Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 101, item 36 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 101, item 36 |
Aan de orde is het VAO Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (AO d.d. 21/06).
De voorzitter:
Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan de orde is thans het VAO Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn zes deelnemers aan dit debat, waarvan er vier ook daadwerkelijk iets gaan zeggen. De eerste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid. Het woord is aan haar.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik dank het kabinet voor zijn inzet op dit belangrijke thema. Ik heb op drie punten een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de aanpak van geweld achter de voordeur breder is dan de uitvoering van het programma "Geweld hoort nergens thuis: Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2018-2021";
van mening dat ministerie-overstijgende regie nodig is voor zowel de monitoring van de aanpak, als om er zorg voor te dragen dat de verschillende landelijke en lokale interventies elkaar versterken;
verzoekt de regering een nationaal rapporteur geweld achter de voordeur aan te stellen, die zorg draagt voor de samenhang en daarmee effectiviteit van de aanpak van geweld achter de voordeur,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat genderongelijkheid een fundamentele rol speelt bij geweld achter de voordeur, en zowel de aanpak als de evaluatie daarvan daarom gendersensitief moet zijn;
overwegende dat ervaringsdeskundigen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het vormgeven van gendersensitief beleid in de praktijk;
verzoekt de regering ervaringsdeskundigen te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van gendersensitief beleid, en de Kamer hierover te informeren bij de eerste voortgangsrapportage,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de gescheiden toepassing van civiele en strafrechtelijke wegen een effectieve rechtsbescherming van slachtoffers van geweld achter de voordeur en kindermishandeling in de weg kan staan;
constaterende dat in Rotterdam wordt overwogen een pilot te starten waarbij combizittingen over geweld achter de voordeur en kindermishandeling en uitspraken rond bijvoorbeeld beschermingsmaatregelen of civiel samenkomen met uitspraken rond lopende strafzaken;
verzoekt de regering deze pilot daadwerkelijk te starten, en de Kamer te informeren over de voortgang en resultaten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dan de heer Peters van de fractie van het CDA. Hij ziet af van zijn spreektijd. Mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Het was een belangrijk debat, waarin we het inderdaad hebben gehad over kindermishandeling en huiselijk geweld. Het is goed dat het kabinet daar aandacht aan geeft. Op een aantal punten waren wij nog niet helemaal tevreden met de antwoorden. Dus ook GroenLinks heeft drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat naar schatting 60.000 kinderen een van beide ouders niet meer zien;
constaterende dat de oorzaak vaak verband houdt met ruzie tussen beide ouders;
van mening dat kinderen hiervan niet de dupe mogen worden;
ook van mening dat een eenduidige oplossing moeilijk te vinden is;
verzoekt de regering in gesprek te gaan met hulpverleners, rechters en ouders om samen met hen oplossingsrichtingen te verkennen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kinderen volgens het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind het recht hebben om mee te praten over beleid waar zij mee te maken krijgen;
constaterende dat slechts 18% van de gemeenten kinderen laat meepraten over beleid over de aanpak van kindermishandeling;
constaterende dat de Kinderombudsman, UNICEF en Defence for Children ook aangeven dat de betrokkenheid van kinderen te wensen overlaat;
verzoekt de regering gemeenten aan te spreken wanneer zij kinderen niet betrekken en zelf het goede voorbeeld te geven door met kinderen en jongeren in gesprek te gaan over actieplannen en beleid dat over hen gaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan de laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit verschillende rapporten blijkt dat mensen met een beperking en lhbtqi's vaker slachtoffer worden van geweld, misbruik en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag;
constaterende dat in het landelijk beleid over huiselijk geweld weinig aandacht is voor kwetsbare groepen;
van mening dat het beleid erg algemeen is en weinig rekening houdt met kwetsbare groepen;
verzoekt de regering in de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, specifiek in te gaan op manieren om te voorkomen dat mensen met een handicap en lhbtqi's het slachtoffer worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel.
Dan mevrouw Agema van de Partij voor de Vrijheid.
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dien meteen mijn moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om naast het beleid voor een rookvrije generatie ook beleid te maken voor een hoofddoekvrije generatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering in het actieprogramma "Geweld hoort nergens thuis" terecht stelt dat, ik citeer: "Wanneer een kind van 7 elke ochtend ontbijt met chips en zelf naar school fietst omdat zijn moeder nog dronken in bed ligt, heeft het geen blauwe plekken op zijn lijfje, maar ernstige verwaarlozing laat op zijn ziel wel degelijk krassen achter. Daarom is ook dit kindermishandeling";
verzoekt de regering het ramadannen door kinderen, waardoor zij de hele dag niet mogen eten, ook aan te merken als kindermishandeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering niet alleen te klagen dat de uitstroom van vrouwen uit de opvang stagneert door een gebrek aan passende opvang, maar statushouders geen voorrang meer te geven op de vrijgekomen woningvoorraad sociale huurwoningen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering te bewerkstellingen dat het nooit opnieuw gebeurt dat aandacht en middelen worden verlegd van de aanpak van loverboys naar mensenhandel in de asielinstroom,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om niet langer weg te kijken van meisjesbesnijdenis en net als in België het exacte aantal meisjes dat risico loopt in kaart te brengen en daders actief op te sporen, te berechten, hun straf uit te laten zitten en het land uit te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Begrijp ik het goed dat er verder geen sprekers zijn van de zijde van de Kamer? Dan stel ik vast dat de termijn van de Kamer hiermee voorbij is. Wanneer kan de minister antwoord geven? Vijf minuutjes? Ik schors even vijf minuten en dan gaan we luisteren naar de minister.
De vergadering wordt van 17.19 uur tot 17.24 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister De Jonge:
Voorzitter, dank u wel. Dank voor het op 21 juni gevoerde algemeen overleg. Ik denk dat we daar een goed en inhoudelijk debat hebben gehad over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Omdat we daarin redelijk uitputtend zijn geweest, wil ik me nu beperken tot de ingediende moties en die moties van een oordeel voorzien.
Ik begin bij de motie-Van den Hul op stuk nr. 190. Die verzoekt de regering om een nationaal rapporteur aan te stellen. Daarover het volgende. Als ik de motie goed begrijp, zijn de gronden om die nationaal rapporteur aan te willen stellen, de regie en de monitoring. Als ik kijk naar de regie, dan zijn we helder. In de richting van iedereen die twijfelt over waar de regie ligt, zeg ik: die ligt bij ons, bij de minister van VWS. Daarin hebben we samen te werken met de VNG, met andere departementen en met alle partners in de justitieketen. Dat doen we dus ook. We hebben daarom een programmabureau ingericht en we maken een programmadirecteur overkoepelend verantwoordelijkheid voor de implementatie van het programma zoals we dat nu hebben opgezet. Daarom denk ik dat de toegevoegde van die nationaal rapporteur eigenlijk niet zo groot is. Om die reden zou ik die motie willen ontraden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Waar het ons om te doen is, is niet zozeer de term "nationaal rapporteur". Dat is niet waar het ons om gaat. Waar het ons om gaat is dat de aanpak van geweld achter de voordeur verdergaat dan alleen beschreven in het programma Geweld hoort nergens thuis. Dat gaat bijvoorbeeld ook over de inzet om de economische zelfstandigheid te vergroten. Dat gaat bijvoorbeeld ook over de inzet op scholen. Dat ook meenemen in de monitoring hebben wij met deze motie voor ogen.
Minister De Jonge:
Dat maakt het oordeel niet anders. Ten aanzien van de monitoring heb ik toegezegd twee keer per jaar te rapporteren over alles wat we doen in het kader van huiselijk geweld en kindermishandeling, en dat één keer per jaar vergezeld te doen gaan van een cijfermatige monitor waarbij we alle gegevens die je zou kunnen monitoren in beeld brengen. Dat doen wij in mei. In mei en november willen we graag rapporteren. Die in mei gaat vergezeld van een programmamonitor. Om te kijken of wij die monitor compleet genoeg samenstellen, heb ik u toegezegd aan het einde van het jaar een soort modelmonitor toe te sturen zodat u kunt beoordelen of het cijfermatig ongeveer is wat u zou willen weten over de voortgang van het programma. Ik denk dat we daarmee redelijk compleet zijn.
De voorzitter:
Afrondend. Kort. Puntig.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik stel voor om deze motie aan te houden in afwachting van die eerste rapportage, zodat wij kunnen kijken of die monitoring inderdaad voldoet aan wat wij voor ogen hebben.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (28345, nr. 190) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister De Jonge:
De motie-Van den Hul op stuk nr. 191 verzoekt de regering ervaringsdeskundigen te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van gendersensitief beleid, en de Kamer hierover te informeren bij de eerste voortgangsrapportage. Ik ben het natuurlijk van harte eens om er ervaringsdeskundigheid bij te betrekken. Dat doen we ook volop, zeker in het domein van huiselijk geweld en kindermishandeling, bijvoorbeeld bij de voorlichting op scholen. Zoals ik ook heb betoogd in het AO is het fenomeen van huiselijk geweld en kindermishandeling, met name huiselijk geweld, überhaupt voor een belangrijk deel een gendersensitief vraagstuk. Dus ik zou niet zozeer weten wat wij nog anders en meer zouden moeten doen door te zeggen: dit is genderspecifiek of gendersensitief beleid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Een korte toelichting. Wat wij daarmee bedoelen is dat het effect van beleid op mannen en vrouwen wezenlijk anders is. Dat in kaart brengen is wat ons betreft onderdeel van het gendersensitief beleid. Wat voor impact heeft het beleid van de minister op vrouwen en wat is de impact daarvan op mannen?
Minister De Jonge:
Het verdrietige van huiselijk geweld is dat de slachtoffers vaak vrouwen zijn en de plegers mannen. Wij voeren een slachtofferaanpak en een plegeraanpak. Ik zou zeggen: genderspecifieker dan dat kun je het bijna niet krijgen.
De voorzitter:
Afrondend. Kort.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat kan wat ons betreft wel. Dat hebben we ook al betoogd tijdens het AO. Dat betekent bijvoorbeeld dat iedereen in de keten ook heel goed getraind is in wat gendersensitief beleid betekent. Wat ons betreft zijn ervaringsdeskundigen het best gepositioneerd om daarbij te helpen.
De voorzitter:
Krijgen we nog een appreciatie van de minister?
Minister De Jonge:
Ja, ik zou haar willen ontraden. Dat vermoedde u misschien al een beetje.
De voorzitter:
Een klein beetje. Dan de motie op stuk nr. 192.
Minister De Jonge:
U zag het aankomen vanwege uw ragfijne politieke gevoel.
Voorzitter. Dan ga ik naar de motie op stuk nr. 192: "verzoekt de regering deze pilot daadwerkelijk te starten, en de Kamer te informeren over de voortgang van de resultaten". Dat gaat dan over een pilot waarbij straf en civiel samenkomen in Rotterdam. Die pilot gaat gewoon van start in september, en daarmee is deze motie een beetje overbodig. Om die reden zou ik haar willen ontraden.
Dan ga ik naar de motie op stuk nr. 193 van het lid Westerveld, waarin de regering wordt verzocht om "in gesprek te gaan met hulpverleners, rechters en ouders om samen met hen oplossingsrichtingen te verkennen". Dat gaat om kinderen die hun ouders of een van beide ouders niet meer mogen zien als gevolg van een echtscheiding. We hebben daarvoor een heel traject doorlopen met André Rouvoet als voorzitter van de commissie "scheiden zonder schade", die een hele rapportage heeft opgeleverd waarmee we aan de slag gaan. In die rapportage worden een stuk of twintig actiepunten genoemd, en die gaan we allemaal uitvoeren. Daarmee zou ik denken dat wij deze motie eigenlijk al uitgevoerd hebben voordat zij is aangenomen. Ik denk ook dat deze motie daar niet zo heel veel aan toevoegt.
Voorzitter. Dan ga ik naar ...
De voorzitter:
Dus is de motie ontraden?
Minister De Jonge:
Jazeker.
De voorzitter:
Een korte vraag nog van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ken het rapport van de heer Rouvoet natuurlijk ook, maar de heer Rouvoet is geen minister meer en heeft dus geen ministerie onder zich. We hebben het hier over problematiek die vaak heel complex is, waar vaak meerdere ministeries over gaan en waar bijvoorbeeld rechters, ouders en hulpverleners bij betrokken zijn. Ik heb in het afgelopen jaar met verschillende van deze mensen gesproken. Mijn vraag aan deze minister is om op het ministerie eens hetzelfde te gaan doen, om op die manier naar oplossingen te kijken.
De voorzitter:
Prima.
Minister De Jonge:
Dat is precies wat we doen. De commissie-Rouvoet heeft aanbevelingen gedaan in de rapportage "Scheiden ... En de kinderen dan?" Met alle oplossingsrichtingen die Rouvoet daarin aanreikt, gaan we aan de slag. Daar zitten natuurlijk ook dit soort gesprekken bij. We doen dit dus; dit is precies een vrij treffende beschrijving van wat we inderdaad gaan doen. Daarmee zou ik de motie echt als overbodig willen kwalificeren. Derhalve ontraad ik haar.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 194: "verzoekt de regering gemeenten aan te spreken wanneer zij kinderen niet betrekken en zelf het goede voorbeeld te geven door met kinderen en jongeren in gesprek te gaan over actieplannen en beleid dat over hen gaat". Ik ben dat van harte met de indienster eens. Natuurlijk doe ik aan kinderparticipatie, ervoor zorgen dat je met de kinderen zelf spreekt als het kinderen aangaat. Daar doen overigens alle collega's bij VWS aan door een kinderminister aan te stellen, door ons als eerste te laten adviseren door de Nationale Raad van Kinderen, en door als het om kinderen gaat niet alleen over kinderen te spreken maar juist ook mét kinderen. Gelukkig doen heel veel gemeenten dat ook. Ik heb al toegezegd in het debat dat ik graag met hen het gesprek aanga over hoe dat nog beter zou kunnen. Ik wissel met hen ook graag goede voorbeelden uit, maar hen aanspreken met het geheven vingertje vind ik eigenlijk niet zo op zijn plek. Gemeenten kunnen dat ook zelf bedenken en om die reden zou ik deze motie willen ontraden.
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 195.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De minister zegt dat heel veel gemeenten dat al doen, maar juist de Kinderombudsman en heel veel andere organisaties zeggen dat het niet gebeurt. Dat blijkt ook uit de cijfers: slechts 18% van de gemeenten laat kinderen meepraten over kindermishandeling. Dat lijkt me bij uitstek beleid dat over kinderen gaat en waar kinderen dus het recht hebben om over mee te praten.
Minister De Jonge:
Ik ontken ook niet dat het belangrijk is, want het is belangrijk. Maar ik vind dat het best een gepaste motie zou zijn voor een GroenLinksfractie in enige gemeente. Maar ik wil er een beetje voor oppassen dat hier iedere keer als er moties ingediend kunnen worden, allerlei bestellingen worden gedaan van zaken die ik bij de gemeenten allemaal naar binnen moet duwen. Dus ik denk dat we dat gewoon niet op deze manier moeten doen.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 195, die de regering verzoekt om "in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, specifiek in te gaan op manieren om te voorkomen dat mensen met een handicap en lhbtqi's" — ik hoop dat ik alle letters in de goede volgorde heb gezegd — "het slachtoffer worden". Twee dingen daarover. Ik vind niet helemaal dat je deze twee groepen op één manier zou moeten willen bedienen, want volgens mij is er bij beide groepen iets anders aan de hand. Ik zou denken dat beide sowieso natuurlijk onder de scope van het beleid vallen. Bij de positie van mensen met een handicap hebben we tijdens het AO stilgestaan. We hebben toen gezegd dat het goed is om de vraag of we kinderen met een handicap eigenlijk goed genoeg in beeld hebben — dat gaat over kinderen in een instelling, maar ook daarbuiten — met instellingen, gemeenten, Veilig Thuis en de inspectie te bespreken. Dat zou ik ook graag doen. Die toezegging die ik aan mevrouw Westerveld heb gedaan doe ik dus graag gestand. Voor het beleid ten aanzien van lhbti's geldt dat dit natuurlijk ook onderdeel is van het emancipatiebeleid van collega Van Engelshoven. Ze is hier zojuist aangeschoven, overigens niet om die reden. In de Alliantie Verandering van Binnenuit werken verschillende minderhedenorganisaties, waaronder Movisie en de Doetank, bijvoorbeeld samen om emancipatiebeleid bespreekbaar te maken en de sociale acceptatie van homoseksualiteit in biculturele kringen en migrantenkringen te vergroten. Ik denk dat we daarmee al een aantal acties ondernemen op dat specifieke terrein. Voor de rest moeten we vooral ook niet doen alsof die doelgroep zo bijzonder is dat die daarmee buiten de reguliere scope van het beleid valt. Overal waar sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling hebben we dat aan te pakken en dat doen we eigenlijk gewoon vanuit dit programma. Ik ontraad deze motie dus ook.
Ik kom op de motie op stuk nr. 196. Dat is de motie van Agema en Wilders waarin de regering wordt opgeroepen om beleid te maken voor een hoofddoekvrije generatie. Daarvan heb ik al in het debat gezegd dat mij dat in strijd lijkt met de vrijheid van godsdienst en tal van andere dingen. Om die reden ontraad ik deze motie.
In de motie-Agema/Wilders op stuk nr. 197 wordt de regering verzocht om het ramadannen voor kinderen aan te merken als kindermishandeling. Daarvoor geldt dezelfde argumentatie. Ook die motie ontraad ik.
In de motie-Agema c.s. op stuk nr. 198 wordt de regering verzocht om niet alleen te klagen dat de uitstroom van vrouwen uit de opvang stagneert door een gebrek aan passende opvang, maar statushouders geen voorrang meer te geven. Dat lijkt mij een debat dat u moet voeren met de minister van Binnenlandse Zaken, maar ik ontraad de motie, ook omwille van de inhoud.
In de motie-Agema c.s. op stuk nr. 199 wordt de regering verzocht om te bewerkstelligen dat het nooit opnieuw gebeurt dat aandacht en middelen worden verlegd van de aanpak van loverboys naar mensenhandel in de asielinstroom. Volgens mij heeft collega Dekker tijdens het AO een- en andermaal benadrukt dat wij natuurlijk aandacht hebben voor loverboys en dat er geen sprake is van het verleggen van aandacht.
Dan de motie-Agema op stuk nr. 200. Daarin wordt de regering verzocht om niet langer weg te kijken bij meisjesbesnijdenis en net als in België het exacte aantal meisjes dat risico loopt in kaart te brengen en daders actief op te sporen. Daarover zijn een aantal dingen gezegd. Eén: er is gezegd dat België eigenlijk naar Nederland kijkt, naar ons beleid, ook op dit punt. Twee: er is gezegd dat wij, collega Dekker en ik, ook vinden dat het aantal geregistreerde gevallen achterblijft bij datgene wat je zou mogen verwachten gegeven de inschattingen die professionals ook maken. Wij zullen daarom terugkomen op wat daar extra aan te doen is. Ik heb toegezegd om dat bij de voortgangsrapportage te doen, maar deze motie in deze vorm ontraad ik.
Daarmee ben ik aan het einde van de beantwoording gekomen.
De voorzitter:
Tot zover dit debat. Nee, er is nog een vraag van mevrouw Agema.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ben nou wel benieuwd naar wat de minister bedoelt met "in deze vorm". Bedoelt hij soms dat de daders, dus de mensen die daadwerkelijk in staat zijn een meisje op een keukentafel te leggen, onder dwang te nemen, de beentjes uit elkaar te duwen en te besnijden, het land uit moeten? Want dat is de vorm die ik gekozen heb.
Minister De Jonge:
Nog los van de relatie met asielbeleid of wat dan ook, gaat het erom dat als het in beeld is, er gewoon sprake is van een strafrechtelijk vergrijp. Dan geldt ook gewoon het strafrecht zoals we dat kennen. Maar het gaat hier vooral om de noodzaak om ervoor te zorgen — daarover ging het debat ook dat wij hebben gehad in het algemeen overleg — dat we alle gevallen, niet alleen het topje van de ijsberg, maar de ijsberg als geheel, zo veel mogelijk in beeld zien te krijgen. De vraag is wat we extra zullen moeten doen om daar te komen. Dat is de inzet en dat heb ik ook toegezegd aan mevrouw Agema. Deze motie ontraad ik.
De voorzitter:
Prima. Tot zover dit debat. Dank aan de minister voor zijn aanwezigheid.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Donderdag stemmen wij over de moties. Ik schors een enkel ogenblik voor een kleine decorwijziging en dan gaan we verder.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20172018-101-36.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.