22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2624 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2018

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 11 fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). De onderhavige fiches maken onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader (2021–2027).

Fiche: MFK – Verordening Commissie programma Creative Europe 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2623)

Fiche: MFK – «Erasmus»: het programma van de Unie voor onderwijs, training, jeugd en sport

Fiche: MFK – Verordeningen Pericles IV-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2625)

Fiche: MFK – verordening EFRO en Cohesiefonds 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2626)

Fiche: MFK – Verordening voor Europese territoriale samenwerking (Interreg) 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2627)

Fiche: MFK – Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen (Kamerstuk 22 112, nr. 2628)

Fiche: MFK – Verordening voor het Europees globaliseringsfonds (Kamerstuk 22 112, nr. 2629)

Fiche: MFK – ESF+ verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 2630)

Fiche: MFK – Verordening Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 2631)

Fiche: MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 2632)

Fiche: MFK – Verordening Hervormingsondersteuningsprogramma

(Kamerstuk 22 112, nr. 2633)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: MFK – «Erasmus»: het programma van de Unie voor onderwijs, training, jeugd en sport

1. Algemene gegevens

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Dit voorstel is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027. Erasmus is het EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport voor de periode 2021–2027. Erasmus heeft het doel om in Europa en daarbuiten steun te bieden aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling van lerenden en jongeren in onderwijs en training en in de jeugdsector en de sport. De Europese Commissie (hierna «de Commissie») stelt voor om de naam voor het programma te wijzigen van «Erasmus+» in «Erasmus». Erasmus moet bijdragen aan duurzame groei, banen en sociale cohesie, en aan het versterken van de Europese identiteit. Erasmus is het belangrijkste instrument voor het bouwen aan een Europese onderwijsruimte, de implementatie van Europese strategische samenwerking in onderwijs en training, het ondersteunen van samenwerken op jeugdbeleid, de Europese Jeugdstrategie en het ontwikkelen van de Europese dimensie in sport.

De Commissie heeft gekozen voor stabiliteit en stelt voor het Erasmusprogramma op te bouwen langs drie actielijnen, waarmee in grote lijnen dezelfde structuur wordt aangehouden als in het huidige Erasmus+-programma. Het gaat om de volgende drie actielijnen:

1. Leermobiliteit

Deze actielijn is gericht op internationale mobiliteitservaringen van «lerenden» (studenten, scholieren, staf) en jongeren. Het gaat o.a. om studie, traineeship, stage en uitwisseling. Mobiliteit bestaat uit verschillende vormen, zoals kortdurend, langdurend, virtueel en individueel versus in groepsverband. Het is nieuw dat de internationale mobiliteitsactiviteiten met landen buiten de EU (inclusief de geassocieerde landen) behalve in het hoger onderwijs (ho), nu ook in het middelbaarberoepsonderwijs (mbo) en de jeugdsector kunnen plaatsvinden. De volgende groepen kunnen gebruik maken van mobiliteitsactiviteiten:

  • Studenten uit het ho en mbo;

  • Scholieren uit het primair onderwijs en voortgezet onderwijs (nieuwe actie);

  • Staf in alle onderwijssectoren;

  • Jongeren in de vorm van jeugduitwisseling in groepsverband; jongerenwerkers; sportcoaches en staf (nieuwe actie).

De Commissie wil extra inzetten op virtuele mobiliteit om een breder bereik te hebben en om jongeren met minder mogelijkheden te bereiken. Daarnaast wil de Commissie apart inzetten op het financieren van jeugdactiviteiten die worden opgezet door jongerenorganisaties. De verwachting is dat dit een positief effect heeft op het publieke bewustzijn van gemeenschappelijke waarden van de EU en fundamentele rechten.

Verder stelt de Commissie een nieuwe actie «Discover EU» voor. Discover EU moet 18-jarigen, met specifieke focus op jongeren met minder mogelijkheden, de gelegenheid geven een korte individuele of groepservaring met reizen door Europa te geven met als doel het gevoel bij de EU te horen te stimuleren en de Europese culturele diversiteit te ontdekken.

De Commissie geeft aan dat mobiliteit de kern van het programma is en wil het aantal deelnemers verdrievoudigen naar 12 miljoen in de periode 2021–2027 (t.o.v. 4 miljoen in Erasmus+). De mobiliteitsactiviteiten worden decentraal beheerd via het Nationaal Agentschap Erasmus.

2. Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Deze actielijn biedt mogelijkheden aan organisaties om grensoverschrijdende partnerschappen aan te gaan met als doel onderwijskwaliteit te verbeteren, nieuwe ideeën en methoden te ontwikkelen en Europese en internationale partners te versterken. De actielijn bestaat uit een mix van decentraal en centraal beheerde acties:

  • Partnerschappen voor samenwerking: het doel is het verhogen van onderwijskwaliteit en ontwikkelen van internationale en transnationale partnerschappen. Het is nieuw dat er specifiek extra aandacht zal zijn voor partnerschappen op kleine schaal. Onder dit partnerschap is ook de mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden geplaatst.

  • Partnerschappen voor excellentie: hieronder valt de nieuwe actie «Europese Universiteiten»: inclusieve bottom-up netwerken van hoger onderwijsinstellingen, ter ondersteuning van langetermijnstrategieën voor excellent onderwijs, onderzoek en innovatie. Verder wordt ook voorgesteld «centres of vocational excellence» op te zetten, waarbij steun wordt gegeven aan de ontwikkeling van transnationale platforms van excellent beroepsonderwijs. De «Erasmus Mundus Joint Master» valt ook onder partnerschappen voor excellentie.

  • Partnerschappen voor innovatie: deze partnerschappen zijn gericht op systeemimpact op Europees niveau. Het bestaat o.a. uit «alliances» gericht op samenwerking tussen ho- en mbo-instellingen, bedrijfsleven en onderzoek, met als doel innovatie en modernisering van onderwijssystemen te stimuleren.

  • Sportevenementen: steun aan Europese sportevenementen zonder winstoogmerk.

  • Online platforms en promoten van virtuele samenwerking.

3. Ondersteuning van beleidsontwikkelingen en samenwerking

Deze actielijn heeft als doel op het terrein van onderwijs en training de ontwikkeling van nieuw beleid te ondersteunen om bij te dragen aan modernisering en hervormingen. Hieronder valt o.a. een specifieke nieuwe actie om Erasmusprojecten te verbeteren door synergie te zoeken met de European Structural & Investment Funds, Horizon Europe en Creative Europe. Verder valt hieronder de ondersteuning aan transparantie en erkenning van competenties en kwalificaties.

Naast deze drie actielijnen worden wederom Jean Monnet-acties ondersteund. Deze acties zijn erop gericht over de hele wereld excellentie in onderwijs en onderzoek te bevorderen op het gebied van EU-studies. Het is nieuw dat hierbij niet alleen op ho, maar ook op andere onderwijssectoren kan worden gericht. Hieronder valt ook financiering voor enkele instituten die het doel hebben het Europese belang te verspreiden via onderwijs en onderzoek, zoals het European Institute of Public Administration (EIPA) te Maastricht.

Op het gebied van sport stelt de Commissie voor een beleidsagenda op te stellen en te implementeren. Daarnaast stelt de Commissie voor de beleidsdialoog en samenwerking met partijen in de sportsector voort te zetten en sportprijzen (zoals de #BeInclusive award) in te zetten om de uitkomsten en prioriteiten van het beleid uit te dragen.

De Commissie heeft in het MFK-voorstel voorgesteld het budget van Erasmus te verdubbelen naar € 30 miljard. De Commissie stelt voor dat de sectoren mbo, volwasseneneducatie, funderend onderwijs en jeugd relatief meer geld zouden moeten krijgen.

De Commissie wil inzetten op vereenvoudiging van het programma. Door het verminderen van de administratieve lasten wordt Erasmus beter toegankelijk voor kleinere organisaties en jongeren met minder mogelijkheden.

b) Impact assessment Commissie

Het voorstel wordt ondersteund door een impact assessment. Hierbij is gebruik gemaakt van de resultaten uit de tussentijdse evaluatie van het huidige Erasmus+-programma en een stakeholderconsultatie. Uit het impact assessment komt duidelijk naar voren dat stabiliteit en continuïteit t.o.v. het huidige Erasmus+-programma van belang is. «Evolution, not revolution» is het motto. Dit gaat om zowel de inhoud en doelen van het programma, als het centraal versus decentraal beheer.

Uit het impact assessment is ook een aantal uitdagingen naar voren gekomen die in het toekomstige Erasmusprogramma aangepakt zouden moeten worden: noodzaak om te zorgen dat EU-burgers de noodzakelijke kennis, vaardigheden en competenties hebben («closing the knowledge, skills and competences gap»); noodzaak om Erasmus meer inclusief te maken; gebrek aan kennis over gemeenschappelijke EU-waarden en toegevoegde waarde van de EU voor burgers; onvoldoende transnationale en internationale mogelijkheden voor samenwerking tussen organisaties en instellingen; onvoldoende mogelijkheden voor internationale (non-EU) mobiliteit en samenwerking; simplificatie van het programma; synergiën met andere EU-programma’s. Op basis van deze uitdagingen uit het impact assessment is binnen het behoud van de structuur en doelen van het programma, een aantal nieuwe acties en prioriteiten voorgesteld.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349) over de kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, richt de Nederlandse onderhandelingspositie op het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK. Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de EU-begroting opdat het MFK nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Dit vraagt een ambitieus gemoderniseerde begroting die de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren en die effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert. Brexit vereist een neerwaartse bijstelling van het MFK; een kleinere EU vraagt om een kleiner budget. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, alsook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Voorkomen moet worden dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. De financiering van het MFK moet rechtvaardig, transparant en simpel waarbij de lasten eerlijk moeten worden verdeeld. De Nederlandse netto betalingspositie dient ook in het komende MFK in lijn te zijn met de positie van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau.

Nederland maakt zeer goed gebruik van het huidige Erasmus+-programma. In veel van de sectoren is sprake van een grote over inschrijving. Op het gebied van ho geldt dat Erasmus+ een essentiële rol speelt bij het realiseren van studenten- en stafmobiliteit. Ook voor grensoverschrijdende samenwerking in bijvoorbeeld excellente partnerschappen is Erasmus+ een belangrijk instrument. Nederland heeft de ambitie om de uitgaande mobiliteit verder te stimuleren. Dit komt ook tot uitdrukking in de recente Kabinetsbrief «Internationalisering in evenwicht» die op 4 juni jl. naar de Kamer is verstuurd.1

Op het gebied van mbo zet Nederland in het huidige Erasmus+-programma in op voortzetting en intensivering van projecten die vooral de uitgaande mobiliteit van studenten en docenten stimuleren. Het huidige Erasmus+-programma draagt bij aan het realiseren van de Nederlandse ambitie met uitgaande studentenmobiliteit in het mbo. In de visiebrief «Internationalisering in evenwicht» is de Nederlandse streefwaarde voor uitgaande mobiliteit gesteld op een verdere verhoging naar 10% in de komende vijf jaar (de huidige EU-benchmark is 6% in 2020).

Het Nederlands beleid op het gebied van leven lang leren zet met name in op kwetsbare doelgroepen om een stevigere maatschappelijke positie te krijgen, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt. Algemene vaardigheden, waaronder taal, rekenen en digitale vaardigheden zijn daarbij essentieel. Aanbieders van volwassenenonderwijs, waaronder maatschappelijke organisaties, kunnen via het huidige Erasmus+-programma nieuwe kennis op doen over hoe deze doelgroep te bereiken en zich te ontwikkelen. Nederland zet binnen Erasmus+ in op meer diversiteit van deelnemende organisaties, waaronder bibliotheken, roc’s, vrijwilligersorganisaties en mantelzorgorganisaties. Voor Nederland is aansluiting van het Caribische deel van het Koninkrijk op Erasmus+ een aandachtspunt.

Op het gebied van funderend onderwijs is het Nederlands beleid gericht op mobiliteit van leerlingen en staf met als doel de kennis over andere landen en culturen en de vaardigheid in de moderne vreemde talen te vergroten. Specifiek is het beleid gericht op het stimuleren van leraren om via mobiliteit en samenwerking te werken aan hun vaardigheden en verdere professionalisering. Daarnaast zet Nederland in op virtuele samenwerking, zoals via e-twinning, en grensoverschrijdende samenwerking van scholen om kennis en ervaringen over bijvoorbeeld curriculumvernieuwing te delen. Wereldburgerschap krijgt bijzondere aandacht binnen de inzet op internationalisering in het funderend onderwijs.

Voor de jeugdsector zet Nederland in het huidige programma in op het mogelijk maken van persoonlijke ontwikkeling van deelnemende jongeren, het opdoen van sociale vaardigheden en soft skills die hun positie op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren en het bijdragen aan burgerschapsontwikkeling, maatschappelijke verbondenheid en sociale inclusie van jongeren.

In de sportsector zet Nederland in op het verbeteren van de gezondheid, mobiliteit en vaardigheden van jonge sporters en coaches, het bijdragen aan verbetering van de integriteit van de sportsector en het inzetten van sport ten behoeve van sociale inclusie en gender gelijkheid onder jongeren.

Nederland heeft twee nationale prioriteiten op het gebied van onderwijs en training aangemerkt binnen het huidige Erasmus+-programma, zijnde professionalisering van staf en sociale inclusie. Hier wordt extra aandacht aan gegeven door het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs & Training. Nederland zet daarnaast sterk in op een hoge kwaliteit van de projectaanvragen en projecten, en extra aandacht voor de impact (persoonlijk, institutioneel en maatschappelijk) van projecten.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Nederland verwelkomt het voorstel voor behoud van een gezamenlijk EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport. Nederland ziet in het voorstel veel terug van het Nederlandse position paper over de toekomst van het Erasmus+-programma dat op 30 juni 2017 naar de Commissie en Tweede Kamer is verzonden.2 Het voorstel voor het nieuwe Erasmusprogramma sluit goed aan bij de kabinetsinzet op modernisering van de EU-begroting. Het programma richt zich op investeringen in het menselijk kapitaal en daarmee op arbeidsmarktinzetbaarheid van jongeren en levert een bijdrage aan de kenniseconomie en economische groei. Daarnaast draagt het programma bij aan sociale inclusie en de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden en burgerschapsontwikkeling.

Nederland waardeert het ambitieuze streven om 12 miljoen deelnemers te bereiken. Tegelijkertijd is voor Nederland kwaliteit en impact van de projecten doorslaggevend bij het verstrekken van financiële ondersteuning. Het voorstel is nog weinig concreet over de inzet op de beoogde impact van het voorstel en Nederland zal hiervoor dan ook om verdere toelichting vragen.

De nadruk die de Commissie legt op het behouden van de huidige structuur van het programma wordt door Nederland omarmd. Nederland acht het van belang dat wordt vastgehouden aan de huidige basisstructuur met drie actielijnen en decentraal versus centraal beheer. Er is echter ook een aantal nieuwe elementen toegevoegd, met een risico dat een lappendeken aan kleinere deelacties ontstaat. In lijn met het position paper zet Nederland in op behoud van focus binnen het Erasmusprogramma op doelen die een maximale bijdrage hebben aan slimme groei. Het verbreden van de doelen en acties mag niet ten koste gaan van de impact van het programma. Nederland vraagt zich af waarom gekozen wordt voor een terugkeer naar de naam «Erasmus» in plaats van de huidige naam Erasmus+. Nederland hecht zoals gezegd aan het integrale karakter van het programma dat door de toevoeging van de «+» benadrukt wordt.

Daarnaast hecht Nederland sterk aan de mogelijkheid om de organisatie van de uitvoering van het programma zelf in te richten. Nederland zet in op behoud van flexibiliteit om te kunnen anticiperen op toekomstige politieke prioriteiten en maatschappelijke ontwikkelingen, zowel op Europees als nationaal niveau. Deze flexibiliteit zou wel binnen de overkoepelende doelen en prioriteiten moeten vallen. Nederland zet ook in op voldoende flexibiliteit bij de inzet van de beschikbare financiële middelen om recht te doen aan nationale verschillen en ambities.

Nederland waardeert het streven van de Commissie naar de vermindering van uitvoeringslasten en versimpelen van de aanmeldingsprocedures. Nederland acht het van groot belang dat de administratieve procedures, zoals aanmeldingsprocedures en rapportages, verder worden versimpeld om een gelijke toegang tot het programma te krijgen voor iedereen. Dit geldt in het bijzonder voor nieuwe en kleinere organisaties (met minder administratieve capaciteit), zodat Erasmus beter toegankelijk wordt o.a. voor jongeren en studenten met minder mogelijkheden, als bijdrage aan sociale inclusie. Daarbij blijft Nederland hechten aan een hoge kwaliteit van de projecten. De aansluiting van het Caribische deel van het Koninkrijk op Erasmus is een aandachtspunt. Ook specifiek voor de internationale dimensie van Erasmus zal Nederland blijven inzetten op een simpeler beheer en uitvoering van de acties. Het is in het voorstel nog onduidelijk welke maatregelen worden genomen om de beoogde simplificatie te verkrijgen. Nederland zal de Commissie daarom vragen om met concrete voorstellen voor simplificatie te komen om bijvoorbeeld gebruikersvriendelijkere ICT-tools te ontwikkelen.

Over de interne verdeling van de budgetten binnen het programma zijn ook nog vraagtekens vanuit Nederland. Het is niet duidelijk hoe de budgetverdeling is tussen de actielijnen en binnen de actielijnen. Het lijkt er nu ook op dat de Commissie ongeveer 20% van het budget voor onderwijs & training reserveert om flexibel in te kunnen springen op nieuwe prioriteiten. Dat is wat Nederland betreft echt te hoog. Nederland zal vragen om opheldering.

Hieronder zal specifiek worden ingegaan op elk van de afzonderlijke actielijnen.

Actielijn 1: Leermobiliteit

In de visie van Nederland is mobiliteit geen doel op zich, maar een middel om individuele, maatschappelijke en economische meerwaarde te genereren. Nederland steunt het voorstel om in te zetten op meer mobiliteitsactiviteiten in het ho, mbo en de jeugdsector en de nieuwe actie voor mobiliteit van jongeren in het funderend onderwijs en coaches en personeel in de sport. In Nederland is sprake van een grote over inschrijving voor mobiliteit. Nederland steunt tevens de extra inzet op sociale inclusie en het vergroten van de toegankelijkheid van het programma, specifiek voor kleinere organisaties en jongeren met minder mogelijkheden. Nederland steunt de mogelijkheden voor stafmobiliteit aangezien stafleden de ambassadeurs kunnen zijn voor internationale mobiliteit. Nederland gaat bij de Commissie nog doorvragen over meer mogelijkheden voor ho-studenten voor meer kortetermijnmobiliteit (1 of 2 weken) om nieuwkomers in het programma te stimuleren een buitenlandse ervaring op te doen. Nederland is positief over de uitbreiding van internationale mobiliteit naar mbo en de jeugdsector, naast de inzet op ho. Nederland steunt het nieuwe voorstel dat sportcoaches en staf gebruik kunnen maken van mobiliteitsprojecten.

Omtrent het voorstel «DiscoverEU» vindt Nederland het belangrijk dat het kader voor en de uitwerking van de activiteiten duidelijker wordt. Nederland heeft nog vragen voordat het een gedegen beoordeling kan geven over het voorstel. Nederland wil onder andere duidelijkheid over het selectieproces, de «informele educatieve component», en hoe de impact van de activiteiten gemeten wordt. Het kabinet ziet op basis van de beschikbare informatie onvoldoende toegevoegde waarde in de voorstellen en is geen voorstander van de uitwerking van het huidige pilotproject.

In het kader van de Europese Onderwijsruimte wordt de Europese studentenpas genoemd. Nederland is benieuwd of en hoe deze studentenpas ingezet zal worden om gegevens van diploma’s en deelresultaten van studenten uit te wisselen.

Actielijn 2: Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Nederland ziet een duidelijke meerwaarde voor stimuleringsmaatregelen die erop gericht zijn onderwijsinstellingen – met respect voor hun autonomie – uit te dagen om de Europese en internationale dimensie steviger te verankeren binnen hun onderwijsaanbod en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Ook voor het jeugd- en jongerenwerk geldt dat de internationale component daarin een plaats moet hebben. Nederland verwelkomt de specifieke actie voor partnerschappen op kleine schaal om Erasmus toegankelijker te maken voor kleinere organisaties. Nederland zal vragen waarom de mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden is geplaatst onder partnerschap voor samenwerking en niet onder leermobiliteit (actielijn 1).

Nederland verwelkomt het initiatief van Europese Universiteiten en ziet de meerwaarde als aanjager van wederzijdse diploma-erkenning en gezamenlijke kwaliteitszorg en -accreditatie. Het initiatief kan daarnaast bijdragen aan de Nederlandse ambitie om de uitgaande mobiliteit verder te stimuleren. Nederland wil er wel voor waken dat het bottom-up netwerken zijn die kunnen verschillen in aard (bijvoorbeeld qua thema). Hierbij moeten zowel universiteiten als hogescholen kunnen meedoen en zou moeten worden ingezet op sociaal en geografisch inclusieve netwerken.

Nederland heeft met belangstelling het voorstel voor «centres of vocational excellence» ontvangen, maar heeft nog vragen over de precieze vormgeving en rol van de centra. Nederland zal de Commissie om verdere informatie vragen.

Nederland is positief over het voorstel om extra in te zetten op virtuele mobiliteit. Hiermee kunnen grotere groepen jongeren worden bereikt en dit draagt bij aan sociale inclusie. Door een online voor- en natraject van de fysieke mobiliteit kan een veel grotere en duurzamere impact worden gerealiseerd. Nederland ziet virtuele mobiliteit als aanvulling op fysieke mobiliteit, niet als vervanging.

Nederland ziet een meerwaarde in samenwerkingsprojecten tussen organisaties en instituten in de sport. Deze samenwerkingsprojecten vormen een belangrijke lijn waarlangs goede voorbeelden kunnen worden uitgewisseld en onderwerpen als gedeelde waarden, gezonde leefstijl en sociale inclusie meer aandacht krijgen in met name de breedtesport.

Actielijn 3: Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Nederland acht de ondersteuning van samenwerking tussen landen en het leren van andere lidstaten van belang. Er worden ervaringen gedeeld die waardevol kunnen zijn voor de nationale beleidsvorming en kwaliteit van het onderwijs. Tegelijkertijd zal Nederland erop toezien dat nationale bevoegdheden op dit terrein gerespecteerd worden.

Nederland is positief over de specifieke actie om meer synergie te zoeken tussen Erasmus en andere EU-programma’s zoals Horizon Europe, Creative Europe, European Structural & Investment Funds en Europees Solidariteitscorps. Nederland zal nog wel doorvragen hoe de Commissie dit wil bewerkstelligen, zodat ook echt concrete stappen worden gezet in het promoten en vergroten van synergiën.

Jean Monnet

Nederland staat op basis van de huidige informatie positief tegenover het voortzetten van de Jean Monnet-activiteiten en het verbreden van de acties naar het mbo.

Sport

Nederland verwelkomt de ontwikkeling en implementatie van een brede beleidsagenda op sporten en bewegen, maar zal wel scherp zijn op de subsidiariteit en proportionaliteit van dit voorstel. Het voortzetten van samenwerking en inzet van de beleidsdialoog met relevante partijen in de sportsector kan binnen de prioritaire onderwerpen van het EU-werkplan van sport op de steun van Nederland rekenen.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Tijdens een eerste bespreking hebben vrijwel alle lidstaten in het algemeen positief gereageerd op het voorstel qua inhoud en qua versterking van het programma met een financiële impuls. Veel lidstaten benadrukten tevens dat zij het voorstel nog meer in detail moeten bestuderen. Het Europees Parlement heeft eerder gepleit voor een flinke versterking van het toekomstige Erasmusprogramma.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het betreft hier een ondersteunende, aanvullende bevoegdheid van de Unie (onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport; artikel 6, onder c, VWEU). Op dit terrein kan de EU slechts stimuleringsmaatregelen vaststellen en dat alleen voor wat betreft de Europese dimensie ervan. Voor het overige blijven de lidstaten op dit gebied bevoegd.

Op grond van art. 165 en 166 is de Unie bevoegd om stimuleringsmaatregelen te nemen met het doel bij te dragen aan de ontwikkeling van onderwijskwaliteit, tenuitvoerlegging van beleid op het gebied van beroepsonderwijs en jeugd en de bevordering van Europese inzet op sportgebied. Volgens Nederland past het onderhavige voorstel voor een EU-programma binnen deze kaders. Nederland kan zich in de voorgestelde rechtsgrondslag vinden.

b) Subsidiariteit

Nederland heeft een positief oordeel over de subsidiariteit van het Erasmus-voorstel. De doelstellingen van het programma lenen zich door hun internationale aard beter voor een aanpak op Europees niveau dan op het niveau van de individuele lidstaten.

Nederland zal de uitwerking van de derde actielijn («ondersteuning van beleidsvorming en samenwerking») kritisch blijven volgen. Nederland zal er indien nodig op blijven toezien dat de nationale autonomie gerespecteerd wordt.

c) Proportionaliteit

Nederland heeft een positief oordeel over de proportionaliteit van het Erasmusvoorstel. Om impact te hebben op de kwaliteit van het onderwijs in Europa en internationalisering duurzaam in te bedden bij onderwijsinstellingen is EU-actie nodig met de nodige massa en schaalgrootte. Nederland vindt het positief dat aan de structuur van het huidige Erasmus+-programma wordt vastgehouden. Nederland steunt het behouden van de onderverdeling tussen zogenaamde centrale acties (op EU-niveau) en decentrale acties (op het niveau van lidstaten) in het nieuwe programma. Dit initiatief gaat derhalve niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. Nederland zal de balans tussen centrale en decentrale acties scherp in de gaten houden, opdat op centraal niveau alleen die acties worden belegd die niet (goed) op nationaal niveau uitgevoerd kunnen worden. Dit geldt in het bijzonder voor Discover EU. Nederland hecht sterk aan de mogelijkheid om zelf de organisatie van de decentrale uitvoering in te richten.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie stelt een budget voor van € 30 miljard binnen hoofdstuk 2 «Cohesie en waarden» uit het volgende MFK. Ten opzichte van de huidige periode (2014–2020) stelt de Commissie een nominale stijging voor van 122%. Hierbij is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van de EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de omvang van het programma.

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, maken de onderhandelingen over de toekomst van het Erasmusprogramma voor wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de toekomst van Erasmus niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij Erasmus zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes, én bezuinigingen. Om het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te kunnen vangen en nieuwe prioriteiten te kunnen financieren moeten substantiële bezuinigingen worden doorgevoerd. Het kabinet streeft naar substantiële bezuinigingen binnen traditionele beleidsterreinen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid, waarmee een aanvullende Nederlandse bijdrage als gevolg van Brexit vermeden kan worden en die ruimte bieden voor de financiering van nieuwe beleidsprioriteiten. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Een deel van het programma zal decentraal (d.w.z. nationaal) worden uitgevoerd door Nationale Agentschappen, zoals dat nu ook al het geval is bij de uitvoering van Erasmus+. De betrokken departementen dragen de uitvoeringskosten op basis van cofinanciering met de Commissie. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Geen.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Voor Nederland is het van belang dat het nieuwe Erasmusprogramma voor alle betrokken partijen (overheidsdiensten, Nationaal Agentschap, onderwijsinstellingen, jeugdinstellingen en individuen) een verlaging van de administratieve lasten impliceert. De verwachting is dat in het nieuwe Erasmusprogramma de administratieve lasten zullen afnemen en aanmeldingsformulieren en -tools meer gericht zullen zijn op specifieke doelgroepen, zoals kleinere organisaties. Nederland zal kritisch toezien op het afnemen van de administratieve lasten, daarbij ook rekening houdend met de belangrijke waarde van flexibiliteit.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

In het impact assessment door de Commissie is onder meer de toegevoegde waarde aangetoond met betrekking tot het slechten van de kloof in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor kennis, vaardigheden en competenties, innovatie bij de deelnemende organisaties en mondiale invloed van de EU. De effecten van het huidige Erasmus+-programma zijn ook nationaal geëvalueerd. In de tussentijdse evaluatie door Ecorys werd ook gewezen op de bredere maatschappelijke impact op langere termijn van het programma, met name door de bijdrage aan de ontwikkeling van individuele (taal-)vaardigheden en competenties, die bijdragen aan de inzetbaarheid van jongeren op de nationale en Europese arbeidsmarkt.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het programma is gebaseerd op een verordening die rechtstreeks zal werken, en leidt niet tot wijzigingen van regelgeving voor de rijksoverheid en decentrale overheden.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

De mate van detail van de verordening en de vraag wat er via uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen zal worden besloten heeft discussie opgeroepen in het Onderwijscomité. Gezien de benodigde flexibiliteit kan Nederland ermee instemmen dat er bevoegdheden tot vaststelling van nadere regelgeving worden toegekend aan de Commissie. Nederland zal zich er echter wel voor inzetten dat deze bevoegdheden zo nauw mogelijk worden afgebakend door de Uniewetgever. Het gaat daarbij in de eerste plaats om artikel 19, waarin de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het werkprogramma. Op deze uitvoeringshandelingen is volgens artikel 31, lid 3 van het voorstel de onderzoeksprocedure van toepassing. Dat ligt in de lijn der verwachting, omdat er sprake is van maatregelen van algemene strekking. Uitvoeringshandelingen liggen voor de hand, omdat het gaat om maatregelen die ervoor zorgen dat de uitvoering volgens uniforme voorwaarden gebeurt. In de tweede plaats gaat het om artikel 20, waarin de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de prestatie-indicatoren van het programma te wijzigen of aan te vullen. De keuze voor gedelegeerde handelingen ligt juridisch voor de hand omdat de bevoegdheid tot het wijzigingen of aanvullen van het basisinstrument aan de Commissie alleen via delegatie kan worden verleend.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De toepassing start per 1 januari 2021. Dit is haalbaar indien voordien de brede MFK-onderhandelingen (zie 5a) afgerond (kunnen) worden.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De verordening loopt eind 2027 af. Artikel 21 voorziet in een tussentijdse evaluatie over de implementatie en de impact van het programma, niet later dan vier jaar na de start van het programma. Dit moet ook een finale evaluatie van het huidige Erasmus+-programma omvatten. Daarnaast voorziet Artikel 21 een finale evaluatie van het volledige Erasmusprogramma, niet later dan vier jaar na het einde van het programma. Nederland is sterk voorstander van de tussentijdse evaluatie, aangezien hiermee de lidstaten in positie worden gebracht om in samenspraak met de Commissie wijzigingen in het programma door te voeren.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Het EU-agentschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van de centrale acties. De decentrale acties worden uitgevoerd door de Nationale Agentschappen in de lidstaten. Dit is in lijn met de uitvoering van het huidige Erasmus+-programma, waarbij Nederland één Nationaal Agentschap heeft voor Onderwijs & Training en één Nationaal Agentschap voor Jeugd. Nederland zet in op enerzijds duidelijkheid ten behoeve van de adequate uitvoering van het programma door de Nationale Agentschappen en anderzijds het openlaten van voldoende flexibiliteit en ruimte voor nationale invulling.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Het Erasmusprogramma is ook gericht op internationale mobiliteit en samenwerkingsprojecten tussen EU-lidstaten, geassocieerde landen en landen daarbuiten. Het voorstel is om in het nieuwe Erasmusprogramma de internationale component behalve op ho, ook op mbo en jeugd in te zetten. Hierin zit een component van capaciteitsopbouw in derde landen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 452, nr. 59.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2364.

Naar boven