Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 64, item 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 64, item 22 |
Aan de orde is het VAO Leefomgeving (AO d.d. 26/02).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van harte welkom.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. In Nederland verrijzen heuse mestboulevards. De Partij voor de Dieren vindt dat niet zo'n goed idee en daarom dien ik een aantal moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een grootschalige mestverwerkingsinstallatie grote overlast kan veroorzaken bij bewoners van het platteland vanwege stankoverlast, gezondheidsklachten, waardedaling van huizen en de aanvoer van tientallen tonnen mest door aan- en afrijdende vrachtwagens;
overwegende dat niet uit te sluiten is dat een dergelijke mestverwerkingsinstallatie ook zorgt voor een aanzuigende werking en zal leiden tot verdere schaalvergroting en veeverdichting in deze regio, waar de veedichtheid al onwenselijk hoog is;
spreekt uit dat de vestiging van de grootste mestverwerkingsinstallatie van Europa bij Landhorst/Venhorst onwenselijk is;
verzoekt de regering, in overleg met de provincie de vergunningverlening voor de geplande mestfabriek op te schorten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in Groenlo plannen zijn voor een mestvergistingsinstallatie met een capaciteit van 450.000 ton drijfmest aangevuld met 150.000 ton bermmaaisel per jaar;
spreekt uit dat de vestiging van de mestvergistingsinstallatie in Groenlo onwenselijk is;
verzoekt de regering, in overleg met de provincie de vergunningverlening voor de geplande mestvergister in Groenlo op te schorten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in Zenderen een mestverwerkingsinstallatie komt met een capaciteit van 250.000 ton mest per jaar;
spreekt uit dat de vestiging van de mestverwerkingsinstallatie in Zenderen onwenselijk is;
verzoekt de regering, in overleg met de provincie de vergunningverlening voor de geplande mestverwerkingsinstallatie in Zenderen op te schorten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in Grubbenvorst plannen zijn voor twee mestvergisters waar jaarlijks 450.000 ton respectievelijk 120.000 ton dierlijke mest zal worden vergist;
spreekt uit dat de vestiging van deze mestvergisters in Grubbenvorst onwenselijk is;
verzoekt de regering, in overleg met de provincie de vergunningverlening voor de geplande mestvergisters in Grubbenvorst op te schorten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Geurts (CDA):
Nu deze moties zijn ingediend, vraag ik mij af of de Partij voor de Dieren het dan wel akkoord vindt — ik kan mij dat voorstellen — dat op andere plekken, die niet genoemd zijn maar waar dat mogelijk is volgens de regelgeving in Nederland, gewoon wel mestvergisters geplaatst kunnen worden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, de Partij voor de Dieren wijst in deze Kamer al langer op de grote gevaren voor de volksgezondheid en de risico's voor de leefbaarheid. Maar een motie voor een algeheel moratorium op de bouw van mestfabrieken haalt het niet in deze Kamer. Sterker nog, daar stonden wij alleen in. Ik heb werkbezoeken afgelegd bij omwonenden van deze giga-installaties. Wij proberen nu, met steun van de Partij van de Arbeid in Brabant, waar die zorgen wel in het college worden gedeeld, om het kabinet over te halen om in elk geval de grootste excessen even stil te leggen en te doen wat het kabinet ook met schaliegas heeft gedaan. Gezien de grote maatschappelijke weerstand vond het kabinet het in dat verband namelijk verstandig om de vergunningverlening even niet door te zetten. Daarom sta ik nu hier. Als het aan ons ligt, komt er een algeheel moratorium op de bouw van alle mestvergisters.
De heer Geurts (CDA):
Dat mevrouw Ouwehand op werkbezoek gegaan is, stond in de media. Dat is mij niet geheel ontgaan. Maar dat terzijde, want dat is aan mevrouw Ouwehand. Het gaat erom dat zij gewoon naar een moratorium streeft. De ingediende moties zijn dus gewoon de inleiding voor een geheel moratorium in Nederland.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nogmaals, wat de Partij voor de Dieren betreft zijn ze dat wel. Jammer genoeg hebben wij niet 76 zetels in de Kamer om een moratorium te kunnen afdwingen. Dus sluit ik mij aan bij partijen die zich wel zorgen beginnen te maken over de excessen in de mestverwerking en de mestvergisting. Ik zeg nadrukkelijk erbij dat dit aan de orde was op het congres van de Partij van de Arbeid. Ik doe dus wat ik kan en hoop dat de excessen ertoe zullen leiden dat het kabinet een pas op de plaats zal maken in de vergunningverlening.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie dient een motie in en voorafgaand daaraan spreek ik een begeleidend woord. In juni 2010 is een motie aangenomen die de regering opriep om wettelijke normen voor trillingen vast te stellen. Het ging daarbij om trillinghinder bij het spoor. Vijf jaar later heeft het RIVM het onderzoek afgerond en dat heeft geresulteerd in een rapportage getiteld: Wonen langs het spoor. Gezondheidseffecten trillingen van treinen? De staatssecretaris schrijft dat het RIVM-onderzoek erop lijkt te duiden dat ernstige hinder door trillingen relatief het vaakst wordt ervaren langs tracés in het oosten van het land, waar verzet is tegen nieuwe spoorlijnen, en in gebieden met een lage mate van stedelijkheid. Dit zijn niet mijn woorden. Ik haal die slechts uit de beantwoording van de staatssecretaris. Zij zegt met andere woorden dus gewoon: mensen die tegen spoorlijnen zijn, wonen in het oosten en hebben meer last van trillingen. De mogelijkheden van toepassing van technische maatregelen worden in beeld gebracht. De staatssecretaris geeft daar nu al bij aan dat maatregelen in bestaande situaties beperkt zijn, mede vanwege de hoge kosten. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gelezen de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) "Wonen langs het spoor. Gezondheidseffecten trillingen van treinen";
constaterende dat het RIVM gevraagd zal worden om een verbeterde methodiek te ontwikkelen waarmee te verwachten trillingssterktes berekend kunnen worden en dat ProRail gevraagd zal worden een maatregelencatalogus op te stellen;
constaterende dat de staatssecretaris voornemens is om de Kamer eind 2015 te informeren over het instrumentarium dat het meest geëigend is, of een wettelijke norm wel mogelijk is, in welke situaties een dergelijke norm toegepast zou kunnen worden en welke mogelijke maatregelen ingezet kunnen worden om trillinghinder te verminderen;
verzoekt de regering:
-de Kamer eind 2015 tevens aan te geven wat de kosten van de uitvoering van de mogelijk in te zetten maatregelen zijn;
-daarbij het aangepaste gebruik van de Betuweroute te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb vandaag één motie om in te dienen. We hebben het debat met de staatssecretaris uitgebreid gevoerd. Ik waardeer de inzet van de staatssecretaris voor de kwaliteit van onze leefomgeving. Op één onderdeel zijn wij het tijdens het debat niet eens geworden, vandaar deze motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat op lokaal niveau de bijdrage van brommers en scooters aan de uitstoot van fijnstof wel 5% kan bedragen;
overwegende dat de bijdrage van brommers en scooters aan luchtvervuiling in stad of ommelanden locatiespecifiek en onvergelijkbaar is;
overwegende dat dit rechtvaardigt dat de uitstoot door kleine tweewielers als aparte bron wordt meegenomen in de berekeningen van de lokale luchtkwaliteit en niet in de achtergrondconcentratie;
verzoekt de regering, de uitstoot van kleine tweewielers als aparte bron mee te nemen in de berekeningen van de lokale luchtkwaliteit,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voornemens is per 1 januari 2016 een verbod op gratis plastic tassen in te voeren;
overwegende dat het de bedoeling is dat dit verbod in een ministeriële regeling wordt vastgelegd;
overwegende dat over het algemeen de betrokkenheid van de Kamer bij het opstellen van een ministeriële regeling gering is en de Raad van State geen advies daarover uitbrengt;
van mening dat betrokkenheid van de Kamer en een advies van de Raad van State in dezen zeer wenselijk zijn;
verzoekt de regering om het voornemen met betrekking tot een regeling van een verbod op gratis plastic tassen uit te werken in een Algemene Maatregel van Bestuur en deze in een voorhangprocedure aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik geef hierop de volgende toelichting. Een verbod op gratis plastic tassen is in mijn ogen overbodig. Het is betuttelend omdat het voorbijgaat aan alle inspanningen die retailers nu al leveren om plastics terug te dringen. Bovendien, en dat vind ik pijnlijk als liberaal, gaat het voorbij aan de eigen vrije keuzes van mensen. Consumenten kunnen uitstekend zelf bepalen of ze een eigen tas meenemen, of ze betalen voor een tasje of dat ze spontaan een aankoop doen en daarmee een stukje consumentengemak waarderen. Zij kunnen uitstekend zelf hun verantwoordelijkheid nemen.
Het is ten slotte ook onuitvoerbaar, want een verbod gaat echt handhavingsproblemen opleveren. Waarom de een wel en de ander niet? Of het nu gratis is of niet, hoe zie je het milieueffect? De VVD-fractie wil geen plasticpolitie. Zij wil geen inspecteurs die stiekem op de markt met een soort gleufhoed gaan controleren "mevrouw, hebt u wel een stuiver betaald voor dit tasje?". Dat is volgens mij geen goede zaak.
Ik geef een ander voorbeeld: de Chinese rijsttafel. Dat wordt letterlijk genoemd door een woordvoerder van het ministerie: op zondag de rijsttafel. De elf bakjes bij de Chinees zijn al verpakt in plastic. Die zou je dan in een of andere jutezak moeten doen: je rijst, je kroepoek en je tjaptjoi. Waar gaat dit nog over? Er leven bij de VVD heel veel vragen. De VVD wil daarom betrokken zijn en vanuit de Kamer controle uitoefenen op zo'n voorstel. Daarom heb ik deze motie ingediend.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
We zien hier dat de VVD feilloos de hoofdzaak van de bijzaak weet te onderscheiden op het gebied van milieubeleid. Mijn vraag aan de collega van de VVD is waarom hij, als het toch een relatief kleine maatregel is, die nu zo zwaar wil gaan optuigen in een laatste poging om zijn gelijk te halen in het Kamerdebat. Is het niet democratischer om deze maatregel nu gewoon te laten uitvoeren en om dan de resultaten daarvan te bekijken? Andere Europese landen voeren hem immers ook in en daar zien ze wel degelijk resultaat. Is het niet een heel zwaar middel om iets wat de VVD een kleinigheid vindt op deze wijze toch proberen tegen te houden?
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Mevrouw Van Tongeren haalt wat dingen door elkaar. Europa zegt dat je het moet terugdringen, maar het laat de lidstaten vrij om te bepalen op welke wijze dat gebeurt. Ik ben daar blij om. Dat is goed. Nederland kiest voor een verbod, niet alleen op de hemdtasjes, maar op eigenlijk alle gratis plastic tassen. Dat gaat veel te ver. Ik vind dat een veel te zwaar middel. Daarmee ga je aan het doel voorbij, namelijk het terugdringen van plastics en plastic verpakkingsafval. Dat doel deel ik met mevrouw Van Tongeren, alleen ben ik er als liberaal niet voor om zo'n middel — een wettelijk verbod dat je moet gaan handhaven en waarmee je dan dus alle problemen van dien krijgt — in te zetten. Dat kan ik echt niet steunen. Het gaat om het doel, dat delen we, maar het middel is veel te zwaar.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik vind het teleurstellend dat de VVD een karikatuur neerzet van de plasticpolitie die met een gleufhoed op pad gaat. Het gaat hier wel om de leefomgeving, het milieu van de heer Dijkstra, zijn kinderen en kleinkinderen. Die leefomgeving staat enorm onder druk door het plastic dat in het milieu terechtkomt. Weet de heer Dijkstra dat de detailhandel snakt naar maatregelen van de rijksoverheid om een steuntje in de rug te krijgen? De detailhandel wil ook van die plastic tasjes af, maar zegt: we hebben echt een overheid nodig die ons een steun in de rug geeft, zodat duidelijk is voor klanten wat de nieuwe norm is, namelijk: geen tasje en als je er echt eentje nodig hebt, dan betaal je een paar centen. Wij delen in ieder geval nog wel het principe dat de vervuiler betaalt. Ik vind daarom dat dit zeer gerechtvaardigd is en dat de karikatuur die de heer Dijkstra ervan maakt beslist niet op zijn plaats is.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik zie dat als een verschil van mening. Als je iets doet, moet je toch weten hoe je het gaat handhaven? Als je iets gaat doen, moet je toch weten wat het milieueffect is? Ik heb 52 vragen aan de staatssecretaris gesteld, maar zij kan dat niet aantonen. Dan denk ik: waar zijn we mee bezig? De plasticsoep en allerlei onderbuikgevoelens worden erbij gehaald. Nee, plastic op straat is niet goed en plastic in het zwerfafval is ook niet goed, maar een wettelijk verbod alleen in Nederland op plastic tassen dat in die breedte geldt, gaat voorbij aan alles waar wij voor staan. Ik noem een alternatief: papier. Papieren tassen, die zijn dan ideaal. Als je kijkt naar de milieubelasting, en het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken heeft dat gedaan, zie je dat de milieubelasting van het fabriceren van een papieren tas meer is dan van een plastic tas.
Een wettelijk verbod gaat ook voorbij aan de huidige recycling van plastics. Heel veel retailers hier in de stad hebben plastic draagtassen die uit gerecycled materiaal zijn gemaakt. Dat kill je op deze manier. Ik vind dat hartstikke zonde. Het gaat echt voorbij aan het milieueffect. Het is een veel te zwaar middel. Het gaat gewoon niet werken.
Mevrouw Cegerek (PvdA):
Ik begrijp dat het voor een liberaal erg teleurstellend is om met zo'n verbod te komen. Heel veel ondernemers zijn echter blij met een dergelijk verbod, omdat ze gratis weggeven ook niks vinden. Is mijn VVD-collega blind voor de schade die dergelijke rondzwervende tasjes toebrengen aan mens en milieu? Heel veel dieren krijgen plastic in de maag, bijvoorbeeld in de Noordzee, waar het plastic ook terechtkomt. In 95% van de gevallen is dat zo. Dit betekent dat hiermee heel veel dierenleed gepaard gaat. Is de heer Dijkstra daar blind voor?
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Nee, daar ben ik niet blind voor. Maar als ik kijk naar de statistieken en de plek waar de plastic soep vandaan komt, gaat dat niet om wat er in Scheveningen de zee in waait. Nee, dat gebeurt in Bangladesh, in Vietnam, in de Filippijnen, in China. Daar komt de plastic soep vandaan. Laat ik een voorbeeld geven. Hoe neem je in vredesnaam op de markt je 400 gram sperziebonen, je twaalf mandarijntjes en je doosje aardbeien mee als je geen tasje bij je hebt? Als je thuiskomt, is het een smoothie geworden. Ik zie dat echt niet zitten.
Mevrouw Cegerek (PvdA):
Mijn motto is: think global and act local. Geef het goede voorbeeld. Dit verbod geeft ons de kans om wereldwijd het goede voorbeeld te geven.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
De maatregel gaat te ver. Ik vind die getuigen van symboolpolitiek als je niet kunt aangeven of en, zo ja, hoe je gaat handhaven en wat het milieueffect ervan is. De staatssecretaris kan dat allemaal niet aantonen. Wat ons betreft, komt deze maatregel er dus niet.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Op zich is het altijd goed om na te gaan of beleid uit te voeren is. Laten we eventjes for the sake of the argument aannemen dat de heer Dijkstra een punt heeft. Wat is dan het alternatief van de VVD? De VVD zegt altijd dat mensen hun zooi gewoon in de prullenbak moeten gooien en zelf moeten opletten, maar ik zie geen VVD'ers die dat bij mensen thuis gaan controleren. Die zooi komt dus gewoon op straat. Welke plannen heeft de VVD waarmee ervoor gezorgd kan worden dat de oceanen en de stranden niet zo vervuild raken met plastic?
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik wijs op de green deal, het terugdringen van plastics in de keten. De staatssecretaris is ambitieus begonnen en is in gesprek met de retail in Nederland en andere brancheorganisaties over de vraag hoe we samen — het is immers een gedeelde problematiek — het gebruik van draagtassen en plastic verpakkingen kunnen terugdringen. Vandaag las ik nog iets heel moois van Albert Heijn, die daarnaar kijkt. We moeten niet vergeten dat plastic een functie heeft. Het zorgt voor minder voedselverspilling en het zorgt ervoor dat zaken langer houdbaar zijn. Je doet dat samen. Je legt dan niet eenzijdig vanuit de overheid een verbod op. Dat ondernemers daarbij staan te juichen, begrijp ik wel, want het is een verdienmodel. Wanneer je €0,05, €0,10 of wat dan ook voor een tasje mag vragen, levert dat geld op. Dat vind ik prima. Alleen, een wettelijk verbod betekent handhaven, uitvoeren en controleren en ook, heel simpel, dat je moet weten wat het milieueffect is. Dat is nog steeds niet helder gemaakt, ondanks al mijn vragen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vroeg hoe effectief en controleerbaar de plannen van de VVD zijn. Wat voor effect gaan die sorteren om de vervuiling door plastic daadwerkelijk terug te dringen? Daarbij ga ik ervan uit dat de VVD dat wil. Misschien wil zij dat niet en zegt zij: wij hoeven niks te doen, want Bangladesh is erger. Maar als de VVD tegen de staatssecretaris zegt nog wat vraagtekens te hebben bij de handhaafbaarheid, vind ik dat de VVD haar eigen sprookjes van green deals moet vertalen naar echte resultaten, die wij hier met z'n allen kunnen controleren. Dan kunnen we de VVD een keertje steunen in haar aanpak van de milieuproblemen.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik zie dat als een mededeling waarmee ik het niet eens ben. De green deals werken. We hebben heel veel green deals en sluiten nog steeds nieuwe green deals af. Dat gaat wel op basis van onderling vertrouwen en respect. Je maakt dan afspraken voor de langere termijn. Zo hebben we ook een Raamovereenkomst Verpakkingen, waarin we voor tien jaar duidelijkheid geven aan de markt. Wat we nu doen, is tegen deze green deal zeggen: "Bedrijfsleven, het schiet allemaal niet op. Er is iemand van de Partij van de Arbeid die het wat sneller wil. De staatssecretaris vindt dat prachtig. Weet je wat? We doen een verbod, want dat voelt zo goed." Daar ga ik niet voor.
Mevrouw Cegerek (PvdA):
Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel omwonenden geen inzicht hebben in welke stoffen er door hun gemeente worden vervoerd;
constaterende dat op grond van het Verdrag van Aarhus inwoners het recht op informatie over hun leefomgeving hebben;
verzoekt de regering om inzichtelijk te maken welke stoffen er op een traject per jaar worden vervoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tienduizenden mensen overlast ervaren van trillingen en geluid langs het spoor in onder andere Brabant en Oost-Nederland;
verzoekt de regering om alle mogelijke maatregelen om overlast van trillingen en geluid tegen te gaan te inventariseren en daarover de Kamer dit jaar te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Geurts (CDA):
De laatste motie lijkt op de motie die wij net ingediend hebben. Ik mis er echter iets in, namelijk de kosten van de uitvoering. Die worden in onze motie wel genoemd. Is dat voor u ook een haalbare kaart?
Mevrouw Cegerek (PvdA):
Uw motie kwam net even snel voorbij. Volgens mij is het verstandig om de antwoorden van de staatssecretaris af te wachten. Vervolgens zullen wij er een oordeel over geven.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vraag de PvdA-fractie of zij bereid is om mijn motie over de mestinstallatie bij Landhorst te steunen. De fractie van de Partij van de Arbeid in Brabant heeft hier expliciet om gevraagd. Het congres van de Partij van de Arbeid heeft ook een motie hierover aangenomen, met steun van de Tweede Kamerfractie. Het kabinet wil het echter niet. De bal ligt dus bij mevrouw Cegerek. Ik hoor graag van haar of zij de motie positief beoordeelt en wil steunen.
Mevrouw Cegerek (PvdA):
Ik zag net een aantal moties van de Partij voor de Dieren. Mevrouw Ouwehand haalt er van alles bij en legt dit op het bordje van de Partij van de Arbeid. Omdat de Partij van de Arbeid het in Brabant zo wil, zou het landelijk ook zo geregeld moeten worden. Het is terecht dat de PvdA Brabant een dergelijk signaal heeft afgegeven. Het bevoegd gezag is de provincie. Het moet dus ook op provinciaal niveau geregeld worden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vraag dit omdat niet alleen de fractie van de Partij van de Arbeid in Brabant heeft gezegd dat zij dit niet wil. Op het congres is een motie ingediend. De Tweede Kamerfractie heeft expliciet gezegd dat zij het ermee eens is en dat zij het voorstel wil steunen. Het kabinet — staatssecretaris Dijksma was erbij — heeft er echter geen zin in. Het congres heeft de Tweede Kamerfractie gevolgd en heeft de Tweede Kamerfractie gevraagd om zich te verzetten tegen de komst van een mestfabriek daar. Dan ligt het toch voor de hand dat de Tweede Kamerfractie dit ook doet, in plaats van op het congres ja te zeggen en in de Tweede Kamer weer stiekempjes de lijn van het kabinet te volgen?
Mevrouw Cegerek (PvdA):
U moet de boel niet verdraaien, mevrouw Ouwehand. U moet wel realistisch zijn. U haalt er van alles bij. De provincie gaat hierover en moet er een beslissing over nemen. Ik ben het niet met u eens. Dit debatje heb ik al eerder met u gevoerd. Ik wil het nog wel een keer doen, maar wat mij betreft heeft dit geen toegevoegde waarde.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, we doen hier geen debatten over. Het is al gevoerd. De stemming zal later volgen en dan zal het standpunt van de Partij van de Arbeid over uw motie blijken.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit recent RIVM-onderzoek blijkt dat mensen in Nederland gemiddeld vier maanden korter leven door luchtvervuiling met stikstofdioxide;
verzoekt de regering, naast een beleid gericht op het halen van normen, beleid te ontwikkelen gericht op een permanente afname van de emissies en concentraties, ook in gebieden die (net) aan de norm voldoen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit recent RIVM-onderzoek blijkt dat mensen eerder doodgaan door stikstofdioxide in de lucht;
overwegende dat effecten van luchtvervuiling bij elkaar optellen;
verzoekt de regering om een aanvullende studie uit te voeren naar de cumulatieve effecten van vervuilende stoffen in de lucht en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
De staatssecretaris vraagt om enkele minuten schorsing voordat de beantwoording plaatsvindt.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Mansveld:
Voorzitter. Ik behandel de eerste vier moties in één keer. Dat is waarschijnlijk niet verrassend. Ik heb hier in het AO al over gesproken met mevrouw Ouwehand. De provincies en gemeentes zijn via het ruimtelijk beleid verantwoordelijk voor de vergunning voor locaties van mestverwerkingsinstallaties en mestvergisters. Het kabinet is niet verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen; dat doen de lokale overheden. Het kabinet kan vergunningverlening voor deze mestverwerkingsinstallaties dus niet opschorten. Ik ontraad de eerste vier moties dan ook.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris zich aan de eigen bevoegdheden wil houden. Er komt echter nog informatie over de risico's van vergistingsinstallaties. Is het kabinet wel bereid om provincies ertoe op te roepen om de vergunningverlening op te schorten? De aanwijzingen dat er gevaren voor de volksgezondheid zijn en dat er druk op de leefomgeving ontstaat, zijn behoorlijk reëel. Dat kan ertoe leiden dat wij moeten concluderen dat het niet verantwoord is om deze ontwikkeling nu door te zetten en dat wij even pas op de plaats moeten maken. Zo'n oproep aan de betreffende provincies zou toch wel op zijn plek zijn?
Staatssecretaris Mansveld:
Die mening deel ik niet met de Partij voor de Dieren. Ik ga de provincies niet aanspreken op hun verantwoordelijkheden. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheid bij een decentrale overheid ligt. Die zal de informatie tot zich nemen en die moet gemotiveerd de juiste vergunningen afgeven. Dat laat ik aan de decentrale overheid.
Ik kom op de motie-Geurts/Van Helvert op stuk nr. 211 over de trillingen. Het is mijn voornemen om de Kamer eind 2015 te informeren over de mogelijke maatregelen en de kosten daarvan. Daarbij gaat het vooral om technische maatregelen en niet om opties als heroverweging van gebruik van de Betuweroute. Vanwege dat laatste punt ontraad ik dan ook de motie.
De heer Geurts (CDA):
Dat vind ik nou jammer. In onze ogen, en ook in de ogen van de staatssecretaris, kan de Betuweroute zwaarder belast worden. Dat moet de staatssecretaris wel meewegen bij de trillingen. Op dit moment is de Betuweroute minder zwaar belast, om het maar in die termen te zeggen. Wat zou erop tegen zijn om dit punt op deze manier mee te nemen?
Staatssecretaris Mansveld:
De Betuweroute is een dedicated lijn voor goederen. Dat gaat via inplanning. Zoals ik al zei, onderzoeken wij de mogelijke technische maatregelen. In die zin gaan wij niet kijken naar het gebruik van de Betuweroute. Als de heer Geurts dat laatste punt in zijn motie wil laten staan, moet ik de motie helaas ontraden.
Ik kom op de motie-Dik-Faber/Van Tongeren op stuk nr. 212. Ik denk dat mevrouw Dik-Faber wel ongeveer weet wat ik ga antwoorden. Via de achtergrondconcentraties wordt de bijdrage van bromfietsen in en buiten de steden meegenomen in de berekeningen van de luchtkwaliteit. De bijdrage van bromfietsen aan de achtergrondconcentraties is gering. Alleen op plekken waar het aantal bromfietsen relatief hoog is in vergelijking met het aantal personen- en bestelauto's kan de bijdrage van bromfietsen aan de lokale luchtvervuiling relevant worden. Aangezien er echter meestal geen verkeerstellingen van bromfietsen bij gemeenten beschikbaar zijn, kan hun lokale bijdrage aan de concentratie in de monitoringstool niet in berekeningen worden meegenomen. Om die reden ontraad ik de motie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ben het eens met de staatssecretaris dat de totale bijdrage van bromfietsen aan de luchtvervuiling gering is, maar locatiespecifiek, in de grote steden, zijn er toch echt wel grote problemen. Ik begrijp niet waarom de staatssecretaris zegt: ik kan het niet. In grote steden als Utrecht heeft men het wel uitgerekend en daar blijkt het een groot probleem te zijn. Als we weten hoe groot het probleem is, kunnen we maatregelen nemen. Het lijkt mij echt onvoldoende om het in de achtergrondconcentratie mee te nemen. Een grote stad als Amsterdam, Rotterdam of Utrecht heeft een totaal andere lokale situatie dan een dorp in Noordoost-Groningen. Ik vraag dus nogmaals: als een gemeente als Utrecht het kan, waarom zouden wij dan niet met elkaar aan de slag gaan? Het is van belang voor de lokale volksgezondheid om dit beter in kaart te brengen.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik heb net al gezegd dat de bijdrage gering is. Ik zie het rendement er niet van in om dit te doen. Het wordt meegenomen, namelijk in de achtergrondconcentraties. Daar wil ik het ook laten.
Ik kom op de motie op stuk nr. 213. Als ik de motie van de heer Dijkstra zo mag interpreteren dat de Kamer graag meekijkt, dan ben ik bereid de ministeriële regeling bij de Kamer voor te hangen.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Een ministeriële regeling is echter van lagere orde dan een Algemene Maatregel van Bestuur. Ik wil toch dat zij in haar reactie aangeeft dat het via een Algemene Maatregel van Bestuur wordt gedaan.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik ben niet voornemens om het via een AMvB te doen. Het is heel simpel. Het besluit verpakkingen is via de Raad van State gegaan. Daar baseer ik dit verbod op. Daarom is het ook een ministeriële regeling. Zoals ik al zei, ben ik bereid deze voor te hangen bij de Kamer.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Het is op zich goed dat de staatssecretaris de ministeriële regeling wil voorhangen. Kan zij deze ook voorzien van een advies van de Raad van State? Dan ben ik helemaal gelukkig.
Staatssecretaris Mansveld:
Het antwoord daarop is nee. Als ik de motie op deze wijze dien te interpreteren, moet ik haar ontraden.
Voorzitter. Ik kom op de motie op stuk nr. 214 over het vervoer van stoffen per traject. Ik denk dat transparantie belangrijk is. De Wet basisnet is op 1 april in werking getreden en die voorziet daar ook in. Welke soorten gevaarlijke stoffen jaarlijks kunnen langskomen, kunnen bewoners afleiden uit de bijlage van de Regeling basisnet. Welke gevaarlijke stoffen daadwerkelijk langs zijn gekomen, zal worden opgenomen in de jaarlijkse openbare rapportages basisnet aan de Tweede Kamer. Verder wordt gewerkt aan het via een website publiceren van de cijfers over het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen in de jaren 2006 tot 2014. Deze motie zie ik daarom als ondersteuning van beleid.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 215. Ik ben het ermee eens dat het belangrijk is om aandacht te besteden aan geluidshinder en trillingshinder. Dat heb ik ook al betoogd in het AO. Omwonenden hebben last van die zaken. Ik vind het ook belangrijk dat ernstige hinder wordt tegengegaan. Er is veel bekend over welke maatregelen tegen geluidshinder mogelijk zijn. Daarvoor is er een wettelijk afwegingskader beschikbaar. Voor trillingen is dat echter nog niet het geval. Het is ook niet eenvoudig om dit te maken. Bij spoorprojecten worden wel maatregelen tegen trillingshinder getroffen. Daar heb ik de Kamer ook voorbeelden van gegeven. In de motie wordt gevraagd om een inventarisatie van maatregelen. Ik heb aangekondigd dat er dit jaar verder onderzoek wordt gedaan. Het doel daarvan is om te komen tot een voldragen inzicht in mogelijke maatregelen tegen trillingshinder, voor zowel nieuwe als bestaande situaties, en in de effecten en de kosten daarvan. Ik zal de Kamer eind dit jaar hierover informeren. In dit licht laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer.
Ik kom op de moties op stukken nrs. 216 en 217. De luchtkwaliteit is in de afgelopen decennia verbeterd. Als het NSL, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, in 2017 afloopt, zullen we vrijwel overal voldoen aan de grenswaarden. Ik werk met gemeenten en provincies samen aan een betere luchtkwaliteit, niet alleen om te voldoen aan de normen, maar ook omdat een schonere en gezondere lucht binnen en buiten onze steden een van mijn speerpunten is. Dit onderzoek van het RIVM bevestigt nog eens hoe belangrijk het is dat we doorgaan met werken aan een betere leefomgeving, zelfs als straks de normen zijn gehaald. Zoals aangegeven bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Visser en Dijkstra, werk ik samen de grote steden aan een verkenning actieplan om te bezien wat er lokaal nodig is om de situatie in de hotspots, waar de grootste problemen zijn, te verbeteren. Ik kom binnenkort met een schriftelijke reactie op dit rapport. Daar heeft de Kamer ook om gevraagd. Als de interpretatie van de GroenLinksfractie inhoudt dat we beleid in de breedte neerzetten om ervoor te zorgen dat we de normen overal halen en dan voortgaan met het beleid en ik de motie op stuk nr. 216 zo mag lezen, dan zie ik haar als ondersteuning van beleid. De motie op stuk nr. 217 gaat over cumulatie. Daar wordt al aandacht aan besteed in het onderzoek. Ook die motie is derhalve ondersteuning van beleid.
De voorzitter:
Daarmee zijn alle ingediende moties besproken. Ik dank de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Voordat wij doorgaan met het volgende VAO, vraag ik de leden, ook mevrouw Van Tongeren, om nog even te blijven zitten, zodat wij voldoende leden hebben om het volgende VAO te openen. Dan kunnen wij door met de vergadering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-64-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.