3 Passend onderwijs

Passend onderwijs

Aan de orde is het tweeminutendebat Passend onderwijs (CD d.d. 29/05).

De voorzitter:

We gaan beginnen met het tweeminutendebat Passend onderwijs. Op 29 mei was daar een commissiedebat over. Er zijn zeven deelnemers van de zijde van de Kamer.

Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Westerveld. Zij zal spreken namens de fractie van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Dank, voorzitter. Het commissiedebat ging voor een heel groot deel over de afschuwelijke strijd die sommige ouders moeten leveren omdat ze zo graag onderwijs willen voor hun kind, dat bijvoorbeeld een handicap heeft of een extra ondersteuningsbehoefte, maar waar geen onderwijs voor is. Ik heb daarover één vraag en twee moties.

De vraag die ik aan de minister wil stellen, gaat over leeftijdsgrenzen. We hebben de afgelopen jaren namelijk een paar keer moties ingediend waarin gezegd wordt dat leeftijdsgrenzen nooit een belemmering mogen zijn. Leeftijdsgrenzen mogen nooit de reden zijn dat een kind van school wordt gestuurd. Toch gebeurt dit in de praktijk wel. Mijn vraag aan de minister is hoe zij ervoor gaat zorgen dat het niet meer voorkomt dat een kind om die reden van school wordt gestuurd.

Voorzitter. Dan mijn twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel ouders van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte vastlopen in de zoektocht naar een passende onderwijsplek;

constaterende dat onderwijsconsultenten een belangrijke rol spelen in het geven van advies, begeleiding en bemiddeling;

constaterende dat het daarom belangrijk is dat onderwijsconsulenten zekerheid krijgen om hun cruciale rol te blijven vervullen;

verzoekt de regering om onderwijsconsulenten ten minste een meerjarige subsidierelatie te garanderen en over de uitvoering hiervan de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 477 (31497).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Dan motie twee.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Samen naar School-klassen een prachtig initiatief zijn waar kinderen met en zonder beperking met elkaar leren en spelen op een school in de buurt;

constaterende dat veel initiatieven in het voortgezet onderwijs nog tegen knelpunten in wet- en regelgeving aanlopen, zoals de eis voor het behalen van een landelijk erkend diploma;

constaterende dat sommige leerlingen niet aan die eisen kunnen voldoen vanwege hun beperking;

constaterende dat er steeds meer behoefte is aan Samen naar School-klassen op het vo en initiatieven zoals de Monnikskap;

verzoekt de regering om Samen naar School-klassen in het vo verder te stimuleren door een analyse te maken van de knelpunten en een plan te maken om deze weg te nemen, waaronder de benodigde aanpassingen in wet- en regelgeving, en dit plan voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman en Ceder.

Zij krijgt nr. 478 (31497).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter. Nog één opmerking. Ik kijk reikhalzend uit naar de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, want er moet op dit gebied gewoon nog heel veel gebeuren.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Zanten, die spreekt namens de fractie van BBB.

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Dank, voorzitter. Ik heb drie moties. Gezien de tijd ga ik die heel snel voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een eerdere definitie nog werd gesproken over deels gescheiden aanbod en deels gedeeld aanbod van onderwijs en het laten voortbestaan van gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen die intensievere ondersteuning nodig hebben;

overwegende dat in de meest recente Kamerbrief de minister voor een verdergaande insteek van inclusief onderwijs kiest;

van mening dat de leerling centraal dient te staan en hierbij een insteek van inclusief onderwijs hoort die ruimte laat om voor elke leerling de best passende plek te vinden;

van mening dat dit voor specifieke groepen leerlingen ook in de toekomst het gespecialiseerde onderwijs (op eigen locaties) kan zijn;

verzoekt de regering de eerdere definitie aan te houden waarin sprake is van deels gescheiden aanbod en deels gedeeld aanbod van onderwijs en het laten voortbestaan van gespecialiseerd onderwijs op eigen locaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.

Zij krijgt nr. 479 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat goed toegeruste leraren cruciaal zijn voor het bieden van passend onderwijs;

overwegende dat leraren nu lang niet altijd voldoende in staat zijn het onderwijs af te stemmen op de verschillen in de ontwikkeling van leerlingen;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze er binnen het onderwijsprogramma van lerarenopleidingen meer aandacht kan komen voor ASS, ADHD, hoogbegaafdheid en gedragsstoornissen en het begeleiden van leerlingen met deze extra ondersteuningsbehoeften,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.

Zij krijgt nr. 480 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het samenwerkingsverbanden niet altijd lukt een dekkend netwerk van voorzieningen voor passend onderwijs te realiseren;

overwegende dat daardoor leerlingen minder kansen krijgen en minder mogelijkheden hebben om (zo) regulier (mogelijk) onderwijs te volgen en waar mogelijk een regulier diploma te halen;

verzoekt de regering om onderwijsinstellingen te wijzen op het belang van maatwerkoplossingen die vallen binnen de invloedsfeer van scholen, besturen en samenwerkingsverbanden, zoals afwijking van de onderwijstijd en het inrichten van speciale voorzieningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.

Zij krijgt nr. 481 (31497).

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Zanten. U heeft nog een interruptie, dus als u weer terug wilt gaan naar het spreekgestoelte, kan mevrouw Westerveld u een vraag stellen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Ik zou graag aan mevrouw Van Zanten willen vragen of ze in ieder geval in de eerste motie niet een probleem neerzet dat niet bestaat. Want het is al beleid dat leerlingen zo veel mogelijk onderwijs krijgen op een manier die bij hen past. Het is ook al beleid dat er zo veel mogelijk wordt gestuurd op maatwerkoplossingen. Dus welk probleem ziet mevrouw Van Zanten hier?

Mevrouw Van Zanten (BBB):

We zien dat er heel veel misgaat en dat het helemaal nog niet goed gaat. Daarom willen we dat die definitie gehanteerd blijft.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld in tweede en laatste instantie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Maar dan is het de vraag welke definitie er precies gehanteerd moet blijven, want het is al beleid dat leerlingen zo veel mogelijk met elkaar onderwijs volgen en dat maatwerk wordt toegepast waar nodig. Dat laatste gaat vaak niet goed. Dat leidt ook tot te veel thuiszitters. Maar het is niet de bedoeling dat bijvoorbeeld gespecialiseerd onderwijs wordt afgeschaft of dat allerlei andere zaken niet meer mogen, hoewel ze wel in het belang van de leerling zijn. Welk probleem ziet mevrouw Van Zanten precies?

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Het probleem dat wij zien ... Het is de ambitie om straks zo veel mogelijk inclusief onderwijs te bieden in het regulier onderwijs, dus dat daar ook passend onderwijs wordt gegeven aan kinderen die dat nodig hebben. Wij denken dat het heel belangrijk is dat er aandacht blijft voor gespecialiseerd onderwijs op de eigen locatie. In de definitie van de laatste Kamerbrief, waar deze motie eigenlijk over gaat, is dat stukje eruit gehaald. Om verwarring te voorkomen, willen wij dus graag heel helder hebben hoe we deze definitie met elkaar gaan hanteren.

De voorzitter:

Dat roept ook een vraag op bij mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Dat klopt, want we hebben hier ook in de commissie al het debat over gevoerd. Toen heeft de minister al duidelijk gezegd — dat staat overigens ook gewoon in die Kamerbrief — dat er naast scholen waar iedereen welkom is en iedereen een kans moet krijgen om naar school te gaan, als het nodig is altijd maatwerk en gespecialiseerde scholen blijven bestaan. Ik begrijp dus niet waarom hier telkens gepolariseerd wordt op een onderwerp waarbij dat gewoon niet nodig is. We hebben dit debat al drie keer met elkaar gevoerd. Is deze motie dus niet gewoon overbodig?

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Nou, wat ons betreft niet, want wij horen uit het veld van heel veel leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs dat het op dit moment gewoon niet in orde is. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat we allemaal dezelfde definitie hanteren en dat er geen verwarring over blijft bestaan.

De voorzitter:

Kort, mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Volgens mij is het voor iedereen duidelijk, zeker in het veld, behalve voor mevrouw Van Zanten. Ik hoor graag van de minister of deze motie overbodig is.

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Mag ik daar nog even kort op reageren? Ik heb ook met bepaalde stichtingen gesproken, bijvoorbeeld de jullie welbekende LBVSO. Die moedigt deze motie juist aan.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Zanten. Dan is het woord aan mevrouw Rooderkerk. Zij spreekt namens de fractie van D66.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Dank, voorzitter. Graag zou ik nog een paar woorden wijden aan het belang dat wij hechten aan passend onderwijs, de aandacht daarvoor en de weg die wij met elkaar gaan richting inclusief onderwijs. Daarbij is mijn oproep aan deze Kamer om gezamenlijk op te trekken, omdat we volgens mij hetzelfde willen voor kinderen. We willen dat kinderen overal in Nederland de kans krijgen om onderwijs te volgen, dat zij niet thuiszitten en dat zij daar een passende plek voor vinden. In het eerdere commissiedebat heb ik een aantal toezeggingen gekregen van de minister, waar wij heel blij mee zijn.

De eerste was om voortvarend aan de slag te gaan met digitale leermiddelen toegankelijk maken, ook volgend jaar. Wij zijn namelijk heel erg bang dat dit gaat verdwijnen. Ik ben dus blij dat de minister daarmee aan de slag gaat. Ik hoop dat de eerste contacten ook al zijn gelegd met de organisaties die zich hiervoor inzetten. Eerder bleek dat namelijk moeizaam te verlopen. Ik hoor dus graag van de minister of dat inmiddels gebeurt. Dat zou heel fijn zijn.

Daarnaast hebben wij ook de toezegging gekregen dat er een aparte aanpak komt voor kinderen met autisme. Een op de zes zit thuis. Dat weten we nu uit de laatste cijfers. Dat is natuurlijk ontzettend zorgelijk, want we lopen ontzettend veel talenten van deze leerlingen mis wanneer zij geen onderwijs krijgen. Wij zullen ons daar ook voor blijven inzetten met de wet op het leerrecht, een initiatief waar wij aan werken.

Daarnaast wil ik nogmaals steun uitspreken voor de motie van het lid Westerveld voor onderwijsconsulenten, die wij mede indienen. Die consulenten zijn namelijk ontzettend belangrijk om kinderen aan een passende plek te helpen, juist als zij zijn vastgelopen. Het lijkt mij heel goed dat we echt ons best ervoor doen dat dat door kan blijven gaan.

Tot slot. Ik hoop dat we hierin samen blijven optrekken en dat we er samen voor zorgen dat we met vereende krachten beter passend onderwijs en inclusief onderwijs voor elkaar krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Soepboer. Hij spreekt namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.

De heer Soepboer (NSC):

Dank, voorzitter. Ook wij hebben drie moties, dus ik zal die snel in gaan dienen. Motie één.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aandacht voor het gespecialiseerd onderwijs lijkt te ontbreken in de nieuwe ambities van de minister om tot inclusief onderwijs te komen, terwijl die er eerder duidelijker in stond;

constaterende dat, ondanks de interventie van passend onderwijs, het aantal leerlingen op het gespecialiseerd onderwijs is toegenomen;

overwegende dat gespecialiseerd onderwijs een belangrijke rol inneemt voor een grote groep leerlingen en daarmee ook passend onderwijs is;

verzoekt de regering het gespecialiseerd onderwijs duidelijk terug te brengen in haar ambities en daarmee het voortbestaan daarvan te garanderen voor leerlingen met specialistische onderwijs- of ondersteuningsbehoeften,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.

Zij krijgt nr. 482 (31497).

De heer Soepboer (NSC):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment geen maximum geldt voor de groepsgrootte in het funderend onderwijs;

constaterende dat Nederland boven het Europese gemiddelde zit aangaande de klassengrootte;

overwegende dat groepsgrootte bepalend is voor de hoeveelheid aandacht die de docent per leerling kan investeren en daarmee voor de mogelijkheden tot signalering en het bieden van passend onderwijs;

overwegende dat kleinere klassen op termijn zullen leiden tot een aantrekkelijker vak en daarmee meer docenten;

verzoekt de regering in het funderend onderwijs te komen tot wettelijk vastgelegde maximale klassengroottes per onderwijsniveau en tot die tijd het Europees gemiddelde te hanteren als streefgetal, en scholen verantwoording af te laten leggen als hiervan afgeweken wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.

Zij krijgt nr. 483 (31497).

Er is een vraag voor u van meneer De Kort.

De heer De Kort (VVD):

Ik vind het een heel sympathiek voorstel. Kleinere klassen lijken mij alleen maar goed, voor de leerlingen, maar ook voor de leerlingen met een bijzondere ondersteuningsbehoefte. Maar in de praktijk is er nu wel een enorm lerarentekort. Ik ben bang dat — en ik ben benieuwd hoe de heer Soepboer dit ziet — we het lerarenkort alleen nog maar groter gaan maken met een maximumaantal leerlingen in de klas, zeker in de grote steden of juist in de regio, waar we ook moeite hebben om leraren te vinden. Hoe ziet de heer Soepboer dat?

De heer Soepboer (NSC):

Laat me vooropstellen dat ik de zorg van meneer De Kort begrijp. Alleen is het wel zo dat er een moment moet komen waarop we het beeld moeten gaan kantelen en het lerarentekort dus aan moeten gaan pakken. Dan moet je dus een interventie durven plegen. Ik ben ervan overtuigd dat kleinere klassengroottes op termijn zullen leiden tot een aantrekkelijker vak en dus ook tot meer docenten die het vak willen beoefenen. Er staat ook nog een punt in het laatste stukje van mijn dictum waarin we zeggen "probeer daartoe te komen". Dat hoeft niet dit jaar, dat hoeft niet volgend jaar. Tot die tijd zou je kunnen zeggen dat we eens gaan kijken wat het Europees gemiddelde is per onderwijsniveau. Dat nemen we dan als streef- of richtgetal. Scholen die dat niet waar kunnen maken, kunnen daar gefundeerd van afwijken, want er zijn natuurlijk situaties denkbaar waarin het op dit moment niet lukt om daaraan te gaan voldoen.

De heer De Kort (VVD):

Nogmaals, de stip op de horizon van de kleinere klas kan ik goed volgen, maar we hebben het te weinig over de uitvoerbaarheid. Ik maak me namelijk zorgen om de uitvoerbaarheid van deze motie. U geeft aan dat klassen moeten kunnen afwijken. Ik ben dan wel benieuwd wie dan gaat toetsen of beoordelen of dat voldoende onderbouwd is en of die klas dan wel groter mag zijn.

De heer Soepboer (NSC):

Meneer De Kort, dat is natuurlijk altijd het vraagstuk: wie gaat controleren en wie gaat ervoor zorgen dat het goed gaat? Daar zou bijvoorbeeld een onderwijsinspectie voor kunnen zijn. Maar dit is typisch iets waarbij we niet het zwaard van Damocles boven scholen willen laten hangen. Dit zou juist een motivatie moeten zijn om die stip waar u het over heeft te bereiken. Dat is ook waarom ik in het dictum heb gezet dat de hardheidsclausule er altijd moet zijn om af te kunnen wijken als er een gefundeerde afwijking zou zijn. Er zijn ook scholen in het landelijk gebied die bijvoorbeeld maar zeven lokalen hebben. Ik noem maar even wat. Als je met gemengde klassen werkt, leidt dat automatisch tot de situatie waarin klassen wellicht groter worden. Dat zou een prima argument kunnen zijn om voor nu te zeggen dat je die klassengrootte niet redt maar er wel naar streeft. Dat is wat ik met de motie probeer te doen. Ik denk dat het terugbrengen van de klassengrootte een van de allerbeste dingen is die we op dit moment kunnen doen, niet alleen om het lerarentekort aan te pakken, maar ook om de aandacht voor de leerling te vergroten. Zeker als het over passend onderwijs gaat, is dat broodnodig.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Ik denk dat ook. Ik denk dat het terugbrengen van de klassengrootte enorm van belang kan zijn om het lerarentekort aan te pakken. Maar dan kijk ik wel even naar de volgorde, want dit is al een wat ouder idee. Het ligt zelfs nog ergens op de plank bij de SP en D66 in de vorm van een wetsvoorstel. Er is indertijd uitgebreid advies op ingewonnen bij een heel aantal instanties. Ik werkte indertijd bij de Algemene Onderwijsbond. De grote bottleneck was het lerarentekort — toen al. Dat lerarentekort is alleen maar toegenomen. Houdt de heer Soepboer het onderwijsveld hiermee niet een worst voor? Moet er niet eerst geïnvesteerd worden om het lerarentekort terug te dringen voordat het onderwijsveld wordt gevraagd om dit te doen? In de motie wordt er heel uitdrukkelijk op gewezen dat het onderwijsveld dit moet verantwoorden. Begint het niet andersom? Zou niet eerst de overheid moeten investeren voordat dit soort vragen, verzoeken voorgelegd kunnen worden aan het onderwijsveld?

De heer Soepboer (NSC):

Nee, ik denk het niet. Ik denk dat het juist aan ons is om met elkaar de koers uit te zetten en om visie te hebben en te tonen. Dat heeft er misschien wel een klein beetje aan ontbroken. Ik hoop dat ik u aan mijn zijde vind bij het uitvoeren van deze motie, want ik denk juist dat het goed is om de knoop door te hakken. Ik snap dat die donkere wolken van een lerarentekort daarboven hangen. Dat snap ik heel goed. Alleen, ik denk toch echt dat het goed is om met elkaar te zeggen: het terugdringen van de klassengrootte vinden wij belangrijk en daar gaan wij voor. Dat zit er op termijn aan te komen en tot die tijd hebben we de hardheidsclausule altijd nog. We verplichten scholen dus nergens toe, maar we hebben een duidelijk streven om ergens toe te komen. Ik denk dat dat hier begint. Dan kunt u inventariseren wat u wil en kunt u geld naar het onderwijs brengen wat u wil. Dat hebben we de afgelopen tijd ook gezien en dat heeft ons gebracht tot waar we nu zijn.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij ligt hier een mooie uitdaging om een wetsvoorstel van de plank te halen. Dat is niet aan mij, maar aan de andere twee leden links van mij. Maar ik vind het gewoon niet eerlijk dat de komende coalitie flink gaat bezuinigen op het onderwijs. Als wij met voorstellen komen, moet er altijd een financiële dekking bij. Ik wil de aftrap wel doen, en ik denk dat die wordt overgenomen, door de volgende vraag te stellen. Als zo'n voorstel echt concreet wordt ingediend, krijgen we dan ook de steun van de fractie van NSC, ook als het gaat om het prijskaartje, dat ongetwijfeld gevraagd wordt? Want iedere keer dat we voorstellen doen, hoort daar een financiële dekking bij.

De heer Soepboer (NSC):

Ik zie dit als een oproep aan het nieuwe kabinet om hier keihard mee aan de slag te gaan. U heeft het over geld en over keiharde bezuinigingen. Er zijn een aantal maatregelen waarmee we inderdaad een bezuiniging gaan uitvoeren, omdat we genoodzaakt zijn om dat te doen. Maar het is een fabeltje, mevrouw Westerveld, dat wij gaan bezuinigen op het onderwijs op zich. Er zijn een aantal potjes waarvan wij gefundeerd zeggen dat dat minder zou kunnen of dat we daar zonder zouden kunnen. Maar we willen de structurele financiering van het onderwijs juist overeind houden.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

De heer Soepboer doet steeds alsof het bezuinigen op onderwijs een wetmatigheid is, maar dat is het niet. Het is een keuze van de nieuwe coalitie. Het is een keuze om 1,8 miljard op het onderwijs te bezuinigen. Het is een keuze om nog eens 500 miljoen te bezuinigen. Dat is nog niet ingeboekt en kan dus nog overal terechtkomen. Het is ook een keuze om te bezuinigen op lerarensalarissen op die plekken van het land waar de tekorten het grootst zijn. De heer Soepboer doet nu een voorstel. Het klinkt inderdaad hartstikke mooi: kleinere klassen. Dat willen we al heel lang. Hij zegt: we kijken naar het Europese gemiddelde. In Europa heeft het basisonderwijs gemiddeld 20 leerlingen per klas. In Nederland is dat 23 leerlingen. Waar gaat de heer Soepboer dat van betalen?

De heer Soepboer (NSC):

Mevrouw Rooderkerk heeft het weer alleen over geld en over het maken van keuzes. Het afschaffen van de basisbeurs was ook een keuze, mevrouw Rooderkerk. We hebben ook gezien dat dat een onfortuinlijke keuze was waar u natuurlijk op terug bent gekomen. Daar ben ik heel erg blij mee. Er zijn natuurlijk ook een aantal keuzes die niet per definitie nu geld moeten gaan kosten. Als een nieuw kabinet met dat in het achterhoofd hiermee aan de slag zou gaan, hebben we een stip aan de horizon om naartoe te werken. Dan gaat het niet alleen over geld. We hebben gezien wat er gebeurt als je alleen maar geld in potjes stopt voor het onderwijs, mevrouw Rooderkerk. We hebben dat bij de afgelopen kabinetten gezien. Daar schieten we niets mee op. We moeten misschien juist maatregelen nemen die niet per definitie gekoppeld zijn aan uw potjes, maar die wel op de lange termijn effect zullen hebben op de aantrekkelijkheid van het vak. Nogmaals, we hebben oog voor die klassen en die scholen die zeggen dat ze hier op dit moment niet aan kunnen voldoen. Het is een streven.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Het klopt dat we de basisbeurs terug hebben gebracht in het kabinet met D66. Ik denk dat dat heel belangrijk is. We zijn heel blij dat dat is gelukt, want het is voor heel veel studenten ontzettend van belang. Nu wordt er een voorstel gedaan voor kleinere klassen, waar wij al heel lang voor pleiten, maar er wordt geen geld tegenover gezet. De heer Soepboer zegt: "Niet alle problemen in het onderwijs zijn opgelost, dus dan bezuinigen we maar gewoon." Die incidentele gelden moeten structureel worden; ze moeten niet worden wegbezuinigd. Als de heer Soepboer zegt dat hij echt hard zijn best gaat doen om met een komend kabinet geld te vinden voor kleinere klassen en daar geld voor uit te trekken — volgens mij kunnen we elkaar op dit onderwerp vinden — dan vindt u mij aan uw zijde. Dat geld moet dan ergens anders vandaan komen dan uit het onderwijs. Ik ben benieuwd of de heer Soepboer dat kan toezeggen.

De heer Soepboer (NSC):

De financiële invulling laat ik aan het nieuwe kabinet; daar ben ik hier niet voor. Ik wil alleen wel dit signaal afgeven. Ik hoop u daarbij natuurlijk aan mijn zijde te vinden, want volgens mij zijn we het voor een groot deel met elkaar eens.

Mevrouw Beckerman (SP):

Ik ga mijn interruptie wat positiever insteken, want we kunnen 'm volgens mij ook omdraaien. Er is een initiatiefwet gemaakt door de SP en D66. Bij de SP noemen we dit de "kleine klassenstrijd", omdat wij inderdaad al heel lang strijden voor kleine klassen. De wens leeft heel breed. Het probleem is dat we dat niet per motie gaan regelen. Ik nodig de heer Soepboer uit om hier als Kamer op te gaan samenwerken en te gaan kijken of we als Kamer met de huidige initiatiefwet, waar we ook veel kennis en expertise voor hebben gevraagd en gekregen, aan de slag kunnen gaan.

De heer Soepboer (NSC):

De volgorde lijkt me als volgt. We hebben nu het tweeminutendebat Passend onderwijs. Daar ligt een motie voor. Als u die steunt, mevrouw Beckerman, en u aan onze zijde komt, zijn wij natuurlijk bereid om te kijken naar wat er in de initiatiefwet staat. Dan zijn wij ook bereid om Kamerbreed — ik plak er geen termijn of iets dergelijks aan — te kijken hoe we met elkaar als commissie OCW hieraan kunnen werken. Volgens mij moet dat op alle terreinen gebeuren.

Mevrouw Beckerman (SP):

Dat is mooi. Bij een initiatiefwet kun je de ondertekening continu wijzigen. Mijn uitnodiging is dus om te kijken of we die met meerdere partijen kunnen indienen. Het is heel mooi om moties in te dienen, maar het nadeel van moties — zeg ik zonder dat ik motieschaamte heb; ik dien er behoorlijk veel in — is wel dat je niet altijd kunt regelen wat je daadwerkelijk wilt. Het recht op initiatief is wel degelijk aan de Kamer. We willen het onderwijs niet lekker maken met allerlei moties, allerlei claims en allerlei mooie woorden die vervolgens niet waargemaakt kunnen worden. Dat kunnen we wel met initiatiefwetgeving. Als laatste wil ik dan aan de heer Soepboer het volgende vragen. Het budgetrecht ligt ook bij de Kamer. Nou hoeft deze wet per definitie niet veel geld te kosten, maar er werd gezegd "ik dien een motie in en vervolgens gaat het nieuwe kabinet over het geld". Het budgetrecht is ook wel degelijk aan de Kamer. Deelt de heer Soepboer die mening?

De heer Soepboer (NSC):

Ik deel dat het budgetrecht bij de Kamer ligt, want zo is het natuurlijk. Het is alleen wel zo dat we eerst een integrale afweging willen zien van wat ons te wachten staat. We zijn gewoon geconfronteerd met vrij grote bezuinigingsopgaven. Dus we moeten daar eerst een soort print, een soort plaat van zien. Wat mij betreft kunnen we daarna met mevrouw Beckerman gaan praten. Daar ben ik altijd toe bereid.

De voorzitter:

Het is overigens een tweeminutendebat, mensen. Ik vind het op zich allemaal interessant, maar dit is daar niet helemaal de plek voor, als dit niet eerder in het commissiedebat aan de orde is geweest. Dat zeg ik dan ook tegen de heer Soepboer over zijn motie, want hij kondigde nog een derde motie aan.

De heer Soepboer (NSC):

Zo is dat.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat samenwerkingsverbanden een belangrijke positie innemen in het zorg- en onderwijsondersteuningsstelsel dat ten grondslag ligt aan passend onderwijs en de doorverwijzing naar gespecialiseerd onderwijs;

constaterende dat er nooit gestuurd is op verzorgingsgebied bij de oprichting van samenwerkingsverbanden en er daardoor grote verschillen zijn ontstaan;

constaterende dat samenwerkingsverbanden zelf mogen kiezen welk model van ondersteuning en financiering zij hanteren, waardoor er grote verschillen zijn ontstaan;

overwegende dat meer uniformiteit in de praktijk zal leiden tot meer duidelijkheid in het veld en meer grip op resultaten;

overwegende dat duidelijke sturing vanuit de overheid op de positie van samenwerkingsverbanden en de uitvoering van taken door samenwerkingsverbanden kan leiden tot betere en meer meetbare resultaten;

verzoekt de regering de werking en positie van de samenwerkingsverbanden te herzien, te sturen op één ondersteunings- en financieringsmodel met heldere kaders en duidelijke wettelijke taken, en te komen tot een minder gefragmenteerde spreiding over het land,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.

Zij krijgt nr. 484 (31497).

Dank u wel, meneer Soepboer. Als laatste spreker van de zijde van de Kamer geef ik het woord aan mevrouw Beckerman die namens de Socialistische Partij, zo te zien, een paar moties in gaat dienen. Het woord "motieschaamte" is al gevallen en mevrouw Beckerman zei al "ik heb daar geen last van". Dus we gaan zien wat dat brengt vanochtend.

Mevrouw Beckerman (SP):

Nou, voorzitter, ik heb geen motieschaamte maar wel een motieworsteling. En dat ligt op het volgende. We hebben vrij breed in de Kamer geconcludeerd dat het passend onderwijs heel veel vaak knelt, dat er heel veel leerlingen thuiszitten en dat er ook behoorlijk wat moties zijn aangenomen die nog onvoldoende zijn uitgevoerd. Daarom zijn mijn moties eigenlijk een voortgang op moties die eerder zijn ingediend door Peter Kwint en ook zijn aangenomen.

Ik begin met de eerste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat minimaal 15.000 leerplichtige kinderen thuiszitten en dat de aantallen groeien;

constaterende dat de Kinderombudsman de regering oproept zo snel mogelijk te zorgen dat alle kinderen in Nederland echt recht op onderwijs krijgen;

van mening dat financieel ruimte gegeven moet worden voor onorthodox onderwijs dat thuiszitters een plek geeft;

verzoekt de regering een rechtstreekse bekostiging vanuit OCW te regelen voor het financieren van organisaties die zich inzetten voor jongeren die door falend beleid gedwongen zijn thuis te zitten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Westerveld.

Zij krijgt nr. 485 (31497).

Mevrouw Beckerman (SP):

Deze motie is dus de opvolging van de motie die "rommelpotje" heet. Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering begin 2023 beloftes heeft gedaan om financiering te organiseren voor Digibende, een organisatie die zich inzet voor jongeren vanaf 12 jaar die dreigen uit te vallen of uitgevallen zijn, maar dat elke actie hiertoe tot op heden ontbreekt;

overwegende dat Digibende op dit moment circa 3.000 aanmeldingen per jaar krijgt;

van mening dat organisaties in dienst van uitvallers financieel ondersteund moeten worden;

verzoekt de regering financiering vrij te maken voor Digibende,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Westerveld.

Zij krijgt nr. 486 (31497).

Mevrouw Beckerman (SP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik een kleine acht minuten schorsen, zodat de minister de vragen kan beantwoorden en de tien ingediende moties kan appreciëren. Tot zo meteen.

De vergadering wordt van 10.42 uur tot 10.50 uur geschorst.

De voorzitter:

In het tweeminutendebat Passend onderwijs zijn we nu toegekomen aan de reactie van en de appreciatie door minister Paul. Het woord is aan haar.

Minister Paul:

Voorzitter, dank u wel. Het zegt heel veel over het enthousiasme en de betrokkenheid van deze commissie dat we het mooie debat dat we hebben gehad eigenlijk dunnetjes over wilden doen, wat alleen maar te prijzen is.

Ik zou graag willen beginnen met in te gaan op twee vragen die zijn gesteld. Mevrouw Westerveld van GroenLinks-PvdA vroeg naar de leeftijdsgrenzen die worden gehanteerd. In het debat hebben we daarover het nodige gewisseld en ik vind het goed om heel duidelijk te maken dat aan die leeftijdsgrenzen niet rigide wordt vastgehouden. Die leeftijdsgrenzen zijn flexibel. Scholen kunnen en moeten, zou ik zeggen, individuele afwegingen maken en maatwerk toepassen in het belang van het kind. Zo kunnen bijvoorbeeld kinderen op de basisschool blijven tot hun 14de jaar als dat nodig is en als dat hen helpt in het voortgezet onderwijs in plaats van dat ze op hun 12de of 13de de overstap maken. Veel leerlingen in het vso stromen op hun 18de of 19de uit, maar ze mogen daar blijven tot het einde van het schooljaar waarin ze 20 jaar worden en zelfs langer als dat nodig is, wanneer dit helpt voor een beter vervolg, bijvoorbeeld in de dagbesteding of op de arbeidsmarkt. Daarvoor geeft de inspectie dan een ontheffing. Ik vind wel dat langer op een school blijven echt iets moet opleveren voor een leerling. Als het een kwestie van alleen verblijf is, dus als er geen ontwikkeling in zit en er geen nieuwe dingen worden geleerd die voor het vervolg van de leerling helpen, dan zou de leerling een volgende stap kunnen en moeten maken. Mijn boodschap aan mevrouw Westerveld is dat er veel ruimte is en dat daar gebruik van wordt gemaakt. Wij zullen er vanuit het ministerie op blijven toezien dat die ruimte wordt geboden waar maatwerk nodig is.

Dan ga ik door naar de vraag van mevrouw Rooderkerk over contact met partijen over de toegankelijkheid van leermiddelen. Ik kan haar zeggen dat we in gesprek zijn en blijven met partijen die hiermee te maken hebben, onder andere met Dyslexie Centraal, Dedicon, Ouders & Onderwijs en allerhande uitgeverijen. Met hen zal ik de komende periode bezien wat er aanvullend nodig is om de toegankelijkheid van leermiddelen verder te verbeteren. Ik ben het namelijk helemaal met mevrouw Rooderkerk eens dat het een belangrijk punt is om onderwijs toegankelijk te maken en te houden voor leerlingen.

Voorzitter. Dan ga ik door met de appreciatie van de moties. Ik begin met de motie op stuk nr. 477 van mevrouw Westerveld over de onderwijsconsulenten. Net als mevrouw Westerveld onderstreep ik het belang van de werkzaamheden van onderwijsconsulenten. Daarom investeert mijn ministerie daar samen met het ministerie van VWS al lange tijd in. Daar gaan wij mee door. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 477: oordeel Kamer.

Minister Paul:

De motie op stuk nr. 478 van mevrouw Westerveld over het stimuleren van de Samen naar School-klassen in het vo geef ik ook oordeel Kamer. Ik vind het namelijk ongelofelijk belangrijk dat er ook in het vo mogelijkheden komen om de Samen naar School-klassen op een goede manier in te richten. De komende periode blijven we in gesprek met partijen uit het veld, want ik weet dat er knelpunten zijn, zowel op het gebied van wet- en regelgeving als breder, en die moeten we oplossen. We moeten een plan maken om die weg te vervolgen. Dit past wat mij betreft ook heel mooi bij de beweging naar inclusief onderwijs.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 478 krijgt oordeel Kamer.

Minister Paul:

De motie op stuk nr. 479 van mevrouw Van Zanten gaat over de definitie van inclusief onderwijs en het laten voortbestaan van gespecialiseerd onderwijs. Daar is geen enkele twijfel over mogelijk. In de concretisering van inclusief onderwijs, die ik de Kamer in mei heb gestuurd, is er nog zowel de mogelijkheid van gescheiden als van gedeeld aanbod en blijft het gespecialiseerd onderwijs bestaan. Voor mij staat voorop dat wat er ook precies speelt bij een kind, er ingespeeld wordt op de behoefte en dat een kind krijgt wat nodig is. Dus de suggestie dat dat aanbod niet meer zou bestaan, wil ik hier wegnemen. Ik vind dat belangrijk. Mocht dat onrust hebben veroorzaakt: daar is geen enkele aanleiding toe. Mevrouw Van Zanten vraagt het kabinet in de motie om iets te doen wat al de bedoeling was en wat al gebeurt. Daarmee is de motie overbodig en ontraad ik 'm.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 479 is overbodig en wordt ontraden.

Minister Paul:

Datzelfde geldt eigenlijk ook voor de motie op stuk nr. 480 van mevrouw Van Zanten over het toerusten van leraren voor passend onderwijs. Er loopt op dit moment al verdiepend onderzoek onder leraren over de mate waarin zij zich toegerust en ondersteund voelen voor het verzorgen van onderwijs aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. De rol van de lerarenopleiding is nadrukkelijk onderdeel van dit onderzoek. Daarmee voer ik dit onderzoek dus al uit, is de motie staand beleid en ontraad ik deze.

Voorzitter, ik kijk even naar u. Ik weet dat u daar als voorzitter ook altijd streng naar kijkt en dat we moties die eigenlijk vragen om iets te doen wat we al doen — ik zeg het even vriendelijk — niet aanmoedigen.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 480 is overbodig en wordt ontraden.

Minister Paul:

Ik waardeer heel erg de goede intenties van mevrouw Van Zanten en zie het dan ook maar als een bevestiging dat we hier op dezelfde lijn zitten, maar dat heeft wel tot gevolg dat die motie op stuk nr. 481 over maatwerkmogelijkheden voor passend onderwijs … O, sorry. Ik was zo bezig met het ontraden van zaken, dat ik ook deze dreigde te ontraden. Correctie, voorzitter. De motie op stuk nr. 481 geef ik graag oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 481 krijgt oordeel Kamer.

Minister Paul:

Dan ga ik door met de motie op stuk nr. 482 van de heer Soepboer. Die voelt de bui misschien al hangen, want deze motie vraagt hetzelfde als de motie van mevrouw Van Zanten ten aanzien van het gespecialiseerd onderwijs. Die motie is, wat mij betreft, overbodig. Daarom ontraad ik 'm.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 482 wordt ontraden.

De heer Soepboer (NSC):

Toch even een korte interruptie. De minister impliceert dat mijn motie dezelfde strekking zou hebben als die van mevrouw Van Zanten, maar dat is niet het geval. In mijn motie staat dat er heus wel iets wordt gezegd over gespecialiseerd onderwijs, maar in bijvoorbeeld de brief van 10 mei gaat het toch vooral over andere dingen. Dus de strekking van de motie is om gespecialiseerd onderwijs duidelijker naar voren te brengen in de ambities van het ministerie, bijvoorbeeld als het gaat om het komen tot inclusief onderwijs. U heeft gezegd …

De voorzitter:

De minister heeft gezegd.

De heer Soepboer (NSC):

… we blijven ermee doorgaan. Mijn vraag is: laat dat duidelijker naar voren komen in uw ambities. Laat het duidelijker zien en laat de mensen in het gespecialiseerd onderwijs ook duidelijker voelen dat er voor hen een toekomst is in het gespecialiseerd onderwijs.

Minister Paul:

Ik begrijp waar de heer Soepboer naartoe wil, maar ik blijf erbij dat dat in die brief en ook op andere momenten is gezegd. En ik heb ook in het debat heel duidelijk gezegd dat er altijd een plek zal zijn voor het gespecialiseerd onderwijs. Dat heb ik gezegd, omdat ik ook zie en sprekend met experts meekrijg dat die behoefte altijd voor bepaalde groepen leerlingen zal bestaan. Daar moeten we dus aan voldoen. Dat moeten we bieden. Daar is, wat mij betreft, geen enkele twijfel over mogelijk. In dat opzicht zou ik willen zeggen dat ik bij mijn appreciatie van de motie blijf. Maar ik ben in zekere zin blij met de vraag van de heer Soepboer, want die heeft mij de kans gegeven om dat nogmaals te bevestigen. Er is geen enkele twijfel over mogelijk.

De voorzitter:

Heel kort, meneer Soepboer.

De heer Soepboer (NSC):

Ik moet dus even nagaan of ik mijn motie wel of niet intrek. Ik wil nog één duidelijke toezegging van de minister. Mag ik ervan uitgaan dat in de komende brieven en in de komende tijd er ook altijd duidelijk aandacht zal zijn en blijven voor gespecialiseerd onderwijs en het voortbestaan daarvan?

Minister Paul:

In de brieven waarin het relevant is, waar het gaat om passend onderwijs en de groepen die het betreft, zal daar zeker plek voor zijn. Dat staat voor mij vast.

Mevrouw Van Zanten (BBB):

Ik zit eigenlijk een beetje met dezelfde afwegingen als de heer Soepboer. Ga ik de motie intrekken? In dit geval gaat het ook om de definitie van passend onderwijs. De verwarring en de onrust waren er niet alleen bij mij, zoals ik net al aangaf, maar ook bij een stichting als de LBVSO. En we krijgen bijvoorbeeld ook signalen van de PO-Raad. Kan de minister dus wel garanderen dat het echt blijft staan dat gespecialiseerd onderwijs ook op eigen locaties blijft bestaan?

Minister Paul:

Volgens mij heb ik dat net inderdaad tegen de heer Soepboer gezegd. Ik sta altijd open voor commentaar en kritiek. Als we het beter kunnen doen vanuit het ministerie, en ikzelf ook, dan sta ik er altijd voor open om dat te doen. In toekomstige brieven zal ik nog nadrukkelijker kijken hoe we het gespecialiseerd onderwijs de plek kunnen geven die het verdient.

De voorzitter:

We gaan naar de motie op stuk nr. 483.

Minister Paul:

We gaan naar de motie op stuk nr. 483. Ik moet zeggen dat dat een zeer sympathieke motie is van de heer Soepboer over het wettelijk vaststellen van de maximumklassengroottes. Ik kan me voorstellen dat kleinere klassen, zeker in het passend onderwijs, goed kunnen helpen. Ik zeg daar wel bij dat uit onderzoek blijkt dat kleinere klassen pas echt gaan helpen als de klassen uit maximaal vijftien of zestien leerlingen bestaan. Een marginaal lager aantal leerlingen zet dus niet zo veel zoden aan de dijk. Een klassengrootte van veertien, vijftien, zestien leerlingen is op dit moment niet realistisch, gezien het huidige lerarentekort en hoe we de onderwijshuisvesting hebben geregeld. Een wettelijke verplichting lijkt me op dit moment dus niet realistisch en daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 483 is ontraden.

Minister Paul:

Ik geef de motie-Soepboer op stuk nr. 484 over de financieringsmodellen van de samenwerkingsverbanden graag oordeel Kamer, want ik zie zelf ook dat er verbetering mogelijk is. Het is goed om hier zorgvuldig mee om te gaan en om te bekijken wat echt effectief is en wat dat betekent voor het onderwijs. Aanpassingen in het stelsel van passend onderwijs kunnen namelijk ook onwenselijke neveneffecten hebben voor leerlingen en dat willen we natuurlijk absoluut niet. Daar waar we zaken kunnen verbeteren ten aanzien van de financieringsmodellen van samenwerkingsverbanden, ga ik graag aan de slag; oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 484: oordeel Kamer.

De moties op de stukken nrs. 485 en 486 van mevrouw Beckerman zijn mede-ingediend door mevrouw Westerveld.

Minister Paul:

Ja, dat zijn de moties over de rechtstreekste bekostiging, ook wel het rommelpotje van onze zeer gewaardeerde oud-collega Kwint, en die op stuk nr. 486 over de Digibende. Ik pak die moties even samen. Ik moet deze beide moties helaas ontraden. Wat ik in het debat ook duidelijk heb geprobeerd te maken, maar misschien nog niet duidelijk genoeg, is dat we op dit moment inderdaad werken aan de manier waarop we rechtstreekser zaken kunnen bekostigen. Maar we willen wel voorkomen dat dat uiteindelijk uitmondt in een zekere willekeur, in onvoldoende zicht op de kwaliteit van de initiatieven. Ik heb toen ook het volgende genoemd. Ik weet dat daar een beetje smuikend op werd gereageerd. Het ging erover dat we niet willen dat het wordt aangeduid als Europese staatssteun. Dat levert namelijk hoge boetes op, ook voor de organisaties die de middelen ontvangen. We gaan dus aan de slag — die toezegging had ik in het debat al gedaan — om te bekijken hoe we dit op een slimme en wat directere manier kunnen regelen via de samenwerkingsverbanden. Ik heb begrepen dat daar op dit moment ook Kamervragen over liggen. Die zijn aan het begin van deze week binnengekomen. Ik zie de collega's knikken. We gaan die beantwoorden. Ik zal dit punt daar ook nogmaals in meenemen, om uit te leggen wat we op dit moment dan wel doen. Ik snap de vraag namelijk. Punt.

De voorzitter:

Mevrouw Beckerman wil daar nog een korte vraag over stellen.

Mevrouw Beckerman (SP):

Het zijn niet mijn Kamervragen. Wij hebben dit punt vooral in het debat en in vorige debatten gemaakt. Mijn probleem zit 'm in het volgende. Ik ben altijd bereid tot het aanpassen van moties, maar een van de zaken waarop we gewezen hebben, is dat dit soort initiatieven met enorm veel samenwerkingsverbanden afspraken moet maken wanneer je het alleen maar via de samenwerkingsverbanden doet. Dat is dus heel erg ingewikkeld. Dan heb je een goed initiatief, dat thuiszitters helpt, maar dan moeten ze langs tien, twintig samenwerkingsverbanden. Dat kan gewoon niet. Kunnen we de motie zo aanpassen dat er staat: "verzoekt de regering te bezien hoe ...". Dan maken we er wat meer een onderzoeksmotie van. Het punt blijft voor ons wel echt staan dat we het belangrijk vinden dat de bureaucratie eruit gesneden wordt, teneinde deze leerlingen zo goed mogelijk te kunnen helpen.

Minister Paul:

Het gaat met name om het hoe. De ingewikkeldheid zit inderdaad in het hoe. Het ministerie is volop bezig om te kijken hoe we tegemoet kunnen komen aan wensen zonder dat we in de fuik zwemmen van die elementen die ik net noemde. Ik zou mevrouw Beckerman toch willen vragen om de antwoorden op de Kamervragen af te wachten. Dan heb ik ook meer ruimte en rust om op een fatsoenlijke manier te antwoorden. Ik neem een en ander daarin mee.

Mevrouw Beckerman (SP):

Maar daar zit de lastigheid. Wij willen bewegen richting een onderzoek omdat wij zien dat hier een toezegging op zit. Tegelijkertijd constateren we dat er misschien deze week Kamervragen zijn gesteld. Dat is heel mooi, maar de motie die is aangenomen, is er al een tijd. Wij denken: als je dan toch die toezegging doet, zorg dan ook voor die stok achter de deur, in de zin dat de motie die dus al eerder door Kwint is ingediend en is aangenomen, wel moet worden uitgevoerd. Dat er deze week Kamervragen worden ingediend door een andere partij staat daar toch heel erg los van.

Minister Paul:

Dat snap ik. Tegelijkertijd blijf ik het ingewikkeld vinden. Ik kan niet uit de voeten met alleen maar een aanpassing van het hoe. Daarmee zou je veronderstellen dat de rechtstreekse bekostiging ... Of het nou gaat om de organisatie die mevrouw Beckerman noemt in de motie op stuk nr. 486 of andere organisaties, er zijn heel veel organisaties die aankloppen. Ik vind het geen goede zaak dat je op een willekeurige manier met voorrang aan de slag zou gaan met bepaalde organisaties, die de weg naar de Kamer en de weg naar het ministerie en naar andere gremia goed weten te vinden, en met andere niet. Ik wil dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt. Ik snap dat mevrouw Beckerman het gevoel krijgt van "wat doen we moeilijk", maar soms ligt het gewoon wat ingewikkelder en zou je met een rommelpotje iedereen rechtstreeks ter wille willen zijn, maar dat gaat gewoon niet.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 485 en die op stuk nr. 486 worden ontraden.

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit tweeminutendebat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal op dinsdag 18 juni worden gestemd.

We lopen alweer een beetje achter, dus ik ga als een dolle door met het volgende tweeminutendebat.

Naar boven