Vragen van de leden Ten Broeke (VVD), Van der Staaij (SGP) en Voordewind (ChristenUnie) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het besluit van de Duitse bondsdag om nieuwe richtsnoeren over etikettering van producten uit de Westelijke Jordaanoever, oost-Jeruzalem en de Golanhoogten af te wijzen (ingezonden 7 december 2015).

Antwoord van Minister Koenders (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 21 december 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «German Parliament President: We reject settlement labeling, understand Israel’s anger»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het Duitse besluit om de aangekondigde etikettering van producten uit de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten af te wijzen?

Antwoord 2

Het kabinet is niet op de hoogte van een dergelijk Duits besluit. De uitspraken die strekken tot afwijzing zijn voor rekening van de sprekers in het door u genoemde artikel. De Duitse regering heeft kennis genomen van de interpretatieve mededeling. Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich gebonden te achten aan Europese regelgeving.

Vraag 3

Klopt het dat naast Duitsland ook Griekenland en Hongarije hebben aangekondigd de richtsnoeren niet te zullen implementeren? Zijn er nog meer EU-lidstaten die een dergelijke positie hebben ingenomen?2

Antwoord 3

Het kabinet heeft kennis genomen van berichtgeving met die strekking. Het kabinet is niet bekend met dergelijke berichtgeving over andere lidstaten.

Voor wat betreft een brief die de Griekse Minister Kotzias aan de Israëlische premier zou hebben gestuurd met het voornemen de interpretatieve mededeling te negeren: het Griekse Ministerie van Buitenlandse Zaken ontkent het bestaan van een dergelijke brief in een persverklaring. Griekenland beraadt zich op de inhoud en implementatie van de interpretatieve mededeling.

Ook het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich te beraden op implementatie. Het kabinet gaat er in het algemeen vanuit dat lidstaten EU-wetgeving implementeren. Zie verder de beantwoording op vraag 6.

Vraag 4

Acht u het bij nader inzien nog steeds verstandig dat u de brief, waarin u, samen met een aantal andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken, Hoge Vertegenwoordiger Mogherini vroeg haast te maken met het publiceren van deze richtsnoeren, hebt ondertekend, nu een aantal van die landen die niet tekenden, maar zelfs een aantal van degenen die de brief wel tekenden, ook de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren niet wensen te volgen?

Antwoord 4

Het kabinet ziet geen reden om zijn standpunt, dat gebaseerd is op staand beleid, te herzien. De interpretatieve mededeling geeft antwoord op vragen die leefden bij consumenten en het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor het geven van correcte en volledige informatie over de herkomst van producten.

Overigens ziet geen van de zestien ondertekenaars van de brief af van implementatie van de interpretatieve mededeling.

Vraag 5

Welke overwegingen lagen er destijds bij de Duitse regering – die er over het algemeen dezelfde ideeën op nahoudt als Nederland als het gaat om het internationaal recht, het Midden-Oosten vredesproces en transparante consumentenvoorlichting – aan ten grondslag om deze brief niet mede te ondertekenen?

Antwoord 5

Het is niet aan het kabinet om in de overwegingen van de Duitse regering te treden.

Vraag 6

Bij het debat over de begroting Buitenlandse Zaken 2016 is u gevraagd naar de vrijheidsgraden die lidstaten hebben om richtsnoeren te implementeren; welke vrijheden zijn er, zowel in de wijze waarop als de tempo waarin deze richtsnoeren worden geïmplementeerd? Wat is daarop nu uw antwoord?

Antwoord 6

De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken). Artikel 19 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken bepaalt dat de lidstaten zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 12 juni 2007 aan deze richtlijn te voldoen. De termijn voor implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken is daarmee duidelijk. De interpretatieve mededeling geeft verduidelijking en bevat daardoor niet een aparte implementatietermijn. Het feit dat zestien lidstaten vroegen om verheldering getuigt ervan dat toepassing van de richtlijn op goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden in de praktijk lastig bleek. Met het verschijnen van de interpretatieve mededeling van de Commissie is die verheldering er. Zie verder het antwoord op vraag 4.


X Noot
1

«German Parliament President: We reject settlement labeling, understand Israel’s anger», The Jerusalem Post, 2 december 2015

X Noot
2

«Foreign ministers petition EU to urge labelling of settlement products», The Guardian, 16 april 2015

Naar boven