21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1573 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

19 januari 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 januari 2016 over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1570) en over de brief van 17 december 2015 over het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 14 december 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1566)

De vragen en opmerkingen zijn op 14 januari 2016 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 17 januari 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vragen en antwoorden

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) d.d. 18 januari 2016. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda, het verslag van de RBZ van 14 december jl., en voor de bereidheid om op korte termijn dit schriftelijke overleg te houden. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie willen de Minister veel succes wensen tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Zij vragen de Minister naar de wijze waarop hij zijn rol tijdens het voorzitterschap wil vormgeven, welke afspraken er zijn gemaakt met HV Mogherini, hoe de Minister voornemens is toch eigen accenten te kunnen zetten en welke dat zijn. Ook vragen zij hoe de Minister er zorg voor zal dragen dat specifieke Nederlandse zorgen of aandachtspunten voldoende scherp ingebracht worden gedurende de periode van het Nederlandse voorzitterschap.

Antwoord van het kabinet:

Zoals in de Staat van de Unie is toegelicht, heeft het roulerend voorzitterschap sinds het Verdrag van Lissabon een andere invulling gekregen. Meer dan voorheen bestaan de werkzaamheden uit het verder brengen van lopende wetgevende dossiers. Op extern beleid is het roulerend Voorzitterschap ondersteunend aan de Hoge Vertegenwoordiger, die de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) voorzit.

De Nederlandse inspanningen zullen er tijdens het voorzitterschap op zijn gericht bij te dragen aan een wereld die veiliger, rechtvaardiger en toekomstbestendig is. Het Nederlands voorzitterschap zal de Hoge Vertegenwoordiger maximaal ondersteunen een goede buitenland- en veiligheidsstrategie voor de EU tot stand te brengen, waar voor Nederland belangrijke elementen als mensenrechten, een versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en geïntegreerd beleid herkenbaar in terugkomen. Daarnaast zal veel aandacht uitgaan naar de diverse crises in de ring van instabiliteit rond de EU. De actualiteit zal voor een groot deel de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken bepalen.

Aangezien interne en externe uitdagingen in toenemende mate met elkaar verweven zijn, ligt hier een nadrukkelijker rol voor het voorzitterschap voor de hand. Het roulerend voorzitterschap is immers leidend als het gaat om de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken. Nederland zal zich er daarom in de RBZ hard voor maken dat migratie of dreigingen waarbij een sterke verbinding bestaat tussen intern-extern beleid (bijv. terrorisme, cyber of hybride dreigingen) op een coherente en effectieve wijze in EU verband aangepakt worden en waarbij resultaatgericht wordt gewerkt aan de externe dimensie hiervan (ref. Staat van de Europese Unie 2015, p. 13, Kamerstuk 34 166, nr. 1).

Ook de leden van de SP-fractie hebben een aantal opmerkingen en vragen over de komende Raad Buitenlandse Zaken.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda. Het gaat om de eerste RBZ in wat nu al een stormachtig jaar lijkt te worden: oplopende spanningen in het Midden-Oosten, escalerende crises en proxy-oorlogen, het veelkoppige monster van terrorisme, grote migratiestromen richting Europa. Er is veel stuurmanskunst nodig, doortastendheid en daadkracht. Voor Nederland in het bijzonder als EU-voorzitter. Het kabinet ziet veiligheid – terecht – als prioriteit tijdens het voorzitterschap. Maar wat doet het zelf? Het versterkt de krijgsmacht van Jordanië, maar laat onze eigen Defensie-uitgaven dalen naar het laagste niveau ooit. Waarom doet het kabinet te weinig en te laat?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beziet de versterking van de eigen krijgsmacht in een meerjarig perspectief (Kamerstuk 33 736, nr. 81). Met de intensivering in de defensiebegroting voor 2016 is daarin een belangrijke stap gezet. Het extra geld dat vanaf 2016 beschikbaar komt, wordt hoofdzakelijk aangewend om de gereedheid van de krijgsmacht te verhogen, mede gelet op de hogere eisen die daaraan in NAVO-verband in de nieuwe veiligheidscontext worden gesteld. Het opheffen van knelpunten kost per definitie tijd; het extra personeel en materieel moet namelijk eerst worden geworven en verworven. Het personeel moet vervolgens worden opgeleid en getraind. Ook zullen niet alle knelpunten met behulp van de intensivering in de begroting 2016 kunnen worden opgelost. Afhankelijk van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie en de beschikbare financiële mogelijkheden, staan het kabinet daarom in het kader van het meerjarige perspectief ook nog vervolgstappen voor ogen, mede in het licht van de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 300, nr. 27). De schenking aan Jordanië betreft overtollig defensiemateriaal.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari 2016. Graag willen zij de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Minister voor de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen met betrekking tot het overleg dat de Minister gaat voeren binnen de Raad Buitenlandse Zaken.

Syrië/strijd tegen ISIS

De leden van de VVD-fractie merken op dat transitiegesprekken tussen het Syrische regime en oppositiegroepen zijn voorzien op 25 januari aanstaande. Saoedi-Arabië is niet alleen de gastheer maar ook verantwoordelijk voor het zogenoemde vetting process. Kan de Minister een laatste stand van zaken geven over dit onderwerp? Is inmiddels duidelijk welke oppositiepartijen welkom zijn en, misschien nog belangrijker, welke niet? Wat zijn precies de criteria op basis waarvan deze keuze uiteindelijk tot stand is gekomen? En kan Saoedi-Arabië die keuze vanuit de huidige positie van het land eigenlijk wel maken? Het vredesproces wordt immers steeds in gevaar gebracht, onder andere door het vermoorden van sleutelfiguren van verschillende partijen. Zo werd Zahran Alloush, de leider van Jaish al-Islam, rond kerst nog gedood door Russische bombardementen.

Antwoord van het kabinet:

De oppositie verenigd in de Riyad-groep heeft een High Negotiations Committee (HNC) gevormd met daarin afgevaardigden voor de transitiegesprekken die plaats moeten hebben in Genève. Deze groep bestaat uit een breed spectrum van politieke en gewapende oppositiegroepen. Het gaat onder andere om de SOC, het Vrije Syrische Leger, Ahrar al-Sham, Jaish al-Islam en Ajnad al-Sham. Binnen de SOC zijn ook christenen en Koerden vertegenwoordigd. De HNC krijgt een centrale rol bij de besprekingen met het regime. Er zijn groepen die buiten de Riyad-groep vallen, zoals de PYD en de gedoogde en officiële oppositie in regimegebied. Deze zullen wat het kabinet betreft op termijn wel bij het proces betrokken moeten worden. Het is aan VN-Gezant De Mistura – in samenwerking met de Contactgroep – om te bezien welke groepen, op welk moment, in Genève worden uitgenodigd.

De leden van de VVD-fractie hebben een specifieke vraag over de mogelijke gevolgen van de opgelaaide spanningen tussen Iran en Saoedi-Arabië. Beide landen hebben aangegeven nog wel te zullen participeren in de gesprekken over het beëindigen van het conflict in Syrië. Hoe groot acht de Minister de kans dat de spanningen een obstakel zullen vormen in de gesprekken over Syrië? Wat is en wordt precies ondernomen om deze spanningen te temperen?

Antwoord van het kabinet:

De spanningen tussen Saudi-Arabië en Iran bemoeilijken het politieke proces rond het Syrische conflict, maar er zijn vooralsnog geen concrete obstakels ontstaan ten gevolge van die spanningen. Er is veel ondernomen om de spanningen te mitigeren. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger contact met de Ministers van Buitenlandse Zaken van Saudi-Arabië en Iran en heeft VN-Gezant De Mistura beide landen bezocht. Zoals bekend hebben Saudi-Arabië en Iran tegenover de VN-Gezant bevestigd dat zij het politieke proces blijven steunen. De VN-Gezant voorziet op 25 januari a.s. te starten met de transitiebesprekingen tussen de Syrische regering en de oppositie.

De leden van de PvdA-fractie constateren met de regering dat op 25 januari de start is voorzien van de door de VN-geleide transitiegesprekken tussen het Syrische regime en de oppositiegroeperingen. Met het Riyad-akkoord tussen oppositiegroepen en unanieme aanname van VNVR-resolutie 2254 zijn belangrijke stappen gezet op het politieke spoor. Tevens delen zij het oordeel van het kabinet dat dit proces nog altijd fragiel is en nog te weinig zichtbaar is op de grond.

De aan het woord zijnde leden maken zich grote zorgen om de vreselijke berichten uit het belegerde Madaya. Zij vragen de Minister om een update van de laatste stand van zaken met betrekking tot de toevoer van voedsel en medicijnen, en hoeveel van dit soort ingesloten gebieden er nog meer zijn in Syrië. Tevens vragen zij de Minister wie de verantwoordelijkheid voor deze mensonterende situaties en of de schattingen van Siege Watch kloppen dat de 42.000 ingesloten inwoners van Madaya onderdeel zijn van een veel grotere groep van meer dan een miljoen mensen die in Syrië in staat van belegering leven, in verreweg de meeste gevallen door troepen van (bondgenoten van) het Assad-regime. In aanvulling hierop vragen zij de Minister of hij dit onder de aandacht van de RBZ wil brengen, of hij wil pleiten voor opheffing van al deze belegeringen, en of hij een mogelijkheid ziet het opheffen van deze belegeringen en het bieden van openingen voor humanitaire hulp onderdeel te maken van de aankomende transitiegesprekken (bijvoorbeeld als vertrouwenwekkende maatregel van het Assad-regime).

Antwoord van het kabinet:

De VN, het Rode Kruis en de Syrische Rode Halve Maan hebben op 11 januari jl. voor het eerst sinds oktober 2015 gezamenlijke konvooien met hulpgoederen kunnen leveren aan Madaya. In Madaya zijn 49 trucks en in Foua en Kefraya zijn 21 trucks met vooral medische goederen en voedsel aangekomen. De vergunning voor het leveren van hulp is na lange onderhandelingen met regime en rebellen afgegeven.

Op 14 januari meldden VN en ICRC dat zij opnieuw twee hulpkonvooien sturen naar Madaya, Foah en Kefraya. Dit is een aanvulling op de hulp die afgelopen maandag is geleverd.

Het konvooi bevat met name winterkleding voor kinderen, WASH items, tarwebloem, medische goederen en voedingssupplementen.

Zabadani is nog geen onderdeel van de operatie omdat de VN en ICRC nog geen overeenstemming met de strijdende partijen hebben bereikt. De VN blijft hierover in onderhandeling.

De VN schat dat in Syrië 4,5 miljoen hulpbehoevenden in moeilijk te bereiken gebied wonen. Van hen leven zo’n 400.000 Syriërs in belegerd gebied: in het door ISIS belegerde westelijke deel van de stad Deir-al-Zor gaat het om 200.000 mensen; ongeveer 181.000 personen (onder wie de inwoners van Madaya) leven in gebied dat belegerd is door het regime van Assad en diens bondgenoten en Foah en Kefraya in de noordelijke provincie zijn sjiitische plaatsen die belegerd worden door onder ander Ahrar al-Sham.

Ten aanzien van humanitaire toegang wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van D66.

De leden van de PvdA-fractie vinden het namelijk onacceptabel dat uithongering wordt ingezet als oorlogswapen en dat hier mogelijk meer dan een miljoen Syriërs het slachtoffer van zijn. In dit kader vragen de aan het woord zijnde leden tevens met welke inzet Nederland en de EU zullen deelnemen aan de donorconferentie «Supporting Syria and the region», die op 4 februari a.s. in Londen zal plaatsvinden.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwelkomt de donorconferentie in Londen en zal op hoog niveau deelnemen. Zowel de Minister-President als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn van plan aanwezig te zijn. Het kabinet heeft het voornemen om op deze conferentie een geïntegreerd pakket te pledgen dat een combinatie betreft van zowel humanitaire als structurele ontwikkelingshulp. Hierbij ligt de focus op onderwijs en werkgelegenheid. Met dit pakket onderschrijft Nederland het doel van de conferentie, namelijk om meerjarige steun te verzekeren voor Syriërs in en rondom Syrië, alsook voor de gastgemeenschappen die grote groepen vluchtelingen opvangen. Het doel van deze donorconferentie sluit aan bij de visie van het kabinet om duurzame opvang in de regio te realiseren, zoals uiteengezet in de brief van 8 september aan uw Kamer, zonder daarbij de humanitaire noden uit het oog te verliezen.

Ook de voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Vertegenwoordiger zullen aanwezig zijn in Londen en het belang van de inzet op humanitaire en structurele hulp aan Syrië en de regio onderstrepen.

Ook de voortdurende Russische bombardementen op de oppositie in Syrië, waarbij veelvuldig burgerslachtoffers vallen, baren grote zorgen. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister op welke wijze Rusland op deze acties nog openlijk wordt aangesproken, aangezien de indruk zou kunnen ontstaan dat m.n. Amerikanen en Russen elkaars acties in het Syrische luchtruim op dit moment tolereren. De aan het woord zijnde leden vragen tevens een reactie op berichtgeving uit Oost-Syrië (regio Qamishli/Al Hasake) waar naar verluidt Koerdische milities gelieerd aan de PYD aanvallen hebben uitgevoerd op met name christelijke Assyriërs.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst ten aanzien van Russische acties naar antwoorden op vragen van D66 hierboven. Het kabinet heeft geen details over mogelijke aanvallen van milities gelieerd aan de PYD, maar bekend is dat de PYD zich in Koerdische gebieden in Syrië schuldig maakt aan schendingen van mensenrechten van minderheden in die gebieden.

Zij vrezen uiteraard in de eerste plaats voor de veiligheid van deze kwetsbare minderheid, maar vragen de Minister ook naar zijn inschatting in hoeverre verschillende oppositiegroepen in deze regio in toenemende mate in een onderlinge strijd verwikkeld raken, in plaats van gezamenlijk op te trekken tegen ISIS.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet kent recente berichten uit enkele gebieden waarin de PYD en diverse gewapende oppositiegroepen met elkaar strijden. De PYD vormt geen oppositie tegen het Assad-regime en de ideologische afstand met oppositiegroepen is de afgelopen tijd niet kleiner geworden. Dit baart het kabinet zorgen, te meer omdat al deze groepen op termijn een rol zullen moeten spelen bij het vinden van een politieke oplossing voor het conflict.

Wat betreft de hoog opgelopen spanningen tussen belangrijke regionale spelers Saoedi-Arabië en Iran bestaat terecht de zorg dat dit het politieke proces beïnvloedt en de leden van de PvdA-fractie vragen de Minister om een reflectie hierop. Zij vragen op welke manieren Europa een bijdrage kan en moet leveren aan de-escalatie en herstel van de toenadering tussen de landen, in samenspel met de inspanningen van VN-gezant De Mistura.

Antwoord van het kabinet:

Verwezen wordt naar het antwoord op vragen van de VVD hierboven.

De relatie tussen Saoedi-Arabië en Iran is mede als gevolg van de massa-executie, de bestorming van de Saoedische ambassade en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen door Saoedi-Arabië en een aantal andere landen, verder onder druk komen te staan. Het kabinet is zeer bezorgd over deze ontwikkelingen en de effecten hiervan voor de situatie in de regio. Deze ontwikkelingen zijn reden voor de internationale gemeenschap om beide partijen op te roepen tot de-escalatie, het verminderen van de spanningen en herstel van de dialoog. De Hoge Vertegenwoordiger houdt contact met beide partijen in een poging tot de-escalatie. Het kabinet ondersteunt elke vorm van inspanning die gericht is op de-escalatie en zal hier in EU-verband voor blijven pleiten. Ook zal het kabinet waar mogelijk Speciaal Gezant de Mistura blijven steunen in zijn inspanningen een politieke oplossing voor Syrië dichterbij te brengen.

Tenslotte delen de leden van de PvdA-fractie hun zorgen over de voortdurende aanslagen op onschuldige burgers door ISIS en andere terroristen. Recent zagen zij een nieuwe aanslag in het toeristisch hart van Istanbul waarbij tien mensen om het leven kwamen en vijftien mensen gewond raakten. En vandaag vond een bloedige aanslag plaats in Jakarta waarbij volgens de laatste berichten zes mensen om het leven zijn gekomen en mogelijk een Nederlandse VN-medewerker zwaar gewond is geraakt. De leden van de PvdA-fractie leven mee met het verdriet van de familie, vrienden en nabestaanden van alle slachtoffers.

De leden van de SP-fractie constateren dat tijdens de Raad Buitenlandse Zaken begin volgende week de nodige aandacht zal zijn voor de ontwikkelingen in Syrië, waar de gruwelijke oorlog onverminderd voortduurt. Enigszins hoopgevend is het politieke proces dat later deze maand onder leiding van de VN van start zou moeten gaan. Het is belangrijk dat alle relevante landen deelnemen aan dit proces. Zeker landen als Saudi-Arabië en Iran, waartussen de spanningen de laatste weken ernstig zijn opgelopen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij kan aangeven wat hier de vooruitzichten zijn.

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vragen van de VVD hierboven.

Veel belangrijker nog dan aanwezigheid van Saudi-Arabië en Iran is deelname van Syrische partijen aan het politieke proces, aldus de leden van de SP-fractie. Voorkomen moet worden dat er, net als eind vorig jaar, voor hen geen plaats is. Kan de Minister hierop ingaan? Is het waar dat het Assad-regime heeft toegezegd deel te nemen, maar dat men vooraf een lijst wil zien met oppositiegroepen die aan het proces deel zullen nemen? En is het verder waar dat tot nu toe geen enkele oppositiegroep heeft aangegeven aan het politieke proces deel te zullen nemen? Wat zijn hier de obstakels? Wordt druk uitgeoefend om zo veel partijen als mogelijk aan tafel te krijgen?

Antwoord van het kabinet:

In aanvulling op het antwoord op vragen van de VVD hierboven geldt dat het regime zijn deelname aan transitiebesprekingen heeft bevestigd en de oppositie vertrouwenwekkende maatregelen van het Syrische regime heeft gevraagd, waaronder het stoppen van het gebruik van vatenbommen, het vrijlaten van gevangenen en het garanderen van humanitaire toegang. De Nederlandse Speciaal Gezant Syrië spreekt met de Syrische externe oppositie in Istanbul (SOC) en dringt bij de oppositie aan op deelname aan de transitiebesprekingen. VN-Gezant De Mistura buigt zich over de vraag van vertrouwenwekkende maatregelen. Het kabinet is van mening dat thema’s als een permanent staakt-het-vuren en permanente humanitaire toegang prioriteiten zijn die aan de orde moeten komen in de geplande besprekingen tussen het regime en de oppositie.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister verder of hij kan ingaan op de laatste stand van zaken met betrekking tot het opstellen van een lijst van terroristische organisaties die uitgesloten worden van deelname aan politiek overleg in Syrië? Klopt het dat deze onderneming in een impasse is geraakt? Waarom is dat? En hoe kijkt de Minister aan tegen het gegeven dat dergelijke organisaties, denk aan IS en Al Nusra, erg invloedrijk zijn op het slagveld? Hoe wordt voorkomen dat er straks een politiek overleg plaatsvindt met oppositiegroepen die in de werkelijkheid maar weinig in de melk te brokkelen hebben? Voor de goede orde: dit is geen pleidooi om IS of Al Nusra aan de onderhandelingstafel toe te laten.

Antwoord van het kabinet:

Binnen de Internationale Contactgroep voor Syrië is overleg gaande over welke groepen in Syrië moeten worden aangemerkt als terroristisch. Het gaat hierbij niet over de positie ten aanzien van de reeds geliste terreurgroepen ISIS en Jabhat al-Nusra, maar om de vraag hoe om te gaan met andere gewapende groepen die (mogelijk) spoilers van een vredesproces zijn of kunnen worden. Hierover verschillen de meningen vooralsnog. Wat betreft de invloed van oppositiegroepen in politiek overleg wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de VVD over de Riyad-oppositiegroep.

Kan de Minister verder aangeven of hij het met de leden van de SP-fractie eens is dat gezien hun positie in de burgeroorlog in Syrië het van belang is dat de Koerden in het noorden van het land deelnemen aan het politieke proces? Wat is hier de stand van zaken?

Antwoord van het kabinet:

Verwezen wordt naar antwoorden op vragen van de VVD hierboven.

Ook in de strijd tegen ISIS zien de leden van de CDA-fractie grote woorden, maar te weinig daden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken twitterde naar aanleiding van de bijeenkomst van het Global Counterterrorism Forum: «Terrorisme kent geen grenzen. Gelukkig hebben we vandaag geconcludeerd: onze inzet om er tegen te strijden ook niet». Dat klinkt goed. Het is ook een goede zaak dat Nederland het forum voorzit. En zich op die manier inzet voor betere samenwerking tussen landen, zoals uitwisseling van inlichtingen. Het is allemaal nodig. Maar niet genoeg. De Minister van Buitenlandse Zaken noemt ISIS een virus, dat zich verspreidt en aanpast. Waarom wil hij het nog steeds niet bij de bron aanpakken?

Op 13 november jl. vonden de aanslagen in Parijs plaats. Daarna deed Frankrijk een beroep op de EU-bijstandsclausule. We zijn nu twee maanden verder en het enige dat Nederland gedaan heeft is militairen terugtrekken – uit Mali! Nederland is in oorlog met ISIS, riep de premier en zo beaamde ook de Minister van Buitenlandse Zaken. Het VK handelt. Duitsland handelt. Nederland blijft aarzelen. Nu al twee maanden lang na Bataclan. Al bijna anderhalf jaar na aanvang van de strijd tegen ISIS. Ook de VS doen officieel een beroep op Nederland. Wanneer schaart de Minister van Buitenlandse Zaken zich achter de Minister van Defensie, die wel oproept tot daadkracht? Wat vond de Minister van het gestrekte been waarmee PvdA-fractievoorzitter Samsom in ging op de besluitvorming door het kabinet? Terwijl de inkt van de notificatiebrief nog niet droog was zegt een coalitiefractie gewoon: nee tegen Syrië. Het lijkt wat de leden van de CDA-fractie betreft wel alsof de PvdA uit is op een nieuw «Uruzgan».

Alle opties liggen op tafel, stelde de Minister van Defensie. Is dat ook voor de Minister van Buitenlandse Zaken het geval? Waarom geeft het kabinet wel politieke steun aan het optreden van bondgenoten tegen ISIS in Syrië, maar geeft het, als het aankomt op eigen inzet, niet thuis? Omdat het «niet effectief» zou zijn? Wat is het politieke oordeel van de Minister van Buitenlandse Zaken over de effectiviteit van het optreden van de anti-ISIS coalitie in Syrië?

De leden van de CDA-fractie willen snel helderheid kabinet over wel of geen luchtaanvallen in Syrië. De klok tikt door. Eind juni houdt de missie van de F-16»s sowieso op. Geen besluit is ook een besluit. Vindt de Minister niets doen dan wel een effectieve bijdrage?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet meldde uw Kamer op 11 december jl. in een kennisgevingsbrief dat het de mogelijkheid en wenselijkheid onderzoekt om de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS te intensiveren (Kamerstuk 27 925, nr. 566). Dit onderzoek is nog gaande. Zodra het onderzoek is afgerond, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie willen ook een reactie van de Minister op de berichtgeving (http://www.volkskrant.nl/buitenland/frankrijk-plant-militaire-bijeenkomst-over-is~a4224403/?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_content=free&utm_campaign=shared%20content&hash=6b2b6f889d02afde977d298e2294bd1acd4cd284) dat er volgende week een bijeenkomst van de anti-ISIS coalitie plaatsvindt in Parijs. Aldaar zou besproken worden hoe de anti-ISIS coalitie de strijd tegen kunnen opvoeren. Volgens de Minister van Defensie van Frankrijk zouden de terroristen zich in Irak «overduidelijk aan het terugtrekken» zijn. Klopt deze uitspraak en zo ja, deelt het kabinet deze opvatting? Komt het zwaartepunt nog meer te liggen in Syrië dan nu al het geval is? Zal Nederland op ministerieel niveau aanwezig zijn op de bijeenkomst?

Antwoord van het kabinet:

De Franse regering organiseert, samen met de VS, op 20 januari in Parijs een bijeenkomst voor enkele actieve leden van de anti-ISIS coalitie. Nederland zal daar door de Minister van Defensie worden vertegenwoordigd. Op de bijeenkomst zal ook de veiligheidssituatie in Irak en Syrië worden besproken. Het algemene beeld voor Irak is dat ISIS onder toenemende druk staat. In de afgelopen maanden heeft ISIS veel terrein moeten prijsgeven. Eerder Baiji en Kirkuk, nu is het Iraakse leger vergevorderd in de ontzetting van Ramadi. ISIS heeft echter nog altijd veel bewegingsvrijheid in Syrië en gebruikt dit als uitvalsbasis voor de strijd in Irak.

De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over de zeer hoog oplopende spanningen tussen Saoedi-Arabië en Iran. Hopelijk leidt dit niet tot te grote negatieve gevolgen voor het Wenenproces. Ook als dit wel het geval is mag dit geen reden zijn om niets te doen tegen ISIS in Syrië.

De situatie in Syrië blijft onverminderd dramatisch. De leden van de CDA-fractie zijn opgelucht dat nu hulpkonvooien de belegerde stad Madaya bereiken. Uithongering is afschuwelijk, een oorlogsmisdaad.

De leden van de D66-fractie maken zich ernstige zorgen over de tactiek van uithongering die regelmatig wordt gebruikt in Syrië. De voltallige Tweede Kamer heeft vorige week vragen gesteld over het lot van de bevolking in Madaya. Deze mensen zijn namelijk letterlijk tot op het bot uitgehongerd. De genoemde leden vinden dat afgrijselijk. Zij zijn dan ook zeer verheugd dat er nu eindelijk noodhulp is gekomen voor de inwoners van Madaya. De genoemde leden wijzen er wel op dat het niet bij deze eenmalige noodhulp moet blijven. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze mensen eenmalig hulp krijgen, en dat we over een maand, of drie maanden, weer dezelfde beelden zien. De genoemde leden vragen de Minister daarom op welke wijze hij zich er voor gaat inzetten dat humanitaire toegang, inclusief noodhulp, structureel van aard wordt. Kan de Minister ook aangeven of hij met de leden van de D66-fractie eens is dat het bieden van zulke hulp altijd mogelijk moet zijn, gezien het humanitair internationaal recht?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht het van groot belang dat er permanente humanitaire toegang komt tot de moeilijk te bereiken en belegerde gebieden in Syrië, op grond van de betreffende bepalingen in het internationaal humanitair recht. Humanitaire toegang mag geen onderdeel zijn van politieke onderhandelingen. Onderhandelingen over staakt-het-vuren en het staken van vijandelijkheden, vertrouwenwekkende maatregelen en vredesonderhandelingen moeten los staan van de mogelijkheden tot het bieden van humanitaire hulp. Alle partijen dienen zich te houden aan het internationaal humanitair recht. Het kabinet zal deze boodschap blijven uitdragen richting de partijen in het Syrische conflict, via VN-kanalen en aan leden van de Internationale Contactgroep voor Syrië.

Voorts wijzen de leden van de D66-fractie er op dat uit gegevens van een Nederlandse en een Syrische NGO blijkt dat er ruim één miljoen mensen in Syrië zijn belegerd. Het overgrote merendeel van deze belegeringen vindt plaats door het regime-Assad. De genoemde leden vinden dit zeer zorgwekkende feiten. Zij vragen de Minister daarom toe te lichten op welke wijze hij zich er voor gaat inzetten dat de tactiek van belegering zo min mogelijk wordt toegepast. En is hij ook bereid, samen met de coalitiepartners, er voor te zorgen dat er zo min mogelijk sprake is van afgrijselijke uithongering zoals we zagen in Madaya. Is hij bereid zich er voor in te zetten dat er vanuit de EU een scherpe veroordeling komt van deze uithongeringstactiek? En kan hij zich tevens inzetten dat de EU de strijdende partijen oproept te stoppen met zulke belegeringen?

Antwoord van het kabinet:

De Syrische burgerbevolking heeft zwaar te lijden onder de handelwijze van partijen in het conflict. Het kabinet veroordeelt de genoemde uithongeringstactiek en draagt dat ook uit in EU-verband. In de EU-verklaring van 8 januari jl. eisten de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini en Commissaris Stylianides ook onvoorwaardelijke humanitaire toegang tot de belegerde gebieden. Het kabinet zal ook in EU-verband en in gesprekken met de landen van de Internationale Contactgroep voor Syrië erop aan blijven dringen dat deze boodschap uitgedragen wordt.

De leden van de D66-fractie merken op dat op 25 januari de VN-geleide transitiegesprekken tussen regime en oppositiegroepen starten. De genoemde leden zijn benieuwd of (de start van) deze transitiegesprekken een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het besluit van de Nederlandse regering over eventuele bombardementen in Syrië? Moeten deze transitiegesprekken de aanzet zijn tot een politieke oplossing van het conflict? Tevens zijn de genoemde leden benieuwd of daar ook expliciet zal worden besproken wat de rol van Assad zal zijn in het toekomstige Syrië?

Antwoord van het kabinet:

Zoals gemeld in de kennisgevingsbrief van 11 december jl., onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS te intensiveren. Daarbij worden diverse factoren, waaronder het politieke proces in Syrië, meegewogen.

De transitiegesprekken zijn inderdaad bedoeld als een stap richting een uiteindelijke politieke oplossing voor het conflict. Het kabinet kan niet vooruitlopen op wat besproken zal worden tijdens de gesprekken. Vooralsnog is de positie van Assad het meest contentieuze punt gebleken. De Riyad groep heeft zich in ieder geval uitgesproken voor het vertrek van Assad binnen zes weken. Naar verwachting zal dit een van de meest moeilijke onderwerpen blijven van de besprekingen.

De leden van de D66-fractie vinden het een goed signaal dat de Nederlandse regering helder heeft verwoord dat Assad geen onderdeel van de oplossing is. Ook de woorden van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het «moreel verwerpelijk» is om Assad langer in het zadel te houden worden door de leden van de D66-fractie onderstreept. De Minister geeft daarmee immers helder aan dat hij absoluut geen voorstander is van samenwerking met brute, wrede dictators. De genoemde leden zijn wel benieuwd op welke wijze de Minister deze woorden gaat omzetten in daden. Op welke wijze gaat hij deze boodschap in de Raad verkondigen? En kan de Minister ook toelichten welke landen het met hem eens zijn? Is het mogelijk om in de Raad te bespreken dat de EU een eensgezind geluid laat horen over de positie van Assad, namelijk dat deze zo snel mogelijk weg moet. En op welke wijze apprecieert de Minister de inschatting van de president van de Verenigde Staten dat Assad tot maart 2017 kan aanblijven?

Antwoord van het kabinet:

De positie van het kabinet inzake de toekomst van president Assad is bekend: in een toekomstig Syrie is geen plaats voor Assad. Op dit moment, te weten de aanloopfase naar transitiebesprekingen op 25 januari, acht het kabinet het niet nodig om opnieuw in EU-verband over de positie van Assad te spreken. Een discussie hierover is ook niet voorzien. Dit is reeds aan de orde gekomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober 2015. De Raad heeft toen aangegeven dat er «geen langdurige vrede kan zijn in Syrië onder het huidige leiderschap». Het kabinet bepleit nu in EU-verband voor een gezamenlijke focus om de start van gesprekken daadwerkelijk te realiseren. Daarop dienen de EU-inspanningen zich te concentreren in deze fase. Over Amerikaanse inschattingen, al dan niet afkomstig uit een werkdocument van het Amerikaanse State Department, doet het kabinet geen uitspraken.

Ook willen de leden van de D66-fractie nogmaals wijzen op de Russische bombardementen. Ook daar hebben deze leden vragen over gesteld. In de antwoorden op die vragen geeft de Minister te kennen aandacht te vragen voor deze bombardementen. Zou de Minister kunnen specificeren wat hij hiermee bedoelt? En kan de Minister zich inzetten om namens de Raad tot een scherpe veroordeling te komen van die Russische bombardementen van onschuldige burgers? Is de Minister tevens bereid om in de Raad te bepleiten dat de EU een onafhankelijk onderzoek wil naar deze bombardementen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet roept Rusland op om aanvallen op de Syrische gematigde oppositie onmiddellijk te stoppen, burgerslachtoffers te vermijden, en zich te richten op de strijd tegen ISIS en een politieke oplossing voor het Syrische conflict. (Kamerstuk 27 925, nr. 565, voortgangsrapportage ISIS d.d. 2 november 2015). Verschillende partners in de anti-ISIS coalitie waaronder Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, Qatar, Saoedi-Arabië, Turkije, het VK en de VS, alsook de Noord-Atlantische Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de Europese Raad gaven eerder soortgelijke verklaringen af. Wat betreft onafhankelijk onderzoek naar Russische bombardementen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 11 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma over de Russische aanval op een Syrische markt, die op 11 januari jl. aan uw Kamer zijn gestuurd (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1175).

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer bezorgd over het humanitaire drama in Madaya, veroorzaakt door de belegering van het Syrische leger en haar bondgenoot Hezbollah. Zij juichen het toe dat er eindelijk hulpgoederen worden toegelaten. Is er nu inmiddels sprake ongehinderde toegang van hulpgoederen naar Madaya? Welke maatregelen worden er nu ondernomen door de internationale gemeenschap actief in Syrië om dergelijke drama’s te voorkomen en te beperken? Deze leden vernemen graag van de Minister hoeveel andere steden in Syrië momenteel worden belegerd waardoor mogelijk ook elders een acute humanitaire noodsituatie kan ontstaan.

Antwoord van het kabinet:

De hulporganisaties hebben vorige week toegang gekregen tot Madaya. Afgelopen maandag heeft het eerste hulpkonvooi Madaya, Foua en Kefraya bereikt en op donderdag zijn er nog twee konvooien met hulpgoederen voor Madaya, Foua en Kefraya gebracht. Het is nog onduidelijk hoe lang deze toegang is toegestaan door de strijdende partijen. De VN en EU blijven pleiten voor permanente humanitaire toegang. Het kabinet zal dit ook steeds onder de aandacht blijven brengen. Zie ook door de beantwoording van de door andere fracties gestelde vragen hierover.

De VN schat dat ongeveer 400.000 Syriërs in belegerd gebied wonen: in het door ISIS belegerde westelijke deel van de stad Deir-al-Zor gaat het om 200.000 mensen; ongeveer 181.000 personen (onder wie de inwoners van Madaya) leven in gebied dat belegerd is door het regime van Assad en diens bondgenoten, en Foah en Kefraya in de noordelijke provincie zijn sjiitische plaatsen die belegerd worden door onder ander Ahrar al-Sham.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn gematigd positief over het feit dat de VN-geleide transitiegesprekken nog altijd doorgang lijken te vinden. Samen met de Minister zijn deze leden echter bezorgd over de recente escalatie tussen Saoedi-Arabië en Iran. Deze leden steunen dan ook de oproep van het kabinet om in te zetten op de-escalatie zodat het politieke proces, hoe kwetsbaar ook, doorgang kan vinden. Ook van belang voor dit proces, is de vraag in hoeverre minderheden vertegenwoordigd zullen zijn bij deze gesprekken. Kan de Minister dan ook aangeven of, en in hoeverre, minderheden zoals de christenen en de Koerden aan deze gesprekken zullen deelnemen? Wanneer dit niet het geval is, is de Minister dan bereid zich hiervoor in te zetten?

Antwoord van het kabinet:

Er wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de VVD hierover.

De bombardementen van Rusland op de Free Syrian Army vormen ook een aanzienlijke bedreiging van dit prille proces. Is de Minister dan ook bereid om binnen de Raad steun te verwerven voor het standpunt dat de druk op Rusland verhoogd moet worden? Hoe gaat hij hier concreet invulling aan geven?

Antwoord van het kabinet:

Er wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van D66 hierover.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de beelden uit Madaya en andere plaatsen in Syrië tonen dat uithongering onderdeel is van de oorlog in Syrië. De mensen in Madaya zijn voorlopig van eten voorzien. Deze leden vragen de Minister of Nederland bereid en in staat is om in dergelijke situaties mensen te helpen die slachtoffer dreigen te worden van dergelijke oorlogsmisdaden. Is het verlenen van humanitaire hulp door middel van voedseldroppings een optie die binnen de coalitie overwogen wordt?

Antwoord van het kabinet:

Nederland levert aanzienlijke humanitaire bijdragen aan de VN en hulporganisaties die in de Syrië-regio voedselhulp leveren en zal dat ook blijven doen.

Het uitvoeren van voedseldroppings wordt momenteel niet overwogen. Voedseldroppings vereisen een zeer specialistische operatie met veel benodigde coördinatie en organisatie in de Syrië regio, hetgeen momenteel niet mogelijk is. Daarnaast zijn voedseldroppings niet altijd effectief, omdat er in deze gebieden geen structuur is om de voedselpakketten te distribueren. Voedselhulp door middel van droppings kan leiden tot onderlinge strijd, of zelfs in verkeerde handen vallen. Vandaar dat is gekozen voor het leveren van voedselhulp via konvooien.

Irak

De vicepremier en de Minister van Defensie zijn onlangs teruggekeerd van een werkbezoek naar Irak. Tegelijkertijd hebben zij aangegeven dat een kabinetsbesluit over een verbreding van het mandaat in de strijd tegen ISIS nog altijd op zich laat wachten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister aan te geven waarom een besluit hierover nog altijd niet is genomen. Ook vragen deze leden de Minister aan te geven welke mogelijkheden er zijn om de Koerden die in Syrië zeer effectief zijn gebleken in de strijd tegen ISIS te intensiveren.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet meldde uw Kamer op 11 december jl. in een kennisgevingsbrief dat het de mogelijkheid en wenselijkheid onderzoekt om de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS te intensiveren. Dit onderzoek is nog gaande. Zodra het onderzoek is afgerond, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat ook de tekorten aan voedsel en hulpgoederen in Irak enorm zijn. Op veel plaatsen dreigt een humanitaire ramp, of is hier al inmiddels sprake van. Irak kent 3,2 miljoen ontheemden. Onlangs is een amendement en een aantal moties aangenomen over noodhulp in het Midden-Oosten, waardoor er € 1 miljoen extra is vrijgemaakt voor het Dutch Relief Fund voor ontheemden in Irak. Kan de Minister aangeven of dit geld inmiddels al is toegekend? Kan de Minister bovendien aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie die verzoekt om binnen de EU aan te dringen op oplossingen voor tekorten aan humanitaire hulp bij het WFP en per direct en vanaf januari 2016 met aanvullende middelen te komen?

Antwoord van het kabinet:

De extra 1 miljoen euro is inderdaad toegekend, maar vanwege sluiting van de kas aan het eind van het jaar is het geld nog niet overgemaakt. Dit staat de uitvoering van de projecten van de organisaties binnen de Dutch Relief Alliance in Noord Irak momenteel echter niet in de weg. De resterende EUR 1 miljoen zal zo spoedig mogelijk overgemaakt worden. Binnen dit programma van de Nederlandse hulporganisaties is voedselhulp een belangrijke pijler. Daarnaast blijft Nederland in EU-verband de humanitaire situatie in Irak agenderen en andere lidstaten aansporen bij te dragen.

Jordanië

De leden van de D66-fractie zijn positief over de bereidwilligheid van Jordanië om grote aantallen vluchtelingen op te nemen sinds het begin van het uitbreken van de Syrië-crisis. De genoemde leden wijzen er wel op dat er grote groepen vluchtelingen zijn gestrand aan de grens tussen Syrië en Jordanië, die daar veelal in erbarmelijke omstandigheden leven. Graag zouden de genoemde leden zien dat deze problematiek ook wordt besproken met de Jordaanse Minister van Buitenlandse Zaken, en dat dit onderdeel wordt van de «gezamenlijke, geïntegreerde agenda». Kan de Minister dit toezeggen, zo vragen deze leden.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderschrijft de grote inspanningen die Jordanië levert ten behoeve van het opvangen van de Syrische vluchtelingen. Het kabinet deelt de zorg van de D66-fractie over de omstandigheden waarin de Syrische vluchtelingen verkeren die gestrand zijn aan de grens. Het is een van de onderwerpen die waarschijnlijk aan de orde zal komen tijdens de lunchbijeenkomst met de Jordaanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Raad van 18 januari waar over de brede relatie tussen de EU en Jordanië gesproken zal worden.

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het een goede zaak dat de Raad dit keer over en met Jordanië spreekt over vluchtelingen. Welke vorm zal de samenwerking met Jordanië krijgen? Waarom heeft de regering nog geen geld gegeven aan de vluchtelingenfondsen die in het leven zijn geroepen?

Antwoord van het kabinet:

De samenwerking tussen de EU en Jordanië vindt via verschillende samenwerkingsvormen plaats, waaronder in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB). De inzet van het kabinet is erop gericht om de verschillende instrumenten van beleid om meer geïntegreerde en effectieve wijze in te zetten met als doel de samenwerking met Jordanië te versterken, waaronder de duurzame opvang in de regio. Het kabinet heeft een bijdrage aan het zg. Madad-fonds in overweging.

Volgens het overzicht van de Europese Commissie blijft Nederland steken op 17 miljoen euro voor alle potjes bij elkaar sinds vorige zomer. Klopt dit cijfer? Zo nee, wat doet de Minister om dit te corrigeren? Hoe is het mogelijk dat Nederland zo weinig bijdraagt?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft gekeken naar middelen die de lidstaten beschikbaar hebben gesteld vanaf 23 september (de datum van de Europese Raad). Hierdoor ontstaat een vertekend beeld, want Nederland heeft al eerder in september een additioneel bedrag van EUR 110 miljoen gecommitteerd voor steun aan vluchtelingen in Syrië en de regio. Nederland is daarmee een van grootste humanitaire donoren in de EU en de wereld. Volgens het Financial Tracking System van de VN is Nederland de zesde humanitaire donor voor de Syriëcrisis met een totale bijdrage van EUR 202,5 miljoen in 2015.

Ook willen deze leden van de Minister weten waarom de honderd beschikbare hervestigingsplaatsen nog steeds niet gevuld zijn, terwijl Finland bijvoorbeeld al meer dan honderd vluchtelingen heeft gehervestigd. De eenzijdige nadruk op het niet doorreizen naar Europa in de Turkije-deal leidt tot schendingen van de rechten van oorlogsvluchtelingen. Hoe voorkomt de Minister dat de samenwerking met Jordanië dezelfde kant op gaat?

Antwoord van het kabinet:

De Nederlandse planning ten aanzien van de beschikbare hervestigingsplaatsing is mede afhankelijk van de bredere Europese ontwikkelingen op dit gebied. Mede in dit licht wordt de planning van hervestigingsmissies de komende tijd nader uitgewerkt. In de EU-samenwerking met Jordanië wordt ook gesproken over de mensenrechten- en vluchtelingensituatie.

Midden-Oosten Vredesproces (MOVP)

De leden van de VVD-fractie lazen in Elsevier van afgelopen week (http://www.elsevier.nl/Buitenland/achtergrond/2016/1/Gaza-Hamas-herbouwt-wel-tunnelstelsel-niet-de-verwoeste-huizen-2745025W/), dat Hamas bewust de herbouw van in de laatste oorlog verwoeste huizen belemmert door geen vergunningen af te geven, terwijl in de laatste maanden wel grote hoeveelheden geld, tijd en materiaal zijn gestoken in de bouw van nieuwe tunnels. Tegelijkertijd laat Israël steeds meer export toe. Kan de Minister deze berichten bevestigen? En is hij het met de leden van de VVD-fractie eens dat hier sprake is van een ontoelaatbare situatie? Wat kan Nederland, naast de inzet voor het stimuleren van export, betekenen om de wederopbouw van Gaza en de medewerking van het lokale bestuur ook daadwerkelijk van de grond te krijgen? Hoe is de Minister van plan zich hiervoor in te zetten?

Antwoord van het kabinet op beide vragen:

Het is bekend dat Hamas zich probeert te herbewapenen en aan tunnels werkt. Dit is een verontrustende ontwikkeling. De afwezigheid van de Palestijnse Autoriteit (PA) in Gaza draagt bij aan deze onwenselijke situatie, omdat het Hamas in staat stelt de eigen positie te versterken. Daarom pleiten de EU en Nederland consequent voor een terugkeer van de PA naar Gaza. Nederland werkt in Gaza samen met die delen van de overheid die onafhankelijk van Hamas kunnen opereren, zoals de lokale waterautoriteiten en het elektriciteitsbedrijf.

De import van bouwmaterialen loopt voornamelijk via het door de VN met steun van Israël en de PA opgezette mechanisme dat waarborgen biedt tegen misbruik van de materialen. Dit mechanisme werkt naar tevredenheid van alle partijen, inclusief Israël. Via dit mechanisme hebben ruim 98.000 mensen bouwmaterialen kunnen kopen voor reparaties van hun huizen en hebben ruim 4.000 mensen bouwmaterialen kunnen kopen voor de bouw van nieuwe huizen. Er zijn echter ook via andere routes bouwmaterialen Gaza in gekomen, bijvoorbeeld via Rafah en smokkel-tunnels. Die materialen vallen buiten het toezicht van de VN en zouden ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen zijn.

De door Nederland gedoneerde scanner helpt smokkel van wapens tegen te gaan. Dit geeft Israëlische veiligheidsgaranties waardoor handel mogelijk is. Het positieve resultaat hiervan is dat het volume van de export uit Gaza gegroeid is van gemiddeld 19 vrachtwagens per maand in 2014 naar meer dan 100 vrachtwagens per maand in 2015. De waarde van de export in de periode van november 2014 en november 2015 bedraagt USD 18,1 miljoen. Dit is een positieve ontwikkeling, maar meer blijft nodig om handel voorspelbaarder te maken. Nederland en de EU blijven daarom aandringen op verdere verruiming van handelsmogelijkheden.

De leden van de PvdA-fractie delen de zorgen van het kabinet over het voortdurende geweld in Israël en de Palestijnse Gebieden alsmede de veroordeling van geweld tegen onschuldige burgers. Dit voedt verdere radicalisering aan beide zijden. Zo zagen zij deze week berichten van vermoedelijke brandstichting bij het kantoor van Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem. Als de berichtgeving klopt dan zou dit een nieuwe fase van intimidatie van maatschappelijke organisaties betekenen, na een periode van zowel toenemende Israëlische druk op EU-lidstaten te stoppen met de financiering van ngo’s die opkomen voor de rechten van Palestijnen, als toenemende tegenwerking van dit soort mensenrechtenorganisaties in Israël zelf. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om een reactie op deze recente berichten en of hij hun zorgen hieromtrent deelt.

Antwoord van het kabinet:

De brandweer van Jeruzalem heeft op grond van de eerste bevindingen aangegeven dat het aannemelijk is dat er sprake is van kortsluiting en niet van brandstichting. Het onderzoek loopt nog.

Juist ook vanwege de steeds verdergaande radicalisering aan beide kanten van het conflict vinden zij net als de Minister een intensieve betrokkenheid van de EU bij het MOVP essentieel. Daarom zijn de leden teleurgesteld in het uitblijven van de al zo lang beloofde Europese strategie om meer proactief betrokken te zijn bij en meer druk te zetten op beide partijen voor het hervatten van de vredesbesprekingen. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister daarom om een reactie op het uitblijven van die strategie en of hij bereid is om in Europees verband wederom op te roepen deze strategie zo snel mogelijk af te ronden.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is voorstander van een grotere EU rol ten aanzien van het MOVP en blijft zich hiervoor inzetten. De EU-lidstaten zijn eensgezind over de noodzaak van een actieve betrokkenheid van de EU bij het MOVP. De HV en de EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV) geven hier actief invulling aan, voortbouwend op de kaders die de Raad in diverse Raadsconclusies heeft vastgelegd. Zo zullen de Raadsconclusies die de Ministers deze Raad zullen aannemen de bakens voor de EU-koers voor de komende periode uitzetten.

In dit kader baart ook het aftreden van de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden (Makarim Wibisono) de leden van de PvdA-fractie zorgen. Zij hebben hierover deze week reeds schriftelijke vragen ingediend.

Wat betreft de hoogopgelopen spanningen in Israël/Palestina willen de leden van de SP-fractie terugkomen op antwoorden op schriftelijke vragen die eerder zijn gesteld, over buitengerechtelijke executies. De Minister wekt in de beantwoording de indruk dat Amnesty International nog zou twijfelen of Israël een aantal Palestijnen buitengerechtelijk heeft geëxecuteerd en dat hiernaar verder onderzoek wordt gedaan. Dat lijkt niet te kloppen. Amnesty International heeft sterke aanwijzingen dat sprake is geweest van buitengerechtelijke executies en stelt juist dat Israël, als verantwoordelijke staat, dit dient te onderzoeken en verantwoordelijken dient te berechten. Is de Minister alsnog bereid hier, in navolging van Zweden, bij Israël op aan te dringen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is uiterst bezorgd over het aanhoudende geweld in Israël en de Palestijnse gebieden. Het kabinet veroordeelt de aanvallen op onschuldige burgers en verwacht dat de autoriteiten optreden tegen dit geweld. Dit optreden moet uiteraard voldoen aan de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het kabinet blijft de noodzaak van inachtneming van deze principes consequent benadrukken bij de Israëlische autoriteiten. Zoals aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de vragen van het lid Van Bommel over het opgelaaide geweld in Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 december 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 948), beschouwt het kabinet de voorlopige constatering van Amnesty International als zorgelijk en neemt deze serieus. De beoordeling van de proportionaliteit en de noodzakelijkheid hangt nauw samen met de beoordeling van de veiligheidssituatie ter plekke. De berichtgeving geeft aanleiding om de situatie kritisch te blijven volgen en om bij Israël te blijven aandringen op het doen van geloofwaardig onderzoek naar eigen optreden om zeker te stellen dat deze principes in alle gevallen in acht zijn genomen, de uitkomsten daarvan zichtbaar te maken en benodigde maatregelen te nemen.

De leden van de CDA-fractie maken zich ook zorgen over het Israëlisch-Palestijns conflict. Israël wordt al maandenlang getroffen door een golf van terreur. Ook ISIS bedreigt het land nu openlijk. Israël heeft het recht zichzelf te verdedigen. Mits proportioneel, met inachtneming van het internationaal recht. Er zijn berichten over mogelijk buitenproportioneel handelen tegen Palestijnen. Amnesty heeft gewezen op incidenten. Ook zijn er berichten dat internationale en Israëlische NGO’s aan beperkingen zouden worden onderworpen. Zo zou een organisatie als Breaking the Silence niet meer welkom zijn op scholen. Klopt dit? Wat vindt de Minister daarvan?

Antwoord van het kabinet:

In het wetsvoorstel van de Israëlische Minister van Justitie lijkt een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds NGO’s die voor meer dan 50% worden gefinancierd door buitenlandse overheden en anderzijds alle andere NGO’s, met inbegrip van NGO’s die worden gefinancierd door buitenlandse niet-statelijke actoren. Aan de eerste groep zouden aanvullende verplichtingen worden opgelegd. Het voorstel dient overigens nog meerdere stappen te doorlopen in het wetgevingsproces. Het kabinet dringt er bij de Israëlische regering op aan dat het wetsvoorstel geen ongerechtvaardigde inbreuken maakt op de vrijheid van vereniging en vergadering en op de gelijkheid voor de wet en het verbod van discriminatie. De EU en lidstaten hebben hun zorgen geuit over het voorstel in een gesprek met de Israëlische Minister van Justitie op 14 januari jl.

De leden van de CDA-fractie pleiten al langer voor een grotere rol van de EU in het MOVP. Nu lijkt de EU een deuk op te lopen in de relatie met Israël vanwege de etikettering. Kan de Minister aangeven wat de gevolgen zijn voor de «leverage» van de EU? Duidelijk is dat de kwestie van etikettering gevoelig ligt. Desondanks was Nederland er als de kippen bij om bijna direct na de mededeling van de Europese Commissie de etiketteringsrichtlijn te implementeren. Waarom heeft het kabinet dit zo snel gedaan, terwijl landen als Duitsland, Griekenland en Hongarije zich nog aan te beraden zijn?

Antwoord van het kabinet:

Artikel 19 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) bepaalt dat de lidstaten zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 12 juni 2007 aan deze richtlijn te voldoen. De termijn voor implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken is daarmee duidelijk. De interpretatieve mededeling geeft verduidelijking aan de Richtlijn en bevat daardoor niet een aparte implementatietermijn.

Het kabinet gaat er van uit dat lidstaten EU-wetgeving implementeren. Ook van andere EU-lidstaten, zoals Frankrijk en Zweden, is bekend dat zij de interpretatieve mededeling op vergelijkbare wijze als Nederland hebben gepubliceerd. Denemarken, België en het Verenigd Koninkrijk hebben reeds voor het verschijnen van de interpretatieve mededeling eigen uitleg gepubliceerd ten aanzien van de Richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken waar het goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden betreft. Voorts wordt verwezen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind over het besluit van de Duitse Bondsdag om nieuwe richtsnoeren over etikettering van producten uit de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten af te wijzen (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 947)

Coalitiefractie VVD pleitte bij de begroting nog voor «gelijke monniken, gelijke kappen» als het gaat om de etikettering van producten uit andere conflictgebieden, en voor vrijheid van lidstaten bij de implementatie van de richtlijn. Maar het kabinet bleek een dag daarvoor al – dus vóór het begrotingsdebat – overgegaan te zijn tot implementatie. Klopt het dat Nederland het eerste EU-land is dat tot implementatie is overgegaan na de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie? Waarom is de Kamer pas achteraf geïnformeerd en niet vooraf, over een gevoelige kwestie, die verder strekt dan consumentenvoorlichting en primair een buitenlands politieke kwestie is? Wat de leden van de CDA-fractie betreft verdient dit geen schoonheidsprijs. Kan de Minister aangeven hoe Israël gereageerd heeft?

De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan uitgebreidere informatie over het MOVP en ontvangen graag een uitgebreide brief over de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie erkennen met het kabinet dat uitspraken en stappen die verdere polarisatie in de hand werken en een twee-statenoplossing ondermijnen, vermeden moeten worden. Zij vragen de Minister dan ook om aan te geven of de berichten kloppen dat Nederland het enige land is wat actief werk maakt van het etiketteren van producten. Kan de Minister een overzicht verschaffen van hoe de Europese lidstaten tot nu toe hebben ondernomen in de etiketteringskwestie?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoorden op de vragen van het CDA hierover.

De leden van de fractie van GroenLinks vinden ook de situatie in Israël en Palestina weinig bemoedigend. De nieuwe golf van geweld heeft al aan zeker vijfentwintig Israëli’s en 150 Palestijnen het leven gekost. Beide zijden weigeren zich uit te spreken voor de-escalatie. Er is een groeiende vijandigheid tegenover mensen en organisaties die zich voor vrede en verzoening uitspreken. Mensenrechtenorganisaties komen in het beklaagdenbankje met een nieuw wetsvoorstel dat hun financiering aan banden legt. De VS hebben hiertegen geprotesteerd. Wil de Minister zich er voor inzetten dat de EU aandringt op intrekken van het wetsvoorstel?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op de vraag van het CDA hierover.

Na het inzetten van «speciale maatregelen», oftewel marteling, tegen Palestijnse verdachten, worden nu ook joodse terrorismeverdachten in Israël hieraan blootgesteld. Brengt de EU dit ter sprake in de dialoog met Israël? Welke gevolgen heeft dit?

Antwoord van het kabinet:

Israël is als partij bij het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (ratificatie 1991) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen. Het kabinet heeft herhaaldelijk aangedrongen bij de Israëlische autoriteiten op verbetering van de omstandigheden voor in Israël gedetineerde Palestijnen. De Israëlische autoriteiten ontkennen dat er sprake is geweest van marteling van de joodse terrorismeverdachten. Of er sprake is geweest van marteling kan het kabinet niet beoordelen. De detentieomstandigheden en Israëls internationaalrechtelijke verplichtingen zullen zolang daartoe aanleiding is uiteraard aan de orde blijven komen in de Nederlandse en Europese mensenrechtendialoog met Israël. Tevens wordt er bij Israël op aangedrongen om bij aanwijzingen van onrechtmatigheden hier onderzoek naar te doen.

De Zweedse Minister van Buitenlandse Zaken Margot Wallström heeft opgeroepen tot een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldiging dat Israël op buitengerechtelijke manier mensen ombrengt in de strijd met Palestijnen. Is de Minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat deze ernstige beschuldiging een onderzoek rechtvaardigt? Zal de Minister zijn Zweedse collega in de Raad steunen? Is de Minister bereid om zich in te zetten voor een eensgezind protest van de EU tegen de woedende, weinig inhoudelijke reactie van de Israëlische regering?

Antwoord van het kabinet:

Er zal naar verwachting geen inhoudelijke discussie plaatsvinden tijdens de Raad over het MOVP. Voorts wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP over deze kwestie.

Oekraïne

Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een aantal zaken betreffende Oekraïne bevestigd van de Minister. Ten eerste de visumliberalisatie. Kan de Minister aangeven wat de laatste stand van zaken is van de gesprekken tussen de Europese Commissie en Oekraïne over visumliberalisatie? En kan de Minister bevestigen dat dit traject losstaat van het associatieakkoord met Oekraïne?

Antwoord van het kabinet:

In het associatieakkoord wordt verwezen naar het visumliberalisatieproces, maar de visumdialoog, inclusief het traject richting opheffing van de visumplicht voor kort verblijf, is een op zichzelf staand traject, dat verbonden is aan eigen, specifieke voorwaarden. Voor een eventueel besluit tot opheffing van de visumplicht is dan ook een apart besluit van de EU-wetgever vereist.

In de visumliberalisatie-actieplannen zijn heldere voorwaarden gesteld aan de opheffing van de visumplicht op een breed aantal terreinen, waaronder document-veiligheid, illegale migratie inclusief terug- en overname, grensbeheer, management van migratie en asiel, openbare orde en nationale veiligheid, en externe betrekkingen en fundamentele rechten. Naast uitvoering van de eisen in het actieplan moet voor een besluit over opheffing van de visumplicht ook blijken dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s op het gebied van illegale migratie, nationale veiligheid en openbare orde. De Commissie ziet toe op de voortgang en rapporteert hierover aan de lidstaten. Op 18 december jl. heeft de Commissie opnieuw een voortgangsrapportage gepresenteerd voor Oekraïne. De Commissie concludeert daarin dat aan alle gestelde voorwaarden voor opheffing van de visumplicht is voldaan. Op basis hiervan heeft de Commissie aangegeven in 2016 een voorstel te zullen doen voor aanpassing van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Op dit moment ligt een dergelijk conceptbesluit niet voor en is er dus ook nog geen sprake van het opheffen van de visumplicht. Zodra dat voorstel is ontvangen, zal uw Kamer hier volgens de gebruikelijke procedure en binnen de geldende termijnen over worden geïnformeerd. Besluitvorming vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees Parlement en de Raad, met gekwalificeerde meerderheid.

Over de steunpakketten van de EU (11 miljard) en zelfs het IMF (12,2 miljard) aan Oekraïne lijken ook misverstanden te bestaan. Kan de Minister ondubbelzinnig bevestigen dat deze pakketten geen onderdeel uitmaken van het associatieakkoord?

Antwoord van het kabinet:

Uit het associatieakkoord vloeit geen verplichting voort van financiële steun aan Oekraïne. Wel ontvangt Oekraïne financiële steun van de EU uit verschillende fondsen en programma’s die ook worden ingezet om Oekraïne te helpen in het hervormingsproces zoals dat in het associatieakkoord is vastgelegd. Het grootste aandeel van de EU-steun bestaat uit macro-financiële steun, waarvoor in totaal EUR 3,41 miljard is vrijgemaakt en waarvan EUR 2,2 miljard thans is uitgekeerd. Deze steun bestaat uit leningen waar voorwaarden aan zijn verbonden over de economische hervormingen die Oekraïne moet doorvoeren om de economie weer gezond te krijgen. Een andere voorwaarde voor het verlenen van macro-financiële steun door de EU is dat er sprake is van een lopend IMF-programma. De IMF-programma’s staan los van het associatieakkoord.

En tenslotte horen de leden van de VVD-fractie graag nog een keer onomwonden van de Minister dat het associatieakkoord met Oekraïne geen opmaat is voor lidmaatschap van de Europese Unie. Dit is een hardnekkig gerucht en het is belangrijk dat de discussie over het associatieakkoord zuiver wordt gevoerd. Kan de Minister hier duidelijkheid over geven?

Antwoord van het kabinet:

Het gerucht dat een associatieakkoord een opmaat zou zijn voor lidmaatschap, is inderdaad niet juist. Een associatieakkoord is géén voorportaal voor EU-lidmaatschap; daarvoor geldt een heel ander traject. Het woord EU-lidmaatschap komt nergens voor in de tekst van het associatieakkoord en het akkoord heeft ook niet als doel dit dichterbij te brengen. De diepgaande samenwerkingsmogelijkheden die het associatieakkoord biedt zijn eerder een alternatief voor lidmaatschap. Zo naderen deze landen de Unie, tot wederzijds voordeel, en nemen zij onze regels over zonder dat toetreding op tafel ligt. Het associatieakkoord betekent een verdieping van de economische en politieke samenwerking tussen de EU en Oekraïne. Verder dan dit gaat het associatieakkoord niet.

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van het kabinet dat de huidige Oekraïense regering heeft laten zien de economische en politieke hervormingen serieus ter hand te nemen en delen eveneens de kabinetsinzet om hier druk op te blijven zetten. Corruptiebestrijding en versterking van de democratische rechtsstaat zijn essentieel voor de stabilisatie van Oekraïne en daarmee voor de Europese veiligheid en welvaart. Vandaar ook steunen zij het Associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne.

Ook vinden de leden van de PvdA-fractie het goed dat de sancties tegen Rusland in de Europese Raad van december met een half jaar zijn verlengd. Wel lazen zij dat daar een stevige discussie over met name de Nord Stream 2 (NS2) pijplijn aan voorafging. Dat was niet verrassend want de aangenomen motie-Servaes/Jan Vos (Kamerstuk 34 300 V, nr. 27) riep de regering al op in gesprek te treden met de Europese Commissie en EU-lidstaten die stelling nemen tegen NS2. Des te opvallender was de uitspraak van de Italiaanse premier Renzi in de Financial Times dat Nederland de uitbreiding van NS2 juist heeft verdedigd toen de Italiaanse premier en anderen bezwaren tegen de uitbreiding deelden in de Europese Raad. Die begrijpelijke bezwaren zijn dat de pijplijn in strijd is met gemeenschappelijke EU-doelen, de Europese energieafhankelijkheid van Rusland wordt vergroot en Oekraïne feitelijk buitenspel wordt gezet. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister hoe de discussie in de Europese Raad precies is verlopen en of de weergave van premier Renzi klopt. Zij vragen tevens hoe de regering uitvoering heeft gegeven aan de aangenomen motie-Servaes/Jan Vos en wanneer de Kamer de in de motie gevraagde informatie over de gesprekken met de Commissie en andere lidstaten over hun bezwaren kan verwachten.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet geeft uitvoering aan de motie door in relevante gremia en bilateraal in gesprek te treden met lidstaten die stelling nemen tegen NordStream II, en desgevraagd het neutrale Nederlandse standpunt toe te lichten. Zoals destijds toegezegd bij de beantwoording van de motie tijdens de begrotingsbehandeling, blijft het kabinet de Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren, zoals bijvoorbeeld via de verslaglegging van relevante Raden. Het Nederlandse standpunt, te weten dat Nord Stream II een privaat project is dat volledig in lijn moet zijn met geldende regelgeving en dient te voldoen aan de sanctieverordeningen, is bekend.

Nord Stream II is tijdens de Energieraad en de Europese Raad aan bod gekomen. De Kamer is over deze gremia via de reguliere verslaglegging geïnformeerd. Tijdens de Energieraad van 26 november hebben, zoals vermeld in het verslag dat de Minister van Economische Zaken aan de Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 21 501-33, nr. 572), enkele lidstaten het agendapunt «Rapport over de Staat van de Energie Unie» aangegrepen om hun zorgen over Nord Stream II te ventileren, en verzocht om agendering op de Europese Raad. De Commissie gaf aan dat Nord Stream II haar aandacht heeft en moet voldoen aan de geldende Europese regelgeving op energiegebied. Discussie over het onderwerp heeft tijdens het betreffende agendapunt niet plaatsgevonden. Het onderwerp kwam vervolgens aan de orde op de Europese Raad van 18 december. De Europese Raad heeft geconcludeerd dat nieuwe infrastructuur volledig in overeenstemming moet zijn met het derde energiepakket en andere toepasselijke EU-wetgeving, en moet beantwoorden aan de doelstellingen van de energie-unie. Nederland kon deze conclusies onderschrijven.

Tot slot treedt het kabinet bij gelegenheid in gesprek over NordStream II, en draagt desgevraagd het Nederlands standpunt uit tijdens doorlopende bilaterale contacten.

De leden van de SP-fractie hebben twee punten aangaande Oekraïne. Allereerst de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie, Jean-Claude Juncker. In een interview met de krant zei hij afgelopen weekend dat een Nederlands nee tijdens het Oekraïne-referendum op 6 april de deur kan openen naar een grote continentale crisis. Dat is nogal wat. Het doet denken aan onheilspellende uitlatingen tijdens een eerder referendum, over de EU-grondwet in 2005, toen een nee zou leiden tot niets minder dan oorlog. In Nederland zou het licht uitgaan. Kan de Minister aangeven hoe hij heeft gereageerd op de belachelijke uitlatingen van Juncker?

Antwoord van het kabinet:

De uitspraken van de Voorzitter van de Europese Commissie bevatten een element van dreiging en dat acht het kabinet niet behulpzaam in het debat. Aan de andere kant tonen zijn uitspraken aan dat de EU het referendum in Nederland zeer serieus neemt. Het referendum gaat immers over een akkoord waarover jarenlang met Oekraïne is onderhandeld en dat via meer economische en politieke samenwerking moet leiden tot een stabieler en welvarender Oekraïne. Ook Nederland is gebaat bij meer stabiliteit in Oekraïne, als buurland van de EU. En het Nederlands bedrijfsleven heeft voordeel bij de toegenomen handelsmogelijkheden. Ook in Oekraïne zelf wordt zeer sterk aan het akkoord gehecht. De Oekraïense regering heeft het richtinggevend verklaard voor de toekomst. Veel Oekraïners willen namelijk dat het land zich richt op Europese normen en waarden. Zij hebben genoeg van corruptie en machtsmisbruik, en willen een democratische rechtsstaat met een vrijemarkteconomie. Het associatieakkoord is voor deze mensen een belangrijke stap richting verandering en zij hebben daar hun hoop nu op gevestigd. Ook om die reden verdient het associatieakkoord onze steun.

Ten tweede: de vorige maand in Oekraïne aangenomen wet waardoor de Communistische Partij in het land is verboden. Hierop kwam terecht stevige kritiek van de kant van mensenrechtenorganisaties. Kan de Minister aangeven of hij het met de leden van de SP-fractie eens is dat dergelijke wetgeving haaks staat op fundamentele vrijheden? Is hierover in EU-verband kritiek geuit op Oekraïne?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft kennis genomen van deze zaak, waarin de uitspraak mede gebaseerd is op in de zomer aangenomen wetgeving waarover de SP-fractie eerder vragen stelde. Voor zover bekend, heeft deze partij hoger beroep aangetekend en loopt daartoe nu de procedure. Het kabinet doet daarom geen uitspraak over de merites van deze zaak.

Wetgevende bevoegdheden vallen onder de soevereiniteit van de Oekraïense staat, zoals wij ook in Nederland onze eigen wetgeving vormgeven. Op basis daarvan moet onafhankelijke rechtspraak plaatsvinden. Nederland, en de EU, verwachten dat de hervormingen en wetsvoorstellen, en daarop gebaseerde rechtspraak, in lijn zijn met relevante internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De vrijheid van meningsuiting neemt een centrale plek in binnen het stelsel van Europese waarden dat wij voorstaan. Het kabinet is niet bekend met kritiek die in EU-verband op deze zaak is geuit.

De leden van de D66-fractie vinden het een zeer goed signaal dat de sancties op Rusland steeds worden verlengd. De Minsk-akkoorden zijn namelijk nog steeds niet volledig uitgevoerd. De genoemde leden constateren dat er zelfs geen streefdatum ligt, laat staan een deadline, voor wanneer die akkoorden volledig moeten zijn geïmplementeerd. De genoemde leden zijn van mening dat Rusland niet eindeloos de tijd kan worden gegeven om te voldoen aan de gemaakte afspraken. In plaats daarvan moet de druk er op worden gehouden en worden toegewerkt naar een oplossing op een zo kort mogelijke termijn. De genoemde leden vragen de Minister daarom zich in de Raad er voor in te zetten dat er wel weer een streefdatum komt voor volledige implementatie van deze akkoorden. Zij horen graag of de Minister daartoe bereid is.

Antwoord van het kabinet:

Nadat de Raad op 14 december jl. sprak over het Minsk-proces, zal de Raad zich ditmaal voornamelijk buigen over het hervormingsproces in Oekraïne, waaronder een efficiëntere coördinatie en inzet van de steun van de EU en haar lidstaten. Het uiteindelijk slagen van de hervormingen kan echter niet los worden gezien van de benodigde stabiliteit en veiligheid in het land. Het kabinet deelt uw mening dat de Minsk-afspraken op een zo kort mogelijke termijn volledig moeten worden uitgevoerd.

Het kabinet constateert tegelijkertijd dat de gestelde termijn van december 2015 niet heeft geleid tot naleving van de afspraken. In het bijzonder de door Rusland gesteunde, illegaal bewapende groeperingen hebben onvoldoende gedaan om te komen tot een volledige implementatie van de afspraken. De Europese Unie was hier eensgezind over en heeft de sanctiemaatregelen tegen Rusland dan ook verlengd. Spoedigst mogelijke implementatie van het Minsk-proces blijft het uitgangspunt; partijen mag geen kans op uitstel worden geboden door een nieuwe termijn te formuleren. Door het voortzetten van het politiek overleg in het Normandië-formaat, zoals nu weer voorzien op ministerieel niveau begin februari, houden Frankrijk en Duitsland de vorderingen druk op de ketel. Het gaat uitdrukkelijk niet alleen om het bereiken van een duurzame wapenstilstand en wapenterugtrekking, maar ook om de politieke processen die essentieel zijn voor het bereiken van vrede en stabiliteit op de lange termijn. Het kabinet steunt deze inspanningen en zal zich tijdens het EU-voorzitterschap blijven inzetten voor eensgezinde steun voor het Minsk-proces met als sluitstuk het herstel van de Oekraïense soevereiniteit over het oosten van het land en de eigen buitengrenzen.

De leden van de fractie van GroenLinks danken de Minister voor het bemoedigende bericht over de hervormingen in Oekraïne. Wat zijn de belemmeringen om de hulp aan Oekraïne beter te coördineren en structureren? De Minister schrijft dat Oekraïne het volledige eigenaarschap over het hervormingsproces moet behouden. Is hier discussie over binnen de Raad?

Antwoord van het kabinet:

Internationaal is er veel aandacht voor Oekraïne. Er is een groot aantal spelers actief betrokken bij het steunen van de hervormingen. Naast de EU en de EU lidstaten zijn niet alleen andere landen als de VS, Canada en Japan betrokken, maar is ook een groot aantal internationale organisaties (VN, EBRD, IMF, WB) bezig met het oprichten en uitvoeren van steunprogramma’s. In Kiev houdt de raadgevende National Reform Council toezicht op de voortgang van de hervormingen en bespreekt de uitvoering van de strategie en actieplannen met de meest betrokken donoren. Dit is echter niet voldoende. Er is geen centraal instituut dat de hervormingen aanstuurt en overzicht houdt over de inspanningen van donoren om de hervormingen te steunen. Door beter overzicht te scheppen over de verschillende manieren waarop Oekraïne door de betrokken spelers wordt gesteund, kan de gezamenlijke EU-steun efficiënter aansluiten bij de behoeften en bij de inzet van andere actoren.

Over het eigenaarschap van het hervormingsproces bestaat geen discussie binnen de Raad. Het kabinet haalt dit argument aan omdat het uiteindelijk aan de Oekraïners zelf is hervormingen uit te voeren en na te leven, ook al zijn de EU en de EU Lidstaten bereid Oekraïne te steunen bij de hervormingsagenda. De EU en de internationale gemeenschap zien toe op de daadwerkelijke implementatie van de hervormingen. Deze boodschap wordt ook aan onze Oekraïense collega’s overgebracht.

Saoedi-Arabië

De leden van de VVD-fractie constateren dat naast de executie van de sjiitische geestelijke Nimr al-Nimr momenteel nog een aantal ter door veroordeelde sjiieten vastzitten in Saoedi-Arabië, onder anderen de neef van Nimr al-Nimr, Ali al-Nimr, die ter dood werd veroordeeld toen hij nog minderjarig was. Wat is bekend over het lot van deze personen? Wat is de stand van zaken ten aanzien van het executeren van minderjarigen door Saoedi-Arabië? Wat doet Nederland concreet om te proberen Saoedi-Arabië over te halen om dergelijke executies in het bijzonder tegen te houden?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is bekend met verschillende zaken van minderjarige veroordeelden in Saoedi-Arabië en probeert steeds nadere informatie te achterhalen. Hierover vindt, ook in internationaal verband, overleg plaats met Saoedi-Arabië. In het kader van de doodstraf trekt Nederland nauw op met EU-partners waarbij VN verdragen leidend zijn inclusief het VN-Kinderrechtenverdrag. Het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het begane misdrijf minderjarig was, is een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saoedi-Arabië partij bij is.

Daarnaast voert Nederland regelmatig overleg in EU-verband over ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze brengen de EU en de lidstaten, waaronder Nederland, in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun zorgen over de mensenrechtensituatie regelmatig over. Nederland vraagt hier voortdurend aandacht voor, zowel t.a.v. de algemene situatie als over individuele zaken. Nederland zal dit blijven doen, ook in de komende sessies van de VN Mensenrechtenraad, in de samenwerking met VN speciale rapporteurs alsook op nationaal niveau in gesprek met betrokken actoren.

Volgens de leden van de VVD-fractie moet de inzet zijn: zoveel mogelijk uit de bilaterale relatie, multilaterale relaties en stille diplomatie halen. Dat hielp het lot van Hamza Kashgari, waar de woordvoerder van de VVD-fractie nog mondelinge vragen over stelde, en helpt in de toekomst ook het voorkomen van executies. Deze leden vernemen graag nogmaals wat Nederland, ook vooral als huidig lid van de Mensenrechtenraad, doet om een nieuwe serie executies te voorkomen.

Antwoord van het kabinet:

Nederland staat in nauw contact met EU-partners over de verschillende mensenrechtenuitdagingen in de bredere regio. Zoals bekend richt Nederland zich in EU verband op een gecoördineerde inzet met betrekking tot de doodstraf, waar ook ter wereld. Daarbij blijft een actieve inzet en dialoog van groot belang. Het kabinet zal in contacten met de Saoedische autoriteiten het belang van mensenrechten blijven benadrukken. Zoals aan de orde gekomen bij de begrotingsbehandeling, zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur binnenkort naar Saoedi-Arabië afreizen, waar hij deze zaken zal bespreken. Daarnaast zal het kabinet zich ervoor inzetten dat de EU-verklaring tijdens de eerstvolgende zitting van de Mensenrechtenraad aandacht vraagt voor de situatie in Saoedi-Arabië, en de zorgen die daarover bestaan binnen de EU, zoals ten aanzien van de doodstraf.

De leden van PvdA-fractie constateren dat executie van bijna vijftig mensen in Saoedi-Arabië, waaronder de sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr, terecht leidde tot een stortvloed aan kritiek op het regime onder leiding van Koning Salman. Zij delen deze kritiek en spreken hun afkeer hiervan uit. Zij vinden het goed dat zowel de Minister als de EU de executies scherp veroordeeld hebben.

Desalniettemin maken de leden van de PvdA-fractie zich grote zorgen om het feit dat de Saoedi-Arabische autoriteiten zowel de interne repressie van burgerlijke vrijheden van vrouwen, minderheden en mensenrechtenactivisten als de intimidatie en executies van critici van het regime en steeds verder opvoert. In dit kader delen zij ook de zorgen die velen uitspreken over wapenleveranties van EU-lidstaten aan Saoedi-Arabië. Zij vragen de Minister daarom of hij bereid is in de Raad krachtig op te roepen geen vergunningen te verlenen voor wapenexport naar Saoedi-Arabië als ook maar het minste vermoeden bestaat dat een transactie strijdig is met de Europese criteria zoals vastgelegd in het gezamenlijke Europese standpunt inzake wapenexport.

Antwoord van het kabinet:

EU-lidstaten zijn verplicht om vergunningaanvragen af te wijzen wanneer de toetsing aan de acht criteria negatief uitvalt. Het kabinet maakt zich hard voor een strikte interpretatie van de acht criteria en dus voor strikte toetsing. Verder wordt verwezen naar de antwoorden hierboven op de vragen van D66.

Deze betreffen onder andere het risico op mensenrechtenschendingen (criterium 2), het vergroten van spanningen of gewapende conflicten (criterium 3), en het aantasten van vrede en veiligheid in de regio (criterium 4). Dit sluit goed aan bij het voorstel voor een «right to challenge» inzake betwiste exportbesluiten van andere lidstaten, zoals bepleit in de initiatiefnota «wapens en principes» van PvdA en D66. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie de Minister of hij nog steeds uitvoering geeft aan de aangenomen motie El-Fassed (Kamerstuk 22 054, nr.172) waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt vanwege het risico op mensenrechtenschendingen door het Saoedi-Arabische regime «geen vergunningen meer te verlenen voor uitvoer en doorvoer van wapens naar Saoedi-Arabië, zolang dit land geen betekenisvolle structurele hervormingen doorvoert».

Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 2 december 2011 oordeelde het toenmalige kabinet dat de aangenomen motie El-Fassed te generiek van aard was1 . Tevens vermeldde de brief dat het kabinet in maart 2011, naar aanleiding van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, besloten had om de vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Saoedi-Arabië aan te houden.

Tijdens het AO Wapenexportbeleid van 21 december 2011 maakte het kabinet bekend alleen voor Jemen en Bahrein nog generiek vergunningaanvragen aan te houden (Kamerstuk 22 054, nr. 190). Naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden Oosten werden de vergunningaanvragen voor de overige landen weer in behandeling genomen en zeer zorgvuldig en strikt case-by-case getoetst aan de acht criteria van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport. Dit beleid werd wederom bevestigd in de antwoorden op schriftelijke vragen naar aanleiding van het jaarverslag 2012 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2.

Het huidige beleid voor de export naar Saoedi-Arabië is zeer strikt. Zoals recentelijk aangegeven in de brief «Status toezeggingen t.b.v. algemeen overleg Wapenexportbeleid» van 13 januari 2016 acht het kabinet het zeer onwaarschijnlijk acht dat de komende tijd nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië zullen worden goedgekeurd. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen zal nog een vergunning worden afgeven.

Door middel van dit strikte beleid oefent Nederland invloed uit op de overige EU-lidstaten. Immers, wanneer deze een vergelijkbare aanvraag in behandeling hebben als Nederland heeft afgewezen, zijn zij verplicht Nederland te consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties vervolgens aan om de Nederlandse gronden voor afwijzing bij alle EU-partners te benadrukken en zodoende bij te dragen aan een restrictievere lijn van de EU als geheel.

De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van collega’s Van Bommel en Sjoerdsma over een wapenembargo tegen Saoedi-Arabië. En vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet wapens blijft leveren aan een regime dat massa-executies uitvoert, jihadisten steunt en Jemen plat bombardeert.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een oplossing voor Syrië pas duurzaam zal zijn als die oplossing ook in de regio wordt gedragen. Vanuit die gedachte participeren ook Iran en Saoedi-Arabië in het politieke proces. Tussen deze twee landen is echter veel spanning, zoals ook de regering opmerkt in de geannoteerde agenda. Die spanning is bovendien sterk toegenomen als gevolg van de massa-executie door Saoedi-Arabië, onder wie een sjiitische geestelijke leider. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat dergelijke acties uitgevoerd door Saoedi-Arabië van een ferm antwoord moeten worden voorzien. Dat kan door een harde veroordeling, zowel nationaal als internationaal. Dat zal het signaal afgeven dat Nederland, en de EU, dergelijke executies nooit rechtvaardig vinden. De genoemde leden vinden dus dat de Nederlandse regering luid en duidelijk protest moet laten horen, onze waarden moet verdedigen, en zich scherp moet afzetten. Niet alleen in Saoedi-Arabië zelf worden namelijk allerlei gruwelijk daden gepleegd door het regime. Vanuit Saoedi-Arabië wordt het wahabisme verspreid, een fundamentalistische conservatieve stroming binnen de Islam. Ook worden talloze onschuldige burgers gebombardeerd door Saoedi-Arabië in de oorlog in Jemen, onder andere met gebruik van clustermunitie. Kan de Minister helder aangeven wanneer de uitkomsten van het onderzoek naar de inzet van eventueel door Nederland geëxporteerd militair materieel in de oorlog in Jemen kunnen worden verwacht?

Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de brief «Status toezeggingen t.b.v. algemeen overleg Wapenexportbeleid» van 13 januari 2016, onderzoekt het kabinet op dit moment de inzet van door Nederland geleverde militaire goederen in het conflict in Jemen. Het kabinet zal tijdens het algemeen overleg Wapenexportbeleid van 11 februari a.s. de laatste stand van zaken geven.

De leden van de D66-fractie hebben al eerder voorgesteld de wapenhandel met Saoedi-Arabië te stoppen. De leden horen graag van de Minister of hij dit standpunt wil overnemen. Kan de Minister tevens expliciet ingaan op de vraag of hij het er mee eens is dat de strijd tegen IS en andere terreurorganisaties niet kan worden gewonnen als er niets wordt gedaan tegen landen die deze terreur ideologisch aanwakkeren. De genoemde leden zouden het zeer wijs vinden als deze Minister het standpunt van een wapenembargo op Saoedi-Arabië uitdraagt en bepleit in de Raad en zijn Europese collega’s daarvan probeert te overtuigen. De genoemde leden willen er daarbij graag op wijzen dat de Minister niet noodzakelijk alleen staat op dit punt. Ook in België is er discussie over de wapenexport naar Saoedi-Arabië en wordt gewezen op de onwenselijkheid hiervan. Evenzo was er in het Verenigd Koninkrijk al in november 2015 sprake van een eventueel wapenembargo op Saoedi-Arabië. Bovendien wordt er in het Verenigd Koninkrijk op dit moment uitgezocht of het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië geoorloofd is, gezien het toenemende bewijs dat Saoedi-Arabië in de oorlog in Jemen het humanitair internationaal recht overtreedt (https://www.leighday.co.uk/News/News-2016/January-2016/Letter-before-action-sent-as-threat-of-legal-actio). Met al het aanzien en krediet dat Nederland nu heeft als tijdelijk voorzitter van de EU kan de Minister waarschijnlijk flinke invloed uitoefenen. Het zou een goede zaak zijn als hij deze invloed aanwendt voor een scherpe veroordeling vanuit de EU van de gruweldaden door Saoedi-Arabië, gepaard gaande met een wapenembargo.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet betreurt de recente massa-executies door Saoedi-Arabië ten zeerste. Nederland heeft binnen de EU direct aangedrongen op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger om de executies te veroordelen. De verklaring door de Hoge Vertegenwoordiger is door Nederland onderschreven. Het kabinet is bezorgd over de escalatie in de relaties tussen Saoedi-Arabië en Iran die daarop heeft plaatsgevonden, mede als gevolg van de aanvallen op Saoedische diplomatieke vertegenwoordigingen in Iran. Het kabinet steunt pogingen tot de-escalatie, onder andere door de Hoge Vertegenwoordiger, die met beide partijen in contact staat. Nederland zal Saoedi-Arabië blijven aanspreken op het belang van het respecteren van mensenrechten.

Het kabinet zal zich hard blijven maken voor een strikte interpretatie van de criteria voor het EU-wapenexportbeleid. Op initiatieven van Nederland en België is Saoedi-Arabië in 2015 drie keer geagendeerd door de EU Raadswerkgroep voor conventionele wapenexporten, COARM, ook specifiek vanuit het perspectief van de interventie in Jemen. Bovendien heeft Nederland tijdens het COARM/CONOP-directeurenoverleg van december 2015 de EU-lidstaten nogmaals opgeroepen extra voorzichtigheid te betrachten bij de verlening van exportvergunningen voor militaire goederen naar landen die betrokken zijn bij de door Saoedi-Arabië geleide interventie in Jemen. Het kabinet zal dit beleid dit jaar wederom in EU-kader aan de orde stellen, met als doel andere lidstaten aan te sporen ditzelfde beleid te hanteren.

Het kabinet is geen voorstander van unilaterale wapenembargo’s. Exportcontrole is immers geen sanctiebeleid, maar maatwerk, en heeft als doel misbruik van militair materieel te voorkomen. Generieke unilaterale maatregelen zouden daarnaast het level-playing-field in de Europese Unie voor Nederlandse bedrijven verstoren. Zij zouden bovendien weinig effectief zijn, aangezien Nederland slechts een kleine speler is en andere lidstaten die een aanzienlijk grotere rol spelen bij wapenleveranties aan Saoedi-Arabië dit Nederlandse voorbeeld naar verwachting niet zullen volgen. Tevens zou dit indruisen tegen het streven van het kabinet naar meer harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid.

Het kabinet blijft de uitvoer van militaire goederen naar Saoedi-Arabië per geval zeer strikt toetsen aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid. Dit neemt niet weg dat het kabinet het onwaarschijnlijk acht dat de komende tijd vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië zullen worden goedgekeurd. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen, zal een vergunning worden afgeven.

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de oproep van verschillende collega’s om te komen tot een wapenembargo tegen Saoedi-Arabië. De stille diplomatie heeft niet tot enig wezenlijk resultaat geleid waardoor dergelijke acties nu nodig zijn. Deze leden hebben eerder verschillende keren gepleit om vanuit de overheid geen handelsmissies meer te faciliteren naar landen zoals Saoedi-Arabië. Zij vragen de Minister of het kabinet hier inmiddels wel toe bereid is.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet meent dat het onderhouden van brede economische betrekkingen met Saoedi-Arabië, onder andere in de vorm van handelsmissies, niet alleen de handelsrelaties ten goede komt, maar ook Nederland in staat stelt met de Saoedische counterparts in gesprek te gaan over bijvoorbeeld de mensenrechten. Zo zijn bij recente economische bezoeken aan Saoedi-Arabië van Minister Kamp en burgemeester Aboutaleb ook mensenrechten aan bod gekomen. Daarnaast dragen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen met activiteiten in Saoedi-Arabië, dankzij hun werkwijze en ervaring, positief bij aan verbeteringen ten aanzien van omgang met migrantenarbeid en vrouwenparticipatie in Saoedi-Arabië.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het vredesproces in Syrië wordt geplaagd door een nieuwe tegenslag. De executie van de sjiitische geestelijke Nimr Al-Nimr heeft geleid tot een stevige botsing tussen Iran en Saoedi-Arabië. Hoe beoordeelt de Minister de executie en vervolgstappen van Saoedi-Arabië?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet betreurt de 47 executies die in Saoedi Arabië hebben plaatsgevonden ten zeerste. Nederland heeft binnen de EU direct aangedrongen op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger om de executies te veroordelen. De verklaring van de HV is door Nederland onderstreept.

De relatie tussen Saoedi-Arabië en Iran is mede als gevolg van de massa-executie verder onder druk komen te staan. Dit heeft zich onder meer geuit in de bestorming van de Saoedische ambassade en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen door Saoedi-Arabië en een aantal andere landen. Het kabinet is bezorgd over deze ontwikkelingen en de effecten van deze onwenselijke situatie op de regio. De toegenomen spanning tussen Saoedi-Arabië en Iran draagt niet positief bij aan de regionale situatie en vergroot het risico op verdere regionale polarisatie. De-escalatie, dialoog en vermindering van de spanningen zijn essentieel gezien de zwaarwegende belangen voor de regio alsook onze gedeelde belangen, zoals het oplossen van de regionale conflicten en de bestrijding van terrorisme.

Hoe beoordeelt de Minister het doelbewust bombarderen van een ziekenhuis in Jemen door Saoedi-Arabië?

Antwoord van het kabinet:

De berichten over bombardementen op een MSF kliniek in Jemen leiden tot zeer grote zorg. Het is echter niet met zekerheid te zeggen of hier sprake is van een doelbewuste actie noch is vast te stellen welke van de strijdende partijen hiervoor verantwoordelijk is. De Hoge Vertegenwoordiger en de Eurocommissaris voor Humanitaire Hulp hebben zondag jl. de aanval in een verklaring onmiddellijk veroordeeld. Het kabinet staat volledig achter deze verklaring.

Het leidt geen twijfel dat aanvallen op ziekenhuizen een schending van het humanitair oorlogsrecht zijn. Het is in de visie van het kabinet van groot belang om als internationale gemeenschap de druk op alle conflictpartijen te houden om de onschendbaarheid van ziekenhuizen en andere beschermde objecten te respecteren en dit soort incidenten te onderzoeken. Het kabinet blijft zich mede hierom inzetten voor een onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen door alle conflictpartijen, en bespreekt deze zorg en inzet ook met EU- en andere internationale partners.

Hoe beoordeelt de Minister de aanhoudende inzet van clustermunitie door de Saoedi’s in Jemen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is zeer bezorgd over toenemende berichten over het vermeende gebruik van clustermunitie in Jemen. Laatste berichten spreken van de inzet van clustermunitie in de hoofdstad Sana’a bij een bombardement op 6 januari jl., onder meer gebaseerd op eerste bevindingen van het team van de Hoge Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten van de VN.

Als president van de Clustermunitie Conventie heeft Nederland met betrekking tot dit incident in een verklaring de Jemenitische regering en de coalitielanden opgeroepen zich te weerhouden van het gebruik van clustermunitie en op concrete en transparante wijze te reageren op deze beschuldigingen. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten op een onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van clustermunitie en andere vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen plaatsvindt.

De Saoedi’s besteden nu al een kwart van hun BNP aan defensie en veiligheid en dit percentage zal waarschijnlijk groeien. De Kamer heeft in 2011 een motie van GroenLinks-Kamerlid El-Fassed aangenomen om geen wapenexport naar Saoedi-Arabië meer toe te staan. Terecht hebben Kamerleden dit punt weer opgepakt. De Minister wil hier geen principebesluit over nemen. De leden van GroenLinks vragen hem dit te heroverwegen. Als zij het goed begrijpen is de Minister bang zo zijn invloed op de Saoedi’s kwijt te raken. Wat heeft de Minister gedaan met zijn invloed om de roekeloze buitenlandpolitiek van de Saoedi’s te beteugelen? Wat is het antwoord van de EU? Komt dit onderwerp ter sprake tijdens de Raadsvergadering?

Antwoord van het kabinet:

De Nederlandse contacten met de politieke leiders van Saoedi-Arabië zijn beperkt. Nederland zal waar mogelijk het gesprek blijven aangaan, inclusief over regionale onderwerpen. Het kabinet wil dat de EU een grotere en meer zichtbare rol speelt in de dialoog die Europese landen met Saoedi-Arabië voeren, omdat een gezamenlijke benadering meer gewicht heeft en zal mogelijkheden daartoe in EU-verband opbrengen. De bredere regionale situatie, in het bijzonder de toegenomen spanning tussen Saoedi-Arabië en Iran, zal tijdens het agendapunt Syrië aan de orde komen.

Iran

Sinds de laatste keer dat Minister en Kamer over Iran spraken is er het nodige gebeurd. Graag leggen de leden van de VVD-fractie de Minister hierover een aantal vragen voor.

De eerste vraag gaat over het lanceren van ballistische raketten door Iran. Het gaat hier over raketten die geschikt kunnen worden gemaakt voor het lanceren van nucleaire ladingen. In oktober lanceerde Iran een ballistische raket en in november nog een keer. Het Kamerlid Ten Broeke heeft over beide gebeurtenissen schriftelijke vragen gesteld. De laatste zijn vanochtend beantwoord. Belangrijk is het nemen van maatregelen tegen deze lanceringen, die een schending zijn van VN-Veiligheidsraadresoluties. De Amerikanen kondigden eerst aan tot sancties over te gaan, maar trokken dit later weer in en zeggen nu meer tijd nodig te hebben. Het lijkt erop dat Iran behoorlijk wat ruimte krijgt geboden om afspraken te schenden. Eigenlijk blijkt de angst om op te treden ook uit de antwoorden op de vragen, die de Kamer vanochtend ontving. Alles om de nucleaire deal maar niet in het gevaar te brengen. Maar als er een land is dat de deal in gevaar brengt met dit roekeloze gedrag, dan is het Iran en alleen Iran.

Het uitblijven van een krachtige en eenduidige reactie baart de leden van de VVD-fractie zorgen, juist omdat het hier om de veiligheid van Europa en haar bondgenoten gaat. Van de Minister horen deze leden dan ook graag hoe de vork hier precies in de steel zit. Is de Minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat schendingen van deze resoluties consequenties moeten hebben, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe sancties?

Is de Minister eveneens van mening dat het Westen alleen geloofwaardig kan blijven en de nucleaire deal – ook al zijn de geschonden resoluties strikt genomen geen onderdeel van die deal – effectief kan worden uitgevoerd indien iedere schending wordt bestraft? Hoe maakt de Minister zich daar hard voor bij andere landen, onder andere in EU en VN-verband?

Antwoord van het kabinet:

Ballistische raketten maken geen onderdeel uit van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). Het kabinet is van mening dat deze zaken van elkaar gescheiden moeten blijven. Het kabinet vindt het ontwikkelen en testen van ballistische raketten (met de mogelijkheid een nucleair wapen te vervoeren) door Iran zeer onwenselijk. Zoals ook beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid ten Broeke (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1133) heeft het Expertpanel van het VNVR-Sanctiecomité geconcludeerd dat de raketlancering van 10 oktober jl. een schending van VNVR-Resolutie 1929 was. Er is nog geen soortgelijk onderzoek ingesteld naar de door Iran gelanceerde ballistische raket op 21 november jl. Wel kan worden gesteld dat deze raket, evenals de op 10 oktober jl. gelanceerde ballistische raket, zeer waarschijnlijk valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Hiermee is het waarschijnlijk dat ook deze lancering een schending van VNVR-resolutie 1929 betreft.

Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben in hun reactie gesteld dat de VNVR actie moet ondernemen tegen deze schending en dat ze Iran in multilateraal kader zullen aanspreken op deze schendingen. Het kabinet steunt deze aanpak ten volle. De VNVR zal zich de komende tijd moeten buigen over een reactie, maar het lijkt er op dat er binnen de Raad geen overeenstemming zal zijn over het instellen van nieuwe sancties.

Ook over de ontmanteling van de zwaar-water reactor in Arak is deze week onduidelijkheid ontstaan. Eerst waren er berichten over het ontmantelen van de reactor. Iran zou de kern ervan hebben verwijderd en vervolgens hebben afgedicht met beton. Dit is één van de laatste stappen die Iran moet nemen om te voldoen aan de voorwaarden van de deal en dus sanctieverlichting te krijgen. «Over een paar dagen zullen we het einde zien van de wrede sancties tegen Iran,» sprak de Iraanse president Rouhani al. Ook Mogherini en Kerry lieten weten dat «implementation day» van de deal binnen handbereik zou zijn.

Maar opeens volgden er berichten dat de reactor nog helemaal niet is omgebouwd. Dit zorgt voor onwenselijke onduidelijkheid. Hoe zit dit nu precies? Kan de Minister een laatste stand van zaken geven en bevestigen dat de Arak-reactor binnen afzienbare tijd volgens afspraak zal zijn omgebouwd? Kan de Minister eveneens een tijdpad schetsen voor de rest van de implementatie van het akkoord? Welke stappen zullen precies worden ondernomen na implementatie van het akkoord? En welke controlemechanismen bestaan vanaf dat moment om er zeker van te zijn en te blijven dat Iran de afspraken uit het akkoord nakomt?

Antwoord van het kabinet:

Het verwijderen en onklaar maken van de kern van de reactor in Arak is één van de verplichtingen van Iran onder het nucleaire akkoord. Dit dient te zijn afgerond voordat «Implementation day» kan plaatsvinden. Het ombouwen van de reactor in een ander type, dat geen geschikte hoeveelheden plutonium kan produceren en een gehalveerd vermogen zal hebben, is een meerjarig project en zal pas in een later stadium kunnen worden afgerond. Hierover zijn al wel afspraken gemaakt tussen de E3+3 en Iran. Deze staan beschreven in het zogeheten «Officiële document» dat op 22 november jl. door de E3+3 en Iran naar buiten is gebracht.

Het lijkt er op dat Iran de afgelopen weken grote vooruitgang heeft gemaakt met het uitvoeren van zijn verplichtingen onder het akkoord. «Implementation day», de dag waarop de eerste fase van sanctieverlichting plaatsvindt, zal bereikt zijn op het moment dat het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) heeft geverifieerd dat Iran aan al zijn verplichtingen uit het nucleaire akkoord heeft voldaan. Daarom is de precieze datum van «Implementation day» niet te voorspellen. De verwachting is wel dat dat al zeer spoedig het geval kan zijn.

Zoals eerder aangegeven, is het akkoord met Iran niet gebaseerd op vertrouwen, maar op zeer heldere verificatieafspraken. Zo zal het IAEA toegang kunnen krijgen tot alle locaties gerelateerd aan Irans nucleaire toeleveringsketen, zullen er inspecties plaatsvinden van de gehele productieketen die het nucleaire programma ondersteunt en zal Iran vanaf «Implementation day» het Additioneel Protocol bij zijn Safeguards Agreement provisioneel uitvoeren (en na 8 jaar ratificeren). Het IAEA zal bij zijn werkzaamheden geavanceerde verificatietechnieken gebruiken. Dit uitgebreide pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat de internationale gemeenschap zich verzekerd weet van tijdige ontdekking van een mogelijke niet-naleving door Iran.

Bij significante niet-naleving door Iran zullen de VN-sancties door een automatische «snap back» opnieuw worden ingesteld. Ook hebben alle EU-lidstaten, mede op aandringen van Nederland, zich door middel van een Raadsverklaring publiekelijk gecommitteerd om de autonome EU-sancties onverkort te herintroduceren in het geval van significante niet-naleving van het akkoord door Iran.

Libië

De situatie in Syrië is, volgens de leden van de VVD-fractie, op bepaalde terreinen en tot op zekere hoogte te vergelijken met de situatie in Libië. In beide landen loopt een ontzettend moeizaam politiek proces waarop wordt gewacht, terwijl ISIS profiteert van de ruimte die daardoor blijft bestaan of ontstaat. Ook in Libië krijgt IS nu steeds serieuzer voeten aan de grond en beheerst het een steeds groter wordend stuk van het land aan de kust, in de directe omgeving van de Europese Unie. Hoe ziet de Minister dit en hoe schat hij de risico’s hiervan in?

Antwoord van het kabinet:

Sinds enkele maanden controleert ISIS een gebied van minimaal 150 kilometer van de kuststreek bij Sirte. Dit baart het kabinet zorgen, ook met het oog op de veiligheid van de EU. Tot op heden is het de verschillende Libische partijen niet gelukt om ISIS op een duurzame manier aan te pakken. In plaats van samen te werken in de strijd tegen ISIS en andere extremistische groeperingen houden ze elkaar in een houdgreep.

Het politiek akkoord dat op 17 december 2015 in Skhirat onder leiding van de VN werd gesloten biedt hoop op de spoedige vorming van een regering van nationale eenheid. Met de vorming van deze regering heeft de internationale gemeenschap een partner waarmee de strijd tegen ISIS en andere extremistische organisaties kan worden aangegaan. De internationale gemeenschap zal de regering ondersteunen bij het opstellen van een strategie om de aanwezigheid van ISIS en andere extremistische organisaties in Libië terug te dringen. De VN-Veiligheidsraad heeft de lidstaten daar in zijn Libië-resolutie van december jl. ook toe opgeroepen.

Is er een moment aan te wijzen waarop de Minister vindt dat er lang genoeg op een politieke oplossing is gewacht en de strijd tegen ISIS geïntensiveerd gaat worden, ook door Nederland, ondanks het uitblijven van een dergelijke oplossing? Zo ja, waar ligt dat moment? Graag een toelichting.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet meldde uw Kamer op 11 december 2015 in een kennisgevingsbrief dat het de mogelijkheid en wenselijkheid onderzoekt om de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS te intensiveren. Zodra het onderzoek is afgerond, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.

In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van december wordt uitgebreid op Libië ingegaan. Vorige week was er het bericht dat de EU 100 miljoen euro aan steun heeft toegezegd aan het land. De leden van de SP-fractie begrijpen de grote behoeften die er van de kant van Libië zijn, maar zij maken zich wel grote zorgen dat EU-geld verdwijnt in een zwart gat. Het is in Libië immers volstrekt onduidelijk wie er aan de touwtjes trekt. Kan de Minister ingaan op deze zorgen? En kan hij uitleggen waar dit geld voor is bestemd? Hoe kunnen uitgaven worden gemonitord?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet begrijpt de zorgen van de SP-fractie en deelt de opvatting dat de duurzaamheid en effectiviteit van hulpbijdragen van groot belang is, in Libië en elders. Onder het EU-pakket van 100 miljoen euro vallen deels humanitaire bijdragen. Deze worden al op korte termijn ingezet om de ernstigste noden te verlichten, vaak in samenwerking met VN-organisaties die nog in Libië opereren. Daarnaast kan een deel van de niet-humanitaire bijdragen nu al ingezet worden, bijvoorbeeld ter versterking van Libische media-organisaties. Een substantieel deel van dit pakket is echter gekoppeld aan verdere voortgang op de transitie-agenda die is ingegaan bij het tekenen van het politieke akkoord.

Hiervoor is het cruciaal dat de Libische eenheidsregering gevormd wordt en zich weet te vestigen in het land. Het EU-pakket is bedoeld om direct na terugkeer van centraal gezag in Libië te zorgen voor herstel van basisvoorzieningen, mede om groter draagvlak te creëren voor de eenheidsregering en vredesdividend aan te tonen. Focus ligt hierbij onder meer op elektriciteit, gezondheidszorg, waterinfrastructuur en onderwijs. Daarnaast richt het EU-programma zich op private sector ontwikkeling en investeringen in economische re-integratie van Libiërs d.m.v. trainingsprogramma’s. Dit laatste is essentieel voor de hervorming van de veiligheidssector en het op termijn opheffen van de vele milities in Libië. De EU zal de besteding en effectiviteit van dit steunpakket op de gebruikelijke wijze monitoren.

Verder zijn er zorgelijk berichten over mogelijke Europese betrokkenheid bij de oorlog in het land. Britse special forces zouden in het land aanwezig zijn om offensief tegen IS voor te bereiden en Duitsland zou overwegen het leger van Libië te gaan trainen. Kan de Minister hierop ingaan, vragen de leden van de SP-fractie? Overweegt Nederland ook een dergelijke militaire betrokkenheid?

Antwoord van het kabinet:

Nederland volgt de politieke en veiligheidssituatie in Libië op de voet. Het is niet aan Nederland, maar aan de bondgenoten om te communiceren over hun eventuele huidige of toekomstige (militaire) betrokkenheid in Libië. Zodra het kabinet een militaire bijdrage in welke vorm dan ook overweegt wordt u daarvan op de hoogte gesteld volgens de geldende procedure.

Turkije

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verontrust over wat er in Turkije gebeurt. President Erdogan zet het leger in tegen de Koerden, stuurt tanks op de burgerbevolking af. De uitspraak over Hitler-Duitsland als voorbeeld voor een effectief presidentieel systeem is zeer verontrustend. Deze leden blijven met klem de Minister oproepen om de druk op Turkije op te voeren, conform de motie-Knops. Helaas constateren de leden van de CDA-fractie dat het kabinet bij de eerste de beste gelegenheid niet thuis geeft. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Knops over het neerhalen van de Russische Su-24 door Turkije zijn ontwijkend, teleurstellend en passief. De leden van de CDA-fractie nemen hier geen genoegen mee en gaan vervolgvragen stellen.

Turkije heeft steeds vaker te lijden onder zeer bloedige aanslagen waardoor de stabiliteit van het land nadrukkelijk onder druk is komen te staan. De leden van de ChristenUnie-fractie veroordelen deze verschrikkelijke aanslagen waarbij vele onschuldige slachtoffers vallen te betreuren. Dat neemt echter niet weg dat deze leden zich in toenemende mate zorgen maken over het handelen van de Turkse regering zelf. Zij vragen de Minister zich dan ook niet alleen krachtig uit te spreken tegen de laffe terreuraanslagen, maar samen met de Europese partners de Turken ook aan te spreken op het escalerende geweld tegen de Koerden. Dit geweld leidt namelijk niet alleen tot meer onschuldige slachtoffers, maar verhindert ook een effectieve strijd tegen ISIS.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de zorgen over het geweld in het zuid-oosten van Turkije, waarbij de burgerbevolking soms letterlijk tussen twee vuren staat. Het kabinet wijst bijvoorbeeld op de aanslag op 14 januari op een politiebureau in het zuidoosten waarbij zes mensen om het leven zijn gekomen, waaronder kinderen.

Het kabinet herhaalt zijn eerdere oproep aan alle partijen om zo spoedig mogelijk de vredesbesprekingen te hervatten en de wapens neer te leggen. De EU, bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger, heeft eenzelfde oproep gedaan op 22 december.

Wat betreft de strijd tegen ISIS blijft verdere versterking van de Turkse grenzen en de Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst. De Europese Ministers van Buitenlandse Zaken hebben dit besproken met Minister Cavusoğlu tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 14 december, en een duidelijk signaal afgegeven dat hier een belangrijke rol voor Turkije ligt. Hierbij heeft hij aangegeven welke stappen Turkije onderneemt in de strijd tegen ISIS, waaronder het delen van informatie en het versterken van de grensbewaking. Dit thema zal onderwerp van gesprek blijven in contacten met de Turkse autoriteiten.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren met genoegen dat Turkije het voornemen heeft geuit om asielzoekers een werkvergunning te verschaffen. Hiermee is de penibele situatie van asielzoekers nog altijd niet verdwenen. Zij blijven nog altijd verstoken van allerlei essentiële rechten, waaronder het gebrek aan adequate medische hulp. Kan de Minister aangeven op welke manier de Europese Unie zich hiervoor inzet? Kan de Minister ook aangeven of Turkije de 1300 asielzoekers die begin december zijn gearresteerd inmiddels zijn vrijgelaten? Kan de Minister bovendien garanderen dat Turkije geen enkele asielzoeker heeft teruggestuurd naar een oorlogsgebied? Op welke wijze zal Turkije hierop aangesproken worden?

Antwoord van het kabinet:

Het op 29 november jl. in werking gestelde EU-Turkije Actieplan Migratie bestaat uit twee delen: één deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU en één deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen. Wat betreft het eerste deel zal er per direct actief worden samengewerkt op onder meer de volgende terreinen: het voorkomen van het reizen naar Turkije en de EU, het toezien op de toepassing van bestaande bilaterale terug- en overnameovereenkomsten tussen Turkije en EU-lidstaten en het sneller terugsturen naar hun land van herkomst van migranten die geen internationale bescherming behoeven. Het kabinet benadrukt hierbij dat deze samenwerking is gebaseerd op bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen, inclusief het principe van non-refoulement. Turkije zich heeft gecommitteerd aan het principe van non-refoulement, in de artikelen 4 en 55 van de Turkse Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming. Op grond van deze wet kan internationale bescherming worden verleend aan alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Turkije onderstreept dat het een no-return beleid heeft voor Syriërs, en dat de ongeveer 2,5 miljoen vluchtelingen die het land opvangt daarvan het bewijs zijn.

Het kabinet zet zich actief in voor uitvoering van beide onderdelen van het actieplan, het deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU en het deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 054, nr. 179

X Noot
2

Kamerstuk 33 605 V, nr. 5, antwoord op vraag 69

Naar boven