18 Evaluatie Wet ontwikkelingskansen

Aan de orde is het VAO Evaluatie Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (AO d.d. 15/10). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs van harte welkom, net als de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Wij hebben een intensief debat gehad over het onderwijsachterstandenbeleid. Mijn fractie heeft daarin duidelijk uitgesproken niet te willen korten op het succesvolle onderwijsachterstandenbeleid in de grote steden en tegelijkertijd oog te hebben voor het belang van dit beleid in kleinere gemeenten. Daar zullen vanavond verschillende moties over worden ingediend. Ik volsta met de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de staatssecretaris voornemens is om te bezuinigen op bewezen succesvol onderwijsachterstandenbeleid in de grote steden; 

overwegende dat de wens om te investeren in onderwijsachterstandenbeleid in kleinere gemeenten niet ten koste mag gaan van onderwijsachterstandenbeleid in de grotere gemeenten; 

verzoekt de regering, de korting op de grote gemeenten in ieder geval niet te laten plaatsvinden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 3 (34242). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Wij hebben gesproken over de middelen voor onderwijsachterstanden in de voor- en vroegschoolse educatie. Het staat er niet best voor, want met de plannen van de staatssecretaris wordt er flink gekort op deze middelen. Wij hebben veel beraadslaagd. Mevrouw Yücel zal een motie indienen die ook door het CDA is ondertekend. Daarnaast heb ik twee andere moties. De eerste gaat over extra middelen voor die voor- en vroegschoolse educatie vanaf 2017. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de gerichte financiële impuls in de G37 vanaf 2011 de kwaliteit en het bereik van de vve in die gemeenten sterk heeft verbeterd; 

tevens constaterende dat deze verbetering van kwaliteit en bereik zich niet heeft voorgedaan in de kleine gemeenten omdat zij deze impuls niet hebben gehad; 

overwegende dat het belangrijk is dat de kwaliteit en het bereik van de vve in het hele land omhoog gaat; 

tevens overwegende dat het kabinet voornemens is om 50 miljoen euro te bezuinigen op de gemeentelijke onderwijsachterstandsbeleidsmiddelen; 

verzoekt de regering, te komen met een financiële oplossing voor de jaren 2017 en verder en de Kamer daarover bij de Voorjaarsnota te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 4 (34242). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris een richting meegeven voor de gewichtenregeling. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de huidige gewichtenregeling kinderen een gewicht toekent en daarmee extra middelen gerelateerd aan het opleidingsniveau van de ouders; 

overwegende dat de huidige gewichtenregeling slechts twee gewichten kent en kinderen van ouders die een hogere opleiding dan het vmbo hebben genoten, geen gewicht wordt toegekend; 

tevens overwegende dat er een verschil bestaat in taalvaardigheid tussen ouders met een mbo-opleiding of een hogere opleiding en dat kinderen wier ouders een te hoog opleidingsniveau hebben om onder de gewichtenregeling te vallen, maar thuis een andere taal dan Nederlands spreken, ook buiten de regeling vallen; 

verzoekt de regering, in overleg met alle betrokken partijen te komen tot een meer gedifferentieerde gewichtenregeling die recht doet aan de bestaande praktijk op de scholen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 5 (34242). 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Wij zijn nooit een grote vriend geweest van het doelgroepenbeleid en daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat na een analyse van 21 onderzoeken naar de voorschoolse en vroegschoolse educatie (vve) over een periode van vijftien jaar de onderzoekers concluderen dat er nul resultaat is voor rekenen, nul resultaat voor taal en nul resultaat voor sociaalemotionele ontwikkeling; 

verzoekt de regering, de voorschoolse en vroegschoolse educatie te beëindigen na het huidige cursusjaar en de middelen die hierdoor vrijkomen in te zetten voor de knelpunten in passend onderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 6 (34242). 

Mevrouw Yücel (PvdA):

Voorzitter. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat voorschoolse en vroegschoolse educatie (vve) bedoeld is voor alle kinderen met een taal- en leerachterstand; 

constaterende dat de huidige verdeelsystematiek loopt tot 31 december 2016 en dat er snel duidelijkheid moet komen over de verdeelsystematiek vanaf 2017 en dat de doelgroepdefinitie en de gewichtenregeling nu niet dekkend zijn voor alle kinderen met een taalachterstand en ook niet mee kunnen bewegen met een veranderende bevolkingssamenstelling in een gemeente; 

overwegende dat een verbeterde maatstaf voor alle gemeenten een duurzame oplossing kan bieden vanaf 2017 en dat een herverdeling van de middelen niet wenselijk is voordat er een dynamischere maatstaf ontwikkeld is die alle doelgroepkinderen dekt; 

verzoekt de regering: 

  • -A. te onderzoeken welke middelen nodig zijn voor een effectief en landelijk dekkend vve-aanbod voor alle doelgroepkinderen; 

  • -B. een betere en dynamischere maatstaf te laten ontwikkelen in samenwerking met het vve-veld, de gemeenten en de wetenschap met als doel een beter bereik van doelgroepkinderen in elke gemeente en dit terug te koppelen voor het voorjaar van 2016; 

  • -C. daarbij te bezien welke consequenties dat heeft voor de gewichtenregeling en de verdeling van de vve-middelen vanaf 2017, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Yücel, Van Meenen, Rog en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 7 (34242). 

De heer Rog (CDA):

Nu de motie deel uitmaakt van de beraadslaging krijg ik graag helderheid over de vraag of mevrouw Yücel het met mij eens dat de motie betekent dat de staatssecretaris vanwege die nieuwe maatstaf ook huiswerk krijgt voor de middelen die beschikbaar moeten komen vanaf het 2017? 

Mevrouw Yücel (PvdA):

Zeker. 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Wat de VVD betreft, is vve bedoeld voor alle kinderen met een taal- en rekenachterstand, ook als zij niet in de grote steden wonen. Of je nu in Rotterdam of Renswoude woont, het zou geen verschil mogen maken maar dat doet het nu wel. Daarom steunt de VVD het voorstel van de staatssecretaris om het beschikbare budget over alle gemeenten te verdelen en niet enkel over de 37 grootste gemeenten. 

Tijdens het debat ben ik, niet voor de eerste keer, wel kritisch geweest op de gewichtenregeling, het systeem dat wij nu gebruiken om middelen voor het bestrijden van taal- en leerachterstand te verdelen. Als je dat zo zegt, klinkt dat erg zakelijk, nuchter en neutraal, maar dat is het niet, want het gaat over de toekomst van kinderen. 

Vandaar mijn volgende motie, die ongetwijfeld op ieders grote steun kan rekenen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat vroegtijdige en voorschoolse educatie (vve) bedoeld is voor alle kinderen met een taal- en leerachterstand; 

overwegende dat de huidige verdeelsystematiek gebaseerd is op de gewichtenregeling; 

constaterende dat deze gewichtenregeling niet naar het individuele kind en zijn/haar leerbehoefte kijkt; 

constaterende dat de staatssecretaris heeft toegezegd om binnenkort te komen met alternatieven voor de gewichtenregeling; 

verzoekt de regering om met een nieuwe verdeelsystematiek te komen die recht doet aan de individuele behoefte van het kind ongeacht zijn of haar woonplaats, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 8 (34242). 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik versprak me even. Ik bedoelde niet "taal- en rekenachterstand" maar "taal- en leerachterstand". Het rekenen zit nog een beetje in mijn systeem. 

De voorzitter:

Wij gaan vast ook nog over dat rekenen praten op enig moment. 

Ik kijk naar de staatssecretaris. Hij knikt monter. Ik geef dus het woord aan de staatssecretaris voor zijn reactie op de ingediende moties. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik begin met de eerste motie, die op stuk nr. 3. Deze motie zou ik graag willen ontraden. Ik zie dat daar geen dekking bij geregeld is. Dit betekent dat, als je deze motie zou uitvoeren, de kleine gemeentes, die al veel te weinig geld hebben, er nog eens extra op achteruit zouden gaan. Dat zou ik echt onrechtvaardig vinden. 

Ook de motie op stuk nr. 4 zou ik willen ontraden. Er is helemaal geen financieel probleem, dus wij hoeven ook niet met een financiële oplossing te komen. 

De motie op stuk nr. 5 zou ik graag willen ontraden, onder meer omdat die vaag is. Wat wordt er nu precies gevraagd? Er is sprake van een gedifferentieerde gewichtenregeling die aansluit bij de bestaande praktijk op scholen, en waarin bijvoorbeeld ook hoger opgeleide ouders die thuis een andere taal spreken worden betrokken. Dat zou betekenen dat bijvoorbeeld de kinderen van expats in achterstandenregelingen meegenomen moeten worden. Dat lijkt me echt niet nodig. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen heeft een vraag, ik neem aan over de motie op stuk nr. 3. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt, voorzitter. Ik zou het niet durven om het over andere moties te hebben. 

De voorzitter:

Heel goed. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik vroeg me even af welke dekking de staatssecretaris nu precies bedoelt. Wat moet in de motie op stuk nr. 3 nu gedekt worden? 

Staatssecretaris Dekker:

Met deze motie wordt de uitspraak gedaan dat je niet mag niet korten op de grote gemeentes. Er is een terugloop aan middelen in de begroting opgenomen. Als je dat niet op de grote gemeentes kunt afwentelen door de financiën meer in lijn te brengen met de aantallen schoolgewichten in die grote gemeentes, betekent dit dat het wordt afgewenteld op de kleinere gemeentes, waarvan wij hebben geconstateerd dat daar de bekostiging van de schoolgewichten al vele malen lager is dan in de grote gemeentes. Het krappe budget dat zij daar hebben, wordt dan alleen maar krapper. Dat zou ik onrechtvaardig vinden. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is iets heel anders. Het gaat in deze motie alleen over een verdeling van middelen. Het gaat helemaal niet over dekking. Er is een autonome leerlingendaling; daarover zijn wij het eens. Daar gaat deze motie ook niet over. Het gaat alleen over de verdeling tussen grote en kleine gemeenten. Ik begrijp niet over welke dekking de staatssecretaris het had toen hij besloot om deze motie van een negatief advies te voorzien. Het enige wat deze motie zegt, is: houd het geld dat de grote gemeenten nu krijgen in de verdeling, bij die grote gemeenten. 

Staatssecretaris Dekker:

Daarop zeg ik toch het volgende in de richting van de heer Van Meenen. Er is op de begroting één totaalbedrag opgenomen voor het vve-onderwijs in alle gemeentes van Nederland. Dat bedrag gaat vanaf 2017 teruglopen, naar beneden. Dat heeft te maken met minder leerlingen, met minder gewichten, noem het allemaal maar op. Als u de gelden voor de grote gemeenten vastzet, gaat de neergang van dat budget drukken op de kleine gemeentes. Ik vind dat de kleine gemeentes nu al onevenredig benadeeld zijn en veel minder krijgen dan de grote. Als je het bedrag voor de grote gemeentes vastzet, is dat een extra harde min voor de kleine gemeentes. Dat is dan de consequentie. 

De heer Rog (CDA):

Mijn motie op stuk nr. 5 wordt ontraden door de staatssecretaris. Dat is natuurlijk zijn goed recht, maar ik vraag mij af of ik de staatssecretaris goed begrijp. Is hij inderdaad van mening dat er geen verschil is tussen hoogopgeleide ouders die uit Roemenië komen en hoogopgeleide Nederlandse ouders waar het het Nederlandse taalonderwijs betreft? Is hij ook van mening dat er geen verschil is tussen twee universitair opgeleide ouders en twee ouders met een mbo-2-diploma? Dit is relevant om te weten, want als de staatssecretaris vindt dat er geen verschil tussen zit, hebben we inderdaad een probleem voor de toekomst van de gewichtenregeling. 

Staatssecretaris Dekker:

Uit onderzoek blijkt dat de factor die het risico op achterstanden het beste voorspelt op dit moment het opleidingsniveau van de ouders is. Als er hoogopgeleide mensen met kinderen uit Roemenië naar Nederland komen, is er een overgangsregeling waarbij deze kinderen in een schakelklas worden gezet om ervoor te zorgen dat zij zo snel mogelijk de Nederlandse taal onder de knie krijgen. Ik zie niet in waarom die Roemeense kinderen daarna niet prima in het onderwijs zouden kunnen meedraaien. Dat zien we ook in de praktijk terug. 

De heer Rog (CDA):

Goed. En over het andere verschil, dat tussen mbo-2 en wetenschappelijk onderwijs heeft de staatssecretaris het niet. Het is in ieder geval duidelijk dat de staatssecretaris en het CDA anders denken over deze kwestie. Maar dat is een constatering. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan de motie op stuk nr. 6. Ook deze motie wil ik ontraden, want zij is echt heel erg kort door de bocht. De kwestie van de effectiviteit van de achterstandsmiddelen vraagt om langer lopend onderzoek. Dat is er ook, het zogenaamde pre-COOL-onderzoek. Dat is in 2009 begonnen en in de zomer van 2016 verwachten wij er de resultaten van. Dan kunnen we meer gebaseerd op de Nederlandse situatie zeggen hoe het zit met de effectiviteit van het vve-onderwijs. Uit internationaal onderzoek weten we al wel dat er met dit soort vormen van onderwijs in het buitenland wel degelijk progressie wordt geboekt. 

Ook de motie op stuk nr. 7 wil ik ontraden. Dat heeft te maken met een aantal zaken. Ik ben van mening dat de beschikbare middelen voor het vve-onderwijs adequaat zijn. Wij kijken echter wel degelijk, zeg ik ook tegen mevrouw Yücel, naar een nieuwe indicator voor achterstanden. Ik vermoed dat we daar in het voorjaar van 2016 een aantal stappen in kunnen zetten. Dat is echter te laat om het mee te nemen bij de verdeling van middelen in 2017. Als we het voor 2017 goed willen regelen, moeten we rond de jaarwisseling beginnen met het inzetten van een traject voor een AMvB. Dit ook al omdat je zo rond de zomer aan gemeentes wil laten weten over welke middelen zij kunnen beschikken. Wat de motie vraagt, gaat dus gewoon niet in het tijdpad. 

Daarbovenop komt nog iets. In 2017 zit de eerste stap in de neergang van het budget erin. Het budget voor het totale aantal gemeenten gaat dan met zo'n 10 miljoen naar beneden. Als je dan geen eerste stap kunt zetten in een andere verdeling van de middelen, krijgen alle gemeentes evenredig minder budget. Ook dat vind ik heel erg naar voor de kleine gemeentes, waarvan we nu al constateren dat zij te weinig middelen hebben. Zij gaan dan gewoon mee in de neerwaartse trend. Bovendien blijf je dan een aantal heel rare verhoudingen hebben in de ontstane scheefgroei. Ik heb de Kamer daar al eens op gewezen. Bijvoorbeeld Rotterdam krijgt €7.000 per schoolgewicht, terwijl dat bij de buren in Krimpen aan den IJssel €1.850 per schoolgewicht is. Dat is een factor 3,5. Als we niet mogen herverdelen in 2017, blijf je deze ongelijkheid hebben en gaan de kleine gemeentes erop achteruit. Met andere woorden: ik wil deze motie ontraden. 

Mevrouw Yücel (PvdA):

Ik begrijp dat de staatssecretaris deze motie ontraadt. Dat verbaast mij niet, want het debat is daarover gegaan. De staatssecretaris was voornemens een verdeling te doen op basis van de huidige definitie. Naar het oordeel van een meerderheid van de Kamer klopt die definitie niet. Die is niet dekkend voor alle doelgroepkinderen. De Kamer wil dat alle doelgroepkinderen in alle grote, middelgrote en kleine gemeenten goed geholpen kunnen worden. Vandaar ook deze motie. Ik wil dat de nieuwe maatstaf wordt ontwikkeld in samenwerking met het vve-veld, de gemeenten en de wetenschap. Volgens de informatie die ik krijg, wordt die niet per se met deze partijen ontwikkeld. Ik wil toch onderstreept hebben dat de Kamer dit wil. 

Staatssecretaris Dekker:

Het geld om goed vve-onderwijs voor alle achterstandsleerlingen in heel Nederland te kunnen organiseren, is gewoon aanwezig. Bij een eerlijke verdeling kom je uit op €6.400 per schoolgewicht. Iedere gemeente kan het daar prima mee doen. Wij kijken natuurlijk naar een nieuwe indicator die dat misschien nog net even iets beter kan voorspellen, maar die is niet gerealiseerd voor het voorjaar van 2016. Wij moeten nu echt aan de gang met de bekostigingsmaatregel voor 2017. Als wij nu niet de eerste stap zetten, dan komt de eerste min 10 miljoen op het conto van alle gemeenten. Dat betekent dat de kleine gemeenten erop achteruitgaan. Ik zou daar zeer tegen zijn. Ik heb gezien dat u een aantal brieven hebt ontvangen van burgemeesters en wethouders van wat kleinere gemeenten. Zij zeggen: we hebben al zo weinig geld, doe er eens iets aan; u houdt die oneerlijke verdeling in stand. 

Mevrouw Yücel (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris gehoord en ik ben het volledig met hem oneens. Hij spreekt over oneerlijkheid op basis van een definitie waarvan iedereen in Nederland, behalve misschien de ambtenaren, weet dat die niet voldoet om alle doelgroepkinderen te kunnen helpen in kleine, middelgrote en grote gemeenten. Dat is de inzet van de Kamer. Wij kunnen elkaar daarin vinden met het kabinet en ook met deze staatssecretaris. De huidige definitie voldoet gewoon niet. Het opleidingsniveau is geen goede voorspeller. Dat zeg ik niet, maar dat zeggen mensen die er verstand van hebben. Als je dat weet, kun je geen herverdeling doen op basis van een maatstaf die niet deugt. Dat is het verplaatsen van problemen, geen duurzame oplossing. Ik verzoek deze staatssecretaris om deze motie serieus en volledig uit te voeren. Anders staan wij hier onmiddellijk weer. 

De voorzitter:

De motie moet eerst nog in stemming worden gebracht. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet niet met wie mevrouw Yücel spreekt. Ik spreek met de onderzoekers van het CBS, die niet anders doen dan kijken naar goede indicatoren en goede voorspellers. Zij zeggen dat het opleidingsniveau van ouders wel degelijk een goede voorspeller is. Dat kan beter, zo geven ook zij aan. Ik vind dat interessant. Wij zijn met hen in gesprek over een verfijndere indicator, een betere voorspeller. Nogmaals, die is niet op tijd rond om voor 2017 ingevoerd te worden. Als deze motie wordt aangenomen, komt de eerste trede in de begroting ten laste van alle gemeenten en gaan de kleine gemeenten die nu al minder bedeeld worden erop achteruit. Dat is gewoon de consequentie. Ik geef het hier maar mee. Uiteindelijk is het oordeel aan uw Kamer, maar dit zal dan wel zijn uitvoering krijgen in de AMvB die wij rond de jaarwisseling moeten opstellen. 

De voorzitter:

Gaat u verder naar de volgende motie. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is de motie op stuk nr. 8 van mevrouw Straus. Ik zie het punt van mevrouw Straus ... 

De heer Beertema (PVV):

Ik heb even laten bezinken wat de staatssecretaris over mijn motie zei en ik begrijp het eigenlijk niet. De hoogleraar op wie ik mij baseer, heeft een analyse gemaakt van een heleboel onderzoeken die zich spreiden over een periode van meer dan twintig jaar. De staatssecretaris zegt: ja, maar ja, wij hebben een eigen onderzoek en dat is nu zes jaar bezig. Daarin ziet hij nog steeds geen goed beeld van de effectiviteit. Op grond daarvan blijft hij echter toch 361 miljoen euro per jaar uitgeven aan een programma waarvan de effectiviteit nog steeds niet bewezen is. Betekent dat nu dat hij het onderzoek van de hoogleraar op wie ik mij baseer totaal diskwalificeert en dat hij toch zijn eigen onderzoek wil afwachten, ook over een periode van nog eens vijftien jaar? Hoe zit dat nu precies? Ik begrijp het echt niet. 

Staatssecretaris Dekker:

Er is internationaal onderzoek dat in andere landen is gedaan waaruit blijkt dat vve, voorschoolse educatie, wel degelijk positieve effecten heeft op de ontwikkeling van kinderen. Uiteindelijk willen wij natuurlijk weten of het ook in Nederland werkt, om te zien of die 360 miljoen ook echt goed besteed zijn. Om daar wat zinnigs over te zeggen, moet je kijken naar cohorten Nederlandse leerlingen over een langere tijd. Wij zijn in 2009 begonnen met een onderzoek. Ik denk dat wij daar voor het eerst wat zinnigs over kunnen zeggen in het voorjaar van 2016. Dat is dus bijna. De voorlopige resultaten wijzen erop dat doelgroepkinderen in Nederland hun achterstand aan het inlopen zijn dankzij vve. Maar goed, dat zijn de voorlopige uitkomsten van het onderzoek. Ik denk dat wij de definitieve uitkomsten ervan hier rond de zomer van 2016 kunnen bespreken. Dat is over een halfjaar. Laten wij dan een debat hebben over de effectiviteit van die 360 miljoen en niet op voorhand zeggen: stoppen met die programma's. 

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat de staatssecretaris het onderzoek waarop ik mij baseer diskwalificeert, dat hij zijn eigen onderzoek daarvoor in de plaats stelt en dat hij nog steeds geen voldoende beeld heeft. Hij schuift dat vooruit. Wat is er nu nodig in 2016 of whenever? Welke maatstaven legt hij dan aan om al dan niet door te gaan met het uitgeven van die 360 miljoen per jaar? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat effectiviteit dan een heel goede maatstaf is. Wij steken heel veel geld in het vve-onderwijs. Als dan blijkt dat dat niets oplevert, hebben wij hier een goede discussie om te bekijken of die 360 miljoen niet op een andere of betere manier kunnen worden besteed. Ik heb toch echt een andere indruk. Als ik zie wat er op die vve-locaties gebeurt, hoe serieus werk daarvan wordt gemaakt en dat de eerste, weliswaar voorlopige uitkomsten van het pre-COOL-onderzoek dat op dit moment loopt, eigenlijk gunstig zijn, zou het mij echt verbazen als wij over een halfjaar concluderen dat het niets heeft opgeleverd. 

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan mijn reactie op de motie van mevrouw Straus op stuk nr. 8. Eigenlijk zou ik haar willen vragen of zij deze motie zou kunnen aanhouden, want die loopt een beetje vooruit op de brief die ik rond december aan de Kamer zou sturen over de verschillende manieren waarop je richting een andere gewichtenregeling zou kunnen gaan. Een daarvan is een verfijndere systematiek: niet alleen maar kijken naar opleidingen, maar ook naar andere indicatoren. Daar zijn wij nu mee bezig met het CBS. Het andere is een meer reële meting — dat is volgens mij wat mevrouw Straus vraagt — waarin wordt gekeken per individueel kind. Mevrouw Straus zegt nu al dat zij kiest voor die ene variant, dat dat hem moet worden. Dat vind ik ingewikkeld. Kijken naar reële achterstanden bij individuele kinderen brengt ook heel veel uitvoeringsproblemen met zich mee. Dat betekent dat je kinderen moet gaan testen op een- of tweejarige leeftijd. Wij hebben al een discussie over de kleutertoets. Dan ga je naar een soort prepeutertoets, waarvan heel veel mensen zeggen dat dat helemaal niet kan en dat dat allemaal risico's met zich meebrengt. Misschien is het beter om daar eerst een goed inhoudelijk debat over te voeren dan om nu te zeggen dat dit de methodiek moet worden op basis waarvan wij het geld gaan verdelen. Wellicht kan mevrouw Straus deze motie aanhouden. Ik zie niet onmiddellijk een reactie van haar. Als zij de motie niet aanhoudt, moet ik haar namelijk ontraden. 

De voorzitter:

U mag er ook nog even over denken, mevrouw Straus. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, maar ik wil er toch even over praten met de staatssecretaris. Ik ben bereid om de motie aan te houden, maar dan wil ik graag van de staatssecretaris de toezegging dat hij zich bij het uitwerken van die alternatieven niet te snel laat weerhouden door ingewikkeldheid in de uitvoering. Als je daadwerkelijk wilt dat de vve terechtkomt bij de kinderen die het daadwerkelijk nodig hebben, dan moet je naar het individuele kind kijken. Dat zou best eens over ministeries heen georganiseerd kunnen moeten worden, bijvoorbeeld met behulp van het consultatiebureau, maar daar zijn internationale onderzoeken voor. Er zijn methodieken, geen toetsen, om te bekijken in hoeverre kinderen een taalachterstand hebben of opgroeien in een sociaal zwakke taalcontext, zoals wij ook beoordelen of kinderen voldoende gegroeid zijn en of hun ogen in orde zijn. Als de staatssecretaris mij toezegt zich niet te zeer laten leiden door het feit dat het misschien ingewikkeld wordt, dan wil ik deze motie wel aanhouden om te zien waar hij te zijner tijd mee komt. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat zeg ik toe. Tegelijkertijd is het ook niet geheel irrelevant, want als je een heel ingewikkelde en dure uitvoeringssystematiek hebt, dan gaat heel veel geld zitten in het vaststellen van reële achterstanden en niet in goed onderwijs. Maar ik zal het meenemen. Ik zal het ook serieus uitwerken. Ik ben ook benieuwd welke internationale onderzoeken er zijn, want ik ken ook internationale onderzoeken die zeggen: kijk uit, want het is bij heel jonge kinderen heel onvoorspelbaar. Ik sta daar volledig voor open. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Straus stel ik voor, haar motie (34242, nr. 8) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Wij stemmen komende dinsdag over de ingediende moties. 

Naar boven