21 501-20 Europese Raad

Nr. 1364 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 september 2018

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 1 juni 2018 inzake de kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349).

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 september 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Azmani

De adjunct-griffier van de commissie, Buisman

1

[COM (2018) 465 / IPA III]: Wat bedoelt de Europese Commissie precies met «het verbeteren van de EU in de wereld» door middel van het uitbreidingsbeleid? Doelt zij op bijvoorbeeld economisch, geopolitiek, sociaal of militair vlak?

Antwoord:

Over de rol van het uitbreidingsbeleid in «het verbeteren van de positie van de EU in de wereld» schrijft de Europese Commissie dat het uitbreidingsproces door middel van vergaande politieke en economische hervormingen in de uitbreidingslanden een positief effect heeft op vrede, democratie en veiligheid in Europa, en dat het de Unie in staat stelt om globale uitdagingen het hoofd te bieden. Daarnaast, zo schrijft de Commissie, geeft uitbreiding de EU meer gewicht en een sterkere stem in internationale fora.

2

[COM (2018) 465 / IPA III]: De begrote toename van 1,7 miljard voor toetredingssteun is op grond van welke argumenten?

Antwoord:

In de Westelijke Balkanstrategie van 2018 betoogt de Commissie dat stabiliteit en welvaart in de Westelijke Balkan om meerdere redenen belangrijk zijn voor de EU, en dat pretoetredingssteun een significant instrument is in het bevorderen hiervan. De Commissie geeft aan dat de tenuitvoerlegging van deze strategie meer financiële middelen zal vereisen. Dit wordt gereflecteerd in het budget voor IPA III. Nederland zal de Commissie om een nadere toelichting vragen. Overigens vindt financiering in de periode 2018–2020 plaats door middel van herschikkingen binnen het bestaande budget van IPA II.

3

[COM (2018) 465 / IPA III]: Heeft de geïntensiveerde samenwerking op gebied van veiligheid en migratie ook een militaire component? Zo ja, wat is de verhouding met Frontex? En kan Frontex ook via deze weg meer financiering verwachten?

Antwoord:

IPA III bevat, net als IPA I en IPA II, geen militaire component. Er is geen connectie met Frontex.

4

[COM (2018) 465 / IPA III]: Zijn er ook sancties opgenomen in het voorstel voor uitbreidingssteun?

Antwoord:

Ja. Los van het feit dat de toegang tot fondsen gebaseerd zal worden op criteria zoals de verwachte impact en voortgang op het gebied van rechtsstaat, fundamentele rechten en openbaar bestuur, kunnen administratieve sancties opgelegd worden wanneer de financiële belangen van de EU in het geding komen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten.

5

[COM (2018) 465 / IPA III]: Betekent de voorziene flexibiliteit van de uitbreidingssteun op thema's, in plaats van landenenveloppen, ook dat de mogelijkheid bestaat dat het begrote budget niet wordt uitgegeven? En zo ja, wat gebeurt er dan met overschot/tekort?

Antwoord:

Ja, die mogelijkheid bestaat. De Commissie stelt voor dat onbenutte vastleggingen en betalingen automatisch worden overgeheveld naar het eerstvolgende financiële jaar en dat deze als eerst aangesproken worden in dat jaar. Bedragen die vrijkomen door het (gedeeltelijk) uitblijven van implementatie van programma’s in IPA III zullen in het voorstel van de Commissie beschikbaar worden gesteld aan het budget van IPA III.

Het kabinet is geen voorstander van het doorschuiven van geannuleerde vastleggingen naar het volgende jaar. Deze vastleggingen behoren te vervallen. Dit behoudt druk op de Commissie en begunstigden om vastleggingen tijdig tot een betaling te laten komen.

6

[COM (2018) 465 / IPA III]: Welke vragen is het kabinet van plan te gaan stellen over de invulling van het budget zoals aangegeven in het BNC-fiche onder het kopje 5 «financiële consequenties»?

Antwoord:

Zoals aan uw Kamer werd vermeld in de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel voor het MFK 2021–2027, is Nederland van mening dat de pretoetredingssteun aan Turkije fors verminderd kan worden, en dat dit navenant zichtbaar moet zijn in de hoogte van middelen voor dit instrument. Het kabinet zal dus om verlaging van het budget voor IPA III verzoeken. Hoewel het kabinet vaststelt dat er momenteel onvoldoende draagvlak is in de Raad voor het opschorten van pretoetredingssteun aan Turkije zal het hiervoor blijven pleiten.

Conform de motie-Van Ojik/Van den Hul (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1207) zal het kabinet aan de Commissie verzoeken om steun aan het maatschappelijk middenveld in Turkije, indien opschorting niet haalbaar blijkt. Over de invulling van het budget voor IPA III heeft de Commissie tot dusver geen voorstellen gedaan.

7

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Hoe worden het EFRO- en het Cohesiefonds volgens het voorstel precies «vereenvoudigd en geflexibiliseerd» ten opzichte van de huidige situatie?

Antwoord:

De Europese Commissie stelt voor het aantal restrictieve regels voor de tenuitvoerlegging van de fondsen sterk te verminderen, waarbij een groot aantal bijzondere bepalingen voor grote projecten, projecten die inkomsten genereren, en projecten met uitgaven buiten het programmagebied, worden geschrapt. Andere voorgestelde maatregelen om de ten uitvoerlegging van de fondsen te vereenvoudigen en meer flexibiliteit aan te brengen zijn:

  • De programmering wordt strategischer en enigszins gestroomlijnd, waarmee overlap tussen de partnerschapsovereenkomst en de programma’s zoveel mogelijk wordt voorkomen. De programmering bestaat uit programma’s (beschrijving hoe lidstaat de middelen wil inzetten) en een partnerschapsovereenkomst (overkoepelend strategisch document met o.a. beschrijving samenhang en synergie tussen de programma’s). In gevallen van kleine wijzigingen is het niet langer nodig een officieel wijzigingsverzoek in te dienen bij de Europese Commissie.

  • Ter bevordering van de flexibiliteit wordt het mogelijk tot maximaal 5%, van een fonds over te hevelen naar een ander fonds.

  • In het geval dat een management- en beheersysteem geen grote wijzigingen vertoont ten opzichte van de programmaperiode 2014–2020 is het niet noodzakelijk opnieuw een aanwijzingsprocedure te doorlopen.

  • Om de controlelast te verminderen wordt de verplichting om een aparte certificeringsautoriteit in te richten afgeschaft; het gebruik van het single audit principe beter benut; en een gecoördineerde auditaanpak van de Commissieaudits en de audits van de auditautoriteit voorgeschreven. Daarnaast krijgen auditors meer mogelijkheden risico gebaseerd te controleren en te steunen op de werkzaamheden die al verricht zijn door de managementautoriteiten. Ook wordt het mogelijk voor programma’s met een goede staat van dienst (een laag foutpercentage en een goed functionerend beheers- en controlesysteem) in aanmerking te komen voor een lichter controleregime.

  • Op vrijwillige basis kan (een deel van) de Europese bijdrage aan de programma’s worden verrekend op basis van resultaten in plaats van gemaakte kosten. Omdat aan de onderbouwing van kosten veel specifieke, administratieve, voorwaarden worden gesteld, kan de mogelijkheid tot afrekening op basis van resultaten leiden tot een vereenvoudiging.

  • In de verordening wordt een aantal off-the-shelf vereenvoudigde kostenopties vastgelegd. Dit zijn vereenvoudigde kostenopties die door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Dit bespaart de lidstaat werk omdat zij zelf geen berekening hoeft te maken waarvan op voorhand niet zeker is dat deze door de Commissie zou worden geaccepteerd.

  • Het wordt verplicht de programma’s aan te passen naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie in 2025, zodat ook prioriteiten die tijdens initiële programmering niet waren voorzien, bijvoorbeeld door nieuwe uitdagingen in de landspecifieke aanbevelingen, gefinancierd kunnen worden en/of tijdig kan worden bijgestuurd bij niet goed functionerende programma’s.

8

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Wat is de financiële implicatie van het openhouden van het cohesiefonds voor alle regio’s? Wat voor mogelijke gevolgen heeft dit voor de effectiviteit van het fonds?

Antwoord:

Het Cohesiefonds is uitsluitend beschikbaar voor lidstaten met een BNI per hoofd van de bevolking dat lager is dan 90% van het gemiddelde van de EU-27. Het doel hiervan is dat de middelen uit het Cohesiefonds terecht komen in de lidstaten waar deze het meest toegevoegde waarde hebben. Voor EFRO geldt dat de middelen in principe over alle Europese regio’s beschikbaar zijn. Nederland zet in op een sterkere focus op de minst welvarende lidstaten.

9

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Welke voorwaarden worden gesteld voor subsidieverlening van het EFRO- en het Cohesiefonds? Moeten er bijvoorbeeld private partners worden betrokken bij de uitvoering?

Antwoord:

Om in aanmerking te komen voor een vergoeding uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Cohesiefonds moeten acties bijdragen aan de realisatie van de in de verordening vastgelegde doelstellingen. De actie mag nog niet voltooid zijn voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend. Daarnaast geldt de verplichting tot nationale, decentrale en/of private cofinanciering. Er worden in de verordening geen aanvullende vereisten gesteld aan het aantal of het type partners dat bij de actie wordt betrokken.

10

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Op basis waarvan is er een noodzaak vastgesteld voor het vereenvoudigen van de uitvoering van en de controle op het cohesiebeleid?

Antwoord:

De noodzaak van vereenvoudiging wordt breed gedeeld door betrokken partijen zoals begunstigden, uitvoerders, lidstaten, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer. Deze noodzaak komt voornamelijk voort uit de administratieve lasten en rechtsonzekerheid die de complexiteit van de fondsen met zich meebrengt en die als beperkend wordt ervaren door begunstigden. Ook de vertraging bij de implementatie van het cohesiebeleid in het huidige MFK speelt een rol bij de overwegingen om te vereenvoudigen. Daarnaast zijn de uitvoeringskosten voor de lidstaten hoog, zoals voor Nederland ook blijkt uit de beantwoording van de motie Hijink1 over de uitvoeringskosten van Nederlandse overheden. Om de besteding van de middelen van de fondsen effectiever en efficiënter te maken moeten administratieve- en controlelasten worden teruggebracht.

11

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Wat voor resultaatindicatoren zijn er geformuleerd?

Antwoord:

In totaal zijn er voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds 85 gemeenschappelijke resultaatindicatoren geïdentificeerd. De resultaatindicatoren hebben onder andere betrekking op het aantal MKB’ers dat van de fondsen profiteert, het aantal banen dat wordt gecreëerd, het aantal huishoudens/bedrijven en gebouwen met verbeterde energieprestaties en het aantal personen/huishoudens/bedrijven met toegang tot verbeterde infrastructuur. Voor een integraal overzicht van de resultaatindicatoren verwijs ik u naar bijlage I van de EFRO/Cohesiefonds Verordening (2018/0197 (COD)).

12

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Hoe wordt ervoor gezorgd dat de regio die de fondsen heeft toegewezen gekregen primair blijft profiteren als de beperking op grensoverschrijdende samenwerking wordt geschrapt?

Antwoord:

In de verordening is vastgelegd dat iedere geselecteerde actie moet bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het operationeel programma dat voor de betreffende regio is opgesteld. Hiermee wordt gewaarborgd dat uitsluitend acties worden geselecteerd die ten goede komen aan de regio, zonder dat de implementatie per definitie op het grondgebied van deze regio hoeft plaats te vinden.

13

[22 112, nr. 2626 / Cohesiefonds]: Welke maatregelen of aanpassingen zijn nodig om de subsidiariteitstoets volledig positief te beoordelen?

Antwoord:

Om de subsidiariteitstoets van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds positief te kunnen beoordelen is het noodzakelijk dat uitsluitend acties met Europees toegevoegde waarde met de fondsen worden gefinancierd. Om deze reden is het kabinet voorstander van een sterkere focus op de minst ontwikkelde lidstaten en innovatie gericht op het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen.

14

[22 112, nr. 2633]: Hoe onderscheidt het Hervormingsondersteuningsprogramma zich van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen)?

Antwoord:

Het Hervormingsondersteuningsprogramma is door de Commissie voorgesteld als apart fonds naast de ESI-fondsen. Het programma richt zich – in tegenstelling tot de ESI-fondsen – in principe niet op investeringen, maar op het stimuleren en ondersteunen van hervormingen. De Commissie motiveert deze keuze met de toelichting dat de ESI-fondsen alleen investeringsgerelateerde aspecten van hervormingen kunnen ondersteunen, maar dat de ESI-fondsen niet financieel kunnen bijdragen aan het ontwerp en de implementatie van hervormingen op alle beleidsterreinen zoals geïdentificeerd als hervormingsrelevant in het Europees Semester. Ook kunnen de ESI-fondsen niet financieel bijdragen aan hervormingen die puur regelgevend zijn en die geen implementatie- of investeringskosten hebben.

Uitkeringen via het financiële ondersteuningsinstrument binnen het Hervormingsondersteuningsprogramma zijn daarom ook niet gerelateerd aan de omvang, kosten of onderliggende investeringen die gepaard gaan met de betreffende hervorming. Zoals aangegeven in het BNC-fiche behoeft de samenhang van het Hervormingsondersteuningsprogramma met de ESI-fondsen wat het kabinet betreft nadere verduidelijking.

15

[22 112, nr. 2633]: Wat bedoelt de Europese Commissie met «calls» om lidstaten in de gelegenheid te stellen om hervormingsvoorstellen te doen? Hoe verhoudt dat zich tot het vrijwillige karakter van het programma?

Antwoord:

Het budget van het financiële ondersteuningsinstrument binnen het Hervormingsondersteuningsprogramma zal in stappen beschikbaar komen. In de eerste twintig maanden van het programma zal de eerste helft van het budget (EUR 11 miljard) beschikbaar zijn voor alle lidstaten volgens de verdeelsleutel zoals voorgesteld in de verordening, op basis van vrijwillige benutting. Na twintig maanden komt ook de tweede EUR 11 miljard beschikbaar, plus het resterende bedrag dat niet is benut in de eerste twintig maanden.

Zolang er budget resteert zal de Commissie in deze tweede fase met regelmaat alle lidstaten via oproepen tot het indienen van hervormingsvoorstellen (zogenoemde calls) in de gelegenheid stellen om vrijwillig hervormingsvoorstellen in te dienen. Bij elke oproep kunnen lidstaten opnieuw hun maximumbedrag volgens de verdeelsleutel ontvangen, mits zij voldoende ambitieuze hervormingsvoorstellen indienen. Als binnen een bepaalde periode na een oproep er nog budget resteert, omdat niet alle lidstaten hervormingsvoorstellen hebben ingediend, volgt er een nieuwe call voor het resterende bedrag, waarbij opnieuw alle lidstaten tot hun maximumbedrag het resterende budget kunnen benutten. Met dit systeem van calls worden lidstaten geprikkeld voortvarend aan de slag te gaan met hervormingen, al blijft deelname volledig vrijwillig.

In het geval dat er aan het einde van de looptijd per eind 2027 nog budget resteert, zal dit volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vrijvallen binnen de EU-begroting.

16

[22 112, nr. 2633]: Wat gebeurt er met het budget voor het Hervormingsprogramma als het niet maximaal wordt aangesproken?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 15. In het geval dat er aan het einde van de looptijd van het programma nog budget resteert, zal dit volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vrijvallen binnen de EU-begroting.

17

[22 112, nr. 2633]: Waarom is er gekozen om geen koppeling te maken tussen de kosten van het hervormingsplan en het toekennen van de financiële bijdrage?

Antwoord:

De Commissie heeft voorgesteld om de financiële ondersteuning vorm te geven los van de eventuele kosten van een hervorming, omdat de financiële prikkel aan moet sluiten op alle geïdentificeerde hervormingen in het Europees Semester. Een deel van die hervormingen heeft geen directe investerings- of implementatiekosten, omdat deze hervormingen vooral regelgevend van aard zijn. De Commissie is van mening dat lidstaten ook bij deze hervormingen door een financiële prikkel overgehaald kunnen worden om alsnog of sneller te hervormen, bijvoorbeeld doordat de financiële bijdrage na afloop van de implementatie tegemoet kan komen aan de politieke of economische kosten op de korte termijn, temeer als de baten van de hervorming zich pas op de lange termijn materialiseren.

18

[22 112, nr. 2633]: Voegt de convergentiefaciliteit voorwaarden toe aan de bestaande procedure voor toetreding tot de eurozone? Zo ja, welke?

Antwoord:

Nee. De voorgestelde convergentiefaciliteit beoogt slechts financiële en technische assistentie te bieden aan lidstaten bij hun inspanningen om te voldoen aan de bestaande criteria voor toetreding tot de eurozone. Het staat lidstaten die willen toetreden tot de eurozone vrij al dan niet van deze faciliteit gebruik te maken.

19

[22 112, nr. 2633]: Bevat deze Verordening een evaluatieclausule en hoe ziet die eruit?

Antwoord:

Ja. Artikel 35 van de voorgestelde verordening bevat evaluatiebepalingen. De Commissie dient het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s te voorzien van een onafhankelijke mid-term evaluatie ten laatste na vier jaren na de start van de implementatie van het programma, en van een onafhankelijke ex post evaluatie ten laatste vier jaren na het einde van de programmaperiode. De evaluatie dient elk van de drie instrumenten in het programma te dekken.

20

[22 112, nr. 2633]: Bereikt het huidige Europese Semester nog niet de gewenste resultaten?

Antwoord:

Het Europees Semester heeft sinds de introductie in 2011 aanzienlijk bijgedragen aan het onderlinge inzicht in en gezorgd voor de onderlinge identificatie van structurele hervormingen, macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten en de daaruit voortvloeiende hervormingsprioriteiten. Lidstaten worden zo in het Semester door de Commissie en mede-lidstaten geprikkeld tot het versterken van hun economische structuur en moeten zich verantwoorden voor hun economisch en budgettair beleid. Tegelijkertijd blijft de implementatie achter van als prioritair geïdentificeerde hervormingen, met name zoals aangeduid in de jaarlijkse landspecifieke aanbevelingen: slechts een minderheid van de hervormingsprioriteiten is over de afgelopen jaren op significante of volledige wijze door de aangesproken lidstaten geïmplementeerd.

Het kabinet acht inzet op implementatie van gemaakte Europese afspraken, structurele hervormingen en landspecifieke aanbevelingen daartoe in het kader van het Europees Semester van groot belang. Het kabinet is daarom ook voorstander van het versterken van de koppeling tussen de EU-begroting en de uitvoering van structurele hervormingen, zodat lidstaten extra worden geprikkeld om de hervormingsprioriteiten ook daadwerkelijk te implementeren. Het kabinet is daarom in beginsel ook positief over de inbedding van het financiële ondersteuningsinstrument van het voorgestelde Hervormingsondersteuningsprogramma in het Europees Semester, omdat het instrument op deze wijze de reeds bestaande peer pressure en peer review tussen lidstaten in de Raad kan versterken.

21

[22 112, nr. 2633]: Leidt het creëren van een extra financiële prikkel voor structurele hervormingen, in combinatie met het verhogen van de nationale afdracht, niet tot meer Europeanisering van het economisch beleid?

Antwoord:

De structurele hervormingen die kwalificeren voor de financiële prikkel kunnen door lidstaten zelf worden aangedragen. Weliswaar zijn de hervormingsprioriteiten zoals geïdentificeerd in het Europees Semester leidend, maar het is aan lidstaten zelf om, indien zij op vrijwillige basis gebruik willen maken van dit programma, een hervormingsvoorstel in te dienen. Het voorstel onderstreept ook het belang van dit initiatief aan de kant van de lidstaat, omdat het voor succesvolle hervormingen cruciaal is dat de lidstaat zelf eigenaarschap toont en zelf concreet maatregelen voorstelt ter invulling van de geïdentificeerde hervormingsuitdagingen. Het kabinet is voorstander van het versterken van de koppeling tussen de EU-begroting en de uitvoering van structurele hervormingen.

22

[COM(2018) 325]: Wat betekent het principe van «gebalanceerd budget» zoals gehanteerd door de Europese Commissie?

Antwoord:

Het principe van «gebalanceerd budget» betekent dat de begroting moet sluiten: de inkomsten- en uitgavenzijde zijn gelijk. Surplussen worden gerestitueerd aan de lidstaten. Bij tekorten moeten de lidstaten meer afdragen.

23

[COM(2018) 325]: Wat bedoelt de Europese Commissie met «synergie» in de interactie tussen de verschillende eigen middelen?

Antwoord:

De Commissie geeft aan dat door gebruik te maken van verschillende inkomstenbronnen de veerkracht en het aanpassingsvermogen van de EU-begroting worden versterkt. Het kabinet ziet geen duidelijke synergie in de interactie tussen de eigen middelen, zoals de Commissie stelt.

24

[COM(2018) 325]: Wat zijn de achterliggende motivatie en gronden om de inningskosten van de douanerechten te verlagen van 20 naar 10 procent?

Antwoord:

De Commissie stelt dat de verlaging van de perceptiekostenvergoeding van 20 naar 10% ervoor zorgt dat de financiële steun voor het innen van de douanerechten beter in lijn wordt gebracht met de daadwerkelijk gemaakte kosten (douane-uitrusting, douaniers en informatiesystemen). Op dit moment zou de financiële steun volgens de Commissie hoger zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten, o.a. door automatisering en lagere controle intensiteit. Een hogere perceptiekostenvergoeding resulteert in een lagere netto bijdrage van traditionele eigen middelen aan de EU. Ten slotte stelt de Commissie dat sprake is van onevenwichtigheden tussen de lidstaten. Lidstaten met langgerekte grenzen zouden meer vergoeding moeten ontvangen voor hun douanewerkzaamheden, terwijl het grootste deel van de perceptiekostenvergoeding nu naar lidstaten gaat waar grote havens gevestigd zijn.

Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op het behoud van de perceptiekostenvergoeding op 20%. Volgens het kabinet strookt het voorstel van de Commissie niet met de te verwachten forse toename in douanekosten in Nederland (en andere landen dichtbij het VK) als gevolg van Brexit. Nederland sluit zich ook niet aan bij de koppeling die de Commissie maakt tussen de ontvangen perceptiekostenvergoeding in het verleden en investeringen in douaneapparatuur.

25

[COM(2018) 325]: Wat zijn de budgettaire gevolgen voor Nederland als gevolg van minder inkomsten uit douanerechten?

Antwoord:

In 2017 bedroeg de perceptiekostenvergoeding (20%) voor Nederland circa 0,6 miljard EUR. De directe budgettaire gevolgen van een halvering van de perceptiekostenvergoeding naar 10%, betekent op basis hiervan een tegenvaller van circa 0,3 miljard EUR per jaar. Doordat alle lidstaten een hoger deel van hun invoerrechten afdragen, hoeven er bij een gelijkblijvende begroting minder andere eigen middelen te worden opgehaald. Het netto-effect ligt dan ook iets lager dan 0,3 miljard EUR. De precieze budgettaire gevolgen zijn nog niet vast te stellen, aangezien deze afhankelijk zijn van de hoogte van de douaneheffingen in het nieuwe MFK.

26

[COM(2018) 325]: Hoe gaat de «balans» gegarandeerd worden tussen de afdrachten van de lidstaten die buiten het vastgelegde percentage van 1% BNP vallen, daar zijnde de afroming van douanerechten, CCCTB, ETS, plastic taks, in het licht van het uitfaseren van correcties?

Antwoord:

De balans tussen de verschillende onderdelen van het MFK en het EMB is inzet van de MFK-onderhandelingen. Het kabinet zet daarbij onder andere in op het voorkomen van een stijging van de afdrachten als gevolg van de Brexit.

27

[COM(2018) 325]: Wat verwacht het kabinet aan budgettaire gevolgen voor inkomsten en afdrachten als gevolg van de introductie van de CCCTB? En hoe verhoudt dat zich percentueel tot andere lidstaten?

Antwoord:

Over de CCTB en de CCCTB-voorstellen wordt in Brussel nog onderhandeld. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer hebben een negatief subsidiariteitsoordeel gegeven aan de CCTB en de CCCTB. Introductie van de CCTB en de CCCTB is nu niet aan de orde. Verder geldt dat Nederland in den brede terughoudend staat tegenover de introductie van nieuwe eigen middelen. De precieze budgettaire gevolgen zijn nog niet vast te stellen aangezien dit mede afhankelijk is van de uitkomst van de onderhandelingen over de totale omvang van het MFK. Eventuele inkomsten uit nieuwe eigen middelen verlagen de benodigde financiering van de EU-begroting via het BNI-middel. Hierover is op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar. Er valt wel een indicatie te geven van het Nederlandse aandeel in de potentiële CCCTB-opbrengst. Op basis van informatie van de Europese Commissie is de voorlopige inschatting van het kabinet dat het Nederlandse aandeel in het voorgestelde CCCTB-middel een kleine 7% van het totaal bedraagt, wat neerkomt op ca. 0,75 miljard EUR, op basis van de door de Commissie genoemde totaalomvang in haar voorstel. Hierbij moet aanvullend nog worden opgemerkt dat de CCCTB volgens inschattingen van de Commissie voor Nederland leidt tot lagere vennootschapbelasting-inkomsten.

28

[COM(2018) 325]: Hoe verhoudt de afdracht aan Brussel van inkomsten uit het ETS systeem zich tot de intentie van het kabinet om een nationale minimum emissieprijs te introduceren?

Antwoord:

De afdracht vanuit de inkomsten van het ETS die de Europese Commissie voorstelt en de ontwikkeling van een nationale minimum CO2-prijs zijn separate voorstellen en niet gerelateerd.

29

[COM(2018) 325]: Wat voor budgettaire gevolgen heeft de afdracht van 20% van ETS inkomsten voor Nederland?

Antwoord:

De precieze budgettaire gevolgen zijn nog niet vast te stellen aangezien deze afhankelijk zijn van de uitkomst van de onderhandelingen over de totale omvang van het MFK. Eventuele inkomsten uit nieuwe eigen middelen verlagen de benodigde financiering van de EU-begroting via het BNI-middel. Hierover is op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar. Er valt wel een indicatie te geven van het Nederlandse aandeel in de ETS opbrengst. Op basis van informatie van de Europese Commissie is de voorlopige inschatting van het kabinet dat het Nederlandse aandeel in het voorgestelde ETS-middel ongeveer 4% van het totaal bedraagt, wat neerkomt op ca. 0,1 miljard EUR op basis van de door de Commissie genoemde totaalomvang in haar voorstel.

30

[COM(2018) 325]: Wat is het verwachte effect op plasticproductie bij de introductie van een taks van 80 cent per kilo?

Antwoord:

De Commissie verwacht dat met de introductie van een eigen middel op basis de hoeveelheid niet-gerecycled plastic lidstaten een prikkel hebben om hun recycling rate te verhogen en/of de plasticproductie terug te brengen. De Commissie heeft geen informatie gegeven over het te verwachten effect op de plasticproductie. Daarnaast is het geen directe belasting op niet-gerecycled plastic, maar een eigen middel op basis daarvan. Het is aan lidstaten zelf om te bepalen of en hoe ze maatregelen nemen om de plasticproductie te beperken of de recycling te verhogen.

31

[COM(2018) 325]: Hoe zal de plastic taks worden geïnd?

Antwoord:

Het betreft een afdracht op basis van de hoeveelheid niet-recyclede plasticverpakkingen per lidstaat. Deze afdracht betreft in de voorgestelde vorm geen plastic-belasting en het wordt dus niet «geïnd» bij burgers. Indien de lidstaten instemmen met voorstel, vindt de betaling op vergelijkbare wijze plaats als de BNI-afdracht via de algemene middelen van het Rijk.

32

[COM(2018) 325]: Wat is de totale budgettaire impact voor Nederland van het eigen middelenvoorstel van de Europese Commissie?

Antwoord:

Het eigen middelen voorstel bestaat uit een aantal onderdelen. Ten eerste stelt de Commissie een aantal nieuwe eigen middelen voor. Daarnaast stelt de Commissie voor om het BTW-middel te hervormen en de perceptiekostenvergoeding voor de invoerrechten te verlagen van 20% naar 10%. Tot slot stelt de Commissie voor om alle huidige kortingen uit te faseren.

Op basis van tentatieve informatie van de Commissie zou de Nederlandse afdracht als gevolg van het geïsoleerde effect van het eigen middelen voorstel toenemen met ca. ¾ miljard EUR in 2021 oplopend tot ca. 1¾ miljard EUR in 2027.

Onderstaande tabel geeft het effect weer in 2021 en 2027 van het eigen middelen voorstel (bedragen in miljarden EUR).

Maatregel

Raming effect 2021

Raming effect 2027

Totaal effect

+ ¾ mrd

Ca. + 1¾ mrd

33

[COM(2018) 325]: Blijft de bevoegdheid voor inning en handhaving gegarandeerd bij de lidstaten onder het eigen middelenbesluit?

Antwoord:

In het voorstel voor het Eigen middelenbesluit blijven lidstaten verantwoordelijk voor de inning en handhaving.

34

[COM(2018) 325]: Kan het kabinet een overzicht geven van de «andere potentiële inkomsten» die voortkomen uit EU-beleid, zoals beschreven wordt onder het «vaststellen van het principe dat toekomstige inkomsten uit EU-beleid naar het EU-budget vloeien»?

Antwoord:

De Commissie heeft nog geen inzicht gegeven om welke «andere potentiele inkomsten» het gaat. De Commissie heeft wel een enkel voorbeeld gegeven: het Europees systeem voor reisinformatie en -autorisatie (ETIAS). Volgens het ETIAS-voorstel van de Commissie betalen niet-visum plichtige reizigers uit derde landen een heffing om de Schengenzone te kunnen bezoeken. In de verordening worden deze middelen als geoormerkte inkomsten gebruikt om de uitvoering en het onderhoud van ETIAS te financieren. Middelen die overblijven vloeien naar de EU-begroting.

Nederland is het niet eens met het principe dat toekomstige inkomsten uit EU-beleid naar de EU-begroting zouden moeten vloeien. Alleen inkomsten die expliciet als eigen middel zijn bestempeld, mogen automatisch in de EU-begroting vloeien. Nederland zal tijdens de onderhandelingen pleiten voor handhaving van de status quo waarin inkomsten op basis van EU-beleid standaard aan de lidstaten toekomen, tenzij expliciet anders wordt besloten, zoals bij de visa-inkomsten.

35

[COM(2018) 325]: Hoe gaat het kabinet voorkomen dat dit «toekomstige inkomen uit EU-beleid» principe in strijd is met de bevoegdheidsverdeling zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 34.

36

[COM(2018) 325]: Hoe verhouden de voorgestelde «implementerende handelingen» in het eigen middelenbesluit zich tot de bevoegdheidsverdeling?

Antwoord:

De implementerende handelingen voor de eigen middelen worden overeenkomstig artikel 311 VWEU vastgelegd in een Raadsverordening. Volgens deze verordening moeten de lidstaten alle benodigde maatregelen treffen om de eigen middelen beschikbaar te maken voor de Commissie. De lidstaten verrichten de controles en onderzoeken betreffende de berekening, vaststelling en beschikbaarstelling van de eigen middelen. De lidstaten voeren op verzoek van de Commissie aanvullende controlemaatregelen uit. De Commissie kan zelf inspecties ter plaatse uitvoeren.

37

[COM(2018) 325]: Is het mogelijk om budgetoverschot terug te laten vloeien naar de lidstaten, in tegenstelling tot het voorstel voor overheveling naar het volgende budgetjaar in artikel vijf? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het budgetoverschot wordt overgeheveld naar het volgende jaar en wordt vervolgens in dat jaar verrekend met de afdrachten van de lidstaten. Dit is onder het huidige MFK ook het geval. Zie bijvoorbeeld de tweede aanvullende begroting voor 2018 waarin het surplus over 2017 wordt verwerkt2.

38

[22 112, nr. 2672]: Op welke manier wordt het Asiel en Migratiefonds (AMF) anders dan het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF)?

Antwoord:

Het voorstel verschilt in meerdere opzichten van het AMIF. Het AMF-voorstel is gebaseerd op de evaluaties van de fondsen onder het huidige MFK (waaronder zowel de interim- evaluatie van het AMIF als de evaluaties van het Europees Vluchtelingen Fonds, Europees Integratie Fonds, en Europees Terugkeer Fonds) en ambieert om deze kritische reflecties mee te nemen in het huidige voorstel.

Voorbeelden van substantiële veranderingen zijn:

  • De groei aan voorgestelde financiële middelen (van ruim 3 miljard EUR naar ruim 10 miljard EUR);

  • Het hogere percentage voor de thematische faciliteit met het oog op meer flexibiliteit in de financiële toewijzingen (van 22% naar 40%);

  • Hogere flexibiliteit voor lidstaten om hun middelen te verdelen over de verschillende pijlers (van bepaalde minimum en maximum percentages naar vrije indeling).

  • De middelen voor de middellange en lange termijn integratie van asielzoekers worden overgeheveld naar het ESF+.

39

[22 112, nr. 2672]: Waarom wordt het nieuwe AMF niet meer voor middellange- en lange integratiemaatregelen gebruikt?

Antwoord:

De Europese Commissie stelt in haar voorstel voor dat alleen korte termijn integratiemaatregelen onder het AMF zullen vallen. De Commissie stelt voor dat middellange en lange termijn integratiemaatregelen onder het ESF+ zullen vallen.

40

[22 112, nr. 2672]: Hoe wordt de 60% van het budget over de verschillende lidstaten verdeeld?

Antwoord:

Van het AMF zal 60% door middel van een verdeelsleutel over de lidstaten worden verdeeld. Van het bovengenoemde bedrag ontvangt elke lidstaat aan het begin van de programmeringsperiode eenmalig een vast bedrag van 5 miljoen EUR. Vervolgens worden de resterende financiële middelen verdeeld op basis van de volgende criteria:

  • 30% voor asiel, waarvan 60% voor het aantal eerste asiel aanvragen; 30% voor het aantal mensen met internationale bescherming; en 10% voor het aantal hervestigingen.

  • 30% voor legale migratie en integratie, waarvan 60% voor het aantal mensen met een eerste verblijfsvergunning; en 40% voor het totaal aantal derdelanders in een lidstaat.

  • 40% voor de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer, waarvan 50% voor terugkeer verzoeken; en 50% voor het daadwerkelijke aantal mensen dat terugkeert.

De verdeelsleutel zal worden gebaseerd op data van de drie meest recente jaren (2017–2019). Er is daarom tot op heden nog geen exacte berekening gemaakt.

41

[22 112, nr. 2672]: Hoe wordt besloten welk programma financiering krijgt?

Antwoord:

Op basis van de verordening stelt iedere lidstaat een nationaal programma op waarin wordt aangegeven waaraan de lidstaat de toegekende middelen wil besteden. De besteding moet passen binnen de prioriteiten van het AMF die in de verordening en de bijbehorende bijlagen II en III staan vermeld. Gebaseerd op het nationale programma kunnen organisaties in de lidstaten aanvragen voor financiering indienen die door een nationaal selectieteam worden geëvalueerd en waardoor middelen kunnen worden toegekend.

42

[22 112, nr. 2672]: Hoe wordt gegarandeerd dat het AMF niet wordt gebruikt voor het stoppen van irreguliere en ongecontroleerde stromen zonder dat deze vervangen worden door veilige en goed beheerde alternatieven?

Antwoord:

Financiële ondersteuning aan het tegengaan van irreguliere en ongecontroleerde migratie(-stromen) is één van de doelstellingen van het AMF. Het bieden van veilige en goed beheerde alternatieven kan daarvan onderdeel uitmaken. Zoals bekend maakt het bieden van veilige en goed beheerde alternatieven ook deel uit van het kabinetsbeleid. Echter, het stellen van deze voorwaarde aan financiering uit het AMF is naar de mening van het kabinet onwenselijk omdat dit de financiering van oplossingen die kunnen bijdragen aan het tegengaan van irreguliere en ongecontroleerde migratie in de weg zou kunnen staan.

43

[22 112, nr. 2672]: Aan welke oplossingen om irreguliere en ongecontroleerde stromen te vervangen door veilige en goed beheerde alternatieven wordt gedacht?

Antwoord:

Voor de oplossingen die het kabinet voorstaat verwijst het kabinet naar de brief aan uw Kamer over de integrale migratieagenda.3 Voor de beoogde oplossingen op EU-niveau verwijst het kabinet naar de Raadsconclusies van de Europese Raad van 28 juni jl., waarin tot een alomvattende aanpak wordt opgeroepen.4

44

[22 112, nr. 2672]: Is het ook de bedoeling om op asielsamenwerking te bezuinigen en tot een kleinere begroting te komen in EU-verband?

Antwoord:

Het kabinet staat een modern en financieel houdbaar MFK voor. Dit vraagt scherpe keuzes én bezuinigingen op de omvang van het MFK. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Het kabinet ziet migratie als één van de nieuwe prioriteiten die sterkere reflectie verdient in het toekomstig MFK. Binnen dit kader moet de financiering van asielsamenwerking worden bezien. Daarbij geldt, net als voor alle onderwerpen onder het nieuwe MFK, dat het kabinet te allen tijde een integrale afweging van het MFK wil kunnen maken.

45

[22 112, nr. 2672]: Wordt in het streven naar een gelijk beschermingsniveau en het kader voor asielprocedure in alle lidstaten van de EU ook meegenomen dat dit niet mag betekenen dat het beschermingsniveau in Nederland daalt?

Antwoord:

Financieringsdoelstellingen binnen het AMF beogen bij te dragen aan een gelijk beschermingsniveau in EU lidstaten. EU-financiering van asielprocedures in lidstaten zal geen lager beschermingsniveau van de Nederlandse asielprocedure met zich meebrengen.

46

[22 112, nr. 2672]: Hoe zou een herverdelingsmechanisme eruit moeten komen zien? Welke verschillende ideeën zijn hierover in omloop?

Antwoord:

In het Commissievoorstel van 4 mei 2016 voor wijziging van de Dublinverordening stelt de Commissie een systeem voor herverdeling voor. Er is echter tussen lidstaten nog geen overeenstemming over de invulling hiervan. De lidstaten verschillen onder andere van mening of deelname aan het mechanisme op vrijwillige basis moet plaatsvinden dan wel een verplichtend karakter moet krijgen.

47

[22 112, nr. 2672]: Hoeveel middelen zijn beschikbaar voor herverdeling en herplaatsing?

Antwoord:

Het budget beschikbaar voor herverdeling en herplaatsing valt onder de zogeheten thematische faciliteit. Voor deze thematische faciliteit zal 40% van het totale AMF-budget beschikbaar zijn. Vanuit de thematische faciliteit worden de volgende onderdelen gefinancierd:

  • a) specifieke acties;

  • b) acties van de Unie;

  • c) noodhulp;

  • d) hervestiging;

  • e) steun aan de lidstaten bij hun inspanningen op het gebied van solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid; en

  • f) het Europees Migratienetwerk.

De financiële middelen voor de thematische faciliteit zullen ook worden gebruikt voor ondersteuning van technische bijstand op initiatief van de Commissie (zie ook artikel 8 en 9 van het AMF-voorstel). Hoeveel geld er specifiek naar herverdeling en herplaatsing zal gaan kan op dit moment nog niet worden aangegeven.

48

[22 112, nr. 2672]: Waarom wordt de extra 10% van de middelen die beschikbaar zijn voor de lidstaten al toegekend nadat zij 10% van de aanvankelijke 50% hebben gedeclareerd?

Antwoord:

De betreffende extra 10% die op basis van een verdeelsleutel gereserveerd is voor toekenning aan de lidstaten na de Midterm Review, dus halverwege de looptijd van de volgende MFK-periode in 2024, is nog niet toegekend aan de lidstaten. Lidstaten krijgen hun deel van de extra 10% alleen toegekend als ze ten tijde van de Midterm Review 10% van de middelen uit hun nationale programma hebben gerealiseerd en gedeclareerd. De Commissie heeft hiermee een stimulans willen creëren voor lidstaten om tijdig met de implementatie van hun nationale programma te beginnen.

49

[22 112, nr. 2672]: Welke voorwaarden stelt Nederland aan de 40% die door de Europese Commissie zelf wordt uitgegeven en welke vragen heeft Nederland hierop voordat zij een standpunt inneemt?

Antwoord:

Nederland heeft, zoals meerdere andere lidstaten, gevraagd om verduidelijking over de 40% voor de thematische faciliteit. De Europese Commissie heeft toegezegd om hier verdere toelichting op te geven. Aan de hand van de toelichting zal Nederland bezien welke (aanvullende) randvoorwaarden hier gewenst zijn. In de Raadswerkgroep zal Nederland dit onderwerp zo nodig weer ter sprake brengen en aan de hand van de toelichting van de Commissie bezien welke (aanvullende) randvoorwaarden hier gewenst zijn.

50

[22 112, nr. 2672]: Op welke manier zullen lidstaten nog invloed kunnen uitoefenen op 40% van het budget van het AMF dat door de Commissie uitgegeven zal worden?

Antwoord:

De 40% van het budget voor de thematische faciliteit zal worden toebedeeld aan programma's onder direct, gedeeld en indirect beheer. Door middel van het (gedeeld) beheren van een programma kan een lidstaat invloed uitoefenen op een deel van dit budget. Nederland heeft, zoals meerdere andere lidstaten, gevraagd om verduidelijking over de 40% voor de thematische faciliteit. De Europese Commissie heeft toegezegd om hier verdere toelichting op te geven. In de Raadswerkgroep zal Nederland dit onderwerp zo nodig weer ter sprake brengen en aan de hand van de toelichting van de Commissie bezien welke (aanvullende) randvoorwaarden hier gewenst zijn.

51

[22 112, nr. 2672]: Kunt u een overzicht geven van alle verschillende fondsen en budgetten die voor migratie worden gebruikt binnen de EU?

Antwoord:

Naast de fondsen uit de nieuwe begrotingscategorie 4 die in het teken van migratie en grensbewaking staan wordt een deel van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) uit de nieuwe begrotingscategorie 6 aangewend voor de externe kant van migratie. Op indirecte wijze draagt een deel van het Internal Security fund uit de nieuwe begrotingscategorie 5 ook bij waar het veiligheidsgerelateerde aspecten betreft. Hetzelfde geldt voor een deel van het European Social Fund+ uit de nieuwe begrotingscategorie 2 waar het de lange termijn integratiedoeleinden betreft.

52

[22 112, nr. 2672]: Wat is de toegevoegde waarde van specifiek het AMF waar andere fondsen niet in kunnen voorzien?

Antwoord:

Het AMF is het enige fonds dat specifiek voorziet in de ondersteuning van lidstaten om verplichtingen te vervullen jegens degenen die internationale bescherming behoeven en in de bevordering van de terugkeer van degenen die geen recht hebben om te blijven. Het AMF voorziet daarnaast in de ondersteuning van oplossingen die irreguliere en ongecontroleerde migratie vervangt door veilige en goed beheerde alternatieven.

53

[22 112, nr. 2672]: Waarom wordt de proportionaliteit als positief beoordeeld terwijl Nederland aangeeft nog geen standpunt te kunnen innemen over de besteding van 40% van het budget? (p. 5)

Antwoord:

Gezien de fluctuaties in migratiestromen gedurende de afgelopen jaren ziet Nederland het als een positieve ontwikkeling dat de Europese Commissie een AMF-voorstel heeft gedaan waarin flexibiliteit centraal staat. Op deze manier kunnen middelen worden ingezet daar waar dat het meest nodig is en het effectief zal zijn. Niettemin heeft Nederland, zoals meerdere andere lidstaten, gevraagd om verduidelijking over de 40% voor de thematische faciliteit. De Europese Commissie heeft toegezegd om hier verdere toelichting op te geven.

54

[22 112, nr. 2672]: Acht het kabinet de resultaatsindicatoren nu voldoende?

Antwoord:

Ja, de resultaatsindicatoren zoals benoemd in Annex VIII van het voorstel voor het AMF acht het kabinet voldoende.

55

[22 112, nr. 2672]: Hoe gaat het AMF precies functioneren als voor 40% van het budget geldt dat de Europese Commissie bepaalt hoe het geld besteed wordt terwijl de uitvoering en handhaving onder de taken van lidstaten valt?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij onder andere de vragen 49, 50 en 53 heeft Nederland samen met andere lidstaten vragen gesteld over de toedeling van de 40% van het budget via de thematische faciliteit. De Commissie heeft toegezegd hier een verdere toelichting op te geven.

56

[22 112, nr. 2672]: Hoe wordt ervoor gezorgd dat de lidstaten die op deze manier verantwoordelijk worden gemaakt hun taken goed uitvoeren?

Antwoord:

De verantwoordingseisen worden in de basis vastgelegd in verordeningen. Als er sprake is van gedeeld beheer vallen de uitvoering en handhaving grotendeels onder de taken van de lidstaten. Voor het gedeelte dat in gedeeld beheer wordt uitgevoerd dragen de lidstaten de verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen binnen Europese wetgevingskaders en dienen hiertoe een gedegen beheers- en controlesysteem vast te stellen en te hanteren. In het geval van direct of indirect beheer worden door de Europese Commissie nadere voorwaarden opgesteld, vaak in de vorm van subsidieovereenkomsten.

57

[22 112, nr. 2672]: Wordt geld dat naar het AMF gaat bestempeld als ODA-middelen? Zo ja, welk deel en hoe wordt gegarandeerd dat dit ook daadwerkelijk ontwikkelingssamenwerking is?

Antwoord:

Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre uit het AMF programma’s zullen worden gefinancierd, die op basis van de OESO/DAC-criteria als ODA bestempeld kunnen worden.

58

[22 112, nr. 2672]: Hoeveel geld zal worden besteedt aan het creëren van veilige en legale vluchtroutes?

Antwoord:

De hoeveelheid middelen beschikbaar per lidstaat zal blijken uit de verdeelsleutel (zie vraag 40) waarvoor de berekeningen tot op heden niet gemaakt kunnen worden. Vervolgens zal het aan de individuele lidstaat zijn om een nationaal programma op te stellen en te prioriteren tussen de verschillende pijlers.

59

[22 112, nr. 2672]: Op welke manier worden die ondersteund binnen het AMF?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 58.

60

[22 112, nr. 2672]: Uit welke Nederlandse begroting worden de middelen voor het AMF betaald?

Antwoord:

De Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

61

[22 112, nr. 2674]: Waarom is een apart instrument voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) nodig?

Antwoord:

Ook in het huidige MFK is sprake van een apart instrument voor grensbeheer en visa, te weten het Interne Veiligheidsfonds Grenzen als onderdeel van het Interne Veiligheidsfonds (ISF). Het nieuwe Geïntegreerd Grensbeheer Fonds is de opvolger van dit fonds. De Europese Commissie heeft, net als in de vorige MFKs, gekozen voor een apart fonds voor geïntegreerd grensbeheer. Het nieuwe IBM-fonds past bij het streven naar beter en meer geïntegreerd beheer van de buitengrenzen. Wel is het zo dat dit fonds moet worden uitgevoerd in synergie met gerelateerde fondsen zoals het Asiel- en Migratiefonds en het Interne Veiligheidsfonds.

62

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel werd eerder aan grensbeheer besteed via de verschillende fondsen?

Antwoord:

De definitieve EU-bijdrage over de periode 2007–2013 (Europees Buitengrenzenfonds, EBF) bedroeg 21,5 miljoen EUR en voor de huidige periode 2014–2020 (ISF-Grenzen) is op het moment van schrijven een EU-bijdrage van 34,1 miljoen EUR gereserveerd.

63

[22 112, nr. 2674]: Wordt ook nog geld uit andere fondsen aan grensbeheer besteed? Zo ja, hoeveel en uit welke fondsen precies?

Antwoord:

Het Geïntegreerd Grensbeheer Fonds is het enige fonds dat middelen beschikbaar stelt voor grensbeheer. Wel is het zo dat het fonds opereert in synergie met het Asiel en Migratiefonds waar het de bestrijding van illegale immigratie betreft en met het Interne Veiligheidsfonds waar het de interne veiligheid betreft.

64

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel van dat geld wordt als ODA-middelen bestempeld?

Antwoord:

De financiële middelen die onder het huidige ISF vallen worden niet als ODA-middelen bestempeld.

65

[22 112, nr. 2674]: Wat is de doelstelling van het instrument voor grensbeheer- en visumbeleid?

Antwoord:

Het fonds beoogt, zoals verwoord in artikel 3 van het voorstel, bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Europese Unie door te zorgen voor een krachtig en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer. Het fonds beoogt tegelijkertijd het vrije verkeer van personen te waarborgen, met volledige inachtneming van de verbintenissen van de Europese Unie op het gebied van grondrechten.

66

[22 112, nr. 2674]: Welke verschillende zaken zullen uit het instrument voor grensbeheer- en visumbeleid worden betaald?

Antwoord:

Het is aan de lidstaten om in hun nationale programma’s te bepalen waaraan de middelen worden uitgegeven, zolang dit binnen de kaders en doelstellingen van het IBMF valt.

67

[22 112, nr. 2674]: Waarom krijgt elke lidstaat als basisallocatie 5 miljoen euro terwijl niet elke lidstaat een buitengrens bewaakt?

Antwoord:

Er zijn geen lidstaten die geen enkele buitengrens bewaken. Buitengrenzen kunnen landgrenzen, zeegrenzen of luchtgrenzen zijn. Daarnaast ondersteunt het fonds ook het gemeenschappelijk visumbeleid.

68

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel extra middelen krijgen landen als Griekenland, Italië en Spanje waarvan verwacht wordt dat zij de grens met de middellandse zee bewaken?

Antwoord:

Het antwoord hierop zal afhangen van de uiteindelijke bedragen die aan het MFK als geheel en aan dit specifieke fonds worden gealloceerd. De middelen worden vervolgens verdeeld op basis van een wegingssysteem, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met het type grens (land, zee of lucht), het aantal kilometers grens, de werklast aan de grens, het aantal consulaten en de werklast op die consulaten. Door deze weging zullen lidstaten met lange grenzen en een relatief hoge werklast naar verwachting meer middelen ter beschikking krijgen.

69

[22 112, nr. 2674]: Welke eisen worden aan de lidstaten gesteld ten aanzien van het internationaal recht, mensenrechten en het zeerecht dat stelt dat een schip in nood naar de dichtstbijzijnde haven moet?

Antwoord:

Op basis van het internationaal recht hebben alle schepen een plicht om hulp te verlenen aan eenieder die zij op zee in levensgevaar aantreffen. Een schip moet drenkelingen dat het heeft opgepikt afzetten op een veilige plaats (place of safety). Het land in wiens opsporings- en reddingsgebied (search and rescue-gebied) een drenkeling is opgepikt heeft de primaire verantwoordelijkheid om samen met andere staten te zorgen dat een veilige plaats (in de praktijk: ander schip of haven) wordt gevonden waarbij het schip niet te ver van zijn route hoeft af te wijken. Dit is niet per definitie een haven in het land in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling is opgepikt. Bij het aanwijzen van een veilige plaats dienen betrokken staten de mensenrechten in acht te nemen.

70

[22 112, nr. 2674]: Hoe wordt hierop gehandhaafd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 82.

71

[22 112, nr. 2674]: Waarom wordt de extra 10% van de middelen die beschikbaar zijn voor de lidstaten al toegekend nadat zij 10% van de aanvankelijke 50% hebben gedeclareerd?

Antwoord:

De desbetreffende 10% van de EU bijdrage wordt halverwege de volgende periode in 2024 toegekend als onderdeel van de verplichte tussentijdse evaluatie van de fondsen. Om hiervoor in aanmerking te komen moet 10% van de initiële EU bijdrage van 50% gerealiseerd en gedeclareerd zijn.

72

[22 112, nr. 2674]: Waarom blijven IMBF, Frontex en EU-Lisa gescheiden?

Antwoord:

Voor EU-agentschappen zijn er aparte oprichtingsbesluiten die de juridische grondslag bieden voor de uitvoering van ieders taken. Het MFK deelt de agentschappen de financiële middelen toe.

73

[22 112, nr. 2674]: Welke voorwaarden aan monitoring, resultaat en controle stelt het kabinet ten aanzien van het IMBF?

Antwoord:

Het IMBF wordt uitgevoerd in gedeeld beheer met de Europese Commissie. Op Europees niveau worden de vereisten voor het controle- en beheerssysteem vastgelegd in verordeningen. Op nationaal niveau zullen de voorwaarden voor de subsidieverlening naar alle waarschijnlijkheid en conform de huidige periode worden vastgelegd in een subsidieregeling.

74

[22 112, nr. 2674]: Hoe wordt naleving van de mensenrechten gemonitord en gecontroleerd?

Antwoord:

De naleving van de mensenrechten wordt in algemene zin gemonitord door het EU-Grondrechtenagentschap. In individuele gevallen worden mensenrechten beschermd door de rechtsbescherming op nationaal en internationaal niveau.

75

[22 112, nr. 2674]: Welke middelen heeft het kabinet om in te zetten indien mensenrechten worden geschonden door andere lidstaten of door directe uitwerking van de besteding van het geld?

Antwoord:

Wanneer fondsen verkeerd worden besteed is het in eerste instantie aan de Europese Commissie om op te treden. De middelen die lidstaten ter beschikking staan om andere lidstaten aan te spreken op de schending van mensenrechten zijn in het uiterste geval een gang naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met een interstatelijke klacht. Van deze mogelijkheid wordt terughoudend gebruik gemaakt. Lidstaten kunnen bij niet-naleving van Europese regelgeving door een andere lidstaat ook de Commissie verzoeken een inbreukprocedure op te starten. Bij het Hof van Justitie van de EU hebben lidstaten de mogelijkheid te interveniëren in procedures tegen een lidstaat waarin de mensenrechten worden geschonden.

76

[22 112, nr. 2674]: Op welke manieren krijgt de Europese Commissie of een andere lidstaat meer invloed op het handelen van de Nederlandse Marechaussee indien zij projecten uitvoeren met geld uit het IMBF?

Antwoord:

Het handelen van de Koninklijke Marechaussee is ingekaderd door relevante wetgeving, zoals de Schengen Grens Code, de Vreemdelingenwet en de Politiewet. Het IBMF heeft hier geen invloed op. Wel is het zo dat indien een Nederlandse overheidsorganisatie een beroep wil doen op de middelen uit het IBMF, voldaan moet worden aan de voorwaarden die het fonds stelt. Dit zijn met name voorwaarden die de administratie betreffen en voorwaarden die bedoeld zijn om zeker te stellen dat bestedingen bijdragen aan de doelstellingen van het fonds.

77

[22 112, nr. 2674]: Wat zijn de specifieke doelstellingen uit het IMBF?

Antwoord:

In het kader van de algemene doelstelling draagt het fonds bij aan twee specifieke doelstellingen, zoals beschreven in artikel 3 van het voorstel:

  • a) Het ondersteunen van de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees geïntegreerd grensbeheer door de Europese grens- en kustwacht, als gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer, teneinde legale grensoverschrijdingen te vergemakkelijken, irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit te voorkomen en op te sporen, en migratiestromen doeltreffend te beheren;

  • b) Het ondersteunen van het gemeenschappelijk visumbeleid om legaal reizen te vergemakkelijken en risico’s uit migratie- en veiligheidsoogpunt te voorkomen.

78

[22 112, nr. 2674]: Waarom worden bij het interne veiligheidsfonds wél minimumpercentages genoemd die aan de verschillende doelstellingen moeten worden besteed?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 79.

79

[22 112, nr. 2674]: Is flexibiliteit daar niet nodig?

Antwoord:

In het voorstel voor het Fonds voor interne veiligheid zijn geen minimumpercentages opgenomen die aan de verschillende doelstellingen moeten worden besteed.

80

[22 112, nr. 2674]: Hoe zullen de 10.000 extra grenswachten geworven worden?

Antwoord:

De Commissie heeft in de toelichting bij het IBMF voorstel aangekondigd dat zij de operationele capaciteit van de Europese Grens en Kustwacht wil opschalen met 10.000 extra grenswachters. Het IBMF voorstel zelf voorziet hier echter niet in. De Commissie heeft aangekondigd met een voorstel voor wijziging van de Europese Grens en Kustwacht Verordening te komen. Naar verwachting zal de Commissie hierin invulling geven aan haar plannen.

81

[22 112, nr. 2674]: Onder wiens verantwoordelijkheid vallen zij?

Antwoord:

Voor een antwoord moet het voorstel van de Commissie tot wijziging van de Europese Grens en Kustwacht Verordening worden afgewacht. Onder de huidige verordening geldt dat een grenswachter werkt onder instructie van de ontvangende lidstaat, maar altijd handelt onder verantwoordelijkheid van de zendende lidstaat.

82

[22 112, nr. 2674]: Bij wie kunnen slachtoffers van eventuele misdragingen of mensenrechtenschendingen terecht?

Antwoord:

De mensenrechten worden op nationaal niveau (bijvoorbeeld door grondwettelijke bepalingen) en internationaal niveau (door mensenrechtenverdragen) beschermd. Rechtzoekenden kunnen daarom een beroep doen op mensenrechtenverdragen, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Rechtzoekenden kunnen in eerste instantie naar de nationale rechter stappen. Daarbij is een beroep op het Europees of internationaal recht ook een mogelijkheid. Er zijn ook verschillende mogelijkheden voor rechtzoekenden om op internationaal niveau een klacht in te dienen over schendingen van mensenrechten, zoals de individuele klachtenprocedures onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ook kunnen rechtzoekenden het EU-Grondrechtenhandvest inroepen voor situaties die onder het EU-recht vallen.

83

[22 112, nr. 2674]: Is voorzien in een opschortingsmechanisme in het geval de uitwerking van de geïntensiveerde grensbewaking in strijd is met de mensenrechten?

Antwoord:

Het fonds ondersteunt lidstaten bij de uitvoering van hun taken die voortvloeien uit Europese regelgeving waarin waarborgen ten aanzien van de bescherming van fundamentele rechten zijn opgenomen. De Commissie heeft in de toelichting bij het voorstel aangegeven nauwgezet te zullen monitoren dat lidstaten hun verplichtingen naleven.

84

[22 112, nr. 2674]: Wat rechtvaardigt een stijging van 241% van het budget voor het IMBF?

Antwoord:

De Commissie wijst erop dat een effectieve bewaking van de buitengrenzen cruciaal is om migratiestromen te beheren en de veiligheid te waarborgen, en daarmee een voorwaarde voor het in stand houden van de Schengenruimte zonder binnengrenscontroles. De voorgestelde stijging van het budget relateert de Commissie aan de toegenomen uitdagingen op het gebied van migratie en veiligheid. Voor de inzet van het kabinet op migratie binnen MFK, waaronder grensbeheer, zie het antwoord op vraag 44.

85

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel stijgen de uitgaven van Nederland hieraan?

Antwoord:

De uitgaven onder het toekomstig MFK worden gefinancierd op basis van het overeen te komen Eigen Middelen Besluit, dat de basis vormt voor nationale afdrachten. De Nederlandse afdrachten zien op de EU-begroting als geheel, niet op specifieke programma’s.

86

[22 112, nr. 2674]: Wat rechtvaardigt een stijging van 344% van het budget voor Frontex en EU-LISA?

Antwoord:

De Commissie wijst erop dat voor beide agentschappen de rechtsbasis gewijzigd is gedurende de looptijd van het huidige MFK. De huidige Europese Grens en Kustwacht is opgericht in 2016, en het mandaat voor EU-LISA is aangepast in 2018. Beide agentschappen hebben met deze nieuwe mandaten extra taken gekregen. Voor de inzet van het Kabinet op migratie binnen MFK, zie het antwoord op vraag 44.

87

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel stijgen de uitgaven van Nederland hieraan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 85.

88

[22 112, nr. 2674]: Zal het kabinet voor of tegen het zesmaal per jaar rapporteren pleiten?

Antwoord:

In de Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020 is vastgelegd dat subsidieontvangers jaarlijks een rapportage moeten indienen. Dit is in lijn met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking die betrekking hebben op het onder ministeriële verantwoordelijkheid verstrekken van subsidies als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht en komt voort uit de wens tot verlaging van de administratieve lasten. Het zes keer per jaar opvragen van informatie ten behoeve van door de lidstaat in te dienen rapportages aan de Europese Commissie lijkt niet te stroken met de nationale afspraken die hier eerder over zijn gemaakt. Evenmin spoort dit met het streven van de Europese Commissie zelf om tot lastenverlichting te komen. Om deze redenen wordt het door de Verantwoordelijke Autoriteit van AMIF en ISF op het eerste gezicht als ongewenst beschouwd. Het is echter nog niet duidelijk hoe de Commissie invulling wenst te geven aan deze rapportageverplichting. Dit behoeft eerst opheldering.

89

[22 112, nr. 2674]: Uit welke Nederlandse begroting worden de middelen voor het IMBF betaald?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 60.

90

[22 112, nr. 2674]: Uit welke Nederlandse begroting worden de middelen voor Frontex betaald?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 60.

91

[22 112, nr. 2674]: Uit welke Nederlandse begroting worden de middelen voor EU-LISA betaald?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 60.

92

[22 112, nr. 2643]: Op welke manier wordt met het MFK het belang van justitiële samenwerking en de rechtsstaat gediend?

Antwoord:

Lidstaten kunnen dankzij de projecten in het kader van het MFK hun justitiële capaciteit versterken door samenwerking met andere lidstaten en kunnen mede daardoor hun rechtsstatelijke karakter verbeteren.

93

[22 112, nr. 2643]: Hoe wordt in het bijzonder de effectiviteit van nationale rechtsstelsels en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen verbeterd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 79.

94

[22 112, nr. 2643]: Wat betekent dit concreet voor landen als Polen?

Antwoord:

De genoemde doeleinden van het Justitie programma, zoals vervat in artikel 3 van het voorstel, laten open op welke wijze een lidstaat die kan bereiken. Een voorbeeld van een manier is het ondersteunen en bevorderen van de opleiding van rechters. Dat betekent dat ook Polen desgewenst zijn opleidingen voor rechters kan verbeteren, mede gericht op versterking van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur binnen de EU (zie artikel 3, lid 2, onder b).

95

[22 112, nr. 2643]:Wat wordt bedoeld als wordt gesproken over het belang van opleiding om tot een gemeenschappelijke juridische, gerechtelijke en rechtsstatelijke cultuur te komen? Welke gevolgen heeft dit voor landen?

Antwoord:

Daarmee bedoelt de Commissie dat opleiding kan bijdragen aan het creëren van gemeenschappelijke opvattingen over EU-rechtsinstrumenten, onder andere op het gebied van opsporing en vervolging. Dit moet een groter onderling vertrouwen tussen lidstaten bewerkstelligen.

96

[22 112, nr. 2643]: Hoe wordt nu precies gecontroleerd of gefinancierde projecten daadwerkelijk toegevoegde waarde creëren op EU-niveau?

Antwoord:

In het kader van de beoordeling van de aanvragen door de Europese Commissie is de toegevoegde waarde een belangrijk criterium voor toewijzing van projectvoorstellen. Deze toets vindt plaats bij de beoordeling van de aanvragen door de evaluatoren van de Commissie op basis van vooraf gestelde criteria aan de hand van een puntenscore. Bij selectie en uitvoer van de projecten wordt na de eindrapportage getoetst of de doelstellingen zijn behaald. Indien dat niet het geval is, kan dat van invloed zijn op de uiteindelijk toegewezen subsidie.

97

[22 112, nr. 2643]: Hoe kan hierop worden gehandhaafd?

Antwoord:

Het is aan de Commissie om op de deugdelijke uitvoering van de projecten toe te zien, de oplevering te controleren en, mocht in de praktijk blijken dat aan het criterium niet wordt voldaan, maatregelen te treffen.

98

[22 112, nr. 2643]: Is het mogelijk om in het MFK te laten opnemen dat, los van het Europees Openbaar Ministerie, van frauderende landen de subsidie wordt afgepakt in plaats van dat hun de mogelijkheid wordt geboden om het geld ergens anders voor te gebruiken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Door middel van het rechtsstatelijkheidsvoorstel beoogt de Europese Commissie met een nieuw mechanisme te voorzien in de bescherming van de EU-begroting tegen financiële risico’s als gevolg van tekortkomingen van de rechtsstaat. De Commissie koppelt daarbij het nemen van maatregelen uitdrukkelijk aan de goede besteding en financieel management van EU-gelden, waaronder ook het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude en corruptie. Het kabinet is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen.

99

[22 112, nr. 2642]: Welke financiële risico’s kunnen er ontstaan als gevolg van tekortkomingen in de rechtsstaat?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 101.

100

[22 112, nr. 2642]: Zijn deze reeds eerder voorgevallen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 101.

101

[22 112, nr. 2642]: Zijn dergelijke risico’s denkbaar in het geval van Polen? Kan het antwoord worden toegelicht?

Antwoord:

De conceptverordening stelt dat als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, dit de financiële belangen van de Unie ernstig kan schaden. De begroting van de Unie moet worden uitgevoerd volgens het beginsel van goed financieel beheer. Het naar de mening van het kabinet terechte uitgangspunt van de conceptverordening is dat goed financieel beheer alleen verzekerd is als nationale overheden handelen conform het recht, optreden tegen schendingen van het recht en controle op overheden mogelijk is door de rechterlijke macht. Handhavende autoriteiten moeten effectief kunnen onderzoeken en vervolgen waar mogelijk financiële belangen van de Unie geschaad kunnen worden. Te denken valt aan onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot fraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van haar begroting. De aanleiding voor deze koppeling is dat dergelijke tekortkomingen in de nationale controlemechanismen in alle lidstaten denkbaar zijn gebleken.

102

[22 112, nr. 2642]: Is reeds met Groot-Brittannië gesproken over de gevolgen van de Brexit voor de justitiële samenwerking binnen de EU? Zo nee, gebeurt dat nog? Zo ja, wat waren de uitkomsten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 103.

103

[22 112, nr. 2642]: Hoe wordt daar rekening mee gehouden?

Antwoord:

Bij de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) over de terugtrekking van het VK uit de EU treedt de Europese Commissie op als hoofdonderhandelaar namens de EU27. Naast onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord wordt ook gesproken over de invulling van een politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK die het terugtrekkingsakkoord zal vergezellen. Een breed palet aan onderwerpen komt daarbij aan bod, waaronder ook de toekomstige justitiële samenwerking met het VK. Voornoemde onderhandelingen, waarbij het principe geldt dat «nothing is agreed until all is agreed», zijn nog steeds gaande.

Nederlandse overheden bereiden zich voor op het vertrek van het VK uit de EU, inclusief de mogelijkheid dat het VK de EU verlaat zonder terugtrekkingsakkoord en zonder politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen (een «cliff edge»). Zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstukken II 2017/18, 23 987, nr. 208) zullen in dat geval de bestaande EU-wetgeving en -instrumenten voor samenwerking op het gebied van politie en justitie in relatie tot het VK vervallen. Kortheidshalve verwijs ik u voor de voorbereidingen op het vertrek van het VK uit de EU (preparedness), inclusief de mogelijkheid dat het VK de EU verlaat zonder een terugtrekkingsakkoord (contingency planning) op deze en andere terreinen naar de bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 18 september 2018.

104

[22 112, nr. 2642]: Leidt het MFK op welke manier dan ook tot een nieuwe overdracht van soevereiniteit op justitieel gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke gebieden en waarom?

Antwoord:

Het MFK leidt niet tot een overdracht van soevereiniteit op justitieel gebied. De programma’s worden uitgevoerd op basis van de specifieke bepalingen zoals neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat in de rechtsbasis voorziet voor de programma’s.

105

Wanneer en hoe wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over voortgang van de MFK-onderhandelingen? Zal dit maandelijks zijn? Zal dit alle verordeningen betreffen?

Antwoord:

Het kabinet zal de Kamer regulier op de hoogte houden van de voortgang in de MFK-onderhandelingen. De onderhandelingen over het integrale MFK-voorstel worden gevoerd in de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad. Het ligt in de verwachting dat het MFK vrijwel steeds op de maandelijkse besprekingen van de RAZ zal worden geagendeerd. Voorafgaand en na genoemde besprekingen zal het kabinet de Kamer informeren via de geëigende informatievoorzieningprocedures. Hetzelfde geldt voor de besprekingen in de verschillende raadsformaties over de deelvoorstellen.

106

Wordt de uiteindelijke overeenkomst, voordat het kabinet in zal stemmen met het nieuwe MFK, aan de Tweede Kamer voorgelegd zodat er nog een debat kan plaatsvinden?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 105. De komende periode zal het MFK worden besproken in de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad. De Europese Raad zal t.z.t. in conclusies de positie van de Raad vaststellen, daarna zal het EP zich over het MFK zich over het nieuwe MFK uitspreken (goedkeuring). Na stemming door het EP zal de Raad het nieuwe MFK vaststellen. Voorafgaand aan besprekingen in elke bijeenkomst van de (Europese) Raad zal het kabinet de Kamer via de geëigende informatievoorzieningprocedures (zoals geannoteerde agenda, algemeen overleg c.q. plenaire debat) informeren over de onderhandelingsinzet.

107

Wat is de algemene visie van het kabinet op de Europese procedure waarop het MFK wordt vastgesteld? Is dit aan vernieuwing toe? Is het democratisch genoeg?

Antwoord:

Voor het gehele onderhandelingsproces geldt een uitvoerige procedure die erop toeziet dat alle partijen adequaat zijn betrokken. De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure een verordening tot bepaling van het MFK vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden. Voor het Eigen Middelen Besluit geldt dat het EP adviesrecht heeft. Bovendien dienen alle nationale parlementen het EMB goed te keuren. Besluitvorming in de Raad over het MFK en EMB is op basis van unanimiteit. Elke lidstaat kent zijn eigen procedures waar het gaat om het betrekken van de nationale parlementen in de voorbereidingen van bijeenkomsten van de Raad. Vervolgens geldt voor de jaarlijkse begrotingen en de deelvoorstellen, waarvoor het MFK het kader vaststelt, meerderheidsbesluitvorming in de Raad en is het EP medewetgever. Het kabinet acht dit een goede procedure die zowel in goede besluitvorming als in democratische controle voorziet.

108

Kan het kabinet de wijziging in begrotingsstructuur tussen het oude en nieuwe MFK toelichten?

Antwoord:

Met de nieuwe structuur beoogt de Europese Commissie het toekomstig MFK meer transparant, coherent en simpel te maken. Het nieuwe MFK kent daarom nieuwe begrotingscategoriën en clusters, verdere stroomlijning en een reductie van het aantal programma’s, zoals toegelicht in de kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel.

109

Op welke manier verstevigt dit MFK-voorstel de resultaatgerichtheid van de besteding van EU-gelden?

Antwoord:

Een duidelijke structuur maakt de uitgaven vanuit de EU-begroting inzichtelijker. Dit moet het meten van de resultaten en evalueren van de Europese uitgaven vergemakkelijken. De verdere stroomlijning, o.a. door het samenvoegen van programma’s en integratie van het Europees Ontwikkelingsfonds, moet daarnaast het risico op overlap verkleinen en coherentie in beleid en programma’s vergroten. Dit tezamen met o.a. verbeterde beleidsdoelstellingen en prestatie-indicatoren voor Europese fondsen moet de resultaatgerichtheid ten goede komen.

110

Welke voorstellen zetten specifiek stappen in de richting van vergroening?

Antwoord:

De Commissie stelt vergroening, als onderdeel van klimaat en verduurzaming, als een horizontale uitdaging die daarom geïntegreerd moet worden in de gehele EU-begroting. Voor het komende MFK wordt voorgesteld dat 25 procent van de uitgaven klimaat gerelateerd dienen te zijn. Naast de continuering van het LIFE- programma dat specifiek toeziet op verbetering van de leefomgeving en klimaat beoogt de Commissie in de programma’s meer nadruk te leggen op klimaat en verduurzaming. Dit geldt o.a. voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, versterkte synergiën met het Cohesiebeleid en verschillende instrumenten onder de eerste begrotingscategorie van het MFK t.b.v. de interne markt en innovatie. Voor het kabinet is een steviger reflectie van klimaat en verduurzaming één van de prioriteiten voor een modern en toekomstbestendig MFK.

111

Hoeveel geld komt er bij voor innovatie en onderzoek?

Antwoord

Voor het MFK 2021–2027 stelt de Commissie voor het nieuwe Horizon-programma een budget van 94,1 miljard EUR (lopende prijzen) voor. Dit is inclusief de 10 miljard EUR die specifiek voor onderzoek en innovatie op thema’s onder het GLB is geoormerkt. In het huidige MFK is dat 72,4 miljard EUR (lopende prijzen).Ten opzichte van de huidige periode stelt de Commissie voor het Horizon-programma een nominale stijging voor van 30%. Hierbij is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van de EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de omvang van het programma. Daarnaast geldt dat de Commissie beoogt ook in andere programma’s, waaronder het Cohesiebeleid, een grotere nadruk op innovatie te leggen. Een steviger reflectie van onderzoek en innovatie is één van de prioriteiten van het kabinet voor een modern en toekomstbestendig MFK.

112

Hoe ontwikkelt de grootte van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zich in het nieuwe MFK?

Antwoord:

De externe inzet van de EU wordt onder het huidige MFK gefinancierd vanuit begrotingscategorie 4: Global Europe. Voor de externe inspanningen van de EU is voor 2014–2020 94,5 miljard EUR beschikbaar (64 miljard EUR onder de begroting plus 30,5 miljard EUR voor het Europees Ontwikkelingsfonds dat buiten de EU-begroting staat). Op basis van informatie over 2014–2017 bedraagt circa 94 procent van de externe uitgaven van de EU ODA-uitgaven. Wanneer dit percentage wordt doorgetrokken naar het hele MFK houdt dit in dat er voor de periode 2014–2020 ca. 89 miljard EUR ODA beschikbaar is.

Voor het volgend MFK stelt de Commissie voor de externe inzet van de EU, nieuwe begrotingscategorie 6, 123 miljard EUR voor. Hieronder valt onder andere het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI), het humanitaire budget en het Pre-Accessie instrument. Naar verwachting zal het percentage dat hiervan naar ODA gaat vergelijkbaar zijn met het huidige aandeel. Ten aanzien van het NDICI stelt de Commissie voor dat dit instrument tenminste 92% ODA-uitgaven omvat. Voor de totale externe inzet zou dit in de periode 2021–2027 neerkomen op circa 113 miljard EUR.

113

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan aangegeven worden hoeveel FTE bij het kernministerie van Buitenlandse Zaken werken aan het MFK?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het verantwoordelijke ministerie voor de coördinatie van de MFK onderhandelingen. Binnen de directie voor Europese Integratie zijn 4 FTE volledig vrijgemaakt voor de MFK-coördinatie. Binnen deze directie wordt daar bovenop ook capaciteit van beleidsmedewerkers op andere EU-dossiers en het management ingezet om een integrale MFK-coördinatie te waarborgen. Ook wordt nauw samengewerkt met dossierhouders die verantwoordelijk zijn voor begrotingszaken. Daarnaast is BZ als vakdepartement beleidsinhoudelijk verantwoordelijk voor het Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB) en het beleid op het externe optreden en gerelateerde instrumentarium van de EU. Deze FTE zijn hierin niet meegenomen.

114

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn er genoeg FTE bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken om alles over het MFK goed te beoordelen?

Antwoord:

Ja. De coördinatie en behartiging van de Nederlandse onderhandelingsinzet op het MFK-dossier wordt daarnaast in belangrijke mate vormgegeven door nauwe interdepartementale samenwerking met het Ministerie van Financiën, Algemene Zaken, de betrokken vakdepartementen en de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU.

115

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoeveel FTE werken er op het Ministerie van Financiën aan het MFK?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor bepaalde beleidsinhoudelijke onderwerpen van het MFK, waaronder de eigen middelen, de ramingen en het effect op de jaarbegroting. Binnen de directie voor Buitenlandse Financiële Betrekkingen zijn 5 FTE grotendeels vrijgemaakt voor het MFK. Daarbij geldt dat binnen deze directie ook capaciteit van beleidsmedewerkers op andere EU-dossiers en het management wordt ingezet om een goede beoordeling van het MFK te waarborgen. Ook wordt samengewerkt met andere directies binnen het Ministerie van Financiën.

116

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn er genoeg FTE bij het Ministerie van Financiën om alles over het MFK goed te beoordelen?

Antwoord:

Ja.

117

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk ministerie coördineert het MFK?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hoofdverantwoordelijk voor de coördinatie van het MFK-dossier. Hierbij werkt het nauw samen met het Ministerie van Financiën, hoofdverantwoordelijk voor het Eigen Middelen Besluit en de Europese jaarbegroting.

118

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Is er voldoende coördinatie tussen de ministeries?

Antwoord:

Ja. Gegeven de reikwijdte van het MFK is nauwe samenwerking met het Ministerie van Financiën, Algemene Zaken en de vakdepartementen onontbeerlijk. Zowel op werkniveau, hoogambtelijk als op politiek niveau vindt nauwe coördinatie plaats. Dit geldt voor het gehele onderhandelingsproces.

119

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn er verschillende inzichten ten aanzien van de Horizon 2020?

Antwoord:

Nee. De kabinetsinzet voor het toekomstige Horizonprogramma is uiteengezet in het BNC-fiche (22112–20, nr. 2648).

120

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Neemt elk ministerie een eigen standpunt in ten aanzien van het MFK?

Antwoord:

Nee. De kabinetsinzet zoals vervat in de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel is het uitgangspunt voor het hele kabinet en stelt zo het kader voor zowel de horizontale MFK-onderhandelingen als de onderhandelingen op de verschillende deelterreinen. De kabinetsinzet op de verschillende deelterreinen is verder uitgewerkt en neergelegd in de afzonderlijke BNC-fiches over de onderliggende sectorverordeningen.

121

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Participeren Nederlandse ambtenaren in alle deelraden over het MFK?

Antwoord:

Ja. Nederlandse ambtenaren vertegenwoordigen Nederland en daarmee de Nederlandse MFK-inzet zowel in de horizontale werkgroep voor het MFK als in de verschillende werkgroepen waar de onderliggende sectorverordeningen worden behandeld.

122

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoeveel draagt Zwitserland mee aan MFK (per hoofd van de bevolking)?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft de bijdrage van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland aan de EU weer voor 2014 en 2015.

Bijdragen aan EU (in mln eur)

20141

20151

Noorwegen

705,2

778,4

Zwitserland

331,2

322,4

IJsland

19,1

17,3

Liechtenstein

4,8

4,5

Bron: Bruegel: http://bruegel.org/2016/07/single-market-access-from-outside-the-eu-three-key-prerequisites/, op basis van cijfers van de Europese Commissie.

X Noot
1

De omvang van bijdrages voor 2016 en 2017 is nog niet bekend.

Aangezien het Noorse BNI in 2015 ongeveer 300 miljard EUR bedroeg en het Zwitserse BNI 500 miljard EUR, impliceren bovenstaande cijfers dat Noorwegen relatief circa vier keer zoveel bijdraagt als Zwitserland. Het verschil in bijdrage tussen beide landen is deels verklaarbaar doordat ze in verschillende mate participeren in de EU.

Noorwegen draagt via de EER bij aan Europese cohesie en neemt deel aan enkele EU-programma’s, zoals Horizon2020, Erasmus+, Galileo en Copernicus. Ook draagt Noorwegen bij aan samenwerking met de EU op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en het Interreg initiatief. Zwitserland draagt bij aan Europese cohesie en neemt deel aan enkele EU-programma’s zoals Horizon2020 en Galileo.

123

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoeveel draagt Noorwegen mee aan MFK (per hoofd van de bevolking)?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 122.

124

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Vindt het kabinet dat er voldoende prikkels voor het doelmatig uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Net als de begrotingen van nationale overheden, heeft de EU-begroting beperkte middelen beschikbaar. Om deze reden is het van belang dat zowel de doelmatigheid als doeltreffendheid van EU-middelen gewaarborgd is. Dit houdt in dat maximale Europese toegevoegde waarde wordt gecreëerd door iedere euro daar uit te geven deze het meeste oplevert. Voorbeelden van maatregelen waarvan het kabinet van mening is dat ze zouden bijdragen aan het realiseren van maximale Europese toegevoegde waarde, zijn het sterker focussen van het Cohesiebeleid op de minst welvarende lidstaten en het behoud van het excellentiecriterium bij het onderzoeks- en innovatiebeleid. Voor een nadere toelichting van het concept Europese toegevoegde waarde, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 137.

Het kabinet is van mening dat het borgen van doelmatigheid en doeltreffendheid vraagt om een regelmatige kritische blik op alle EU-uitgaven. Zoals in het antwoord op vraag 140 wordt toegelicht, is het kabinet om deze reden blij dat de Europese Commissie in aanloop naar de presentatie van de MFK-voorstellen een uitgebreide Spending Review heeft uitgevoerd. Ook is het kabinet van mening dat de jaarlijkse Programmes» Performance Review bijdraagt aan het beoordelen van de doeltreffendheid van de verschillende programma’s.

Daarnaast gelooft het kabinet dat de bestaande en versterkte conditionaliteiten binnen verschillende programma’s een belangrijke rol spelen in de doelmatigheid van de EU-uitgaven. Om deze reden ziet het kabinet de voorgestelde conditionaliteiten op het gebied van structurele hervormingen en rechtsstatelijkheid als een eerste stap. Echter, de effectiviteit van de prikkelwerking die van deze conditionaliteiten uit moet gaan is afhankelijk van de precieze vormgeving van de voorgestelde maatregelen. De kanttekeningen of criteria die het kabinet hierbij van belang acht, worden toegelicht in de antwoorden op vraag 226 en 133.

Ook denkt het kabinet dat de doelmatigheid van de EU-begroting bevorderd kan worden door de begroting en de uitvoering van de programma’s te versimpelen, omdat dit kan bijdragen aan het behalen van synergiën en het verminderen van administratieve lasten. Om deze reden is het kabinet blij dat het aantal programma’s in de MFK-voorstellen flink wordt teruggebracht ten opzichte van het huidige MFK.

125

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom vindt het kabinet dat er voldoende prikkels voor het doelmatig uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

126

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom vindt het kabinet dat er onvoldoende prikkels voor het doelmatig uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

127

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke prikkels zouden toegevoegd moeten worden om het voorstel doelmatiger te maken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

128

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Vindt het kabinet dat er voldoende prikkels voor het doeltreffend uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

129

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom vindt het kabinet dat er voldoende prikkels voor het doeltreffend uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

130

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom vindt het kabinet dat er onvoldoende prikkels voor het doeltreffend uitgeven van geld in het voorstel staan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

131

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke prikkels zouden toegevoegd moeten worden om het voorstel doeltreffender te maken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 124.

132

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe ziet het rechtsstaatcriterium dat geïntroduceerd wordt voor beroep op EU-fondsen er precies uit?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 134.

133

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Gaat het rechtsstaatcriterium dat geïntroduceerd wordt voor beroep op EU-fondsen in de praktijk werken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 134.

134

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom zou het rechtsstaatcriterium dat geïntroduceerd wordt voor beroep op EU-fondsen niet werken?

Antwoord:

De conceptverordening geeft de Commissie de bevoegdheid om gepaste maatregelen voor te stellen aan de Raad wanneer de Commissie redelijke gronden heeft om aan te nemen dat er sprake is van een «algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat» in een lidstaat die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten. Een dergelijke algemene tekortkoming wordt gedefinieerd als een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties met aantasting van de rechtsstaat tot gevolg. Voor de identificatie van dergelijke tekortkomingen kan de Commissie alle relevante informatie in aanmerking nemen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken, zoals de organen van de Raad van Europa en de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak. De inzet van het kabinet is een zo effectief mogelijk mechanisme te creëren. Een definitief oordeel over de effectiviteit van het rechtsstaatcriterium kan pas gemaakt worden als er in de praktijk mee wordt gewerkt.

135

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Bevat het MFK-voorstel een definitie van European Added Value?

Antwoord:

De Commissie licht in het Reflection Paper «Future of EU Finances» van juni 2017 het door de Commissie gehanteerde concept van toegevoegde waarde nader toe. De Commissie koppelt de voorgestelde intensiteit van Europese ondersteuning van public goods of gedeelde waarden aan de mate waarin financiering op Europees niveau effectiever en meer resultaat oplevert dan (enkel) financiering op nationaal of regionaal niveau. Criteria die de Commissie hierbij hanteert zijn o.a.: link met de doelstellingen uit het EU-verdrag, Europese karakter van de public goods, schaalvoordelen, spillover effects, subsidiariteit, voordelen van EU integratie en Europese waarden zoals vrede, democratie en rechtsstatelijkheid.

De Commissie grijpt hierop terug in het MFK-voorstel van 2 mei jl. en noemt o.a. als voorbeeld cutting-edge onderzoeksprojecten die door lidstaten alleen niet kunnen worden ondersteund, de interne markt en digitale economie, strategische investeringen, veiligheid en defensie.

136

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe luidt de definitie van European Added Value, zoals deze in het MFK-voorstel is gegeven?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 135.

137

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Deelt het kabinet de definitie van European Added Value, zoals deze in het MFK-voorstel is gegeven?

Antwoord:

Het kabinet staat een MFK voor dat de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren. Allereerst vraagt dit een sterkere reflectie van nieuwe beleidsprioriteiten die bij uitstek een gezamenlijke benadering vragen: onderzoek en innovatie, migratie, veiligheid en klimaat. Voor het hele MFK geldt dat het zo effectief en efficiënt mogelijk het optimale resultaat moet opleveren. Dit vraagt een sterkere nadruk o.a. terreinen die zich kenmerken door schaalvoordelen, spillover effecten, externe neveneffecten, ondersteuning van de interne markt en versterking van vrede, veiligheid en Europese waarden.

138

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat vindt het kabinet van het voorstel dat overschotten op de begroting in Brussel blijven?

Antwoord:

De Commissie stelt voor dat onbenutte marge onder het vastleggingenplafond in een gegeven jaar wordt toegevoegd aan de zogeheten Union Reserve. Ook reeds aangegane vastleggingen die niet tot een betaling komen (zogenoemde decommitteringen) worden gebruikt om de Union Reserve te vullen. De Union Reserve vergroot de flexibiliteit met betrekking tot het doen van vastleggingen. De Union Reserve betreft geen potje met overschotten op de begroting. Een overschot ontstaat wanneer de totale inkomsten van de Commissie hoger zijn dan de betalingsverplichtingen van de Commissie is een gegeven jaar. Dit overschot wordt het surplus genoemd en dit wordt na afloop van het kalenderjaar in mindering gebracht op de afdrachten van lidstaten. Deze systematiek verandert niet als gevolg van de voorstellen van de Commissie.

139

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat vindt het kabinet van de introductie van een Union reserve?

Antwoord:

Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 138 vergroot de Union Reserve de flexibiliteit met betrekking tot het doen van vastleggingen. Dit principe kan het kabinet steunen. Het kabinet is er echter geen voorstander van geannuleerde vastleggingen aan de Union Reserve toe te voegen. Onder het huidige MFK vervallen deze vastleggingen. Dit behoudt druk op de Commissie en lidstaten om vastleggingen tijdig tot een betaling te laten komen. Het kabinet pleit er daarom voor geannuleerde vastleggingen niet aan de Union Reserve toe te voegen.

140

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat vindt het kabinet van de inhoud van de zogeheten Spending Review?

Antwoord:

Het kabinet hecht veel waarde aan het kritisch beoordelen van de doelmatigheid en doeltreffendheid van alle EU-uitgaven. Om deze reden juicht het kabinet het uitvoeren van Spending Reviews toe. In de huidige context, waarin zowel het wegvallen van het VK als nettobetaler en nieuwe prioriteiten vragen om het identificeren van bezuinigingsmogelijkheden binnen het MFK, is dit des te belangrijker. Naar mening van het kabinet is de Spending Review die de Commissie op 2 mei jl. publiceerde op dit gebied onvoldoende kritisch. Het kabinet had graag gezien dat de Spending Review meer concrete bezuinigingsopties had gepresenteerd.

141

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is in reële termen de stijging van het EU-budget in het voorstel van de Commissie gecorrigeerd voor het vertrek van het Verenigd Koninkrijk (zowel in miljarden euro als in percentage)?

Antwoord:

Het huidige MFK bedraagt in constante prijzen (2018) EUR 1.082 miljard, gecorrigeerd voor de EU-uitgaven in het VK en inclusief het Europees Ontwikkelingsfonds. Het Commissievoorstel voor het nieuwe MFK bedraagt in constante prijzen (2018) EUR 1.134 miljard. Dit is een stijging EUR 52 miljard, of 4,8%.

142

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe ziet het besluitvormingsproces over het MFK eruit (wanneer, waar, welk besluit)?

Antwoord:

De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure een verordening tot bepaling van het MFK vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden (art. 312 VWEU). Voor het Eigen Middelenbesluit geldt eveneens een bijzondere wetgevingsprocedure waarbij de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, na raadpleging van het EP (art. 311 VWEU). Het is in de praktijk gebruik geworden dat de Europese Raad een akkoord op hoofdlijnen over het MFK en het EMB bereikt voorafgaand aan de formele goedkeuring door de Raad.

De Raad Algemene Zaken (RAZ) is verantwoordelijk voor de MFK-onderhandelingen. Het Oostenrijkse EU-voorzitterschap is voornemens dit najaar het MFK regulier in de RAZ te agenderen. Daarnaast zal Europese Raad waarschijnlijk in december over het MFK van gedachten wisselen. Wanneer de Raad een akkoord zal bereiken is nu niet te zeggen.

143

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom rekent de Europese Commissie met 2% inflatie?

Antwoord:

De Commissie gebruikt een deflator van 2%. De Commissie rekent met deze deflator op basis van macro-economische aanname.

144

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat verandert er in de besluitvormingsprocedure wanneer het Europees Ontwikkelingsfonds daadwerkelijk wordt ondergebracht in het MFK?

Antwoord:

Als het Europees Ontwikkelingsfonds onder het volgend MFK onder de begroting wordt gebracht dan zal de besluitvormingsprocedure de reguliere comitologie procedures volgen7. Als lidstaat heeft Nederland – in coalitie met andere lidstaten – invloed op de beleidsvorming binnen de EU en op de besteding van middelen via de comités voor extern beleid. In deze comités worden de door de Commissie voorgenomen projectvoorstellen met de lidstaten besproken en wordt over de voorstellen gestemd. De voorstellen van de Commissie worden aangenomen als er een gekwalificeerde meerderheid is; een voorstel kan tegengehouden worden met een blokkerende minderheid. Daarnaast is met het onder de begroting brengen van het EOF een controlerende rol van het Europees Parlement gegarandeerd.

Voor het EOF gelden op dit moment de regels zoals vastgelegd in de interne overeenkomst voor de oprichting van het EOF8. Ook hier geldt dat Nederland – in coalitie met andere lidstaten – invloed heeft op de besteding van de middelen. Onder het EOF worden voorstellen ook aangenomen als er een gekwalificeerde meerderheid is, gebaseerd op de verdeelsleutel (voor stemverdeling per lidstaat, zie het intern akkoord). Onder het EOF houdt de gekwalificeerde meerderheid in dat er 721 uit de 1000 stemmen nodig zijn voor een gekwalificeerde meerderheid; een blokkerende minderheid wordt gevormd met 280 stemmen.

145

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Vindt besluitvorming over het eigen middelenbesluit plaats in de Raad Algemene Zaken of in de ECOFIN?

Antwoord:

Besluitvorming over de belangrijkste elementen van het Eigen Middelenbesluit (EMB) vindt uiteindelijk plaats in de Europese Raad, gezamenlijk met besluitvorming over het MFK. De onderhandelingen over het EMB vinden naar verwachting plaats in de Raadswerkgroep Eigen Middelen, Coreper en de Raad Algemene Zaken.

146

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk ministerie coördineert en onderhandelt over de Nederlandse inbreng op het eigen middelenbesluit?

Antwoord:

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de Nederlandse inzet over het EMB. De inbreng voor de onderhandelingen over het EMB worden derhalve voorbereid door het Ministerie van Financiën. Op het moment dat de onderhandelingen plaatsvinden in de Europese Raad of de Raad Algemene Zaken, nemen respectievelijk de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken zitting in de onderhandelingsstoel. Omdat de Nederlandse inzet op en onderhandelingen over het EMB en het MFK dusdanig met elkaar verknoopt zijn, vindt de voorbereiding op deze onderwerpen plaats in zeer nauwe coördinatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

147

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom kiest de Europese Commissie er in het kader van de vereenvoudiging van het MFK voor om meer eigen middelen toe te voegen om de begroting te financieren?

Antwoord:

De Commissie is van mening dat zowel de inkomstenzijde als de uitgavenzijde van de EU-begroting een goede weerspiegeling moeten zijn van de politieke prioriteiten en beleidsdoelstellingen van de EU. Daarnaast stelt de Commissie dat de financiering van de EU-begroting de laatste periode voor een steeds groter deel is gaan bestaan uit de BNI-afdracht, waarmee de BNI-afdracht niet meer fungeert enkel als sluitstuk voor de EU-begroting. Om deze redenen introduceert de Commissie een mandje nieuwe eigen middelen. De Commissie geeft aan de financiering van de EU-begroting te willen versimpelen en stelt daarom naast het mandje nieuwe eigen middelen voor de btw-afdracht te versimpelen en de bestaande kortingen af te bouwen.

Het kabinet is van mening dat het introduceren van nieuwe eigen middelen de financiering van de EU-begroting onder andere complexer en minder transparant maakt en is mede om die reden terughoudend wat betreft nieuwe eigen middelen.

148

[22 112, nr. 2672]: Fiche: MFK – Verordening tot oprichting Asiel en Migratiefonds (AMF): In hoeverre is in het Asiel en Migratiefonds aandacht voor de externe migratiebeheersing?

Antwoord:

De activiteiten die binnen het AMF kunnen worden gefinancierd staan vermeld in bijlagen van het AMF-voorstel. Activiteiten kunnen daarbij ook betrekking hebben op de externe dimensie van migratie (zie bijvoorbeeld bijlage II, artikel 1 en bijlage III, artikel 3).

149

[22 112, nr. 2672]: Fiche: MFK – Verordening tot oprichting Asiel en Migratiefonds (AMF): Indien er in het Asiel en Migratiefonds geen aandacht is voor externe migratie, waarom niet en in hoeverre is het kabinet bereid hier vragen over te stellen?

Antwoord:

Er is in het AMF-voorstel aandacht voor externe migratie (zie vraag 148).

150

[22 112, nr. 2672]: Fiche: MFK – Verordening tot oprichting Asiel en Migratiefonds (AMF): In hoeverre hebben de lidstaten de ruimte om de gelden voor de beoogde doelen in te zetten?

Antwoord:

Lidstaten hebben de ruimte om de gelden voor de beoogde doelen in te zetten. In tegenstelling tot het AMIF legt het AMF-voorstel de lidstaten geen minimum of maximum percentage op voor de uitgave van de financiële middelen aan specifieke doelen.

151

[22 112, nr. 2672]: Fiche: MFK – Verordening tot oprichting Asiel en Migratiefonds (AMF): In hoeverre kan een lidstaat bijvoorbeeld besluiten alle gelden te gebruiken voor bijvoorbeeld terugkeerprogramma’s?

Antwoord:

In theorie is het mogelijk dat een lidstaat alle gelden gebruikt voor terugkeerprogramma's.

152

[22 112, nr. 2674]: Fiche: MFK – Verordening voor het instrument voor grensbeheer en visa als onderdeel van het Geïntegreerd Grensbeheerfonds: Waar is de verdeelsleutel van 30% externe landsgrenzen, 35% externe zeegrenzen, 20% grensdoorlaatposten en 15% consulaten op gebaseerd bij de lidstaat-enveloppen?

Antwoord:

Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op de verdeelsleutel in het huidige Interne Veiligheidsfonds Grenzen. In dat fonds wordt dezelfde verdeelsleutel gehanteerd.

153

[22 112, nr. 2674]: Fiche: MFK – Verordening voor het instrument voor grensbeheer en visa als onderdeel van het Geïntegreerd Grensbeheerfonds: In hoeverre is er ook een verdeling gemaakt in de middelen naar digitale instrumenten in het kader van grensbeheer en operationele inzet in het kader van grensbeheer?

Antwoord:

Er zijn de afgelopen jaren door de Europese wetgever nieuwe digitale instrumenten ontwikkeld, zoals het in- en uitreissysteem, die de komende jaren moeten worden geïmplementeerd. Het in- en uitreissysteem moet aan alle grensdoorlaatposten ten uitvoer worden gelegd. De middelen uit het fonds kunnen door lidstaten worden aangewend ten behoeve van dit systeem. De voorgestelde verdeelsleutel houdt rekening met de hoeveelheid grensdoorlaatposten en de werklast. Het is aan lidstaten zelf om te bepalen of de middelen worden aangewend voor digitale instrumenten.

154

[22 112, nr. 2674]: Fiche: MFK – Verordening voor het instrument voor grensbeheer en visa als onderdeel van het Geïntegreerd Grensbeheerfonds: Als er geen verdeling is gemaakt in de middelen naar digitale instrumenten in het kader van grensbeheer en operationele inzet in het kader van grensbeheer, waarom niet en in hoeverre is het kabinet bereid hierover vragen te stellen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 153.

155

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Wanneer is er sprake van een herstructurering in het kader van het EGF?

Antwoord:

De Europese Commissie stelt in de verordening van het EGF dat het EGF bedoeld is om steun te verlenen in het geval van onverwachte grote herstructureringen, met name wanneer die veroorzaakt zijn door uitdagingen die verband houden met globalisering zoals veranderingen in wereldhandelspatronen, handelsgeschillen, financiële of economische crises, digitalisering en automatisering of de overgang naar een koolstofarme economie. De Europese Commissie beoordeelt per aanvraag of steun vanuit het EGF toegekend wordt. Bij het toekennen wordt vooral gelet op de gevolgen van de grote herstructurering. De Commissie stelt voor hierbij een minimumdrempel van 250 ontslagen werknemers of zelfstandigen te hanteren.

156

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Wat betekent de verandering in de co-financieringsstructuur in het EGF voor Nederland?

Antwoord:

Als de co-financiering van het EGF conform het Commissievoorstel gelijk wordt getrokken met de co-financiering van het ESF+ en de co-financiering voor het ESF+ verlaagd wordt, dan betekent dit voor Nederland dat voor het EGF het co-financieringspercentage verlaagd wordt van 60% naar 40%. De nationale bijdrage zou in dat geval dus omhoog gaan van 40% naar 60%. In Nederland wordt de nationale bijdrage bij EGF-aanvragen niet door de overheid gefinancierd maar door het bedrijf of de sector die de aanvraag indient.

157

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Welke lidstaten zijn naast Nederland kritisch op de voorgestelde wijzigingen in het EGF?

Antwoord:

Er hebben nog slechts enkele raadswerkgroepen over de nieuwe EGF-verordening plaatsgevonden en deze waren informerend en verduidelijkend van aard. Het is daarom op dit moment nog niet te zeggen welke positie afzonderlijke lidstaten innemen ten aanzien van EGF. Over het algemeen kan wel worden gesteld dat het merendeel van de lidstaten positief is over het EGF en de voorgestelde wijzigingen in het EGF. De lidstaten die, net als Nederland, kritisch zijn lijken op dit moment in de minderheid te zijn.

158

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Welke lidstaten steunen het standpunt van Nederland dat het verstrekken van materiële voorzieningen niet iets is wat op Europees niveau geregeld dient te worden?

Antwoord:

Het bestrijden van materiële deprivatie is één van de voorgestelde specifieke doelstellingen van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), niet van het Europees globaliseringsfonds. Deze doelstelling komt voort uit het huidige Europese fonds voor hulp aan de meest behoeftigen (FEAD, in het Nederlands EFMB). De voorgestelde ESF+ verordening bevat een verplichting aan lidstaten om ten minste 2% van hun nationale ESF+ middelen aan deze doelstelling te besteden. Nederland is geen voorstander van een dergelijke verplichting. Het is in dit stadium nog niet mogelijk om aan te geven welke andere lidstaten dit standpunt delen.

159

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Welke lidstaten zijn naast Nederland kritisch op de voorgestelde wijzigingen in het EGF?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 157.

160

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Bij welke lidstaten liggen de extra aandacht voor de integratie van asielgerechtigde migranten en de koppeling met het Europees Semester gevoelig?

Antwoord:

Extra aandacht voor integratie van asielgerechtigde migranten en de koppeling met het Europees Semester zijn belangrijke elementen in de Nederlandse inzet ten aanzien van het ESF+, niet ten aanzien van het EGF. Beide elementen liggen gevoelig, maar het is in dit stadium van de onderhandelingen nog niet mogelijk aan te geven welke lidstaten dit specifiek betreft.

161

[HR (2018) 94]: Welke lopende conflicten zullen naar verwachting in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit de European Peace Facility op 1 januari 2021?

Antwoord:

De European Peace Facility (EPF) beoogt de gemeenschappelijke kosten van militaire EU-operaties te financieren, alsmede steun aan vredesoperaties door derde landen of internationale organisaties en breder optreden op militair en defensiegebied ter ondersteuning van de doelstellingen van het GBVB. De EPF bouwt voort op het Athena-mechanisme en de African Peace Facility (APF) en zal dus kunnen voorzien in de financiering van de gemeenschappelijke kosten van lopende militaire EU-operaties en de activiteiten die nu vanuit de APF worden gefinancierd. De Raad besluit over de financiering van activiteiten uit de EPF op basis van voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger of een lidstaat. De EPF kent geen geografische beperking en is dus op mondiaal niveau inzetbaar, afhankelijk van de internationale situatie. Nederland hecht aan gecontinueerde inzet in de door het kabinet geïdentificeerde focusregio’s in Afrika, te weten de Hoorn van Afrika en de Sahel. Tevens is het voor Nederland belangrijk dat activiteiten zich richten op de landen rond en aan de rand van Europa.

162

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe vertaalt de coördinerende bevoegdheid van de Minister van Buitenlandse Zaken zich in de praktijk naar andere ministeries?

Antwoord:

De coördinatie van de onderhandelingsinzet vindt plaats via diverse kanalen en op verschillende niveaus, waaronder een interdepartementale MFK-werkgroep, reguliere EU-coördinatiemechanismen, (ambtelijke) voorportalen van de ministerraad en de ministerraad zelf.

163

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: In de kabinetsappreciatie staat vermeld dat er naast het EMB en MFK ook een interinstitutioneel akkoord over begrotingszaken tussen de Europese Commissie, Europees Parlement en Raad wordt gesloten. Kan het kabinet toelichten wat voor afspraken hierin worden gemaakt? Bevat dit ook het financieel reglement (art 322 VWEU)? Wat is de inzet van het kabinet hierbij?

Antwoord:

Dit Interinstitutioneel Akkoord (IIA) heeft ten doel uitvoering te geven aan de begrotingsdiscipline en het verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de samenwerking tussen de instellingen in begrotingzaken te verbeteren, alsmede een goed financieel beheer te waarborgen. Het Commissievoorstel (COM(2018) 323) dient ter vervanging van het huidige IIA. In het IIA zijn bijvoorbeeld bepalingen opgenomen over de speciale instrumenten, budgettaire transparantie, de financiering van het GBVB en procedurestappen bij de oprichting van nieuwe agentschappen. Het Financieel Regelement is een separate Verordening, waarvoor de Commissie op dit moment geen wijzigingsvoorstel heeft gedaan in het kader van de MFK-onderhandelingen. Indien de uitkomst van de onderhandelingen hier aanleiding toe geeft, zal het Financieel Reglement worden aangepast. Zo geeft de Commissie aan het voorstel om de financiële belangen te beschermen bij tekortkomingen van de rechtsstaat mogelijk te integreren in het Financieel Reglement.

164

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat is een asymmetrische schok? Zijn daar voorbeelden van?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 165.

165

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat zijn symmetrische schokken? Zijn daar voorbeelden van?

Antwoord:

Er bestaat geen algemeen geaccepteerde definitie van een (a)symmetrische economische schok. De Europese Commissie geeft hier geen definitie van in haar voorstel. Een economische schok zou kunnen worden gedefinieerd als een onverwachte en/of onvoorspelbare ontwikkeling of gebeurtenis buiten of binnen een economie die een substantieel effect op heeft op een economie. In de praktijk is het lastig een onderscheid te maken tussen symmetrische en asymmetrische schokken.

Een asymmetrische schok kan in de context van de EMU worden getypeerd als een schok die betrekking heeft op één of enkele lidstaten. Typische voorbeelden van asymmetrische schokken zijn een onverwachte neergang van voor een economie relevante financiële instelling of grote onderneming, plotseling verlies van investeerders (vertrouwen) in een economie of door een natuurramp.

Een symmetrische schok kan in de context van de EMU worden getypeerd als een schok waaraan de meeste lidstaten zijn blootgesteld. Afhankelijk van welke definitie van een symmetrische schok wordt gebruikt, kunnen voorbeelden worden gegeven. Een veel gebruikt voorbeeld van een symmetrische schok is de kredietcrisis van 2008, die grote economische gevolgen had voor de wereldwijde economie.

166

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Hoe (vaak) komen asymmetrische schokken voor in een interne markt?

Antwoord:

Het aantal asymmetrische schokken dat voorkomt in een interne markt hangt sterk af van de definitie van een asymmetrische schok en de structuur van een interne markt. Zoals ook vermeld in de Kamerbrief over de toekomst van de EMU (2017-0000222607) blijkt onder andere uit onderzoek van DNB dat conjunctuurontwikkelingen al in grote mate synchroon lopen tussen lidstaten in de eurozone9.

167

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Hoe wordt de rente op de lening aan de lidstaat bepaald?

Antwoord:

Het voorstel voorziet in het wegnemen van de rentekosten, door middel van het verstrekken van een subsidie ter compensatie van de rentekosten die de lidstaat betaalt over de lening. Deze subsidie wordt toegekend indien de lidstaat de lening heeft terugbetaald. De rentesubsidie wordt betaald uit een op te richten «fonds voor stabilisatiesteun». In principe betaalt de lenende lidstaat dus geen rente. De rente die de lidstaat voor de ontvangen lening betaalt indien die niet heeft voldaan aan de in het voorstel gehanteerde voorwaarden is gelijk aan de rente die de Commissie betaalt op de markt ten tijde van de lening.

168

[HR (2018) 94]: Welke Afrikaanse landen en regio’s zullen naar verwachting in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit de European Peace Facility op 1 januari 2021?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 161.

169

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wordt de ambitie voor het «effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereren» niet verstoord door het bestaan van vaste allocatiesleutels?

Antwoord:

Met de allocatiesleutels wordt beoogd de Europese toegevoegde waarde van EU-middelen juist te vergroten, door deze te richten op investeringen die de economische en maatschappelijke impact van bestedingen door individuele lidstaten vergroten. De vormgeving van de allocatiesleutels wordt in het kader van het nieuwe MFK herzien.

170

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet toelichten op specifiek welke punten qua modernisering hij het ambitieniveau van het Commissievoorstel te laag vindt? Waar liggen kansen volgens het kabinet?

Antwoord:

Voor het kabinet betekent modernisering van de EU-begroting zowel meer nadruk op nieuwe prioriteiten binnen het MFK (waarvoor de benodigde financiële ruimte dient te worden gevonden in onder andere het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid) als een grondige hervorming van bestaande fondsen en programma’s. In dit licht verwelkomt het kabinet de sterke reflectie in de voorstellen van de Europese Commissie van nieuwe Europese prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat. Het kabinet stelt dat in hun huidige vorm het GLB en het Cohesiebeleid modernisering en vereenvoudiging behoeven. De voorstellen van de Europese Commissie bieden weliswaar een eerste aanzet tot modernisering, maar het kabinet hecht aan substantiëlere modernisering van deze terreinen.

171

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe hoog zijn de verschillende beoogde lumpsumkortingen voor de lidstaten?

Antwoord:

In de periode 2014–2020 ontvangen Denemarken, Nederland, Zweden en Oostenrijk een lumpsumkorting. De hoogte van hun kortingen worden getoond in onderstaande tabel. De tabel toont de bruto lumpsumkortingen, wat wil zeggen dat bij deze bedragen geen rekening wordt gehouden met de hogere BNI-afdracht van de lidstaten als gevolg van de kortingen. Naast de lumpsumkortingen ontvangen Duitsland, Nederland en Zweden een korting op de btw-afdracht en ontvangen Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden een korting op het financieren van de korting van het VK.

Lumpsumkortingen aan lidstaten MFK 2014–2020, bedragen in constante prijzen 2011, in mln EUR
 

Denemarken

Nederland

Zweden

Oostenrijk

2014

130

695

185

30

2015

130

695

185

20

2016

130

695

185

10

2017

130

695

185

2018

130

695

185

2019

130

695

185

2020

130

695

185

De Commissie stelt voor om in de periode 2021–2025 Oostenrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland en Zweden lumpsumkortingen te geven op hun BNI-afdracht. Deze korting vervangt alle bestaande kortingen. De lumpsumkorting wordt afgebouwd en bedraagt vanaf 2026 0 euro. De hoogte van de kortingen wordt getoond in onderstaande tabel. De bedragen hebben wederom betrekking op de bruto korting.

Lumpsumkortingen aan lidstaten MFK 2021–2027, bedragen in constante prijzen 2018, in mln EUR
 

Denemarken

Nederland

Zweden

Oostenrijk

Duitsland

2021

118

1259

578

110

2799

2022

94

1007

462

88

2239

2023

71

755

347

66

1679

2024

47

503

231

44

1119

2025

24

252

116

22

560

172

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Worden de leningen verdeeld op basis van «wie het eerst komt wie het eerst maalt»?

Antwoord:

De leningen worden inderdaad verdeeld op basis van «wie het eerst komt, wie het eerst maalt». Indien de grens van EUR 30 miljard is bereikt, kunnen geen additionele leningen worden verstrekt. Individuele lidstaten zijn echter wel beperkt in de mate waarin zij een beroep kunnen doen op het fonds, waardoor de kans dat het fonds wordt uitgeput beperkt is. Het maximum dat een lidstaat kan ontvangen voor een lening is gelijk aan 0,34% van het bbp van dat land.

173

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat gebeurt er als een land getroffen wordt door een grote asymmetrische schok, maar de grens van 30 miljard euro al bereikt is?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 172.

174

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Geldt er een uniforme werkloosheidsdefinitie?

Antwoord:

Er geldt een uniforme werkloosheidsdefinitie, namelijk het totale aantal werklozen als percentage van de actieve bevolking. In EU-wetgeving10 is vastgelegd hoe de data voor de berekening van het werkloosheidspercentage moet worden verkregen en hoe de kwaliteit van deze data gewaarborgd dient te worden.

175

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat gebeurt er als de verplichting om de overheidsinvesteringen op het gemiddelde niveau van de voorgaande vijf jaar te houden zich niet verhoudt met de eisen uit het stabiliteits- en groeipact?

Antwoord:

Het stabiliteits- en groeipact (SGP) is leidend en lidstaten moeten voldoen aan de eisen die het SGP stelt. Indien een lidstaat gebruik wenst te maken van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, kan dit geen reden zijn om af te wijken van de eisen in het SGP. Aangezien overheidsinvesteringen slechts een beperkt deel vormen van de totale overheidsuitgaven, zou een lidstaat elders haar uitgaven kunnen verlagen om de overheidsinvesteringen op het gemiddelde niveau van de afgelopen vijf jaar te houden, en zo alsnog te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het gebruik van het fonds. Tot slot merkt het kabinet op dat de preventieve arm van het SGP al een zogeheten investeringsclausule bevat, waarbij een lidstaat een beroep kan doen om in haar begrotingsinspanning investeringen mee te wegen.

176

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat is de prikkel voor een lidstaat om nationaal te hervormen als het bijna «gratis» geld kan lenen bij de Europese Commissie?

Antwoord:

In eerste instantie ligt de prikkel voor een lidstaat om nationaal te hervormen bij het feit dat nationale hervormingen kunnen leiden tot economische groei en de weerbaarheid van een nationale economieën te verbeteren. De Europese Commissie geeft daarnaast zelf aan dat haar voorstel geen afbreuk zou doen aan prikkels omdat het niet in het belang van een lidstaat is om de werkloosheid op te laten lopen (of niet snel af te laten lopen).

177

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wordt (zo ja, hoe) bekeken of een lidstaat de lening gebruikt voor zaken die de nationale economie verbeteren?

Antwoord:

In het voorstel van de Europese Commissie staat dat een lidstaat de lening moet gebruiken voor publieke investeringen. In het algemeen komen publieke investeringen de nationale economie ten goede. De criteria waaraan moet worden voldaan om een uitgave te bestempelen als publieke investering is vastgelegd in EU wetgeving11.

De Europese Commissie ziet erop toe dat een lidstaat die de lening ontvangt deze daadwerkelijk gebruikt voor publieke investeringen. Indien de Europese Commissie vaststelt dat dit niet het geval is, kan de Europese Commissie de betreffende lidstaat vragen om de lening vroegtijdig terug te betalen en kan de Europese Commissie de rentesubsidie intrekken. Op deze manier wordt gekeken of een lidstaat het instrument gebruikt voor zaken die de nationale economie verbeteren.

178

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Kan een lidstaat het geld volledig naar eigen inzicht besteden?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 177.

179

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Hoe hoog worden de jaarlijkse nationale bijdragen voor het fonds voor stabilisatiesteun?

Antwoord:

De jaarlijkse nationale bijdrage aan het fonds voor stabilisatiesteun is equivalent aan zes procent van het bedrag dat als monetair inkomen aan de nationale centrale bank wordt gealloceerd aan het eind van het voorgaande financieel jaar. De bijdrage aan het fonds voor stabilisatiesteun vormt dus geen directe claim op de monetaire inkomsten van de nationale centrale bank.

De bijdrage van niet-eurolanden die deelnemen aan ERM II wordt op een vergelijkbare manier berekend op basis van hun relatieve bbp ten opzichte van de eurolanden. Het bedrag dat aan de Nederlandsche Bank (DNB) wordt gealloceerd als monetair inkomen fluctueert per jaar. Onderstaande tabel geeft de potentiële afdracht weer die Nederland op basis van de meest recente raming van het monetair inkomen in de komende jaren zou moeten doen. Voor 2025–2027 zijn nog geen cijfers beschikbaar.

€ mln.

2020

2021

2022

2023

2024

Monetaire winst DNB

666

571

628

747

 

Potentiële afdracht fonds voor stabilisatiesteun (6% over jaar t-1)

40

34

38

45

180

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Hoe hoog is de jaarlijkse nationale bijdrage voor Nederland?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 179.

181

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Betekent dit plan indirect dat we extra gaan afdragen aan Europa en minder geld overhouden op de staatskas?

Antwoord:

Allereerst heeft het instrument grotendeels betrekking op leningen en wordt er geen extra geld uitgegeven buiten de rentesubsidie. In het voorstel wordt vastgelegd dat het totale bedrag aan uitstaande leningen op basis van het instrument niet meer dan 30 miljard euro zal bedragen. De EU-begroting zal garant staan voor deze leningen. Voor deze garantstelling wil de Europese Commissie gebruik maken van de ruimte tussen het betalingenplafond van het MFK en het maximum aan eigen middelen dat de Europese Commissie mag ophalen volgens het EMB. Indien uitstaande leningen niet worden terugbetaald kan dit potentieel tot aanvullende afdrachten leiden.

Daarnaast houdt het voorstel in dat de rijksoverheid een jaarlijkse afdracht zal moeten doen ter financiering van het fonds voor stabilisatiesteun, dat aangewend wordt voor de rentesubsidie. Deze bijdrage wordt afgesproken in een intergouvernementele overeenkomsten komt bovenop de reguliere EU-afdrachten.

182

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Kan een voorbeeld uit de afgelopen jaren worden gegeven waar het werkloosheidspercentage op kwartaalbasis hoger was dan het gemiddelde over 15 jaar en bovendien met meer dan 1%-punt is toegenomen ten opzichte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar? Waarom is gekozen voor deze criteria?

Antwoord:

In Nederland werd de drempel in de vier kwartalen van 2013 overschreden. Als trigger kan in theorie worden gekozen voor verschillende indicatoren, zoals de output gap, bbp-groei, het werkloosheidspercentage of kwalitatieve criteria. De Europese Commissie geeft aan gekozen te hebben voor een werkloosheidspercentage vanwege de relatief kleine revisies, de eenvoud omtrent de berekening en de snelle beschikbaarheid van data.

183

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Wat zijn de gevolgen van het voorstel dat leningen moeten worden gebruikt voor overheidsinvesteringen die bijdragen aan dezelfde doelen als waarvoor de structuurfondsen worden ingezet?

Antwoord:

Als gevolg van het Commissievoorstel kunnen leningen alleen worden gebruikt voor investeringen met dezelfde doelen als waarvoor de ESI-fondsen12 worden ingezet. Dit beoogt deze investeringen in deze doelen op peil te houden.

184

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Had er vanuit Nederlandse bedrijven en/of situaties met Nederlandse werknemers meer gebruik gemaakt kunnen worden van middelen uit het EGF dan de twee aanvragen die tot op heden gedaan zijn? Waarom wordt er beperkt gebruik gemaakt van het EGF door Nederland?

Antwoord:

Vanuit de overheid vindt geen actieve werving plaats voor nieuwe aanvragen. Als bedrijven of sectoren in Nederland gebruik willen maken van steun uit het EGF moeten zij een aanvraag bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid indienen. Informatie over het indienen van een aanvraag is te vinden op de website uitvoeringvanbeleidszw.nl. Het aantal aanvragen per lidstaat wisselt aanzienlijk. Er zijn lidstaten die in de periode 2014–2017 meer dan vijf aanvragen hebben ingediend maar er zijn ook lidstaten die geen aanvragen hebben ingediend. Deze informatie is te vinden op de website van het EGF.

185

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Welke aanleiding is er om het budget voor de nieuwe periode fors te verhogen, van een jaarlijks maximum van 150 naar 200 miljoen euro?

Antwoord:

Er is al enkele jaren sprake van onderuitputting van het EGF, dit vormt dan ook geen aanleiding om het budget in de nieuwe periode aanzienlijk te verhogen. De Europese Commissie geeft als reden voor het verhogen van het EGF-budget dat dit wordt gedaan om de risico’s van een eventueel hoger aantal aanvragen te beperken. De Europese Commissie verwacht dat door de uitbreiding van het EGF en het verlagen van de minimumdrempel het fonds meer zal worden benut. Het kabinet heeft zowel de subsidiariteit als de proportionaliteit van het EFG-voorstel negatief beoordeeld.

186

[HR (2018) 94]: Welke lopende multi-year «Action Programmes» zullen in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit de European Peace Facility op 1 januari 2021?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 161.

187

[HR (2018) 94]: Welke toetsingskaders zullen worden gebruikt bij het beoordelen van een aanvraag voor een bijdrage vanuit de European Peace Facility?

Antwoord:

De EPF is een faciliteit die is bedoeld voor de financiering van het optreden van de EU dat binnen de doelstellingen van het GBVB valt en niet ten laste kan komen van de Uniebegroting. In het voorstel is opgenomen dat de plichten van de EU en haar lidstaten volgens het internationaal recht geheel moeten worden nagekomen bij de acties in het kader van de faciliteit, in het bijzonder de mensenrechtenverdragen en het internationaal humanitair recht.

188

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe kan voorkomen worden dat lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau als Nederland, per inwoner minder afdragen dan Nederland? Door welke tekortkoming in de berekeningen wordt dit fenomeen veroorzaakt?

Antwoord:

Het aantal inwoners van een lidstaat is geen relevante factor bij het berekenen van de verschillende afdrachten aan de EU. Een lidstaat draagt af op basis van de omvang van het BNI en de btw-opbrengsten van de betreffende lidstaat. Daarnaast dragen lidstaten 80% van de geinde importheffingen af aan de EU, al wordt dit door de Commissie formeel niet als afdracht aan de EU beschouwd. Wanneer een lidstaat een relatief hoog BNI per hoofd van de bevolking of hoge btw-opbrengsten per hoofd van de bevolking kent, heeft dit tot gevolg dat deze lidstaat per inwoner relatief veel afdraagt. Nederland is één van de EU-lidstaten met hoogste BNI per hoofd van de bevolking. Om deze reden is de Nederlandse afdracht per inwoner relatief hoog.

189

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom is er geen apart fiche over EU-voorstel «Verordening bescherming EU-begroting in geval van rechtsstaatdeficiënties COM (2018) 324»? Kan het kabinet alsnog een fiche aan de Kamer doen toekomen waarin het uitgebreide standpunt van het kabinet over dit voorstel naar voren komt?

Antwoord

In de brief van 1 juni jl. hebben de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën een kabinetsappreciatie geven van het gehele pakket aan wetgevingsvoorstellen met betrekking tot het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 dat de Commissie op 2 mei jl. publiceerde, waar ook deze conceptverordening onderdeel van uit maakt. Omwille van de samenhang en spoedige informatievoorziening is ervoor gekozen dit pakket in de vorm van een geïntegreerde kamerbrief van een appreciatie te voorzien. Het kabinet heeft daarin aangegeven dat Nederland een uitgesproken voorstander is van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, waarmee recht wordt gedaan aan de zorgen die bestaan over het niet naleven van afspraken De Kamer zal nauwgezet op de hoogte worden gehouden over de verdere behandeling van dit voorstel en de Nederlandse inzet.

190

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is de reactie van het kabinet op de uitgebrachte opinie van de Europese Rekenkamer (no 1/2018) op de verordening over rechtsstaatdeficiënties, dat stelt dat de verordening verbetering en verduidelijking behoeft?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 191.

191

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet reageren op elk van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in Opinie 1/2018?

Antwoord:

Het advies van de Europese Rekenkamer is op verzoek van de Europese Commissie tot stand gekomen en wat het kabinet betreft is het daarom allereerst aan de Commissie om de aanbevelingen te beoordelen. In algemene zin is het kabinet tevreden dat de Europese Rekenkamer het voorstel voor een koppeling toejuicht. Het kabinet deelt met de ERK de visie dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht van essentieel belang zijn om een goed financieel beheer en de bescherming van de EU begroting te waarborgen. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer zijn constructief van aard en kunnen bijdragen aan de randvoorwaarden die het kabinet voor een dergelijk mechanisme van belang acht, namelijk die van institutioneel evenwicht, transparantie, proportionaliteit en het belang van juridische houdbaarheid. Tijdens de verdere behandeling van het voorstel zullen de aanbevelingen vanzelfsprekend nog nader aan de orde komen.

192

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn de criteria gesteld in de ontwerpverordening voldoende duidelijk, specifiek en meetbaar om te kunnen definiëren wat wordt verstaan onder een fundamentele tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 193.

193

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe beziet het kabinet het idee om op basis van objectieve criteria een algemene rechtsstaatindex voor alle lidstaten bij te houden, zodat de beoordeling van lidstaten onder deze verordening objectief is?

Antwoord:

De verordening geeft een aantal voorbeelden van wat in het bijzonder moet worden verstaan onder een fundamentele tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat, namelijk de ondermijning van de rechterlijke macht, niet optreden tegen corruptie/belangenverstrengeling, en het beperken van effectieve rechtsgangen.

Uitgangspunt voor het kabinet is een effectief mechanisme waarbij ook hoort dat criteria voor het nemen van maatregelen zo duidelijk mogelijk gedefinieerd moeten worden. Hieraan zouden de aanbevelingen van de ERK mogelijk ook kunnen bijdragen. Uiteindelijk noopt de identificatie van een algemene tekortkoming echter wel tot een kwalitatieve weging die zich nu eenmaal niet volledig laat vangen in indices of checklijsten.

194

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zou de verordening ook een bepaling moeten inhouden dat ook EU-fondsen worden opgeschort als non-EU lidstaten de basisprincipes van de rechtsstaat schenden?

Antwoord:

De verordening beoogt het beschikbare instrumentarium aan te vullen met betrekking tot reeds toegetreden EU-lidstaten. Het kabinet is van oordeel dat de Commissie terecht een onderscheid maakt tussen EU-lidstaten en derde landen, bijvoorbeeld vanwege het verschil in bevoegdheden van EU-instellingen. De rechtsstaat is uiteraard ook relevant in de besluitvorming ten aanzien van derde landen. Daarvoor kent het EU-externe instrumentarium zijn eigen systematiek die aansluit bij de relatie die de EU heeft met de betreffende landen.

195

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is de reactie van het kabinet op de rol die het Europees Parlement heeft in de procedure aangaande rechtsstaatdeficiënties? Hoe beziet het kabinet het idee dat ook het Europees Parlement een voorstel aan de Commissie en/of de Raad kan doen om de gelden op te schorten?

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft het belang dat het Europees Parlement (EP) op de hoogte wordt gehouden van de maatregelen die krachtens deze verordening worden voorgesteld en vastgesteld (artikel 17). Daarnaast staat het het EP natuurlijk altijd vrij om de Commissie te verzoeken met een voorstel te komen. Het ligt naar de mening van het kabinet echter wel voor de hand dat de Commissie vanuit haar taak als hoedster van de verdragen en met haar uitgebreide ambtelijk apparaat het voortouw neemt bij een dergelijke ingrijpende procedure.

196

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op welke manier wordt voorkomen dat indien een lidstaat geen EU-financiering meer krijgt vanwege rechtsstatelijke tekortkomingen, deze lidstaat weigert deze subsidies aan bijvoorbeeld Erasmus-studenten zelf te bekostigen, waardoor zij hiervan de dupe worden?

Antwoord:

De verordening stelt dat het opleggen van passende maatregelen niet afdoet aan de verplichting om uitvoering te geven aan het programma of het fonds waarop de maatregel betrekking heeft, en met name niet aan de verplichting om betalingen te doen aan eindontvangers of -begunstigden. Bovendien dienen de maatregelen die worden genomen evenredig te zijn aan de aard, de ernst en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben.

197

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan er een geactualiseerd inzicht van de gevolgen voor de omvang van Nederlandse afdrachten gedeeld worden met de Tweede Kamer?

Antwoord:

Naar verwachting zal het Commissievoorstel leiden tot een toename van de afdrachten ten opzichte van de huidige raming met ca. 1¼ mrd euro in 2021, oplopend naar 2½ tot 3 mrd euro in 2027. De hogere afdrachten in 2021 zijn in het bijzonder het gevolg van het wegvallen van de bijdrage van het VK bij een begroting die in het voorstel van de Europese Commissie als percentage van het Europese BNI stijgt naar 1,11% in vastleggingen en 1,08% in betalingen. Daarnaast faseert de Commissie de huidige kortingen uit. In 2021 ontvangt Nederland in het Commissievoorstel een korting van 1,3 miljard euro bruto, wat netto neerkomt op een korting van ca. 1 miljard euro (dit komt omdat Nederland ook moet bijdragen aan het financieren van de Nederlandse korting en van de korting van andere lidstaten met een korting). Tussen 2021 en 2027 loopt in het Commissievoorstel de Nederlandse afdracht op met ca. 1½ miljard euro, wat voor het grootste deel het gevolg is van het uitfaseren van de korting.

198

[22 112, nr. 2629]: Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds: Wat is nu de exacte positie van het kabinet aangaande specifiek het uitbreiden van het EGF en welke mogelijkheden heeft het kabinet om dit te voorkomen?

Antwoord:

Nederland zet vraagtekens bij het uitbreiden van de doelstelling van het EGF naar de algemene doelstelling van het verlenen van steun bij herstructureringen die een grote impact hebben. Deze uitbreiding is voor het kabinet te vergaand, omdat hierdoor een grote overlap met het ESF+ ontstaat. Nederland steunt de voorgestelde verhoging van het EGF-budget niet. Nederland zal dit in de onderhandelingen inbrengen.

199

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Is het zo dat eventuele extra inkomsten voor de EU uit eigen middelen één op één leiden tot een verlaging van de benodigde financiering via het BNI-middel? Of is de relatie tussen eigen middelen en het BNI-middel complexer?

Antwoord:

Op Europees niveau is er een één op één relatie tussen andere eigen middelen van de EU (inclusief het bestaande BTW-middel en de invoerrechten) en het BNI-middel. Als de EU-ontvangsten op een ander middel toenemen, dan zal het BNI-middel met hetzelfde bedrag afnemen en die afname wordt verdeeld over de lidstaten al naar gelang de verdeelsleutel. Deze relatie bestaat op EU- niveau en niet op nationaal niveau. Een toename van een Nederlandse afdracht van een ander middel leidt dus niet tot een evenredige daling van de Nederlandse BNI-afdracht, maar tot een verlaging van de BNI-afdracht van alle lidstaten, proportioneel naar hun aandeel daarin (voor Nederland ca. 4,8% in 2018).

200

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wanneer nu een nieuwe lumpsumkorting wordt afgesproken die in 2026 zal worden uitgefaseerd, kan dit dan tijdens onderhandelingen over een nieuw MFK in 2025 herzien worden?

Antwoord:

Eventuele kortingen worden vastgelegd in het zogeheten Eigen Middelen Besluit (EMB). In de onderhandelingen over het MFK dat na 2027 begint kunnen weer afspraken gemaakt worden in het EMB over eventuele kortingen die in die periode gaan gelden.

201

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke correctie vindt er plaats op de Nederlandse bijdrage aan het EOF?

Antwoord:

Het EOF wordt op dit moment buiten de kaders van het lopende MFK 2014–2020 gefinancierd en valt daarom op dit moment ook niet onder de EU-afdrachten zoals opgenomen in Art. 3.1 en Art 3.10 van de begroting van Buitenlandse Zaken. De Europese Commissie stelt nu voor om het EOF binnen de kaders van het volgende MFK te brengen. Om een juiste vergelijking van de Nederlandse afdrachten tussen de beide MFKs te kunnen maken wordt daarom in de vergelijking gecorrigeerd voor de omvang van en bijdrage aan het EOF.

202

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet een duiding geven van de Nederlandse netto betalingspositie ten opzichte van die van andere lidstaten?

Antwoord:

Op dit moment is nog onvoldoende informatie beschikbaar over de precieze invulling van het volgende MFK om een goede cijfermatige inschatting te maken van de Nederlandse netto-betalingspositie ten opzichte van andere lidstaten. Hiervoor is bijvoorbeeld meer informatie nodig over de verdeelsleutels. Echter, gezien het feit dat Nederland een grotere korting krijgt als percentage van het BNI dan andere lidstaten en het voorstel van de Commissie is om de kortingen voor alle lidstaten uit te faseren, ligt het in de lijn der verwachting dat het voorstel van de Commissie zal leiden tot een verslechtering van de Nederlandse netto-betalingspositie, zowel in absolute termen als ten opzichte van de andere lidstaten.

203

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe hoog zijn de beoogde inkomsten van de voorgestelde nieuwe eigen middelen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 32.

204

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wordt er voor wat betreft het berekenen van de effecten van nieuwe MFK consequent rekening gehouden met het feit dat het Verenigd Koninkrijk na uittreding geen bijdrage meer levert aan de begroting?

Antwoord:

De basisaanname van het kabinet voor de berekeningen van de betalingen in het nieuwe MFK gaan er inderdaad vanuit dat het VK na uittreding geen bijdrage meer levert aan de begroting. Met deze aanname wordt geen voorschot genomen op de uitkomst van de onderhandelingen. De uitkomst van de onderhandelingen met het VK voor wat betreft de afwikkeling van de financiële verplichtingen van het VK en de mogelijke budgettaire aspecten van een toekomstige relatie zijn echter met veel onzekerheid omgeven. Om die reden wordt, met het oog op een prudente raming, er vooralsnog geen rekening gehouden met een bijdrage van het VK in de berekeningen.

205

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Hoe ziet het (informele) speelveld van lidstaten er uit?

Antwoord:

Er heeft nog geen politieke discussie over het voorstel van de Europese Commissie plaatsgevonden. Er zijn er derhalve geen officiële posities van lidstaten ten aanzien van dit voorstel bekend. Ten algemene geldt dat verschillende lidstaten zich in het verleden positief hebben uitgelaten over een stabilisatiefunctie. Sommige andere lidstaten, waaronder Nederland, hebben in het verleden vraagtekens gezet bij de noodzaak van een dergelijke stabilisatiefunctie. Frankrijk en Duitsland hebben in een gezamenlijke verklaring van 19 juni j. (de «Meseberg-verklaring») gepleit voor een

apart budget voor de eurozone, dat – naast concurrentiekracht en convergentie – ook ten goede zou moeten komen aan stabilisatie.

206

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Welke lidstaten zijn voorstander van een stabilisatiefunctie en welke lidstaten zijn hier tegenstander van?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 205.

207

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Is er controle op het werk van het adviescomité, het projectteam en het investeringscomité?

Antwoord:

Het adviescomité, het projectteam en het investeringscomité zullen onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie vallen en zullen als zodanig gecontroleerd worden door de Commissie. De Commissie stelt voor dat elke lidstaat een vertegenwoordiger benoemt als deelnemer van het adviescomité. Conform artikel 40 van de verordening wordt stelt de Commissie daarnaast voor een monitoringkader te implementeren om de voortgang en geboekte resultaten te volgen. De Commissie zal hier jaarlijks verslag over uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

208

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Wie controleert deze comités en het projectteam?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 207.

209

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Op basis van welke criteria en informatie worden deze comités en projectteams gecontroleerd?

Antwoord:

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld zijn op deze verordening van toepassing. De monitoring van het InvestEU-programma zal mede plaatsvinden op basis van de in bijlage III van de betreffende Verordening gestelde prestatie-indicatoren, zoals o.a. het volume van de InvestEU-financiering (uitgesplitst per beleidsvenster), gemobiliseerde investeringen, gemobiliseerd bedrag aan particuliere financiering, bereikte hefboom- en vermenigvuldigeffecten, geografische dekking van de InvestEU-financiering (uitgesplitst per thema) en het aantal landen met InvestEU-projecten.

210

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Op basis van welke criteria worden de leden van het projectteam en de comités aangesteld?

Antwoord:

De Commissie werkt de precieze werkwijze van het projectteam en het adviescomité nog uit. Het adviescomité zal bestaan uit vertegenwoordigers van de uitvoerende partners, de lidstaten en de Commissie. Het projectteam zal bestaan uit deskundigen met professionele ervaring die door de uitvoerende partners, zoals de EIB of andere financiële instellingen, ter beschikking van de Commissie worden gesteld. Het investeringscomité bestaat uit zes bezoldigde externe deskundigen. De deskundigen worden overeenkomstig artikel 237 van het Financieel Reglement geselecteerd en worden door de Commissie benoemd voor een vaste termijn van vier jaar. De leden van het investeringscomité zijn onafhankelijk en mogen geen instructies aanvaarden van derden. De deskundigen beschikken over relevante marktervaring betreffende projectstructurering en -financiering of financiering van het MKB of grote ondernemingen. De samenstelling van het investeringscomité moet voldoende kennis over de relevante thema’s, geografische verdeling en een evenwichtige verhouding man/vrouw waarborgen.

211

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Met betrekking tot begrotingscategorie 1 (Single market, innovation and digital), op welke manier ziet Nederland verdere synergie tussen innovatie en de ESI-fondsen? Hoe moet dit gebeuren?

Antwoord:

De Europese Commissie doet diverse voorstellen voor betere synergie tussen de ESI-fondsen en het negende Kaderprogramma (Horizon Europe). Voorbeelden zijn het in lijn brengen van de regels van de verschillende programma’s voor implementatie en het creëren van de mogelijkheid voor lidstaten om budgetten tussen de verschillende fondsen over te hevelen. Wat volgens Nederland nog sterker tot uitdrukking moet komen is synergie in de aanpak van grote maatschappelijke uitdagingen, in het bijzonder tussen EFRO, het ELFPO en Horizon Europe. Het kabinet zal dit benadrukken en zich inzetten voor praktische uitvoerbare maatregelen die verdere synergie bewerkstelligen. Daarbij zal het kabinet ook het belang van transparantie en het vermijden van overlap benadrukken.

212

[22 112, nr. 2648]: Fiche MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: Op basis van welke criteria beoordeelt het kabinet of de instrumenten een Europese toegevoegde waarde hebben?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 214.

213

[22 112, nr. 2648]: Fiche MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: Wie beoordeelt of de instrumenten een Europese toegevoegde waarde hebben?

Antwoord:

De Europese Commissie publiceerde het voorstel voor het Horizon Europa-programma met verwijzing naar de kaders voor subsidiariteit zoals geformuleerd in het Verdrag betreffende de werking van de EU en met excellentie en impact als leidende criteria voor het programma en specifieke instrumenten binnen het programma. Het gaat om bestaande instrumenten zoals de European Research Council en nieuwe instrumenten zoals de European Innovation Council. De beoordeling van de Europese toegevoegde waarde van Horizon Europa vindt plaats tijdens de onderhandelingen en daarmee onder andere in de Raadswerkgroepen met vertegenwoordigers van de lidstaten en in de Raad van Ministers. Nederland zal beoordelen of bij de uitwerking van de programma’s en de instrumenten de Europese toegevoegde waarde, zoals bij de beantwoording van vraag 214 beschreven, geborgd is.

214

[22 112, nr. 2648]: Fiche MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: Wanneer acht het kabinet een instrument van toegevoegde waarde?

Antwoord:

Het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie draagt bij aan Europese investeringen en grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. Door samenwerking te stimuleren op basis van de criteria excellentie en impact vindt men de beste partners, kennis en techniek en kan massa gecreëerd worden om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan die grensoverschrijdend zijn of om onderzoeksfaciliteiten te financieren die de mogelijkheden van een individueel land overstijgen. Hierdoor wordt wereldwijde concurrentie het hoofd geboden, de concurrentiepositie van Europa versterkt en worden gezamenlijke maatschappelijke uitdagingen aangepakt.

Een instrument is van Europese toegevoegde waarde wanneer het, aan de hand van de criteria zoals beschreven in vraag 137, de economische en maatschappelijke impact van investeringen in onderzoek en innovatie vergroot op een manier die de mogelijkheden gecreëerd door en/of binnen de individuele lidstaten overstijgt.

215

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Bij het onderdeel cohesiebeleid op pagina 7, wordt expliciet gesproken over een allocatiesleutel maar bij de andere begrotingscategorieën niet. Betekent dit dat bij het cohesiebeleid veel secuurder wordt bijgehouden in welke lidstaten de uitgaven precies neerslaan dan bij de andere begrotingscategorieën?

Antwoord:

De Europese Commissie houdt van iedere uitgave uit de EU-begroting bij waar deze wordt uitgegeven (ex post), in EU-lidstaten of daarbuiten. De allocatiesleutel voor onder andere de structuurfondsen, maar ook de eerste pijler van het GLB, stelt een verdeling ex ante vast. De meeste andere uitgaven kunnen echter niet op voorhand worden gealloceerd via nationale enveloppen, zoals in het geval van onderzoekstenders of humanitaire uitgaven.

216

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Worden alle uitgaven van alle begrotingscategorieën zoals getoond op pagina 7, op uniforme wijze meegerekend bij het bepalen van de netto betalingspositie per lidstaat?

Antwoord:

De netto betalingspositie per lidstaat wordt berekend door de afdracht van die lidstaat aan de EU in mindering te brengen op de uitgaven van de EU in die lidstaat, met uitzondering van de uitgaven onder de begrotingscategorie «Administratie». Het meenemen van deze uitgaven zou de netto betalingspositie van lidstaten waar EU-instellingen zijn gevestigd vertekenen.

217

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Klopt het dat de netto betalingspositie van Nederland verslechtert, als de Nederlandse positie op het gebied van het cohesiebeleid wordt overgenomen?

Antwoord:

De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid, waaronder GLB en het cohesiebeleid, versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Nederland ziet binnen het toekomstige cohesiebeleid ruimte voor bezuinigen op het cohesiebeleid door in te zetten op een sterkere focus op de minst welvarende lidstaten. Dit betekent dat dit laatste effect een negatieve impact kan hebben op de Nederlandse netto betalingspositie; daar waar in het algemeen tegelijk geldt dat van een kleinere MFK-omvang een neerwaarts effect uitgaat op de benodigde nationale afdrachten. Daarbij moet worden aangetekend dat, in verhouding tot de afdrachten, de ontvangsten uit het cohesiebeleid dusdanig beperkt zijn dat deze niet eenvoudig tot een substantiële wijziging van de Nederlandse netto-betalingspositie leiden. Ter indicatie: in 2016 ontving Nederland 0,3% van de totaal beschikbare middelen binnen het cohesiebeleid, afgezet tegen een BNI-aandeel in de begroting van 4,6%. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel van 2 mei leidt dit voorstel op basis van eerste inzichten tot een toename van de Nederlandse afdrachten met 2½ tot 3 miljard EUR.

218

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Klopt het dat de allocatiesleutel van Europese Structuur en investeringsfondsen een vertekend beeld geeft, omdat kleine (zwakkere) lidstaten vaak veel meer goederen en diensten moeten importeren voor een investeringsproject, dan grote (rijke) lidstaten? Indien nee, waarom niet?

Antwoord:

Met de allocatiesleutel wordt het ontwikkelingsniveau van de regio’s en het daarmee samenhangende investeringspotentieel op allerlei terreinen tot uitdrukking gebracht. Wat het kabinet betreft zou daarbij meer dan in het voorstel van de Europese Commissie de nadruk moeten liggen op de minst ontwikkelde lidstaten. In de verordening is vastgelegd dat iedere actie ondersteund door de fondsen moet bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het desbetreffende operationeel programma. Hiermee wordt gewaarborgd dat alle investeringen onder de fondsen ten goede komen van de desbetreffende regio, zonder dat de implementatie of aanschaf van goederen/diensten per definitie op het grondgebied van deze regio hoeft plaats te vinden. Dat in voorkomend geval gebruik gemaakt moet worden van diensten en producten vanuit andere lidstaten beschouwt het kabinet als positief, onder meer vanuit het oogpunt van de interne markt. Ook minder ontwikkelde lidstaten benoemen deze directe en indirecte effecten in andere lidstaten als positief.

219

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet toelichten op welke wijze conditionaliteit (ex ante, ex post) een rol speelt in het nieuwe MFK als het gaat om cohesiebeleid, en wat de veranderingen zijn ten opzichte van het vorige MFK met betrekking tot conditionaliteit in het cohesiebeleid?

Antwoord:

In de verordening worden, net als in de programmaperiode 2014–2020, voorwaarden vastgelegd waaraan lidstaten moeten voldoen om kosten te kunnen declareren bij de Europese Commissie. In de programmaperiode 2014–2020 betrof het zogenoemde ex-ante voorwaarden; deze werden uitsluitend voorafgaand aan de start van het programma getoetst. In de voorstellen van de Europese Commissie gaat het om zogenoemde randvoorwaarden; aan deze voorwaarden moet de gehele programmaperiode worden voldaan, en hier wordt regelmatig op gemonitord.

Er bestaan vier horizontale randvoorwaarden, deze gelden voor alle investeringsprioriteiten, en zijn gericht op het naleven van de staatssteunregels, de aanbestedingsregels, het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het tegengaan van discriminatie van gehandicapten. Daarnaast bestaan er 16 randvoorwaarden die zijn verbonden aan specifieke doelstellingen; de zogenoemde thematische randvoorwaarden. Aan de randvoorwaarden moet worden voldaan om de doelstellingen van deze investeringsprioriteiten beter te kunnen bereiken, en de besteding van de middelen effectiever te maken.

Het aantal randvoorwaarden is aanzienlijk verminderd ten opzichte van het aantal ex-ante conditionaliteiten in de programmaperiode 2014–2020 (van 34 naar 20). Hiertoe zijn een aantal ex-ante conditionaliteiten gecombineerd tot een randvoorwaarde en een aantal ex-conditionaliteiten integraal komen te vervallen. Een geheel nieuwe horizontale randvoorwaarde is de effectieve toepassing en implementatie van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Daarnaast wordt een koppeling gemaakt tussen de tenuitvoerlegging van de fondsen en goed economisch bestuur. De Europese Commissie heeft daarbij de mogelijkheid (net als in de programmaperiode 2014–2020) om vastleggingen of (een deel van) de betalingen op te schorten van lidstaten die geen effectieve actie ondernemen bij buitensporige overheidstekorten, buitensporige macro-economische onevenwichtigheden of het niet- naleven van een noodprogramma. Hierbij is voorgeschreven dat de voorkeur wordt gegeven aan het opschorten van vastleggingen boven het opschorten van betalingen. Van de mogelijkheid om (een deel van) de betalingen op te schorten wordt uitsluitend gebruik gemaakt indien sprake is van een significante niet-naleving en onmiddellijk actie is vereist. Het verschil met de programmaperiode 2014–2020 is dat het maximum op te schorten bedrag is verlaagd naar 25% van de vastleggingen (was 50%) of 0,25% van het bbp (was 0,5%), afhankelijk van welk bedrag het laagst is. Deze percentages gelden voor de eerste overtreding; bij herhaling kan hiervan worden afgeweken. Zie ook het antwoord op vraag 226.

220

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is het te verwachten tijdpad ten aanzien van de gedetailleerde uitwerking van de Europese Commissie van het nieuwe cohesiebeleid, waardoor inzichtelijk wordt hoe de bezuinigingen precies neerslaan?

Antwoord:

De verordeningen voor het Cohesiebeleid 2021-27 worden gelijktijdig met de onderhandelingen over het nieuwe MFK uitgewerkt. De omvang en verdeling van het de middelen voor het Cohesiebeleid zijn afhankelijk van het integrale akkoord over het nieuwe MFK. De precieze planning daarvan is nu nog onduidelijk.

221

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wordt de nationale cofinanciering verhoogd via een generieke verhoging, of wordt er gedifferentieerd tussen meer ontwikkelde regio’s, transitieregio’s en minder ontwikkelde regio’s?

Antwoord:

De Europese bijdrage aan de totale investeringen is in de voorstellen als volgt gemaximeerd: 70% voor de minder ontwikkelde regio’s; 55% voor de transitieregio’s; en 40% voor de meer ontwikkelde regio’s. Dit is voor de minder ontwikkelde regio’s en de transitieregio’s lager dan in de programmaperiode 2014–2020. De nationale cofinanciering wordt alleen voor transitieregio’s en minder ontwikkelde regio’s verhoogd ten opzichte van de programmaperiode 2014–2020.

222

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe worden de nieuwe criteria gewogen bij de allocatiesleutel ter verdeling van de cohesiegelden, in aanvulling op het relatieve BBP per hoofd?

Antwoord:

In aanvulling op de bestaande allocatiecriteria zijn de nieuwe criteria die worden meegewogen de nationale CO2 uitstoot en de netto-instroom van migranten van buiten de EU (immigranten minus emigranten). De lidstaat ontvangt 1 EUR per ton CO2 die zij in peiljaar 2016 verwijderd was ten opzichte van de doelstelling voor 2030, en 400 EUR per opgevangen netto migrant van buiten de Europese Unie tussen 2013 en 2016.

223

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op welke manier wordt de link tussen het cohesiebeleid en het Europees Semester versterkt volgens de voorstellen van de Commissie?

Antwoord:

In de verordening wordt voorgesteld dat bij de programmering en de monitoring van de programma’s expliciet aandacht moet zijn voor de opvolging van de landspecifieke aanbevelingen die de Raad in het kader van het Europees Semester heeft gedaan. Het wordt ook verplicht om de programma’s aan te passen naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie in 2025, zodat ook prioriteiten die tijdens initiële programmering niet waren voorzien, bijvoorbeeld door nieuwe uitdagingen in de landspecifieke aanbevelingen die in 2024 worden aangenomen, gefinancierd kunnen worden vanuit de fondsen.

224

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn er nieuwe ex-ante conditionaliteiten voorzien voor het ontvangen en inzetten van cohesiemiddelen?

Antwoord:

Zie beantwoording vraag 219.

225

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op welke manier gaat er worden gehandeld als er niet aan deze conditionaliteiten wordt voldaan?

Antwoord:

Bij fondsen in gedeeld beheer kan de lidstaat maximaal aanspraak maken op het bedrag dat via de allocatie is toegewezen. Om deze middelen daadwerkelijk te ontvangen moet de lidstaat de gemaakte kosten onderbouwen in een betaaldeclaratie. Indien lidstaten niet aan randvoorwaarden voldoen kan de betreffende lidstaat geen declaratie indienen bij de Europese Commissie, en dus geen middelen uit de fondsen ontvangen. Declaraties die niet aan de vereisten voldoen, worden niet uitbetaald. Indien het gaat om een thematische randvoorwaarde kunnen uitsluitend voor projecten binnen de specifieke doelstelling waarvoor de betreffende randvoorwaarde geldt geen declaraties worden ingediend.

226

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk beeld heeft het kabinet bij de sterkere koppeling binnen het nieuwe MFK tussen cohesiemiddelen en de implementatie van structurele hervormingen in het kader van het Europees Semester?

Antwoord:

De koppeling met het Europees Semester en de landenspecifieke aanbevelingen gaat wat Nederland betreft niet ver genoeg. Het kabinet verwelkomt dat de relevante landspecifieke aanbevelingen worden meegenomen in de programmering, maar wil concreter uitgewerkt zien hoe gedurende de programmaperiode hierop wordt gemonitord en gereageerd. Daarnaast heeft Nederland bij de Commissie aangedrongen op aanvullende vormen van koppeling van de Europese Structuur- en Investering (ESI)-fondsen met structurele hervormingen. Bijvoorbeeld door de zogenoemde conditionaliteiten sterker te koppelen aan de prioriteiten uit het Europees Semester, eventuele herprogrammering een expliciet onderdeel van de jaarlijkse Semestercyclus te maken en macro-economische conditionaliteiten te handhaven.

Zoals toegelicht bij vragen 14–21 heeft de Commissie tevens een Hervormingsondersteuningsprogramma voorgesteld. Volgens de Commissie is dit programma separaat maar aanvullend aan de ESI-fondsen. Nederland zal pleiten voor verdere verduidelijking van de samenhang van beide MFK-onderdelen. Nederland is voorstander van een directe koppeling tussen structurele hervormingen en ESI-fondsen waarvan een effectieve prikkel uitgaat.

Voorts benadrukt het kabinet de daadwerkelijke toepassing van reeds bestaande instrumenten in geval van niet naleving van het Stabiliteits- en Groeipact en de Macro-economische Onevenwichtighedenprocedure, zoals in het geval van de macro-economische voorwaarde. Het kabinet zet vraagtekens bij de voorgestelde verlaging van het maximaal op te schorten bedrag naar 25% van de vastleggingen (was 50%) of 0,25% van het bbp (was 0,5%).

227

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Staat het kabinet, naast een versterkt Erasmus+ programma, in beginsel positief tegenover een mogelijke verhoging van het budget voor grensoverschrijdende samenwerking?

Antwoord:

Het kabinet zet in op versterkte grensoverschrijdende samenwerking onder het Erasmus programma. Wat de omvang van het budget voor grensoverschrijdende samenwerking betreft wil het kabinet niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming over het MFK.

228

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat wordt bedoeld met integratie van migranten?

Antwoord:

De integratie van migranten is onderdeel van het ESF+ en wordt nader omschreven als onder andere het bespoedigen van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen en migranten door middel van geïntegreerde maatregelen, onder meer op het vlak van huisvesting en sociale diensten. Als resultaatindicator stelt de Commissie voor het jaarlijkse aantal gebruikers bediend door nieuwe en betere opvang en huisvesting.

229

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe verhouden de EMU-stabilisatiefunctie en de ESI-fondsen zich tot elkaar, zowel qua hiërarchie als synergie?

Antwoord:

De Europese Commissie geeft aan dat de stabilisatiefunctie complementair moet worden gezien aan de ESI-fondsen doordat de stabiliteitsfunctie zich richt op de ondersteuning van lidstaten bij asymmetrische schokken om de investeringen op peil te houden. De middelen uit de ESI-fondsen zijn nauwelijks afhankelijk van schokken en vormen een relatief stabiele stroom van investeringen gericht op werkgelegenheid, een duurzame en gezonde Europese economie en het milieu. Het kabinet acht lidstaten zelf in staat om vrijwel alle schokken te effenen met behulp van automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Reeds bestaande afspraken, zoals de begrotingsregels, bieden voldoende waarborgen om dit te bewerkstelligen. Een stabilisatiefunctie is dan ook niet nodig voor het functioneren van een sterke EMU.

230

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke elementen neemt de Europese Commissie in overweging bij het opstellen van de landenenvelop?

Antwoord:

In de verordening wordt beschreven dat de grootte van de landenenveloppe wordt bepaald door de som van de allocatie van de individuele regio’s te vermeerderen met het bedrag dat wordt ontvangen uit het Cohesiefonds. Dit gebeurt aan hand van de volgende uitgangspunten:

  • 61,6% van de middelen is bestemd voor de minder ontwikkelde regio’s (regio’s met een bnp per hoofd van de bevolking dat lager is dan 75% van het gemiddelde van de EU-27);

  • 14,3% van de middelen is bestemd voor transitieregio’s (bbp per hoofd tussen de 75% en 100% van het gemiddelde van de EU-27);

  • 10,8% van de middelen is bestemd voor de meer ontwikkelde regio’s (bbp per hoofd hoger dan 100% van het gemiddelde van de EU-27).

  • 12,8% van de middelen is bestemd voor de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds (lidstaten met een BNI per hoofd van de bevolking dat lager is dan 90% van het gemiddelde van de EU-27);

  • 2,5% van de middelen is bestemd voor Europese territoriale samenwerking (Interreg), waarvan een groot deel van de middelen via landenenveloppen wordt verdeeld.

  • 0,4% van de middelen is bestemd voor de ultra perifere en dunbevolkte gebieden.

Voor de verdeling van de middelen tussen de regio’s die binnen eenzelfde categorie vallen wordt naast het bni per hoofd van de bevolking onder meer rekening gehouden met de bevolkingsdichtheid, het aantal (jeugd)werklozen, het opleidingsniveau van de bevolking, de CO2-uitstoot, de netto-instroom van migranten van buiten de Europese Unie tussen 2013 en 2016. Voor regio’s met bijzondere kenmerken en grensgebieden geldt een aantal specifieke indicatoren. Ten slotte bestaan regels die maximale en minimale ontvangsten van lidstaten bepalen, de zogenoemde caps en safety nets.

231

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: Is het kabinet tegen extra eigen middelen voor de Europese Commissie?

Antwoord:

Het kabinet staat in beginsel terughoudend tegenover de introductie van nieuwe eigen middelen. Met betrekking tot dit specifieke voorstel vindt het kabinet het hanteren van een verdeelsleutel voor nationale afdrachten op basis van monetaire inkomsten onwenselijk. Het kabinet ziet in algemene zin geen noodzaak om af te wijken van de gebruikelijke verdeelsleutel op basis van BNI.

232

[22 112, nr. 2648]: Fiche MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: Ziet het kabinet ruimte om binnen de budgettaire kaders van Horizon 2021–2027 (dus zonder ophoging van het totale budget) percentueel gezien hetzelfde aandeel aan excellente kennisbasis te besteden als in Horizon 2020? Hoe zou dit kunnen worden ingepast in het bestaande budget?

Antwoord:

Horizon Europe draagt op diverse manieren bij aan de excellente kennisbasis. Daarbij geeft Nederland de voorkeur geven aan relatief hetzelfde aandeel van de eerste pijler (Open Wetenschap) van het totaal als in Horizon 2020 (ongeveer 31 procent). Voor de tweede pijler (Mondiale uitdagingen en industrieel concurrentievermogen) zet Nederland onder andere in op de balans tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, zoals bij het ondersteunen van sleuteltechnologieën, missies en partnerschappen.

233

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Waarom leidt de door meerdere actoren in de EU gewenste «eurozonebegroting» met stabilisatiefunctie, niet tot aanvullende voorstellen voor de stabilisatiefunctie in het kader van dit MFK?

Antwoord:

Het huidige voorstel voor een stabilisatiefunctie is gedaan in het kader van het nieuwe MFK. Het is onbekend waarom er geen aanvullende voorstellen voor de stabilisatiefunctie in het kader van dit MFK zijn. Zoals bekend is het kabinet geen voorstander van een aparte eurozonebegroting om de gevolgen van economische schokken op te vangen.

234

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is de reden dat getracht wordt om additionele financiële wensen, zoals een stabilisatiefunctie, buiten het MFK om te regelen?

Antwoord:

De Europese Commissie kan verschillende redenen hebben om instrumenten, zoals een stabilisatiefunctie en bijvoorbeeld het Solidariteitsfonds en de Noodhulpreserve, buiten het MFK om te regelen. Zo geeft de Europese Commissie aan dat de uitgaven van dit soort instrumenten niet te voorspellen zijn en dat deze juist bedoeld zijn om te reageren op onvoorziene omstandigheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de noodhulpreserve waarmee steun kan worden verleend aan lidstaten bij onder andere natuurrampen en epidemieën.

Het kabinet is van mening dat de reactie op onvoorziene omstandigheden (samen met veranderende prioriteiten) beter kan worden vormgegeven door middel van het aanhouden van marges en het schuiven van budget tussen afzonderlijke programma’s. Het kabinet streeft naar begrotingseenheid en ziet deze instrumenten daarom graag binnen de MFK-plafonds geplaatst.

235

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wordt de nu voorgenomen stabilisatiefunctie binnen het MFK geschrapt indien er onverhoopt besloten zou worden tot een aparte eurozonebegroting waarin een dergelijke functie ook is geregeld? Indien nee, waarom niet?

Antwoord:

Op dit moment is er door de Europese Commissie geen voorstel gedaan voor een aparte eurozonebegroting met stabilisatiefunctie. Er is dan ook nog niets bekend over of de door de Europese Commissie voorgestelde stabilisatiefunctie binnen het MFK geschrapt zal worden in het hypothetische geval dat er besloten zou worden tot een aparte eurozonebegroting met een stabilisatiefunctie.

236

[22 112, nr. 2632]: Fiche MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen: In hoeverre heeft Nederland (of hebben andere lidstaten) afzonderlijk zeggenschap over de gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen?

Antwoord:

In het Commissievoorstel hebben individuele lidstaten geen afzonderlijke zeggenschap over de uitvoeringshandelingen. Nederland kan dan ook niet instemmen met de voorgestelde gedelegeerde bevoegdheden. Naar de mening van het kabinet gaat het om onderdelen van het voorstel die aan de Unie wetgever voorbehouden moeten worden (en dus in de Verordening zelf geregeld dienen te worden).

237

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Welke mogelijkheden ziet het kabinet om overlap tussen Europese programma’s te voorkomen?

Antwoord:

In het InvestEU-programma komen veel bestaande investeringsinstrumenten samen. De meer geüniformeerde structuur, uitvoering en rapportage verlaagt het risico op overlap. Ook zal binnen het InvestEU-programma ruimte zijn voor het toepassen van een mix van bijvoorbeeld garanties en subsidies, waardoor voldoende ruimte ontstaat om in te spelen op de verscheidenheid aan projecten die ondersteuning behoeven. Tijdens de verdere uitwerking van InvestEU en aanpalende programma’s zal er op worden gelet dat synergie wordt nagestreefd en overlap wordt vermeden tussen Europese programma’s.

238

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Welke rol heeft Invest-NL bij het voorkomen van overlap tussen Europese programma’s?

Antwoord:

Het voorkomen van overlap tussen Europese programma’s is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en de lidstaten. Invest-NL zal in het geval van een mogelijke overlap tussen programma’s in overleg met de Commissie en EIB een best passende oplossing kiezen voor het te financieren bedrijf of project. Zie verder het antwoord bij vraag 237.

239

[22 112, nr. 2665]: Fiche MFK – Verordening Invest EU-programma: Op welke voorwaarden voor samenwerking met de relevante instituties in de lidstaten zet het kabinet zich in?

Antwoord:

Voor Nederland is het van groot belang dat er een effectieve en efficiënte samenwerking plaatsvindt met nationale instellingen die gelijke doelen nastreven, zoals het voorziene Invest-NL in Nederland. Aandachtspunt voor Nederland is daarom de verdere uitwerking van het InvestEU Fund tijdens de aankomende onderhandelingen, in het bijzonder op het gebied samenwerking met de relevante instituties in de lidstaten. Hierbij is tevens voor Nederland van belang hoe het genoemde «lidstaat compartiment» verder wordt uitgewerkt en welke condities gesteld worden aan de benutting hiervan.

240

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op wat voor manier ziet het kabinet een grotere nationale verantwoordelijkheid in nationale plannen en uitvoering van het GLB?

Antwoord:

Het voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme voorziet in een grotere nationale verantwoordelijkheid voor de inrichting van het GLB binnen de Europees geldende kaders. Op Europees niveau wordt het «wat», zoals doelstellingen en interventietypen vastgelegd, terwijl vervolgens het «hoe» door lidstaten in het strategisch plan wordt ingevuld en geconcretiseerd. Het kabinet steunt deze subsidiariteit omdat dit ruimte biedt voor het implementeren van doelgerichte maatregelen die passen bij de Nederlandse landbouwpraktijk. Juist omdat de landbouwpraktijk en maatschappelijke opgaven op het gebied van o.a. de leefomgeving, klimaat, natuur in de lidstaten sterk variëren, zullen maatregelen op deze manier effectiever afgestemd kunnen worden op de regionale verschillen en behoeften.

241

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke gevolgen (positief en negatief) heeft meer subsidiariteit (inclusief werken met strategische plannen) zoals voorgesteld in het GLB voorstel van de Europese Commissie op Nederlandse boeren, indien het op deze manier ingevoerd zou worden?

Antwoord:

Lidstaten krijgen in de voorstellen van de Europese Commissie meer ruimte om het GLB afgestemd op de eigen situatie in te vullen. Het verschaffen van die ruimte biedt ook de agrarische sector zelf, onder andere via het bijdragen aan de totstandkoming van het nationaal strategisch plan, mogelijkheden tot grotere betrokkenheid bij de te nemen maatregelen. Dat ziet het kabinet als een positieve ontwikkeling voor de Nederlandse boeren. Meer subsidiariteit vraagt wel om meer aandacht voor een gelijk Europees speelveld. Binnen het GLB zal dat gewaarborgd moeten blijven doordat voor alle lidstaten dezelfde doelen en tevens gelijke voorwaarden (conditionaliteit) bij de verlening van steun gelden. Bij de beoordeling en goedkeuring van de strategische plannen zal de Commissie moeten bewaken dat de ambitieniveaus van lidstaten passen bij een gelijk speelveld. Hoe de Commissie dit gaat doen, is nog niet duidelijk.

242

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke gevolgen (positief en negatief) heeft plafonnering van het steunbedrag per hectare zoals voorgesteld in het GLB voorstel van de Europese Commissie op Nederlandse boeren, indien het op deze manier ingevoerd zou worden?

Antwoord:

Volgens het voorstel van de Commissie moeten betaalde en onbetaalde arbeidskosten worden afgetrokken van de verleende steun voordat plafonnering plaatsvindt. Gezien de hoogte van de steun per bedrijf en de hoogte van arbeidskosten zou dat er in de Nederlandse situatie toe leiden dat van plafonnering niet of nauwelijks sprake is. Het kabinet is voorstander van plafonnering van de inkomstensteun per bedrijf maar de aftrek van arbeidskosten moet dan vervallen.

243

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke gevolgen (positief en negatief) heeft een krimp van het GLB-budget zoals voorgesteld in het GLB voorstel van de Europese Commissie op Nederlandse boeren, indien het op deze manier ingevoerd zou worden?

Antwoord:

In geval het door de Europese Commissie voorgestelde GLB-budget daadwerkelijk de uitkomst van de EU-onderhandelingen zou zijn, zou dat een nominale krimp van 3,9% van 2020 op 2021 op de directe betalingen aan de Nederlandse boeren betekenen. Ook de nominale krimp van 15,3% van 2020 op 2021 op de plattelandsontwikkelingsprogramma’s zoals de Europese Commissie voorstelt, betekent dat er minder middelen beschikbaar komen voor de agrarische sector vanuit dit programma. In de periode na 2021 blijven de bedragen ongeveer nominaal constant.

244

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is het idee achter de verzwaarde conditionaliteit van de directe betalingen die de Europese Commissie voorstelt? Is er op dit moment sprake van grootse misbruik van GLB-gelden?

Antwoord:

De Europese Commissie stelt voor de huidige cross-compliance uit te breiden met de bestaande vergroening en nog een aantal nieuwe eisen, bijvoorbeeld het zogenoemde landbouwbedrijfsduurzaamheidsintrument voor nutriënten. Deze uitgebreide cross-compliance wordt in het voorstel conditionaliteit genoemd. De Europese Commissie meent dat verzwaarde conditionaliteit nodig is vanwege de grote opgaven voor leefomgeving en klimaat. Het kabinet daarentegen vindt, met andere lidstaten, dat die doelen effectiever kunnen worden nagestreefd met doelgerichte (prestatie-)betalingen. Het is het kabinet niet bekend dat er op dit moment sprake is van groot misbruik van GLB-gelden. Integendeel, de Europese Commissie geeft juist aan dat de «error rate» (foutenmarge) voor directe betalingen relatief laag is.

245

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op welke manier kunnen de streefcijfers die de lidstaten zelf dienen vast te stellen (aangaande de concrete gemeenschappelijke doelen) voldoende ambitieus zijn om een daadwerkelijke vergroening van het GLB te realiseren?

Antwoord:

De doelen (streefcijfers) die in het nationaal strategisch plan zullen worden opgenomen zullen gebaseerd zijn op een sterkten-zwaktenanalyse, de beoordeling van behoeften van de lidstaat en de interventiestrategie die de lidstaat zelf opstelt. Wat die uiteindelijke concrete streefcijfers zullen zijn is een resultante van de politieke en maatschappelijke afwegingen die op basis hiervan bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch GLB-Plan worden gemaakt. Het is de inzet van het kabinet voldoende ambitieus te zijn om een daadwerkelijke vergroening van het GLB te realiseren. De Commissie ziet er zelf ook bij de beoordeling en goedkeuring van de strategische plannen op toe dat lidstaten voldoende ambitieus zijn. Hoe de Commissie dit gaat doen, is nog niet duidelijk.

246

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Het kabinet stelt dat de GLB voorstellen niet ver genoeg gaan wat betreft meetbare taakstellingen om aan de doelen op terrein van klimaat en leefomgeving te voldoen, wat is hier wel voor nodig?

Antwoord:

Het Commissievoorstel stelt voor dat lidstaten jaarlijks een prestatieverslag opstellen over de voortgang en uitvoering van het strategisch GLB-plan met daarin informatie over de realisatie van output-, resultaat- en impactindicatoren. Het kabinet vindt het belangrijk dat op die wijze de uitvoering van het toekomstig GLB op basis van meetbare doelstellingen zal worden gemonitord. De concrete invulling van de indicatoren in de voorstellen is echter nog onvoldoende uitgewerkt. In de onderhandelingen over de voorstellen en de toekomstige gedelegeerde en uitvoeringshandelingen dient dit verder te worden ingevuld.

247

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe groot is het GLB in omvang wanneer bijvoorbeeld voor landbouw gereserveerde gelden elders op de begroting worden meegerekend?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft aangegeven dat er binnen het toekomstig MFK 365 miljard euro (lopende prijzen) beschikbaar is voor het GLB beleid, waarvan 265,2 miljard euro voor directe betalingen (1e pijler), 20 miljard euro voor marktondersteuning (ook 1e pijler) en 78,8 miljard euro voor het plattelandsbeleid (2e pijler). Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat zij 10 miljard euro in het Horizon onderzoeksprogramma wil oormerken voor onderzoek naar voedsel, landbouw, plattelandsontwikkeling en de «bioeconomie». In totaal komt dit neer op ca. 29% van de Europese begroting.

248

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat is het verschil tussen de door Nederland voorgestane kortingen op EU-subsidies bij het niet nakomen van migratie-afspraken en het EC-voorstel om opvang en integratie van migranten onderdeel te laten uitmaken van de allocatiesleutel voor ESI fondsen?

Antwoord:

Het kabinet vindt dat evenredige inspanningen op het terrein van migratie door lidstaten gekoppeld moeten worden aan Europese fondsen. Het is voor het kabinet van belang dat hier een effectieve prikkel vanuit gaat voor adequate opvolging van de migratie-agenda. Het in het Commissievoorstel opgenomen criterium voor de allocatiesleutel voor ESI-fondsen bevat nog onvoldoende aansporing voor lidstaten om evenredige inspanningen op het migratie- en integratieterrein te verhogen. Overigens zijn er in het AMF zelf wel criteria opgenomen in de verdeelsleutel voor de allocatie binnen de nationale programma’s die samenhangen met de inspanningen van lidstaten op het migratie- en integratieterrein. Op het gebied van asiel wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met het aantal onderdanen van een derde land of staatloze aan wie de in het Verdrag van Geneve omschreven status is verleend en op het gebied van legale migratie en integratie met het aantal onderdanen van derde landen dat een eerste verblijfsvergunning heeft gekregen. Het kabinet zal gedurende de besprekingen hierover scherp oog houden voor de prikkel die hiervan uitgaat.

249

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat zijn de effecten van de forse intensiveringen ten aanzien van migratiebeleid en grensbewaking op de inspanningen van lidstaten op dit terrein? Worden er naast de genoemde uitbreiding van met name Frontex, ook efficiencyvoordelen beoogd en waar liggen deze?

Antwoord;

De intensiveringen bieden lidstaten financiële ondersteuning, onder andere in verbetering van de asielprocedure en in het grensbewakingsproces. De fondsen kunnen ook waar gewenst worden ingezet voor de implementatie van Europese verplichtingen of voor het onderhoud van Europees verplicht gestelde it-systemen in lidstaten. Daarnaast kan internationale samenwerking worden gefinancierd hetgeen mogelijkheden biedt voor efficiëntie binnen het beleid op migratie, grensbewaking en visa. Met het huidige AMIF en IBMF (Grenzen) worden bijvoorbeeld gezamenlijke terugkeeractiviteiten, verbetering van informatiedeling op gebied van het verstrekken van Schengenvisa en netwerken van verbindingsfunctionarissen gefinancierd.

250

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Zijn er meer/andere taken in de nationale ketens van migratie en grensbeleid, die kansrijk zijn in het kader van het bereiken van efficiencyvoordelen en/of meer Europese toegevoegde waarde? Indien ja, welke zijn dat en liggen deze beleidsopties ook op tafel?

Antwoord:

Er wordt nationaal doorlopend efficiëntie nagestreefd binnen de migratie- en grensbewakingsketen. In het bijzonderde nationale programma’s van de fondsen bieden hierbij financiële ondersteuning. Daarnaast zet het kabinet erop in dat de fondsen bijdragen aan de implementatie van recentelijk aangenomen en verwachte EU-wetgevingsvoorstellen, zoals het slimme grenzenpakket, de ILO-verordening en Eurosur.

251

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Is er sprake van een coherente lange termijnvisie met betrekking tot migratietaken en grenstaken, waarbij nieuwe inspanningen op Europees niveau uiteindelijk leiden tot meer efficiency en (dus) tot besparingen op nationaal niveau?

Antwoord:

Voor de lange termijnvisie met betrekking tot Europese migratie- en grenstaken verwijst het kabinet naar alle plannen van de afgelopen periode waarbij voor een alomvattende aanpak wordt gepleit, zoals meest recentelijk de Raadsconclusies van de Europese Raad van 28 juni jl. waarin tot een alomvattende aanpak wordt opgeroepen.13

Zie voor vragen over efficiëntie het antwoord op vraag 249 en 250.

252

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet bevestigen dat de voorgenomen intensiveringen op het gebied van migratie en grensbewaking in het MFK, voor het grootste deel neerslaan in financieel zwakkere lidstaten aan de randen van de Unie? Is het zo dat deze nieuwe uitgaven dan ook bescheiden bijdragen aan cohesie en convergentie van economieën in de Europese Unie? Indien nee, waarom niet?

Antwoord:

De voorgenomen intensiveringen moeten daar neerslaan waar de migratiedruk het hoogst is. In de praktijk zal het daarbij onder andere gaan om bewaking aan de buitengrenzen en om benodigde intensivering van asielprocedures. Dit is niet één op één gerelateerd aan de financiële positie positie van lidstaten. Het is niet de doelstelling van de asiel- en migratie en grensbewakingsfondsen om de cohesie en convergentie van economieën in de EU te vergroten.

253

[22 112, nr. 2648]: Fiche MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: Welke randvoorwaarden heeft het kabinet hierbij nog meer voor ogen?

Antwoord:

Met de introductie van de EIC (European Innovation Council) beoogt de Europese Commissie om via een bottom-up aanpak innovaties met een grote economische en maatschappelijke potentie te identificeren, een kritische massa van investeringen in deze innovaties te bewerkstelligen en de snelheid en impact van innovatieprocessen te vergroten. Nederland is in beginsel positief over de voorgestelde instrumenten onder de EIC maar benadrukt het belang van de juiste randvoorwaarden. Ten eerste gaat het er om dat wet- en regelgeving innovatievriendelijk is en er bij ontwerp en toepassing van nieuwe regels de impact op onderzoek en innovatie wordt meegewogen. Een andere randvoorwaarde is dat privaat kapitaal niet verdrongen wordt bij inzet van risicokapitaal vanuit het kaderprogramma. Tenslotte zijn innovatie ecosystemen cruciaal om ten volle het innovatiepotentieel te benutten. Deze ecosystemen faciliteren publiek private samenwerking, brengen overheden, kennisinstellingen en bedrijven bij elkaar en stimuleren ondernemerschap.

254

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Op wat voor manier is er parlementaire controle bij posten buiten het MFK, zoals de European Peace Facility?

Antwoord

Het Europees Parlement heeft geen directe wetgevende bevoegdheid t.a.v. de EPF. Het Nederlandse parlement zal door het kabinet betrokken worden volgens de gebruikelijke procedures. In de behandeling van MFK voorstel worden wel de speciale instrumenten en begrotingsinstrumenten buiten het door de Commissie voorgestelde MFK plafond (1,11 EU-27 BNI) meegenomen. Deze instrumenten vallen ook onder de jaarlijkse begrotingscyclus. Het EP moet instemmen met het MFK-voorstel. Voor de begrotingscyclus geldt dat het EP als mede-wetgever parlementaire controle uitoefent.

255

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe veel geld is er in het MFK voorstel beschikbaar voor cybersecurity binnen Europa (categorie security and defence)?

Antwoord:

Voor het fonds voor interne veiligheid heeft de Commissie een totale enveloppe voorgesteld van 2,5 miljard EUR in lopende prijzen, voor de gehele periode 2021–2027. Deze middelen zijn nog niet verdeeld over de verschillende thematische prioriteiten. In het voorstel is cybersecurity niet opgenomen als prioriteit (wel het tegengaan van cyber crime). Gelet op het veiligheidsbelang heeft het de voorkeur van het kabinet cybersecurity ook als prioriteit op te nemen.

256

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wie kan wanneer aanspraak maken op gelden uit de European Peace Facility?

Antwoord:

De EPF is bestemd voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van militaire EU-operaties (waaronder de Hoge Vertegenwoordiger in dit kader ook missies schaart van een aantal lidstaten, in lijn met het EU Verdrag), steun aan vredesoperaties door derde landen of internationale organisaties, en steun aan militaire actoren van derde landen in het kader van capaciteitsopbouw. Naast de financiering van EU-missies zou de Raad bijvoorbeeld kunnen besluiten tot financiële ondersteuning van de activiteiten op het gebied van vredesopbouw van de Afrikaanse Unie, zoals nu het geval is in de African Peace Facility, de Verenigde Naties en de ondersteuning van krijgsmachten van derde landen. De Raad besluit over de financiering van activiteiten uit de EPF op basis van voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger of een lidstaat, die gedurende het kalenderjaar kunnen worden voorgelegd.

257

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe vindt besluitvorming plaats rondom het toekennen van gelden aan militaire missies onder de voorgenomen European Peace Facility?

Antwoord:

De wijze van besluitvorming over het starten van militaire EU-operaties wijzigt niet met de EPF. Besluiten hierover worden door lidstaten op basis van unanimiteit genomen en bevatten ook een eerste inschatting van de voor de operatie benodigde kosten. De financiering van een militaire EU-operatie vereist dus een voorafgaand besluit van de Raad. Lidstaten kunnen controle uitoefenen op de financiering vanuit de EPF via een comité, dat o.a. de jaarlijkse begrotingen vaststelt. Als het EPF-comité de financiering van EU-operaties bespreekt, gebeurt dit op basis van unanimiteit. Op dit moment zijn de gemeenschappelijke kosten een relatief klein deel van de totale kosten van militaire operaties. De faciliteit beoogt een verruiming van het aandeel gemeenschappelijke kosten, die hiermee standaard door alle lidstaten worden gedragen (zie antwoord op vraag 336). Het kabinet erkent het belang van een meer flexibele en solidaire financiering van militaire EU-operaties en is bereid voorstellen om het aandeel gemeenschappelijke kosten te verbreden te bezien, in het kader van een integrale afweging over het MFK. Dit kan de drempel verlagen voor lidstaten om aan militaire operaties mee te doen, waarmee burden sharing kan worden gestimuleerd. Dit is in het belang van Nederland. Het kabinet ziet het voorstel op dit punt echter graag concreter onderbouwd en uitgewerkt, om de financiële implicaties nader in te kunnen schatten en op haalbaarheid te toetsen.

258

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Heeft het kabinet nog andere manieren voor ogen om het MFK flexibeler te maken, ter aanvulling op de voorgestelde aandachtspunten van de Commissie?

Antwoord:

Het kabinet steunt in algemene zin de voorstellen van de Commissie om de flexibiliteit binnen de plafonds van het MFK te vergroten en ziet tegelijkertijd ruimte voor verbetering. Volgens het kabinet kan het MFK nog flexibeler worden, bijvoorbeeld door de mogelijkheid om te schuiven tussen begrotingscategorieën binnen een begrotingsjaar te vergroten en door minder geld (bijv. cohesie- en GLB-fondsen) vast te leggen in landenenveloppen.

259

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe kijkt het kabinet aan tegen een MFK met een looptijd van vijf jaar?

Antwoord:

Het kabinet steunt de door de Commissie voorgestelde looptijd van 7 jaar en acht dit een goede balans tussen flexibiliteit en voorspelbaarheid. Een MFK met een looptijd van vijf jaar zou het voordeel kunnen hebben dat het meer parallel loopt met de termijn van de Commissie en het Europees Parlement. Aan de andere kant zouden de langdurige en moeizame onderhandelingen hierdoor vaker moeten plaatsvinden. Een kortere looptijd verkleint bovendien de voorspelbaarheid van inkomsten, die vanuit de doorgaans langere doorlooptijd van investeringen bij Europese programma’s en projecten gewenst is.

260

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet toelichten waarom de huidige implementatie van de speciale instrumenten om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden geen aanleiding geeft tot uitbreiden van deze instrumenten?

Antwoord:

Het kabinet is kritisch over de vormgeving van de speciale instrumenten om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden. Het kabinet ziet deze instrumenten ten behoeve van de begrotingseenheid graag binnen het MFK-plafond geplaatst. De huidige implementatie van speciale instrumenten laat zien dat de beschikbare bedragen voor de speciale instrumenten niet volledig worden benut.

261

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Kan het kabinet doorrekenen (of laten doorrekenen door bijvoorbeeld het CPB) wat de effecten zijn op de Nederlandse BNI-afdracht van de nieuwe eigen middelen?

Antwoord:

Op basis van de raming van de Europese Commissie dat de nieuwe eigen middelen een opbrengst zouden hebben van 22 miljard euro per jaar, zou het effect op de Nederlandse BNI-afdracht een verlaging zijn met ca. 1¼ miljard euro. Daar staat tegenover dat een deel van de bijdrage via nieuwe eigen middelen ook in Nederland neerslaan Een eerste inschatting van de omvang van de Nederlandse bijdrage van de voorgestelde CCCTB-, de ETS- en de plasticmiddelen bedraagt ca. 1,1 miljard euro. Zie antwoord op ook vraag 32.

262

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welke «speciale instrumenten» zijn buiten de plafonds van het MFK geplaatst?

Antwoord:

In het voorstel van de Europese Commissie worden de volgende instrumenten buiten de plafonds geplaatst:

  • Noodhulpreserve

  • Europese Globaliseringsfonds (EGF)

  • Het Europese Solidariteitsfonds (EUSF)

  • Het flexibiliteitsinstrument

  • De Europese vredesfaciliteit

  • Europese stabilisatiefunctie

263

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe hoog is het MFK in totaal, en de daarmee samenhangende Nederlandse afdracht specifiek, wanneer alle buiten het MFK geplaatste instrumenten en fondsen worden meegerekend?

Antwoord:

Het Commissievoorstel voor het MFK bevat binnen de plafonds een voorstel voor 1279,4 miljard euro aan vastleggingen (in lopende prijzen). Daarnaast bevat het Commissievoorstel (in lopende prijzen) 29,4 miljard euro aan instrumenten die buiten het plafond vallen. De Europese Stabilisatiefunctie staat in het Commissievoorstel op p.m. Dit resulteert inuitgaven op het moment dat de EU schade zou lijden op leningen. Het fonds voor stabilisatiesteun wordt middels een apart intergouvernementeel akkoord vormgegeven. Door het Commissievoorstel komt bovenop het basispad in de Rijksbegroting een bedrag van ca. 1¼ miljard EUR bij in 2021, oplopend naar 2½–3 miljard EUR in 2027, zoals nader toegelicht bij de beantwoording van vraag 197.

264

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe beziet het kabinet de milieueffecten van het voorstel om een afdracht te laten plaatsvinden op basis van de hoeveelheid niet-recyclede plasticverpakkingen per lidstaat?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 30. De intentie van de Commissie is dat deze maatregel op termijn leidt tot het gebruik van recyclebare plastic verpakkingen dan wel verminderd gebruik van plastic verpakkingen. De omvang van de milieueffecten is moeilijk in te schatten omdat het aan lidstaten is om te bepalen of en hoe deze prikkel zal leiden tot een aanscherping van het eigen beleid voor de recycling van kunststoffen. Het zou wel een aansporing kunnen zijn voor lidstaten om meer werk te maken van recycling.

265

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk aandeel zou Nederland hebben zowel in euro’s als percentage in het eigen middel op basis van CCCTB ten opzichte van andere lidstaten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 27.

266

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk aandeel zou Nederland hebben zowel in euro’s als percentage in het eigen middel op basis van niet-gerecyclede plasticverpakking ten opzichte van andere lidstaten?

Antwoord:

Een eerste voorlopige inschatting van het Nederlandse aandeel van het eigen middel op basis van niet gerecyclede plasticverpakking op basis van informatie van de Commissie bedraagt ca. 0,2 miljard EUR, ca 3,5% door de Commissie in haar voorstel beoogde Europese totaalopbrengst van dit middel.

267

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Welk aandeel zou Nederland hebben zowel in euro’s als percentage in het Eigen Middel op basis van het Emissions Trading System (ETS) ten opzichte van andere lidstaten?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 29.

268

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Wat zijn de gevolgen van de voorgestelde hervorming voor de Nederlandse btw-afdracht ten opzichte van het huidige MFK?

Antwoord:

De Commissie stelt voor om de BTW-korting voor Nederland (en voor de andere lidstaten die deze korting ontvangen) af te schaffen en om het BTW-middel te vereenvoudigen. Door afschaffing van de Nederlandse BTW-korting zou de BTW-afdracht verdubbelen van 0,5 miljard EUR naar 1,0 miljard EUR. Een eerste voorlopige raming voor de Nederlandse bruto afdracht op basis van tentatieve informatie van de Commissie bij het vereenvoudigde BTW-middel bedraagt ca. 1,3 miljard EUR.

269

[21 501-20, nr. 1349]: Kabinetsappreciatie Europese Commissie voorstel voor Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: Hoe apprecieert het kabinet de veranderingen zoals voorgesteld door de Europese Commissie met betrekking tot de overige inkomsten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 34.

270

[COM (2018) 476]: Wordt er onder dit voorstel soevereiniteit overgedragen?

Antwoord:

Nee. De hoofddoelstelling van de voorgestelde verordening is het bevorderen van het concurrentie- en innovatievermogen van de industriële en technologische defensiebasis van de Unie door defensiegerichte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten te ondersteunen. Dit valt binnen de bevoegdheden van de EU op grond van de verdragen (rechtsgrondslagen van het voorstel zijn artikel 173, 182, lid 4, 183 en 188, tweede alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het kabinet kan zich in de voorgestelde rechtsgrondslagen vinden. Er is sprake van een ondersteunende bevoegdheid van de Unie ten aanzien van industriebeleid (artikel 6, onder b, VWEU). Op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling is er sprake van een parallelle bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (art. 4, lid 3, VWEU). De uitoefening van deze bevoegdheid belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.

De bepaling van de projecten die in aanmerking komen voor financiering gaat middels het vaststellen van het werkprogramma van het EDF door de Commissie via uitvoeringshandelingen. De Commissie wordt hierbij bijgestaan door het EDF-comité (bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten). Het advies van het comité is juridisch bindend.

271

[COM (2018) 476]: Het fonds staat open voor geassocieerde landen, te weten landen van de EVA die lid zijn van de EER. Hoeveel dragen deze landen respectievelijk af via de EER?

Antwoord:

De tekst van de EDF-verordening zal nog worden behandeld door de Raad en het Europees Parlement en is nog aan verandering onderhevig.

De EVA-landen die lid zijn van de EER zijn Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Zwitserland is als EVA-land geen lid van de EER. De eerste drie landen nemen in wisselende samenstelling deel aan verschillende EU-programma’s, waaronder Horizon 2020, Erasmus+ en Copernicus. Ook dragen de EER landen bij aan de administratieve lasten van de desbetreffende programma’s. Zie het antwoord op vraag 122 voor de bijdragen per land.

272

[COM (2018) 476]: Op welke wijze kunnen zij aanspraak maken op het Defensiefonds? Vindt hier besluitvorming over plaats of kunnen deze landen een aanvraag doen? Hoe verhoudt hun bijdrage zich tot de gelden waarop zij aanspraak kunnen maken?

Antwoord:

In het voorstel van de Commissie staat het ondernemingen uit EVA-EER landen vrij om deel te nemen aan Europese consortia en daarmee in aanmerking te komen voor financiering uit het Europese Defensiefonds. Hiervoor gelden dezelfde regels en voorwaarden als voor EU-lidstaten, ook voor wat betreft de gelden waarop zij aanspraak kunnen maken. Het werkprogramma wordt vastgesteld door de Commissie. De Commissie wordt hierin bijgestaan door het EDF-comité.

273

[COM (2018) 476]: In de Unie gevestigde juridische entiteiten die onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet- geassocieerd derde land kunnen voor financiering in aanmerking komen indien aan relevante en strenge voorwaarden met betrekking tot veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten is voldaan. Kan het kabinet een voorbeeld geven van een dergelijke juridisch entiteit uit een geassocieerd derde land en uit een niet-geassocieerd derde land?

Antwoord:

Het gaat hier om ondernemingen die weliswaar in een lidstaat van de Unie zijn geregistreerd, maar waarover de controle buiten de desbetreffende lidstaat ligt. Een voorbeeld van een juridische entiteit onder zeggenschap van geassocieerd land kan zijn een Duitse onderneming in handen van een Noorse investeringsmaatschappij. Een voorbeeld van een juridische entiteit onder zeggenschap van niet-geassocieerd derde land kan zijn een Spaanse onderneming in handen van een Amerikaanse investeerder.

274

[COM (2018) 476]: Is er een lijst met landen of kan elk willekeurig land dat voldoet aan de voorwaarden voor financiering in aanmerking komen?

Antwoord:

Alleen projecten van een samenwerkingsverband van minimaal drie juridische entiteiten die zijn gevestigd in ten minste drie verschillende lidstaten en/of geassocieerde landen komen volgens het voorstel voor financiering in aanmerking. In beginsel komen alleen in de Unie of geassocieerde landen gevestigde entiteiten die niet onder zeggenschap vallen van (entiteiten uit) niet-geassocieerde derde landen voor steun in aanmerking. In bepaalde omstandigheden, wanneer het noodzakelijk is om de doelstelling van de actie te bereiken en op voorwaarde dat het de veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten niet in gevaar brengt, kan hiervan worden afgeweken. Zie ook het antwoord op vraag 275 en 279.

275

[COM (2018) 476]: Wat zijn de voorwaarden?

Antwoord:

In het voorstel van de Commissie worden onder artikel 10 de voorwaarden genoemd waar juridische entiteiten aan moeten voldoen om deel te kunnen nemen aan Europese consortia en voor financiering in aanmerking te komen. Zo moeten ondernemingen op het grondgebied van de Unie of een geassocieerd derde land zijn gevestigd. Welke landen als geassocieerde landen gelden staat vermeld in artikel 5 van het voorstel: EVA-landen die tevens lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), te weten Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Ook moeten de operationele managementstructuren gevestigd zijn in de Unie of EER en mag een onderneming niet onder controle staan van een buitenlands moederbedrijf. In bepaalde omstandigheden, wanneer het noodzakelijk is om de doelstelling van de actie te bereiken en op voorwaarde dat het de veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten niet in gevaar brengt, kan hiervan worden afgeweken. Zie ook het antwoord op vraag 274 en 279 voor wat betreft de uitzonderingen voor ondernemingen met een moederbedrijf uit een derde land.

276

[COM (2018) 476]: Is er een maximumbudget voor deze categorie?

Antwoord:

Nee. De budgetverdeling wordt door de Commissie vastgesteld in het werkprogramma. De Commissie wordt hierin bijgestaan door het EDF-comité.

277

[COM (2018) 476]: Nederland is geen voorstander van financieringsconstructies die voor Nederland leiden tot wederzijdse garantiestelling. Zijn andere lidstaten hier wel voorstander van?

Antwoord:

De nog verder te ontwikkelen Financial Toolbox moet lidstaten in staat stellen om verschillende financiële instrumenten te ontwikkelen en te benutten om naast gezamenlijke ontwikkeling van capaciteiten, ook gezamenlijke aanschaf te stimuleren. Alle lidstaten zijn het eens dat gebruik van instrumenten uit de Financial Toolbox alleen op puur vrijwillige basis kan plaatsvinden, zonder wederzijdse garantiestelling.

278

[COM (2018) 476]: Hoe ziet het krachtenveld ten aanzien van dit specifieke onderdeel eruit?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 277.

279

[COM (2018) 476]: In beginsel komen in het fonds alleen in de Unie of geassocieerde landen gevestigde entiteiten die niet onder zeggenschap van (entiteiten uit) niet-geassocieerde landen voor steun in aanmerking. Onder welke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken?

Antwoord:

De voorwaarden en uitzonderingen waar juridische entiteiten aan moeten voldoen om deel te kunnen nemen aan Europese consortia en voor financiering in aanmerking te komen, worden genoemd onder artikel 10 van het voorstel. Een entiteit, gevestigd in de Unie, maar gecontroleerd door een derde land kan in aanmerking komen voor financiering zolang dit expliciet nodig is voor het bereiken van het resultaat van de actie en deelname niet tegen de veiligheid- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten ingaat. Kandidaat-ondernemingen worden geacht bij het indienen van de aanvraag bijvoorbeeld informatie aan te leveren betreffende de controle over de ondernemingen en enige restricties daaromtrent, processen omtrent geheime of gevoelige informatie en intellectueel eigendomsrecht. In de call for proposals of in grant agreements kunnen aanvullende criteria worden gesteld.

280

[COM (2018) 476]: Wie bepaalt of er sprake is van deze omstandigheden en of de veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten niet in gevaar zijn?

Antwoord:

De eerste verantwoordelijkheid ligt bij de onderneming die bij het indienen van de aanvraag de in antwoord 279 genoemde informatie aan dient te leveren. Het is echter nog onduidelijk door wie en op welke wijze deze informatie wordt gewogen. Tijdens de onderhandelingen over het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP) heeft Nederland gepleit voor een sterke rol voor de lidstaten. Nederland zal dit standpunt tijdens de komende onderhandelingen nogmaals benadrukken. Uiteindelijk is het aan de Commissie om te bepalen wie voor financiering in aanmerking komt, op basis van de comitologie-procedure.

281

[COM (2018) 476]: Op welke wijze wordt er besloten over deelname?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 280.

282

[22 112, nr. 2642]: Impact assessment Commissie: Desalniettemin kwam een aantal tekortkomingen aan het licht. Welke tekortkomingen kwamen aan het licht?

Antwoord:

Het impact assessment uitgevoerd door de Commissie bevat een overzicht van de «lessons learned» (p. 10–13). Zo stelt het rapport dat er verbetering nodig is wat betreft het doel van het Rights, Equality and Citizenship-programma «Voorkomen en aanpakken van alle vormen van geweld» en ten aanzien van de focus op ontstane behoeften. Daarnaast kan de duur van de zogenoemde Operating Grants worden verlengd naar minstens twee jaar in plaats van één en zouden standaard kosten per eenheid voor sommige activiteiten (bijvoorbeeld trainingen) kunnen worden geïntroduceerd om de administratieve lasten te verminderen. Verder dient de zichtbaarheid van het programma te worden vergroot en wordt aangegeven dat het systeem van indicatoren gestroomlijnd en versterkt kan worden om de verwachte resultaten van het programma beter te kunnen beoordelen.

283

[22 112, nr. 2642]: Essentie Nederlands beleid op dit terrein: Wat is exact de toegevoegde waarde van dit voorstel?

Antwoord:

Die toegevoegde waarde betreft, onder andere, de bevordering van EU-burgerschap, gelijke behandeling en het bestrijden van discriminatie in lidstaten. Dit draagt bij aan het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten.

284

[22 112, nr. 2642]: Wordt er onder dit voorstel soevereiniteit overgedragen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 104.

285

[22 112, nr. 2642]: Hoe gaat worden voorkomen dat er onder dit voorstel projecten worden gefinancierd die geen of beperkte meerwaarde hebben op EU-niveau? En wie toetst dit?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 96.

286

[22 112, nr. 2642]: Wat voor soort projecten kunnen, ter voorbeeld, voor financiering in aanmerking komen?

Antwoord:

In artikel 3 van het voorstel worden projecten op het gebied van het beschermen en bevorderen van de rechten van het kind en van personen met een handicap als voorbeelden genoemd.

287

[22 112, nr. 2642]: Ten opzichte van de gezamenlijke omvang in de huidige MFK-periode (2014–2020) van de programma’s die straks onder dit fonds vallen, stelt de Commissie een nominale stijging van 6% voor. Hoe beargumenteert de Commissie deze stijging?

Antwoord:

De Commissie geeft aan dat het juist in de huidige tijd waarin de EU wordt geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid, van belang is dat er voldoende wordt ingezet op het versterken van onder andere rechten en waarden.

288

[22 112, nr. 2642]: Wat is de positie van het kabinet ten aanzien van deze stijging?

Antwoord:

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni jl. over de Kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel richt de Nederlandse onderhandelingspositie op het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK. De onderhandelingen over het Justitie-programma maken wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het nieuwe MFK. In genoemde kamerbrief wordt de kabinetsinzet t.a.v. het integrale MFK verder toegelicht. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het voorstel voor een Justitie programma niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming ten aanzien van het MFK.

289

[22 112, nr. 2631]: Artikel 4 van het voorstel stelt deelname voor het programma nadrukkelijk open voor derde landen (toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten). Wat zijn de (financiële) gevolgen van deze beleidswijziging?

Antwoord:

Het beschikbare budget voor de implementatie van dit programma is voor de periode 2021–2027 € 181,2 miljoen. Dit budget wordt beschikbaar gesteld om de activiteiten te bekostigen onder Hercules III, het Irregularity Management System (IMS) en het Anti Fraud Information System (AFIS). Daarmee wordt het budget onderverdeeld in activiteiten en niet in lidstaten. Wel ontstaat een noemereffect, doordat het budget door meer lidstaten kan worden aangewend.

290

[22 112, nr. 2631]: Nederland zal het voorstel om het programma open te stellen voor derde landen kritisch bestuderen. Welk oordeel is er uit deze kritische bestudering gekomen?

Antwoord:

Een dergelijk voorstel is nog niet besproken. Wanneer het voorstel besproken wordt zal Nederlands zich hier kritisch tegenover opstellen.

291

[22 112, nr. 2631]: Ten opzichte van de huidige periode stel de Commissie een stijging van 18% voor. Wat is de argumentatie achter deze stijging?

Antwoord:

Het voorstel geeft geen nadere toelichting op de stijging van 18%. De Nederlandse inzet is daarom kritisch. Het kabinet zal de Commissie om nadere informatie en onderbouwing vragen.

292

[22 112, nr. 2631]: Wordt het EOM hier ook uit gefinancierd?

Antwoord:

Het budget is bedoeld om de doelen van het voorstel (zoals beschreven in Artikel 2 van de verordening) te verwezenlijken. De instrumenten die gebruikt worden zijn het Hercules III programma, het Irregularity Management System (IMS) en het Anti Fraud Information System (AFIS). Het Europees Openbaar Ministerie valt daarmee niet onder dit voorstel en wordt ook niet uit het beschikbare budget gefinancierd.

293

[22 112, nr. 2672]: In het voorstel is opgenomen dat in de nieuwe periode het Asiel en Migratiefonds (AMF) vooral toeziet op korte termijn integratiemaatregelen (voordat is beslist over de status van een asielzoeker). Wat voor korte termijn maatregelen vallen hier onder?

Antwoord:

Voor het kabinet is nog niet duidelijk aan welke integratieactiviteiten wordt gedacht binnen het AMF. Door Nederland en andere Europese lidstaten zijn vragen gesteld over de integratiemaatregelen die binnen het AMF gefinancierd kunnen worden en hoe deze zich verhouden tot de integratieactiviteiten die binnen ESF+ gefinancierd zouden kunnen worden. Het Oostenrijkse voorzitterschap en de Europese Commissie hebben aangegeven hierop te zullen terugkomen.

294

[22 112, nr. 2672]: Wat is het budget voor terugkeer?

Antwoord:

Het AMF-budget beschikbaar per lidstaat zal blijken uit de verdeelsleutel (zie vraag 40) waarvoor berekeningen tot op heden niet gemaakt kunnen worden. Vervolgens zal het aan de individuele lidstaat zijn om een nationaal programma samen te stellen en te prioriteren tussen de verschillende pijlers.

295

[22 112, nr. 2672]: Uit de evaluaties is naar voren gekomen dat de bestaande fondsen effectief zijn gebleken. Uit welke resultaten blijkt exact de effectiviteit? Bijvoorbeeld op het gebied van terugkeer?

Antwoord:

De interim- evaluatie van het AMIF 2014–2020 is openbaar en voor gedetailleerde resultaten verwijzen wij u naar dit document13.

De bovengenoemde evaluatie heeft aangetoond dat het fonds een belangrijke rol heeft gespeeld in het versterken van de asielsystemen en opvangcapaciteit van de Europese lidstaten. Het AMIF heeft bijvoorbeeld verbeteringen teweeg gebracht in de opvang van kwetsbare groepen. Op het gebied van terugkeer laat de evaluatie zien dat, alhoewel de terugkeerpercentages langzaam stijgen, het AMIF een beperkte impact heeft gehad op de effectieve implementatie van terugkeer strategieën. Er wordt in de evaluatie geconcludeerd dat het AMIF uiterst relevant blijft aangezien het op een flexibele en alomvattende manier heeft kunnen ingaan op de verscheidene behoefte van lidstaten.

296

[22 112, nr. 2672]: De wijze waarop de 40% wordt verdeeld over deze verschillende mogelijkheden en de wijze waarop de besluitvorming daarover tot stand komt behoeft verduidelijking. Is al duidelijk op welke wijze er wordt besloten? Zo nee, wanneer is dit duidelijk?

Antwoord:

Van de zogenaamde thematische faciliteit, zoals de 40% EU bijdrage ook wel wordt genoemd, is op dit moment bekend dat deze tweejaarlijks zal worden geprogrammeerd. Dis is deels in gedeeld beheer met de lidstaten in de vorm van Specific Actions (nationaal en transnationaal), Emergency assistance en lump sum bedragen voor hervestiging en relocatie (AMF); deels in direct beheer (vanuit de Europese Commissie) in de vorm van Union Actions en Emergency assistance voor Internationale Organisaties.

297

[22 112, nr. 2672]: Het budget voor EASO stijgt nominaal met 99%. Hoe beargumenteert de Commissie deze verdubbeling van budget?

Antwoord:

De Europese Commissie stelt dat het werk van de individuele lidstaten effectiever zal zijn wanneer het wordt bijgestaan door de relevante agentschappen, met name EASO. Volgens de Commissie zal EASO een belangrijkere rol spelen in de ondersteuning van lidstaten met gezamenlijke missies, trainingen en de inzet van deskundigen. Nederland vindt dat een kleinere EU begroting en daartoe benodigde bezuinigingen ook een extra inspanning vragen van de administratieve uitgaven. Zodoende kijkt het kabinet uit naar een nadere onderbouwing van de budgetstijging voor de agentschappen.

298

[22 112, nr. 2672]: Krijgt EASO er taken bij? Zo ja welke? Wat vindt het kabinet hiervan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 297.

299

[22 112, nr. 2673]: Uit de evaluaties is naar voren gekomen dat de bestaande fondsen effectief zijn gebleken, maar verbetering behoeven. Waaruit blijkt exact de effectiviteit? Welke resultaten zijn er concreet geboekt?

Antwoord:

In de tussentijdse evaluatie met betrekking tot de periode 2014–2020 die in 2017 is uitgevoerd zijn nog geen resultaten opgenomen. De resultaten en mogelijke effecten zijn pas bekend aan het eind van de subsidieperiode. Voor de nieuwe MFK-periode heeft de Europese Commissie een impact assessment15 gedaan waarin ook de beschikbare evaluaties van de voorgaande en huidige periode zijn meegenomen.

300

[22 112, nr. 2673]: Zoals besproken tijdens de ER dd. 28-29 juni 2018 kijkt het kabinet uit naar de uitwerking van de opname in het AMF, IBMF en ISF van specifieke, significante componenten voor externe migratie-beheersing. Wanneer wordt deze uitwerking verwacht?

Antwoord:

Voor zover bekend is de Commissie voornemens hier half september een mededeling over uit te brengen, met daarin een interpretatie van de Commissie van de onderhavige passage van de ER-conclusies.

301

[22 112, nr. 2673]: Het voorstel loopt vooruit op de uitkomst van de onderhandelingen over RescEU. Wanneer en op welke wijze vindt hierover besluitvorming plaats?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 302.

302

[22 112, nr. 2673]: Hoe ziet het krachtenveld eruit?

Antwoord:

In juli jl. is onder Oostenrijks voorzitterschap een Raadspositie vastgesteld ten aanzien van RescEU (op basis van de gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid binnen de Raad). Deze Raadspositie zal de basis vormen voor de triloog met het Europees Parlement. Naar verwachting start deze onderhandeling in september en wordt een akkoord nagestreefd voor het einde van dit jaar. Het Europees Parlement staat in algemene zin positief tegenover het voorstel van de Commissie.

303

[22 112, nr. 2673]: Hoeveel geld is er gemoeid met RescEU?

Antwoord:

Voor de periode 2021–2027 stelt de Commissie voor het mechanisme, waar rescEU onderdeel van uitmaakt, een budget voor van 1,4 miljard EUR.

304

[22 112, nr. 2673]: Wordt er soevereiniteit overgedragen?

Antwoord:

Op basis van de tekst van de bereikte Raadspositie wordt geen soevereiniteit overgedragen. De operationele controle en verantwoordelijkheid voor crisisresponsecapaciteiten zou in handen van de lidstaten moeten blijven. De inzet van de Raad is dat er geen eigen EU-capaciteiten worden gecreëerd zoals eerder voorgesteld door de Commissie.

305

[22 112, nr. 2673]: Ten opzichte van de huidige programmaperiode wordt gezien het bovengenoemde niet direct een verlaging van de kosten voor het management en beheer van het fonds verwacht. Wat is dan wel de verwachting?

Antwoord:

De verwachting is dat de kosten gelijk blijven of eventueel stijgen, omdat investeringen in tijd en middelen noodzakelijk zijn om aan de voorwaarden voor het management en beheer ingevolge de ESI-fondsen (Common Provisions Regulation oftewel CPR) te kunnen voldoen. Daardoor ligt het niet voor de hand ligt dat de kosten voor het beheer en management zullen dalen.

306

[22 112, nr. 2673]: Wat zegt de Commissie hierover?

Antwoord:

In het voorstel voor het Fonds voor interne veiligheid (pagina 46–47) geeft de Commissie aan dat zij verwacht dat de kosten voor de lidstaten gelijk blijven of eventueel kunnen verminderen.

307

[22 112, nr. 2673]: Kan het kabinet hier al een prijskaartje aanhangen?

Antwoord:

Het is op dit moment nog niet mogelijk om de exacte kosten aan te geven.

308

[22 112, nr. 2673]: Hoeveel geld is er beschikbaar/ wordt er uitgegeven aan de externe component?

Antwoord:

Binnen het Fonds voor interne veiligheid kunnen gelden beschikbaar worden gesteld voor activiteiten in of in relatie tot derde landen. Hoeveel dit betreft is afhankelijk van de lopende onderhandelingen en op dit moment nog niet aan te geven, omdat de beschikbare gelden nog onderwerp van onderhandeling zijn.

309

[22 112, nr. 2643]: Uit het impact assessment en de consultaties kwam naar voren dat het programma hoge toegevoegde waarde heeft geleverd. Desalniettemin kwam er een aantal tekortkomingen aan het licht. Waaruit is concreet de toegevoegde waarde gebleken? En specifiek voor Nederland?

Antwoord:

In het impact assessment uitgevoerd door de Commissie wordt geconcludeerd dat er vooruitgang is geboekt. Als voorbeelden worden onder andere aangehaald het vergroten van bewustzijn bij burgers over hun rechten en de promotie van de rechten van kinderen. Samenwerking in het kader van projecten in het kader van de programma’s hebben bijgedragen aan wederzijds begrip en tolerantie. De evaluaties van de programma’s wijzen op een duidelijke toegevoegde waarde. De resultaten van de evaluaties zijn opgenomen in annex 3 van het impact assessment. De toegevoegde waarde voor Nederland is niet gespecificeerd.

310

[22 112, nr. 2643]: Welke tekortkomingen zijn er geconstateerd en wat is daaraan gedaan in het nieuwe voorstel?

Antwoord:

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 282 (het impact assessment betreft zowel het Rights, Equality and Citizenship-programma (REC) als Justitieprogramma). De Europese Commissie pakt tekortkomingen aan door te focussen op de doelstellingen met een duidelijke EU toegevoegde waarde en door procedures te stroomlijnen om administratieve lasten te verminderen.

311

[22 112, nr. 2643]: Wordt er soevereiniteit overgedragen onder dit voorstel?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 104.

312

[22 112, nr. 2643]: Wie toetst of er projecten worden gefinancierd die geen of beperkte meerwaarde hebben op EU-niveau?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 96.

313

[22 112, nr. 2643]: Wat is de argumentatie van de Europese Commissie voor een verhoging van 6% en wat vindt het kabinet hiervan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vragen 287 en 288.

314

[22 112, nr. 2674]: Deze 40% wordt door middel van gedeeld beheer tussen lidstaten en de Europese Commissie of door indirect beheer en direct beheer door de Europese Commissie zelf uitgekeerd. Via welke besluitvormingsprocedure wordt er besloten over de inzet van deze 40%?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 296. De 40% wordt of direct verdeeld of toegekend door de Europese Commissie (direct management) of via de nationale programma’s (gedeeld beheer) afhankelijk van de noden die spelen.

315

[22 112, nr. 2674]: Wordt er soevereiniteit / worden er bevoegdheden afgedragen door middel van dit voorstel?

Antwoord:

Dat is niet het geval.

316

[22 112, nr. 2674]: Hoeveel Nederlanders nemen nu deel aan Frontex (missies) en hoeveel worden dat er onder het nieuwe voorstel?

Antwoord:

Voor de bijdrage van Nederland aan missies van de Europese Grens en Kustwacht in 2018 verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 2 juli 2018 (Kamerstuk 32 317, nr. 519). Wat betreft de inzet onder het nieuwe voorstel geldt dat het door de Commissie aangekondigde voorstel tot wijziging van de Europese Grens en Kustwacht Verordening moet worden afgewacht, alvorens vastgesteld kan worden wat de Nederlandse operationele inzet zal worden.

317

[22 112, nr. 2630]: Wat is de definitie van «meest behoeftigen» in dit voorstel?

Antwoord:

De Europese Commissie hanteert in de ESF+ verordening (artikel 2) de volgende definitie voor «meest behoeftige personen»: natuurlijke personen – individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen – van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbende partijen, onder vermijding van belangenconflicten zijn vastgesteld en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden.

318

[22 112, nr. 2630]: Hoeveel geld is er beschikbaar voor het bevorderen van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen?

Antwoord:

Het bevorderen van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen is één van de elf specifieke doelstellingen van het ESF+. Er is door de Europese Commissie geen minimumallocatie voorgesteld voor deze doelstelling. Wel behoort deze doelstelling tot één van de vijf doelstellingen waarvan verwacht wordt dat lidstaten minstens 25% van hun nationale middelen besteden. Lidstaten bepalen zelf, in overleg met de Europese Commissie, of en hoeveel van hun nationale ESF+ middelen ze aan deze doelstelling willen besteden.

319

[22 112, nr. 2630]: Worden er bevoegdheden/ soevereiniteit afgedragen onder dit voorstel?

Antwoord:

Nee, er worden geen bevoegdheden of soevereiniteit afgedragen onder het ESF+ voorstel. Lidstaten stellen, in overleg met de Europese Commissie, zelf een nationaal ESF+ programma op. Hierdoor hebben lidstaten de ruimte om het ESF+ af te stemmen op de nationale, regionaal en lokale situatie.

320

[22 112, nr. 2629]: Wat zijn de gevolgen van het buiten het MFK plaatsen van het Europees globaliseringsfonds?

Antwoord:

Door het Europees globaliseringsfonds buiten het MFK te plaatsen, kan de Commissie verplichtingen aangaan bovenop de MFK-plafonds. Dit is de huidige periode (MFK 2014–2020) ook het geval. De Commissie hecht aan de flexibiliteit die dit in de begroting brengt. Nederland staat kritisch tegenover het EGF als separaat fonds en pleit, ook vanuit het principe van versimpeling van de begroting en begrotingseenheid, voor het samenvoegen van het EGF met de andere sociale fondsen. Hiermee zou het EGF onder de MFK-plafonds komen te vallen.

321

[22 112, nr. 2624]: Het lijkt er nu ook dat de Commissie ongeveer 20% van het budget voor onderwijs & training reserveert om flexibel in te kunnen inspringen op nieuwe prioriteiten. Om hoeveel geld gaat het exact?

Antwoord:

Op basis van het voorgesteld totale programmabudget van 30 miljard EUR (2021–2027, lopende prijzen) stelt de Commissie voor om, los van operationele kosten voor Nationale Agentschappen, 25 miljard EUR aan onderwijs en training te besteden. Hiervan moet 5,64 miljard EUR ongealloceerd blijven. Op deze manier wil de Commissie voldoende flexibiliteit borgen. Deze ongealloceerde middelen moeten de centrale acties (waaronder Europese Universiteiten netwerk, e-twinning) en horizontale acties (waaronder beleidsnetwerken, open methode van coördinatie) worden gefinancierd. De Commissie stelt voor dat een flexibele marge van 6,6 procent van het totale budget voor Onderwijs en Training aan te houden om acties te versterken afhankelijk van nieuwe prioriteiten. Nederland zet in op meer concrete afspraken en meer duidelijkheid rond de budgetten voor de centrale acties en flexibele marges voordat het Erasmus programma van start gaat.

322

[22 112, nr. 2624]: Wat zijn deze nieuwe prioriteiten?

Antwoord:

Met nieuwe prioriteiten doelt de Commissie op prioriteiten en behoeften die opkomen gedurende de programmaperiode (2021–2027), bijvoorbeeld vanwege nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Zo werd gedurende de programmaperiode van Erasmus+ (2014–2020) naar aanleiding van een ministeriële bijeenkomst Erasmus+ besloten budget beschikbaar te maken voor twee nieuwe prioriteiten: migratie/vluchtelingen en het tegengaan van radicalisering.

323

[22 112, nr. 2624]: Beslist de Commissie alleen over welke nieuwe prioriteiten dit zijn?

Antwoord:

Nee. De prioriteiten worden in het jaarlijkse werkprogramma volgens de volgende procedure vastgelegd. Het werkprogramma moet de nodige maatregelen bevatten voor de uitvoering van Erasmus in overeenstemming met o.a. de algemene en specifieke doelstellingen van het programma (vastgelegd in de verordening) en de selectie- en gunningscriteria voor subsidies. De werkprogramma's en de wijzigingen daarvan moeten door uitvoeringshandelingen overeenkomstig de onderzoeksprocedure worden vastgesteld. De Commissie wordt bijgestaan door een comité met vertegenwoordigers uit de lidstaten waaraan het werkprogramma wordt voorgelegd. Het werkprogramma kan alleen worden aangenomen bij een positief advies van het comité. Ook kunnen de vertegenwoordigers wijzigingen voorstellen.

Ministers kunnen ook via de ministeriële Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad (OJCS-Raad) op nieuwe, toe te voegen prioriteiten, bijvoorbeeld als gevolg van urgente en onverwachte maatschappelijke ontwikkelingen. Zie ook het voorbeeld in het antwoord op vraag 322. Een dergelijke aanpassing kan vervolgens bij gebleken politiek draagvlak op basis van een wijzigingsvoorstel door de Europese Commissie worden opgenomen in de uitvoeringsbesluiten voor het programma.

324

[22 112, nr. 2624]: Op welke wijze wordt er besloten over het beschikbaar stellen van geld voor deze prioriteiten?

Antwoord:

Via het werkprogramma dat jaarlijks wordt vastgesteld wordt besloten over de budgetten. Dat gebeurt via het comité; zie ook het antwoord op vraag 323. Het werkprogramma bevat onder andere een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag, en (voor de acties die worden beheerd door het nationale agentschap) een indicatie van de verdeling van middelen tussen de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen.

325

[22 112, nr. 2624]: Wanneer en via welke procedure wordt er besloten over DiscoverEU?

Antwoord:

DiscoverEU is onderdeel van het Jeugdhoofdstuk van het Erasmus-programma. Over de mogelijke toekomstige inhoud van dit onderdeel (niet te verwarren met de huidige pilot die op initiatief van het EP voor 2018 en 2019 tot stand is gekomen) wordt nog gesproken in de Raadswerkgroepen. De besprekingen hierover starten naar verwachting in het najaar van 2018. De overkoepelende MFK-werkgroep onderhandelt over de budgettaire aspecten van het Commissievoorstel voor het toekomstige Erasmus programma.

326

[22 112, nr. 2624]: Wat houdt de Europese studentenpas precies in?

Antwoord:

De Europese studentenpas is een voorstel van de Commissie. Tegen de achtergrond van de toenemende mobiliteit kan volgens de Commissie een Europese studentenpas bijdragen aan de verlaging van de lasten en kosten voor studenten en onderwijsinstellingen. De Commissie ziet als één van de voordelen dat studenten zich op een veilige manier kunnen identificeren in elke instelling voor hoger onderwijs binnen de EU, waarbij onderwijsgegevens (waaronder mogelijk ook studiepunten en academisch curriculum) op een beveiligde elektronische manier kunnen worden uitgewisseld, met volledige inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en zonder dat aanvullende infrastructuur voor informatietechnologie moet worden gecreëerd. De studentenpas zou studenten ook kunnen helpen om toegang te krijgen tot diverse diensten (bibliotheek, vervoer, huisvesting) voordat ze bij de instelling in het buitenland aankomen. Het zou de mobiliteit ook kunnen stimuleren door instellingen in staat te stellen meer en vlotter uitwisselingsstudenten zowel uit te zenden als te ontvangen en de kwaliteit van de studentenmobiliteit te verbeteren. Met financiering vanuit Erasmus+ wordt de lopende pilot in een aantal EU lidstaten (Duitsland, Ierland, Frankrijk en Italië) uitgebreid. De Commissie streeft ernaar de Europese studentenpas tegen 2021 geleidelijk in meer lidstaten in te voeren.

Nederland heeft eerder aangegeven terughoudend te staan tegenover de introductie van een dergelijke studentenpas en de voorkeur te geven de resultaten van genoemde pilot af te wachten (Kamerstukken II, 2017–2018, 22 112, nr. 2443). Belangrijke aandachtspunten zijn de fraudegevoeligheid (bijvoorbeeld met betrekking tot studieresultaten op de kaart), de borging van privacy en de administratieve lasten die hieruit voortvloeien voor individuele instellingen (waaronder ook DUO).

327

[22 112, nr. 2624]: Welke bevoegdheden worden er exact overgedragen? Voor welke termijn?

Antwoord:

In het Commissievoorstel is opgenomen dat de Commissie bevoegdheden wordt verleend om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het werkprogramma. Dit is in lijn met de uitvoering van het huidige Erasmus+ programma. Daarnaast gaat het om gedelegeerde bevoegdheden om de prestatie-indicatoren te wijzigen en/of aan te vullen. De bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad, waarin de algemene voorschriften en beginselen staan vastgelegd die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. Dit geldt voor de toekomstige programmaperiode, van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

328

[22 112, nr. 2666]: Hoeveel geld vloeit er onder dit programma Europees Solidariteitskorps naar buiten de EU?

Antwoord:

Het voorstel voor het Europees Solidariteitskorps gaat zowel over een onderdeel dat (grotendeels) gelijk is aan de opzet van het oorspronkelijke Europese Solidariteitskorps als over de uitbreiding met het humanitaire korps. Aan het eerste deel moeten deelnemende landen van buiten de EU zelf ook financieel bijdragen alvorens hun jongeren kunnen deelnemen. Dat is gelijk aan de huidige situatie. Voor het humanitaire korps heeft de Europese Commissie het bedrag nog niet gespecificeerd in het huidige MFK voorstel. Ook is het uiteindelijke bedrag afhankelijk van de aankomende onderhandelingen. Zodoende is het nu nog niet aan te geven over hoeveel geld het precies gaat.

329

[22 112, nr. 2666]: Hoeveel geld van het programma wordt ingezet om klimaatdoelen te bereiken?

Antwoord:

In het Commissievoorstel wordt gerefereerd aan de algemene MFK-doelstelling dat 25% van alle middelen in de EU-begroting moeten bijdragen aan het bereiken van de klimaatdoelen. Het exacte bedrag voor het toekomstige solidariteitskorps is nog niet gespecificeerd.

330

[22 112, nr. 2666]: Hoe verantwoord is het om geld uit te trekken voor een programma waarvan het succes nog niet bewezen is?

Antwoord:

Het Solidariteitskorps borduurt verder op het Erasmus+ onderdeel European Voluntary Service (EVS). Over de hoogte van het budget – en daarmee de omvang en reikwijdte van de activiteiten – vindt nog nadere discussie plaats tussen lidstaten, Europese Commissie en Europees Parlement.

331

[COM (2018) 465]: Het kabinet hecht er belang aan dat de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over de effectiviteit van de IPA fondsen worden meegenomen. Ook zal Nederland opschorting van de pre-accessiesteun aan Turkije blijven bepleiten. Een verhoging van het totale budget ligt niet in de rede. Heeft de Europese Commissie in haar voorstel iets gedaan met de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer?

Antwoord:

Ja. Zie ook het antwoord op vraag 332.

332

[COM (2018) 465]: Zo ja, wat is er overgenomen en wat niet? En wat vindt het kabinet dat er moet worden overgenomen en wat niet?

Antwoord:

Een belangrijke aanbeveling van de Europese Rekenkamer voor het verbeteren van de effectiviteit van de IPA-fondsen is een toename in het strategisch gebruik van IPA-conditionaliteit. De Commissie legt in de resterende jaren van IPA II in respons op deze aanbeveling meer nadruk op conditionaliteit, en wil dit in IPA III doorzetten. De toegang tot fondsen zal worden gebaseerd op criteria zoals de verwachte impact en voortgang op het gebied van rechtsstaat, fundamentele rechten en openbaar bestuur.

Conform de aanbevelingen van het Europese Rekenkamerrapport zet het voorstel voor IPA III in op meer flexibiliteit met focus op evoluerende behoeften en sterkere nadruk op (snellere) implementatie en monitoring. Door deze veranderingen moet IPA III beter kunnen inspelen op onverwachte ontwikkelingen in de (potentiële) kandidaat-lidstaten. Het kabinet verwelkomt de versterkte conditionaliteit en de vergroting van de flexibiliteit.

De Europese Rekenkamer gaf aan dat er sprake was van tekortkomingen bij het monitoren van de prestaties van projecten – indicatoren waren soms irrelevant of onbetrouwbaar. De Rekenkamer beveelt de Commissie dan ook aan om de relevantie en betrouwbaarheid van projectindicatoren te verbeteren. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling. Het kabinet is van mening dat de manieren waarop monitoring verbeterd wordt in IPA III nog niet voldoende duidelijk zijn.

333

[COM (2018) 465]: Wat is het Commissievoorstel ten aanzien van Turkije? Wat vindt het kabinet daarvan?

Antwoord:

De Commissie geeft aan dat IPA III de ontwikkelingen in de relatie met Turkije moet weergeven. Het document bevat geen concrete programmavoorstellen per land.

Het kabinet maakt zich met de Commissie ernstige zorgen over de sterke achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije. Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pretoetredingssteun voor Turkije en zal dat blijven doen. Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak.

334

[COM (2018) 465]: Wat is het krachtenveld ten aanzien van het verhogen van het totale budget, graag een meer specifiekere beantwoording? Ligt verhoging gelet op het krachtenveld in lijn der verwachting?

Antwoord:

Het krachtenveld ten aanzien van het verhogen van het totale budget van IPA III is momenteel nog niet duidelijk gezien het vroege stadium van onderhandelingen.

335

[HR (2018) 94]: Wanneer is de besluitvorming voorzien over dit voorstel?

Antwoord:

Hoge Vertegenwoordiger streeft naar besluitvorming over het voorstel parallel aan besluitvorming over het nieuwe MFK. Nederland behandelt de onderhandelingen over de EPF als integraal onderdeel van de onderhandelingen over het nieuwe MFK.

336

[HR (2018) 94]: Wat stelt de Commissie exact voor ten aanzien van het verbreden van het aandeel gemeenschappelijke kosten?

Antwoord:

Onder het huidige Athena Raadsbesluit van 2015 worden bepaalde kosten van Europese militaire missies en operaties, zoals kosten m.b.t. operationele hoofdkwartieren, gezamenlijk gefinancierd, en bepaalde kosten alleen wanneer lidstaten hier op case-by-case basis over besluiten. De Hoge Vertegenwoordiger (HV) stelt voor om enkele van deze laatste kosten via de EPF automatisch gemeenschappelijk te financieren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om transport naar en vanuit het inzetgebied om de voor de operatie noodzakelijke troepenmacht in het gastland in te zetten, te ondersteunen en terug te trekken, en transport- en ondersteunende vliegtuigen, helikopters en drones in het inzetgebied. Daarnaast stelt de HV voor om bepaalde kosten die onder het huidige Athena niet kunnen worden gefinancierd, automatisch te vergoeden. Bijvoorbeeld de kosten voor operaties die opleiding van troepen van derde staten omvatten, zoals kazernes op de opleidingslocatie, infrastructuur, vervoer van militairen naar oefenterreinen en terug en medische ondersteuning. Zie ook het antwoord op vraag 257.

337

[HR (2018) 94]: Kan dit dus betekenen dat Nederland meer gaat meebetalen aan een militaire operatie waar Nederland niet aan meedoet?

Antwoord:

Ja. Zie het antwoord op vragen 257 en 336. Op dit moment draagt Nederland via het Athenamechanisme ook bij aan de gemeenschappelijke kosten van alle militaire EU-operaties, inclusief de operaties waaraan Nederland niet zelf meedoet. Omgekeerd geldt onder het EPF-voorstel dat, als lidstaten meedoen aan een operatie, zij meerdere soorten kosten vergoed kunnen krijgen, waar deze onder het huidige Athena door individuele, deelnemende lidstaten zelf worden gedragen.

338

[HR (2018) 94]: Via welke besluitvormingsprocedure wordt er besloten over het leveren van dodelijk (lethal) wapens aan partners?

Antwoord:

De mogelijkheid om dodelijke middelen, zoals wapens, aan partners te leveren wordt in het voorstel niet expliciet genoemd, maar evenmin uitgesloten. Aan de financiering van activiteiten uit de EPF moet altijd een besluit van de Raad voorafgaan op basis van unanimiteit. Lidstaten kunnen controle uitoefenen op de financiering vanuit de EPF via een comité, dat o.a. de jaarlijkse begrotingen vaststelt. Als het EPF-comité de financiering van EU-operaties bespreekt, gebeurt dit op basis van unanimiteit. Als het comité de financiering bespreekt van overige activiteiten (steun aan vredesoperaties door derde landen of internationale organisaties, en steun aan militaire actoren van derde landen in het kader van capaciteitsopbouw) geldt gekwalificeerde meerderheid. Onder bepaalde omstandigheden kan het nuttig en nodig zijn om dodelijke middelen te leveren aan partners, bijvoorbeeld ter vergroting van de effectiviteit van militaire trainingsmissies in Afrika. Nederland is daarom niet per definitie tegen deze mogelijkheid. Een besluit tot het financieren van dergelijke middelen vergt echter een zorgvuldige afweging. Nederland denkt hierbij aan afdoende waarborgen voor de betrokkenheid van alle lidstaten bij besluitvorming hierover, degelijke risicoanalyses inclusief aandacht voor mensenrechten en met inachtneming van relevante VN-resoluties, voorwaarden die de EU hieraan wil verbinden als ook modaliteiten voor monitoring. Nederland zal zich ervoor inzetten dat dit voldoende wordt geborgd in het voorstel en flankerend beleid.

339

[HR (2018) 94]: Waarop is de voorgestelde begroting door de Europese Commissie van 10,5 miljard euro gebaseerd?

Antwoord:

Het voorstel moet worden gezien tegen de achtergrond van de uitdagende veiligheidssituatie rondom de EU en de ambitie van de EU om meer verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van veiligheid en defensie. In het voorstel wordt aangegeven dat het voorgestelde plafond van 10,5 miljard EUR is gebaseerd op de behoeften, ambitie en huidige ervaring met de uitgaven voor Athena en de APF. De gezamenlijke uitgaven voor Athena en APF fluctueren tussen de 250 miljoen EUR en 500 miljoen EUR per jaar in de periode 2014–2020. Het voorstel voorziet o.a. in het verbreden van de geografische reikwijdte van de huidige APF naar gebieden en operaties buiten het Afrikaanse continent en de uitbreiding van de gemeenschappelijke kosten van militaire EU-missies. Het kabinet is kritisch over de beperkte financiële onderbouwing van het voorstel en zal aandringen op een helder beeld van de financiële implicaties van het voorstel en op basis daarvan zijn positie bepalen t.a.v. de financiële haalbaarheid.

340

[HR (2018) 94]: Welke besluitvormingsprocedure is op het voorstel van toepassing?

Antwoord:

De Raad besluit met eenparigheid van stemmen over het voorstel.

341

[HR (2018) 94]: Wordt er soevereiniteit / worden er bevoegdheden overgedragen?

Antwoord:

In het EU Verdrag is bepaald over welke bevoegdheden de EU beschikt. Nederland kan zich vinden in de gekozen rechtsgrondslagen van het voorstel. Zo is de Hoge Vertegenwoordiger (HV) op basis van artikel 30 van het EU-verdrag bevoegd om ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid aan de Raad voor te leggen en aan de Raad initiatieven voor te leggen respectievelijk voorstellen in te dienen. De totstandkoming van de EPF vindt dus plaats binnen de kaders van het Verdrag en betreft geen soevereiniteitsafdracht. De Raad zal met unanimiteit besluiten over de totstandkoming van de EPF. Besluitvorming over het starten van nieuwe EU-operaties blijft ongewijzigd. Ook blijft onveranderd dat de lidstaten zelf bepalen of zij wel of niet aan EU-operaties meedoen. Aan de financiering uit de EPF moet altijd een besluit van de Raad voorafgaan met unanimiteit op basis van voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger of een lidstaat. Nederland vindt het daarbij van belang dat deze voorstellen in goede samenspraak met de lidstaten worden opgesteld en voldoende inhoudelijke sturing geven t.a.v. de individuele activiteiten die door de faciliteit worden gefinancierd. Lidstaten kunnen controle uitoefenen op de financiering vanuit de EPF via een comité, dat o.a. de jaarlijkse begrotingen vaststelt. Als het EPF-comité de financiering van EU-operaties bespreekt, gebeurt dit op basis van unanimiteit. Als het comité de financiering bespreekt van overige activiteiten (steun aan vredesoperaties door derde landen of internationale organisaties, en steun aan militaire actoren van derde landen in het kader van capaciteitsopbouw) geldt gekwalificeerde meerderheid.

342

Wat is de actuele status van de voorstellen om, direct of indirect, een claim te leggen op een deel van de seigniorage-inkomsten van de ECB, het zogenaamde muntloon? Hoe liggen de verhoudingen in de Europese Unie ten aanzien van dit voorstel?

Antwoord:

Als onderdeel van het Commissievoorstel om een zogenoemde investeringsstabilisatiefunctie in te stellen, stelt de Commissie voor om rentesubsidies te verstrekken die gefinancierd worden door door jaarlijkse nationale bijdragen aan het fonds voor stabilisatiesteun is equivalent aan zes procent van het bedrag dat als monetair inkomen aan de nationale centrale bank wordt gealloceerd aan het eind van het voorgaande financieel jaar. De bijdrage aan het fonds voor stabilisatiesteun vormt dus geen directe claim op de monetaire inkomsten van de nationale centrale bank. Het is op dit moment nog niet mogelijk om het Europese krachtenveld te schetsen ten aanzien van dit voorstel, er is nog onvoldoende informatie beschikbaar over de posities van de meeste lidstaten op dit specifieke punt. Zie ook de antwoorden op vraag 179 en 231.

343

Algemene vraag ten aanzien van alle MFK-fiches: Hoe groot is het totale bedrag van voorstellen die buiten de EU-begroting worden gehouden? Wat is het aandeel daarin van Nederland?

Antwoord:

De omvang van de speciale instrumenten die de Commissie buiten de MFK-plafonds wil houden bedraagt 29,4 miljard EUR voor de gehele periode 2021–2027 (bedragen in lopende prijzen). Het Nederlandse aandeel in de financiering daarvan is het Nederlandse aandeel in het Europese BNI. In 2018 is dat ca. 4,8%, dat zal in het volgende MFK (door het vertrek van het VK) oplopen naar ca. 5,7%. De Europese Stabilisatiefunctie staat in het Commissievoorstel op «p.m». Dit resulteert in uitgaven op het moment dat de EU schade lijdt op leningen. Het fonds voor stabilisatiesteun wordt middels een apart intergouvernementeel akkoord vormgegeven. Het kabinet is van mening dat alle uitgaven binnen de MFK-plafonds moeten vallen.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-20 nr. 1356.

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-03, nr. 118.

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nr. 2375.

X Noot
10

VERORDENING (EG) Nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap.

X Noot
11

VERORDENING (EU) Nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.

X Noot
12

Het betreft hier het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

X Noot
13

COM(2018) 464.

Naar boven