel om direct meer concurrentie teweeg te brengen. Denk aan het delen van data of toegangsverplichtingen. Voor deze vergaande maatregelen ligt het voor de hand dat er een grotere rol is voor een toezichthouder om per casus onderzoek te doen en de meest geschikte maatregel op te leggen.

De Europese Commissie komt naar verwachting in het vierde kwartaal van dit jaar met een ex-ante instrument voor poortwachtersplatforms. Op dit moment voer ik gesprekken met de Europese Commissie, andere lidstaten en overige belanghebbenden over dit instrument. Op basis van deze gesprekken zal het kabinet de inzet voor de specifieke invulling van het ex ante instrument verder vormgeven, waarbij het ook verder zal kijken naar het onderscheid tussen een aanpak per casus en vooraf vastgestelde gedragsregels.

Naar aanleiding van de kabinetsappreciatie van het witboek over Kunstmatige intelligentie vragen deze leden naar de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Van den Berg en Wörsdörfer over een onderzoek naar de ongewenste effecten van algoritmes (Kamerstuk 21 501-33, nr. 748).

Antwoord

De uitvoering van de aangenomen motie van de leden Van den Berg en Wörsdörfer over een onderzoek naar de ongewenste effecten van algoritmes (Kamerstuk 21 501-33, nr. 748) vindt op dit moment plaats door extern onderzoek naar de effecten van de inzet van (zelflerende) algoritmen voor ondernemingen en consumenten. Na de zomer worden de uitkomsten van dit onderzoek verwacht, hierover zal ik uw Kamer informeren.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66 hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 21 juli 2020. Deze leden willen hierover nog enkele vragen stellen.

De leden van de D66-fractie waarderen dat het Duits voorzitterschap aandacht heeft voor de rol van het hoger onderwijs, onderzoek en innovatie in het Europees herstelvermogen. Onder andere het versterken van het Europese onderzoeks- en wetenschapssysteem in de toekomstige Europese onderzoeksruimte wordt besproken. Deze leden vragen het kabinet om toe te lichten wat de grootste knelpunten zijn om tot een Europese onderzoeksruimte te komen. Is er een gedegen analyse en een roadmap? Zo niet, welke aanpak hanteren de lidstaten of de Commissie dan om tot een Europese onderzoeksruimte te komen?

Antwoord

De Europese Onderzoeksruimte (ERA) bestaat al sinds 2000. Het doel van de ERA is om via kennisdeling en samenwerking het onderzoek en innovatieniveau binnen Europa naar een hoger niveau te tillen. In september 2020 wordt een Commissiemededeling over de toekomst van de ERA verwacht. In aanloop hiernaar heeft de Europese Commissie in 2018 een evaluatie uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat het tijd is om na te denken over nieuwe beleidsprioriteiten en effectievere governance- en monitoringmechanismen op nationaal en EU-niveau. De Raad heeft de Commissie vervolgens opgeroepen om voorstellen te doen die op deze punten ingaan. De lidstaten hebben tevens op ambtelijk niveau in december 2019 een advies gepubliceerd met voorstellen voor hoe de governance en de manier van werken kan worden verbeterd.12

Lidstaten en stakeholders hebben de afgelopen tijd op verschillende manieren input kunnen geven voor de aanstaande Commissiemededeling over de ERA; over de toekomst van de ERA heeft een ad-hoc werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten vorig jaar een advies uitgebracht aan de Commissie. Ook heeft tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari jl. een gedachtewisseling plaatsgevonden over de ERA.13 Daarnaast heeft de Europese Commissie de afgelopen maanden met vrijwel alle lidstaten (informeel) gesproken over mogelijke prioriteiten voor de ERA. Tot slot staat momenteel een consultatie van de Europese Commissie open: tot 3 augustus kunnen stakeholders input geven op de ERA-roadmap. Na het verschijnen van de Commissiemededeling over de ERA wordt uw Kamer middels een BNC-fiche geïnformeerd.

Verder vragen deze leden nadere besluitvorming over Horizon Europe wordt verwacht en wat de belangrijkste discussiepunten zijn.

Antwoord

Op het niveau van de verordening van Horizon Europe moet nog besluitvorming plaatsvinden over de onderwerpen synergie, internationale samenwerking en de interne budgetverdeling tussen de verschillende onderdelen van Horizon Europe. Deze onderwerpen hangen nauw samen met het budget en zijn daarom mede afhankelijk van besluitvorming over het MFK 2021–2027 en het »Europees herstelinstrument «Next Generation EU».

Naast afronding van het wetgevende kader (verordening), wordt beoogd om diverse onderdelen/instrumenten van Horizon Europe zodanig uit te werken dat het programma van start kan gaan in 2021. Voorwaarden daarvoor zijn akkoorden over het budget voor Horizon Europe en de hierboven genoemde nog openstaande punten. Om de verdere implementatie mogelijk te maken wordt gewerkt aan onder meer het Strategisch Plan met het sturende kader voor de eerste periode van Horizon Europe (2021–2024), het werkprogramma 2021–2022 en de missies en partnerschappen. Nederland heeft zich hard gemaakt voor een goede introductie van de missies en de stroomlijning van partnerschappen in Horizon Europe14 en volgt nauwgezet de uitwerking en inbedding hiervan in Horizon Europe. De vijf Mission Boards zullen hun rapport over uitwerking van het betreffende missiegebied tijdens de Research & Innovation Days op 22-24 september a.s. aanbieden aan de Europese Commissie. In het najaar wordt een Commissie Mededeling verwacht over de missies. Het Duitse Voorzitterschap heeft aangegeven de geïnstitutionaliseerde partnerschappen, op basis van art. 185 en 187 VWEU, als één pakket in Raadskader dit najaar te willen behandelen zodat ook deze op tijd van start kunnen gaan.

De leden van de D66-fractie verwelkomen de ambitie om de EU koploper te maken in waterstofonderzoek en het verdienvermogen een stevige impuls geven via sterke, op waterstof gebaseerde waardeketens en industrieën. Deze leden vragen de regering te verduidelijken of het voorstel een uitwerking is van groene waterstof als een van de missies in Horizon Europe, of dat dit onderzoeksprogramma niet met de missies te maken heeft. Tevens vragen deze leden in hoeverre de Nationale Wetenschapsagenda en het missiegedreven innovatiebeleid een bijdrage leveren aan deze ambitie op groene waterstof.

Antwoord

Dit onderzoeksprogramma vloeit vooralsnog niet voort uit de missies in Horizon Europe, maar de inhoudelijke koppeling spreekt voor zich. Het kabinet streeft ernaar om te zorgen dat nieuwe ambities en initiatieven zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande onderzoeken en innovatie, zodat geen dubbel werk gedaan wordt. Nederland draagt met de initiatieven op het gebied van groene waterstof in het kader van het missiegedreven innovatiebeleid substantieel bij aan de Europese ambities; de «programmatische aanpak voor innovaties op het thema waterstof in Nederland voor de periode 2020 – 2030»15 van de Topsector Energie is hier een uitstekend voorbeeld van.


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 793

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-30, nr. 491 met resultaten Nederlandse deelnemers aan Horizon 2020. Belanghebbenden zijn Nederlandse universiteiten en Nederlandse Universitair Medische Centra, Nederlandse kennisinstellingen, bedrijven en overheden.

X Noot
5

Blauwe waterstof (geproduceerd uit aardgas met afvang van CO2) kan via de SDE++ (subsidieregeling duurzame energie en klimaattransitie) aanspraak maken op subsidie, onder de subsidiecategorieën voor CO2-afvang (CCS).

X Noot
7

Zie Kamerbrief over het mkb-actieplan. Kamerstuk 32 637, nr. 316

X Noot
8

White paper on levelling the playing field as regards to foreign subsidies. COM(2020) 253 final.

X Noot
9

Professor Mazzucato werd in december 2017 benoemd als speciaal adviseur van Carlos Moedas, voormalig Europees commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie, om invulling te geven aan het idee van missiegedreven onderzoek.

X Noot
12

ERAC 1201/20

X Noot
13

Kamerstuk 21 501-30, nrs. 472, 473 en 477

X Noot
14

Kamerstuk 22 112, nr. 2791

X Noot
15

Zie de Kabinetsvisie waterstof, Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485

Naar boven