11 Onderzoeksrapport Eindevaluatie experiment flexstuderen

Aan de orde is het tweeminutendebat Onderzoeksrapport Eindevaluatie experiment flexstuderen (31288, nr. 947).

De voorzitter:

Aan de orde is het tweeminutendebat Onderzoeksrapport Eindevaluatie experiment flexstuderen, Kamerstuk 31288, nr. 947. Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Fijn dat u vanuit de ministerraad meteen hiernaartoe bent gekomen.

Wij hebben niet zo heel veel sprekers van de zijde van de Kamer, namelijk drie. De eerste is mevrouw Van der Woude van de fractie van de VVD. Ik geef haar graag het woord. Zij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u, voorzitter. Flexstuderen is een grote gekoesterde wens van veel studenten. Hiermee is het gemakkelijker voor studenten om hun eigen studietempo te bepalen en bijvoorbeeld naast hun werk te studeren. Zowel de VVD als de PvdA hebben zich ingezet voor de verankering in de wet, vooral met de motie-Wiersma/Van den Hul. Het rapport over de evaluatie van het experiment flexstuderen, dat voorligt, is daarom van belang. We zijn blij dat het experiment positief is ontvangen.

In de reactie van de inmiddels vorige minister op onze vragen valt ons echter op dat het ministerie een bepaald doelgroepbeleid lijkt voor te staan. Wij zien zeker de meerwaarde van flexstuderen voor een aantal gedefinieerde doelgroepen, zoals mensen met een handicap en mantelzorgers, maar over studenten die niet in deze hokjes passen, gaat het weinig. Dat was niet zozeer onze inzet. Wij willen meer vrijheid voor alle studenten die dat willen, om welke reden dan ook, met nadruk op de masterfase. Door de smalle focus van het onderzoek en de beantwoording weten we nu eigenlijk niet wat de werkelijke behoefte is. Zonder onderzoek onder een brede groep kunnen we geen passend beleid maken. Daarom willen wij de volgende motie graag indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de eindevaluatie flexstuderen geen nader inzicht geeft in de behoefte aan flexstuderen in de brede studentenpopulatie;

overwegende dat er niet alleen onder specifieke doelgroepen maar ook onder reguliere studenten de behoefte leeft om per studiepunt te kunnen betalen, met name in de masterfase;

overwegende dat om goed in te kunnen spelen op deze behoefte met passend beleid een inschatting van de omvang van deze behoefte noodzakelijk is;

overwegende dat iedere instelling en opleiding anders is, waardoor flexstuderen niet altijd mogelijk is;

verzoekt de minister te verkennen hoe groot de brede behoefte aan flexstuderen is, uitgesplitst naar bachelor- en masterstudenten, en dat mee te wegen in het voorstel voor verankering in de wet;

verzoekt de minister te verkennen hoe de instellingen flexstuderen in een zo veel mogelijk vergelijkbare vorm kunnen aanbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Woude, De Hoop, Van der Molen en Goudzwaard.

Zij krijgt nr. 956 (31288).

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een korte vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik zou graag van mevrouw Van der Woude willen weten of zij denkt dat flexstuderen een goed idee is omdat het voor studenten hun studieverloop betaalbaarder maakt. Of denkt ze dat het een goed ander systeem is?

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ik zie studenten niet als een homogene groep. Ik denk dat het voor bepaalde studenten, met name voor hen die verder zijn in hun studiecarrière, een hele fijne hybride vorm van indeling van hun leven kan zijn. Ik geef een voorbeeld. Je werkt ergens of je doet ergens stage en die mensen daar willen jou aannemen. Je wilt je master nog doen, dus je wilt dat in een iets langzamer tempo doen. Ik zou het in die zin dus niet generiek uitrollen over alle studenten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kwint van de fractie van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik sluit niet uit dat de VVD en wij net even vanuit een wat andere invalshoek naar flexstuderen kijken, maar volgens mij zijn we uiteindelijk wel uitgekomen op een motie die desondanks best wel ver overeenkomt.

Juist vanwege de onzekerheden over het verder invoeren van de brede invoering van flexstuderen, over de samenhang van het onderwijsaanbod en over de werkdruk voor docenten, levert het bij ons nog wel serieuze zorgen op. Daarom het volgende voorstel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het experiment flexstuderen is geëindigd en er inmiddels een eindevaluatie is verschenen, maar dat het volgens de onderzoekers zelf de vraag is of de eindevaluatie in alle gevallen generaliseerbaar is;

overwegende dat brede invoering grote consequenties kan hebben voor deelnemers, personeel en instellingen;

verzoekt het kabinet uitgebreid en zo precies mogelijk te onderzoeken wat de gevolgen zijn van een brede invoering van flexstuderen voordat het flexstuderen wordt ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Westerveld.

Zij krijgt nr. 957 (31288).

Dank u wel. Dan is de laatste spreker van de zijde van de Kamer mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Gisteren had ik een discussie met een heel aantal mensen vanuit de universiteiten. Die werd ingeleid door iemand die actief is bij WOinActie. Zij rondde haar inleiding af met de woorden dat we beter zouden moeten nadenken over de vraag: wat voor samenleving willen we zijn en wat is nou de rol van het hoger onderwijs in die samenleving? Ik heb het idee dat we daar ook in deze Kamer fundamenteel anders tegenaan kijken.

Ik heb ook het idee dat als het experiment flexstuderen wordt voortgezet, we te maken hebben met een fundamenteel andere richting die we inslaan met het hoger onderwijs. Ik maak me daar zorgen over. Als het aan het kabinet ligt, mogen studenten straks per vak betalen. Dat is op zich al een hele grote verandering, maar studeren is meer dan alleen maar vakken sprokkelen en studiepunten halen. We hebben het over een opleiding in z'n geheel. Het is een onderdeel van de identiteit van een student. Bij een opleiding hoort een opleidingscommissie. Daar hoort een studievereniging bij, daar hoort een faculteit bij. Ik wil de minister vragen hoe hij ertegenaan kijkt dat een opleiding geen optelsom is van losse pakketjes aan vakken, maar een geheel.

Voorzitter. Ik vraag me ook af of dat selectieve groepje waarvoor de minister dit experiment beschikbaar wil maken, niet juist behoefte heeft om onderdeel te zijn van die grote opleiding. Hoe gaat dit over de kansenongelijkheid? Neemt hij dit voldoende mee, ook in de voortgang van dit traject?

Voorzitter. Ik heb een motie over de positie van de medezeggenschap.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het experiment flexstuderen is geëindigd en de regering voornemens is om flexstuderen wettelijk te verankeren;

constaterende dat opleidingscommissies nu gekoppeld zijn aan een opleiding of aan een groep van opleidingen binnen een academie;

overwegende dat de rol, taak en organisatie van opleidingscommissies in het kader van flexibilisering van het hoger onderwijs nog onduidelijk zijn;

verzoekt de regering om in het wetsvoorstel flexstuderen de positie van de medezeggenschap, specifiek die van de opleidingscommissies, te waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.

Zij krijgt nr. 958 (31288).

Heel goed. Tot zover de termijn van de Kamer. De minister kan meteen de moties becommentariëren. De laatste komt nog met gezwinde spoed naar hem toe, maar ik geef hem graag het woord.

Minister Dijkgraaf:

Meneer de voorzitter. Het experiment met flexstuderen maakt het mogelijk voor een groep studenten om binnen een opleiding alleen collegegeld te betalen voor de vakken die zij of hij heeft gevolgd. Daarmee komt het flexstuderen tegemoet aan de wensen van studenten die weten dat zij minder vakken volgen dan het studieprogramma aanbiedt. Het gaat om specifieke sectoren, bijvoorbeeld omdat ze een topsporter zijn, een kwetsbare gezondheid hebben, een beperking hebben of mantelzorg verrichten.

Dat mogelijk ook andere doelgroepen behoefte hebben aan flexstuderen, kan ik mij uiteraard voorstellen. Ik begrijp daarom de oproep in de motie van mevrouw Van der Woude om te verkennen of andere groepen ook behoefte hebben aan flexstuderen. Die verkenning, zo kan ik me voorstellen, is nuttig. Daarom zou ik de motie oordeel Kamer willen geven.

Maar dat is een kant van de zaak, en dan kom ik toch ook aan de andere kant, die ook door de heer Kwint en mevrouw Westerveld is benoemd. Wanneer we flexstuderen breed beschikbaar gaan stellen aan studenten, gaan wij volgens mij veel vragen van hogescholen en universiteiten. Uit de scenarioanalyse van Berenschot uit 2020 bleek dat brede invoering mogelijk grote organisatorische, administratieve en financiële gevolgen heeft voor een instelling. Dat vertaalt zich uiteindelijk ook door naar de docenten, die gemakkelijk overbelast kunnen zijn. Ik begrijp daarom de zorgen. Een brede invoering van flexstuderen zal waarschijnlijk veel vragen van instellingen. En dan hebben we ook nog het punt van de coherentie van de opleiding, dat mevrouw Westerveld opriep. Heeft die dan nog steeds de waarde die zij in de huidige vorm heeft? Zo'n brede invoering zal zeker niet bijdragen aan de rust en ruimte die ik graag in het stelsel wil brengen. Ik heb daarom op dit moment nog niet een brede invoering van flexstuderen voor ogen. Het is natuurlijk interessant als uit de verkenning waar mevrouw Van der Woude om vraagt, een andere visie naar boven komt.

Dan ga ik naar de motie op stuk nr. 957 van de heer Kwint. Die wil ik graag als volgt interpreteren. Indien flexstuderen toch op een brede manier wordt ingevoerd — als ik dat standpunt zal gaan innemen — dan zal ik uiteraard vragen om een uitgebreid en precies onderzoek, dat echt de belasting van de medewerkers van de instelling op een nadrukkelijke manier meeneemt, denk ik. Als ik de motie zo mag interpreteren, dan wil ik die graag oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Ja, wacht even. Dan moet de heer Kwint even reageren. Dat kan ook door middel van knikken.

De heer Kwint (SP):

Zo makkelijk gaat het helaas niet, voorzitter. De onderzoekers van de eindevaluatie geven juist zelf aan dat er best grote consequenties kunnen zijn en dat er eigenlijk voorafgaand aan een brede invoering nog wat meer onderzoek zou moeten plaatsvinden. Ik ben bang dat de minister pas op het moment dat die brede invoering een feit is, de gevolgen gaat monitoren. Zo begreep ik hem namelijk.

Minister Dijkgraaf:

Nee, nee, nee, absoluut niet. Op dit moment ben ik eigenlijk niet van plan om dat te gaan doen. Ik kan dat vrij makkelijk problematiseren. Ik zie op een heleboel manieren dat het in het stelsel heel veel onrust en juist weinig ruimte geeft voor de docenten. We krijgen eerst een verkenning van wat de vraag is vanuit de studenten. Dan ga ik me daarop beraden. Ik lees de motie als volgt. Als ik dan zou besluiten om die kant op te gaan, dan is er vooraf zeker een grondig onderzoek nodig. Maar ik zie op dit moment even niet de noodzaak van dat onderzoek, want ik ben nog niet van plan om in die richting te gaan bewegen.

De heer Kwint (SP):

Dan zijn wij het een stuk meer eens dan ik aanvankelijk dacht. Dat is een vreugdevolle conclusie.

De voorzitter:

Houdt de heer Kwint zijn motie dan aan? O, die is gewoon oordeel Kamer.

Minister Dijkgraaf:

Wat mij betreft is het oordeel Kamer, als we het eens zijn over deze interpretatie.

Ten slotte de motie op stuk nr. 958 van mevrouw Westerveld. Die vraagt terecht naar de positie van de medezeggenschap, specifiek naar die van de opleidingscommissies. Bij het experiment flexstuderen had de centrale medezeggenschapsraad van de universiteit of hogeschool inspraak op het invoeren van flexstuderen. Ik denk dat de medezeggenschap belangrijk is en dat bij de uitwerking wordt bezien hoe de medezeggenschap daar precies een rol in krijgt. De opleidingscommissies kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Met die overweging wil ik ook deze motie oordeel Kamer geven.

Dat was mijn reactie, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Heel goed. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de moties. Ik dank deze minister voor zijn aanwezigheid. We wachten even op de volgende minister.

Naar boven