23 Verslavingszorg

Aan de orde is het VAO Verslavingszorg (AO d.d. 28/09). 

De voorzitter:

Het is heel fijn dat staatssecretaris Van Rijn aanwezig is. Ik vraag de leden ook nu weer om straks alleen vragen over de eigen moties aan de staatssecretaris te stellen. Er zijn immers nog een heleboel VAO's en vanavond vindt er ook nog een begrotingsbehandeling plaats. Ik verzoek u allen om het kort te houden waar dat kan. Heel veel dank. 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Al op 28 september spraken wij in commissieverband over de verslavingszorg. Toen heb ik de staatssecretaris gevraagd hoe hij aankijkt tegen het feit dat verslaving niet is afgenomen — sterker nog, die neemt eerder toe — maar dat het aantal hulpvragen wel met 7% is gedaald. Speelt het eigen risico daar misschien in mee? Hij zegt dat dit onwenselijk is, maar hij wil het niet onderzoeken. Ik vind dat de Kamer daar dan maar opdracht toe moet geven. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat uit de LADIS-cijfers blijkt dat het aantal hulpvragen in de verslavingszorg in 2015 met 7% is gedaald ten opzichte van 2014; 

constaterende dat het aantal verslaafden tegelijkertijd echter eerder is toegenomen dan afgenomen; 

van mening dat uitgesloten moet worden dat het eigen risico leidt tot zorgmijding en mensen daardoor geen hulp krijgen om van hun verslaving af te komen; 

van mening dat het eenvoudig is uit te zoeken of dit het geval is; 

verzoekt de regering, uit te zoeken of het eigen risico invloed heeft gehad op de daling van het aantal hulpvragen in de verslavingszorg, en de Kamer hierover voor het eind van het jaar te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 380 (24077). 

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Ik zal het kort houden. Ik dien een tweetal moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de omgeving van verslaafden te maken heeft met problemen zoals schaamte, schulden en/of verborgen geweld, die voortvloeien uit de verslaving; 

overwegende dat dit tot een breed scala aan problemen leidt bij de omgeving waaronder gezondheidsproblemen, schuldenproblematiek en problemen op het werk; 

van mening dat net als de verslaafde ook de omgeving van verslaafden recht op zorg en ondersteuning heeft bij deze problematiek; 

verzoekt de regering, de aandacht en de zorg voor de omgeving van de verslaafde bij zorgverleners in de eerste lijn alsook bij gemeenten, bijvoorbeeld bij schuldhulpverlening en wijkteams, te bevorderen en de Kamer voor 1 januari 2017 te informeren over de wijze waarop dit gedaan wordt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Volp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 381 (24077). 

Mevrouw Volp (PvdA):

We hebben in het overleg ook uitvoerig gesproken over lachgas. De staatssecretaris heeft een onderzoek toegezegd. Inmiddels hebben we ook weer meer informatie, dus ik wil dit nog even goed benoemen in een uitgebreidere motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat uit het Peilstationonderzoek bleek dat 8% van de jongeren ooit en 2% van de jongeren in de afgelopen maand lachgas gebruikte; 

overwegende dat gebruik van lachgas gezondheidsrisico's zoals zuurstofgebrek met zich meebrengt; 

overwegende dat jongeren met name industrieel lachgas in plaats van medisch lachgas gebruiken en onbekend is wat de gezondheidsrisico's zijn van industrieel lachgas; 

overwegende dat kennis ontbreekt over de gevolgen van veelvuldig en langdurig gebruik van lachgas en herhaaldelijk kortdurend zuurstofgebrek op jonge leeftijd; 

overwegende dat lachgas makkelijk verkrijgbaar is en vaak wordt aangeboden voor gebruik op andere wijze dan waar het product officieel voor bedoeld is; 

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de schadelijke gevolgen van gebruik van zowel medisch als industrieel lachgas, specifiek ook naar de gevolgen van veelvuldig en langdurig gebruik en de gevolgen van herhaaldelijk kortdurend zuurstofgebrek op jonge leeftijd door gebruik van lachgas; 

verzoekt de regering tevens, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de verkoop van lachgas te beperken ten behoeve van risicogroepen, met name voor jong- en forsgebruikers, en na te gaan of de huidige wettelijke mogelijkheden om verkoop van lachgas voor andere doeleinden aan te kunnen pakken voldoende zijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Volp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 382 (24077). 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris tijdens het laatste debat over dit onderwerp heeft toegezegd dat in de nieuwe standaard voor verslavingszorg aandacht wordt besteed aan nazorg. Ik denk dat dit heel belangrijk is om terugval te voorkomen. Er is nog wel een knelpunt bij de huisvesting. Daarover dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de staatssecretaris het belang erkent van ondersteuning die mensen nodig hebben in de nazorgsfeer; 

constaterende dat door experts in het rapport Aanbevelingen voor ketenzorg bij GHB-gerelateerde problemen wordt gesteld dat de cliënt na de behandeling bij voorkeur gaat naar een andere omgeving of woonplaats dan waar hij vóór zijn behandeling verbleef, om te voorkomen dat hij terugkomt in het milieu waar hij vaak gebruikte; 

verzoekt de regering, in gesprek te gaan met de VNG en verslavingszorginstellingen om te bezien in hoeverre en voor welke verslavingsproblematiek woonruimte (in een andere stad) en dagbesteding na de behandeling deel zouden moeten uitmaken van de gewenste nazorg, en de Kamer hierover te informeren voor 1 januari 2017, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 383 (24077). 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris over het onderwerp lachgas. Volgens mij is er een onderzoek geweest waaruit bleek dat het allemaal wel meeviel met lachgas. Het ministerie van Veiligheid en Justitie oordeelde dat het geen zaak meer is, dus dat er geen verder onderzoek wordt gedaan. Wat is de stand van zaken? Is het zo dat twee departementen elkaar gaan tegenspreken? Graag helderheid daarover. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de inbreng van de Kamer. Nog niet alle moties zijn uitgedeeld. Ik schors daarom de vergadering voor vijf minuutjes, zodat de staatssecretaris zich kan voorbereiden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik zie dat de staatssecretaris klaar is om te beginnen met de beantwoording. Ik vraag de woordvoerders om hun plaats weer in te nemen. Ik geef graag het woord aan de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 380 van mevrouw Leijten. In het debat dat we met elkaar hierover gevoerd hebben, speelden denk ik twee aspecten een rol. In hoeverre is het gemakkelijk te onderzoeken wat het effect is op het eigen risico en het wel of niet gebruiken van zorg? Er zijn onderzoeken gedaan, ook door de minister. In haar brief van 21 september heeft zij verslag gedaan van deze onderzoeken. Daaruit blijkt dat er in den brede bij 3% sprake is van de vraag of zorgmijding ontstaat als gevolg van financiële prikkels. Er kwam ook uit naar voren dat het percentage mensen dat denkt dat het voor de huisarts een eigen bijdrage moet betalen, hoog is. 3% is echter het getal dat gekoppeld kan worden aan zorgmijding. 

Daarom zeg ik: laten we nu niet weer allerlei onderzoeken doen. Ik vind, misschien wel met mevrouw Leijten, dat we dan beter ten principale kunnen discussiëren over de werking van het eigen risico. Laten we hopen dat we na de verkiezingen in de positie komen dat mevrouw Leijten en ik daar zelfs zaken over kunnen doen. Om nu nog weer een onderzoek te doen naar het eigen risico, terwijl dat al gedaan is en er geen eenduidige conclusies uit te trekken zijn, lijkt me qua timing niet goed. Bovendien heeft dit geen effect voor het komende jaar, want je kunt niet het eigen risico veranderen in de polissen die al lang klaar zijn. Het zou dus een beetje symboolpolitiek zijn om er nu weer onderzoek naar te doen. Ik vind het beter om ten principale discussie te voeren over de werking van het eigen risico in de zorg en dit in de volgende periode uitgebreid te bespreken. Daarom ontraad ik de motie. 

Mevrouw Leijten (SP):

Deze staatssecretaris zat bij Buitenhof te vertellen dat hij het nuttig vond dat er onderzoek wordt gedaan naar de gevolgen van het eigen risico. De minister heeft onderzoek laten doen door het NIVEL. Daarin zegt het NIVEL dat het een beperkte groep heeft onderzocht. Juist de mensen bij wie het economisch hard aankomt, heeft het niet kunnen onderzoeken. Het NIVEL geeft dus al een winstwaarschuwing af. 3% ziet af van huisartsenbezoek, omdat deze mensen denken dat ze daarvoor moeten betalen. Ik stel vast dat de staatssecretaris mooie sier heeft zitten maken bij Buitenhof en dat hij helemaal niet wil weten wat de gevolgen zijn van het eigen risico. Zijn eigen partij constateert echter al dat het eigen risico leidt tot zorgmijding, want dat staat namelijk gewoon letterlijk in het verkiezingsprogramma. 

De voorzitter:

Ik hoor er geen vraag in, maar de staatssecretaris mag natuurlijk antwoorden. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat klopt, voorzitter. Je ziet dat er eigenlijk geen licht zit tussen mijn uitlatingen in Buitenhof en mijn uitspraak dat het goed is om voor de volgende periode te kijken naar de werking van het eigen risico. Wat mij betreft praten we dan ook over de vraag op welke wijze we dat eigen risico kunnen verminderen of kwijt kunnen raken. Het lijkt mij honderd procent consistent dat dit terugkomt in het verkiezingsprogramma van de PvdA. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 382, van mevrouw Volp, over een onderzoek naar een beperking van de beschikbaarheid van lachgas. Tijdens het AO heb ik toegezegd om onderzoek te laten doen naar met name de jonge gebruikers, omdat dit extra gevoelig is en we er weinig van weten. Dat is één. 

Ten tweede vroeg mevrouw Bergkamp hoe het zit met de onderzoeken rond lachgas. Ik denk dat haar vraag sloeg op een uitspraak van de Hoge Raad van deze zomer en de uitspraak van het Europees Hof daarna, waardoor het verhandelen van lachgaspatronen niet meer onder de Geneesmiddelenwet maar onder de Warenwet valt. De NVWA houdt daarop toezicht, zoals bekend. Bij doorsnee recreatief gebruik zijn geen ernstige gezondheidseffecten te verwachten. Dat was een van de uitkomsten. Op die grond is er geen reden voor de NVWA om handhavend op te treden op basis van de Warenwet. 

Ik versta de vraag van mevrouw Volp als volgt: dat moge zo zijn, maar dat neemt niet weg dat we te weinig weten van de effecten van lachgas, met name bij jonge gebruikers. Ik heb in het debat ook toegezegd dat ik meer wil weten over de effecten, met name op de langere termijn. Daarom willen we het Trimbos-instituut vervolgonderzoek laten doen. 

Er zit, zo beoordeel ik het tweede punt in de motie van mevrouw Volp, nog één aspect aan vast. Mevrouw Volp vraagt om een onderzoek te laten doen, maar ze vraagt ook om te bekijken welke mogelijkheden er zijn — misschien zijn die er te weinig — om het gebruik en de verkoop van lachgas aan banden te leggen voor evidente gebruikers. Ik wil dat graag doen, maar ik doe een klein beetje aan verwachtingsmanagement. Als het wordt beschouwd als een normaal product, valt het dus onder de Warenwet. Dan kun je alleen maar handhaven als je constateert dat er ernstige en schadelijke effecten kunnen ontstaan. Met dat voorbehoud en deze kanttekening laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

De voorzitter:

U hebt het nu over de motie op stuk nr. 382, denk ik. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, dat klopt. 

De voorzitter:

En dan gaat u straks in op de motie op stuk nr. 381. Uitstekend. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zal wel moeten, ja. 

De voorzitter:

Ik ben bang dat u daar inderdaad niet aan ontkomt. 

Mevrouw Volp (PvdA):

Ik heb ook kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof en de Hoge Raad, maar de staatssecretaris heeft ongetwijfeld ook de uitzending van Kassa gezien, waarin te zien was dat jongeren met gemak 100 ampullen verkregen bij de doorsneewinkel. Ik vind dat toch heel zorgelijk. We constateren dat er wel degelijk sprake is van een gebruikstrend en de Warenwet niet echt voorziet in de aanpak van verkoop voor doeleinden waarvoor het product niet bedoeld is. Ik zou graag weten wat de mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de verkoop aan banden te leggen; misschien moet je niet 100 ampullen in een keer kunnen kopen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Daarom is het goed om dat in tweeën te doen. Wij moeten kijken naar de schadelijke langetermijneffecten voor jonge gebruikers. Daar moeten wij meer van weten. Als er namelijk schadelijke effecten zijn, voor welke gebruikersgroep dan ook, heb je meer mogelijkheden om handhavend op te treden conform de Warenwet. Zolang dat niet het geval is, biedt de Warenwet als zodanig weinig mogelijkheden, maar ik ben zeer bereid — daarom laat ik het oordeel over de motie ook aan de Kamer — om te kijken welke mogelijkheden er wel zijn, dan wel welke mogelijkheden er zouden komen als uit het onderzoek blijkt dat er schadelijke effecten zijn. Ik had, met deze kanttekening, al gezegd dat ik de motie aan het oordeel van de Kamer laat, dus daar zou mevrouw Volp een beetje blij mee moeten zijn. 

De voorzitter:

Mevrouw Volp, kunt u hiermee leven? Kort graag, met het oog op de tijd. 

Mevrouw Volp (PvdA):

Ja, ik kan hiermee leven, maar kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn die informatie naar de Kamer komt? Het gaat mij om het volgende. Misschien gaan jongeren, in het kader van een populair programma als Heel Holland bakt, heel veel slagroom gebruiken, maar het kan niet de bedoeling zijn dat ze 100 lachgasampullen in een keer kunnen kopen. Dat moeten we voorkomen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb niet helemaal in mijn hoofd wanneer de resultaten van het vervolgonderzoek van het Trimbos-instituut bekend zijn, maar dat zou aanleiding kunnen zijn om op dat moment te rapporteren. Dat moet ik even nazoeken. 

De voorzitter:

Mevrouw Bergkamp, we behandelen nu alleen vragen over de eigen moties. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb toch een vraag waar ik graag antwoord op wil om te kunnen beslissen of we voor of tegen de motie zullen stemmen. Neemt mevrouw Volp de interpretatie van de staatssecretaris over? 

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Volp knikken. Dat is voor de collega's inderdaad wel relevant voor de stemmingen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In haar motie op stuk nr. 381 verzoekt mevrouw Volp de regering, de aandacht en de zorg voor de omgeving van de verslaafde bij zorgverleners in de eerste lijn alsook bij gemeenten, bijvoorbeeld bij schuldhulpverlening en wijkteams, te bevorderen. Dat is inderdaad een belangrijk onderwerp. We zijn bezig met de ontwikkeling van een standaardaanpak. Schuldhulpverlening en de intentie van wijkteams om bij verslaving breder te kijken dan alleen naar het medische aspect van de verslaving, als ik me zo mag uitdrukken, zijn uitermate belangrijk. Ik laat de motie over aan het oordeel van de Kamer. Wel heb ik een kleine aarzeling bij de datum van 1 januari 2017. Dat is het al bijna. Ik weet niet zeker of ik 1 januari haal, maar ik zeg toe dat ik het zo snel mogelijk in het nieuwe jaar zal doen. Daarmee laat ik de motie over aan het oordeel van de Kamer. 

De voorzitter:

Die kanttekening wordt door de indienster geaccepteerd, zie ik. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In de motie-Bergkamp op stuk nr. 383 wordt ingegaan op een ander aspect van de verslavingszorg, namelijk de huisvestingscomponent. Ik zei net al dat we bezig zijn met de ontwikkeling van een standaardaanpak. Wat mij betreft is huisvesting in een andere gemeente, als dat nodig is en als dat helpt voor de nazorg, daar een onderdeel van. Ik ben dus bereid om hierover te overleggen met de VNG en na te gaan of we dit kunnen meenemen in de standaardaanpak. Kortom, ik zie deze motie als ondersteuning van beleid en laat het oordeel over de motie over aan de Kamer. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties wordt aanstaande dinsdag gestemd. 

Naar boven