4 Maatschappelijke diensttijd

Aan de orde is het VAO Maatschappelijke diensttijd (AO d.d. 17/10).

De voorzitter:

We gaan direct door met het VAO Maatschappelijke diensttijd. Het AO was op 17 oktober. De eerste spreker is de heer Renkema.

De heer Renkema (GroenLinks):

Het is inderdaad een flinke tijd geleden dat we dit AO hadden. In mijn beleving ging het vooral over de vraag: in welke mate heeft de maatschappelijke diensttijd straks een meerwaarde, en is dat dan voor alle jongeren die daarvoor kiezen, of wil je er ook een verplichting van maken voor sommige jongeren? Op dat punt heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken dat "het kabinet zal bezien hoe een meer verplichtende variant van de maatschappelijke diensttijd een rol kan spelen in de verlengde kwalificatieplicht";

overwegende dat de staatssecretaris in het algemeen overleg van 17 oktober heeft gesteld dat men "met elkaar heel zorgvuldig moet kijken wat er nodig is" voor zo'n verplichte variant;

van mening dat tijdens dit "bezien" hoe de verplichte variant een rol kan spelen, geen onomkeerbare stappen gezet mogen worden richting een verplichte maatschappelijke diensttijd;

verzoekt de regering daarom geen onomkeerbare stappen te zetten in het kader van de verplichte variant, in het bijzonder voor wat betreft wet- en regelgeving, alvorens verkenningen en onderzoeken zijn uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Renkema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (35034).

Dan geef ik het woord aan mevrouw Regterschot.

Mevrouw Regterschot (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik dien namens de VVD twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de evaluatie MDT in september 2019 een vooral subjectief beeld laat zien;

overwegende dat de MDT vanaf het jaar 2021 op 100 miljoen euro structureel kan rekenen;

overwegende dat de staatssecretaris in het laatste algemeen overleg aangaf dat verschillende onderdelen van de MDT onvoldoende uitgewerkt zijn en daardoor onbekend is hoe het vervolgtraject definitief wordt vormgegeven;

verzoekt de regering voorafgaand aan de start van de tweede fase MDT in februari 2020, te voldoen aan artikel 3.1 uit de Comptabiliteitswet door onder andere de aanvullende doelstellingen van de MDT kenbaar te maken aan de Kamer en deze smart te formuleren, zodat deze objectief geëvalueerd kunnen worden op termijn;

verzoekt de regering vervolgens deze aanvullende doelstellingen te richten op de samenwerking met het bedrijfsleven, het kwalitatieve impactonderzoek van het CBS, de werving en selectie en de totale financiering per jaarschijf voor de toekomst;

verzoekt de regering tevens bij het opstellen en uitwerken van het objectief kader (de bedoeling, het beoogde effect en de outcome) ook partijen uit te nodigen met ervaring in het vrijwilligerscircuit die nu nog niet deelnemen aan de MDT, maar die wens in de afgelopen periode wel geuit hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Regterschot, Diertens en Renkema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (35034).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een evaluatie MDT laat zien dat de werving van kandidaten nog als arbeidsintensief ervaren wordt en overwegend eenzijdig wordt aangeboord;

overwegende dat een goede campagne met goede onlineondersteuning van een digitaal platform dat lijkt op de Fundawebsite, het doel van het bereiken van alle jongeren in Nederland en daarmee de toestroom van jongeren in het MDT-traject vergroot;

verzoekt de regering bij de ontwerpschets MDT de online-infrastructuur à la Funda op te zetten;

verzoekt de regering tevens deze infrastructuur bij voorkeur in een proeftuin vorm te geven, waarvoor jongeren zelf een bijdrage kunnen leveren;

verzoekt de regering voorts uiterlijk bij aanvang van fase 2 MDT in februari 2020 de Kamer over de online-infrastructuur en de daarmee gemoeide middelen te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Regterschot en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (35034).

Ik geef het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank u wel. We hebben een mooi debat gehad over de verdere uitrol van de maatschappelijke diensttijd, een van de wensen van het CDA die ook neergelegd is in het regeerakkoord. In dat debat was er een interruptie van de heer Kerstens van de Partij van de Arbeid. Wij zaten een beetje te zoeken naar de waardering voor jongeren. Daar heeft de staatssecretaris het een en ander over in zijn brief gezegd. Wij zijn tot de volgende motie gekomen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een meer verplichtende variant van de maatschappelijke diensttijd wil introduceren voor jongeren tussen 16 en 17 jaar die thuiszitten, en voor voortijdig schoolverlaters in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

constaterende dat er nog onderzoek wordt gedaan naar een passende beloning voor deelnemers aan de maatschappelijke diensttijd, maar dat de maximale vergoeding is vastgesteld op €170 per maand;

verzoekt de regering voor beide bovengenoemde groepen te onderzoeken of een vergoeding van €170 per maand toereikend is, en voorts te onderzoeken op welke wijze een landelijk certificaat de arbeidsmarktkansen voor deze jongeren kan verbeteren, en de Kamer daarover in het voorjaar van 2020 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (35034).

Dan geef ik het woord aan de heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De Partij van de Arbeid ziet kansen voor de maatschappelijke diensttijd, maar ook een aantal risico's. Daarom heb ik een vorige keer al moties ingediend over het vooral ten goede komen van de maatschappelijke diensttijd voor jongeren die van huis uit niet zo veel kansen krijgen. We moeten voorkomen dat die een speeltje wordt waarmee een aantal mensen alleen hun cv opleuken. Vandaag heb ik wat moties die moeten voorkomen dat de maatschappelijke diensttijd een speeltje wordt van types die denken: er staat een hele grote zak geld; die is van mij.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bedoeling is dat initiatieven in het kader van de maatschappelijke diensttijd zichzelf op termijn ten minste gedeeltelijk financieel kunnen bedruipen;

verzoekt de regering, bijvoorbeeld in de vorm van cofinanciering, als expliciete voorwaarde te hanteren bij het honoreren van meerjarige projecten in het kader van de maatschappelijke diensttijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (35034).

De heer Kerstens (PvdA):

De tweede motie. Mijn laatste, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor invoering van de maatschappelijke diensttijd veel geld wordt uitgetrokken;

overwegende dat voorkomen moet worden dat een deel van dat geld terechtkomt bij organisaties die de maatschappelijke diensttijd vooral als verdienmodel zien;

verzoekt de regering zowel bij de verdere pilots als bij de voorziene landelijke uitrol van de maatschappelijke diensttijd "maatschappelijkediensttijdcowboys" te weren door daar stevig op toe te zien;

verzoekt de regering tevens de Kamer te informeren over hoe zij daaraan vorm geeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (35034).

Ik kijk naar de staatssecretaris. Kan hij direct antwoorden? Nee, hij heeft vijf minuten nodig.

De vergadering wordt van 10.43 uur tot 10.48 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter, dank. Er zijn zes moties ingediend die ik successievelijk langsloop. De eerste motie, op stuk nr. 9, is van de heer Renkema. Daarin wordt de regering verzocht geen onomkeerbare stappen te zetten bij het uitwerken van de verplichte varianten. Dat lijkt mij ondersteuning van mijn intentie. In dat licht bezien, geef ik deze motie oordeel Kamer.

De tweede motie, op stuk nr. 10, ondertekend door mevrouw Regterschot, mevrouw Diertens en de heer Renkema, gaat in op alle comptabiliteitseisen waaraan wij moeten voldoen. Inhoudelijk ben ik het hier helemaal mee eens. Wij moeten alles goed kunnen verantwoorden. Als ik het tijdpad daarbij zie, zou mijn eerste reactie zijn dat we alle verloven voor de kerstvakantie moeten gaan intrekken, want dit is wel een heel rap tempo vóór februari. Laat ik het even zo framen. Wij moeten sowieso voldoen aan de eisen die erin staan en dat willen we graag doen. Alleen, als we alle eisen die erin staan, bijvoorbeeld het eerste onderdeel van het dictum, allemaal willen invullen, zijn we ook afhankelijk van derden, zoals van het CBS bij het tweede deel van het dictum. Ik wil graag inhoudelijk voldoen aan wat hier gevraagd wordt, maar geeft u mij íéts meer tijd. Dus als de motie kan worden aangepast, of als ik hem zo mag lezen dat we dit zeker gaan doen maar dat het wel zomer 2020 wordt in plaats van voorjaar 2020, dan wil ik de motie oordeel Kamer geven. Als het februari wordt, dan word ik gewoon overvraagd en dan moet ik hem ontraden.

In de motie op stuk nr. 11 wordt door de indieners, mevrouw Regterschot en de heer Rog, gevraagd om een soort digitaal platform op te zetten à la Funda. Dat willen wij ook. Wij willen een hele mooie online-infrastructuur ontwerpen. Ik heb moeite met één onderdeel van deze motie, namelijk het tweede deel van het dictum. Overigens zeg ik niet dat het à la Funda wordt, maar wel een goed digitaal platform. Die intentie hebben wij. Alleen, als gevraagd wordt om dat uit te werken via één proeftuin, vind ik dat een onnodige verenging van het verzoek. Wat wij willen, is een heel mooi digitaal platform inrichten. Daar zijn we ook mee bezig. Daar worden jongeren ook bij betrokken. Het is volgens mij vooral de achterliggende gedachte dat ook jongeren daarin meedenken. Maar dat willen we liever wel vanuit een landelijke regie opzetten en daar zeker ook jongeren bij betrekken. Als ik het zo mag duiden, ook het tweede onderdeel, dat dat niet per se aan één proeftuin wordt gekoppeld maar dat jongeren worden betrokken bij het ontwerpen van dat digitaal platform, geef ik deze motie graag oordeel Kamer. Nu heb ik mevrouw Regterschot uitgedaagd!

Mevrouw Regterschot (VVD):

Ik dacht: ik reageer direct bij de motie op stuk nr. 11 ten aanzien van de jongeren. Volgens mij staat het er ook zo: "bij voorkeur in een proeftuin". Als dat nu niet meer lukt, dan is dat het geval, maar dan vooral met jongeren.

Staatssecretaris Blokhuis:

Oké, dan is het dus oordeel Kamer.

Mevrouw Regterschot (VVD):

Bij de motie op stuk nr. 10, ten aanzien van het smart formuleren, ben ik eigenlijk wel een beetje verbaasd over het feit dat de doelstelling überhaupt aan de voorkant niet smart zou zijn geformuleerd. Ik ben bereid om enig uitstel te geven, maar dan wel uiterlijk 1 mei als datum te hanteren. De zomer vind ik echt té ver weg om hierover met elkaar zo'n grote uitstap te maken.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ja, dat snap ik, maar in het tweede onderdeel van het dictum staat bijvoorbeeld wel dat wij afhankelijk zijn van het CBS. Die moet dan ook leveren. Wij zijn dus afhankelijk van derden, maar ik snap ook de wens van de Kamer. Voorzitter, het blijft oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dan de volgende motie.

Staatssecretaris Blokhuis:

De motie op stuk nr. 12 van de heren Rog en Kerstens gaat over de vergoeding voor jongeren van €170 per maand, het landelijk certificaat en onderzoek naar beide verrichten. Daar wil ik graag in meegaan. We moeten wel met elkaar vaststellen, zeg ik in de richting van de indieners, of het toereikend is. Daar zit natuurlijk wel enige mate van subjectiviteit in. Er zullen jongeren zijn die zeggen: dat vinden we wel heel erg weinig. Is het dan toereikend of niet? Ik snap de vraag hierachter: is het een voldoende prikkel? Maar er zullen bijvoorbeeld ook jongeren vanuit een uitkeringssituatie komen. Die kunnen via een ander spoor ook nog middelen ontvangen. We betrekken dat bij het onderzoek. Dus wij gaan dit zeker in beeld brengen. Zo bekeken, geef ik ook deze motie oordeel Kamer.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 13 van de heer Kerstens over de cofinanciering als expliciete voorwaarde. Wij zitten al op die lijn. Bij de call die nu loopt — die noemen we "call 4a" — is de eis al dat er sprake moet zijn van 10% cofinanciering. We hebben al gezien dat bij de meeste aanvragen in de eerste collectie die binnen is gekomen, al sprake is van rond de 15% cofinanciering. We zitten in die zin dus op de goede lijn. Ik ondersteun wat hier gevraagd wordt. Ik zie het ook als ondersteuning van mijn beleid als hierop geduwd wordt. Dus graag oordeel Kamer voor deze motie.

Hetzelfde geldt ten opzichte van de MDT-cowboys. Dat woord wordt helaas net te laat geïntroduceerd om als woord van het jaar 2019 te worden gekwalificeerd. Maar ook deze motie krijgt oordeel Kamer. Wij gaan er met alle ons ten dienste staande instrumenten nauwlettend naar kijken dat met het geld wordt gedaan waarvoor het bedoeld is.

Daar wil ik het bij laten, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. Daarmee komt een einde aan het VAO Maatschappelijke diensttijd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We gaan direct door naar het VAO Verslavingszorg/Drugsbeleid.

Naar boven