3 Vragenuur: Vragen Marcouch

Vragen van het lid Marcouch aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht "1 op 3 agenten buiten werktijd bedreigd".

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Agenten zijn mensen die voor ons en namens ons elke dag weer de veiligheid van heel veel mensen beschermen. Elke dag weer zoeken zij het gevaar op in het belang van onze veiligheid. Je zou verwachten dat zij ook elke dag met een opgestoken duim en met respect en waardering tegemoet worden getreden. Wij spreken in de Kamer al heel lang over het geweld tegen agenten tijdens hun werk. Dat geweld is onacceptabel. Wij hebben al vaker met de minister gesproken over zware straffen, naast de agenten staan, fysieke en mentale ondersteuning en weerbaar maken van agenten. Vandaag berichtte De Persdienst naar aanleiding van een onderzoek van de politiebond ACP dat één op de drie agenten wordt geconfronteerd met geweld, niet, zoals wij dat vaker vernemen, tijdens diensttijd, maar gewoon tijdens privétijd, als zij boodschappen doen met hun kinderen of ergens op een pleintje een balletje trappen. Zij worden geconfronteerd met geweld door mensen die ze uit werksituaties kennen of met wie ze op een andere manier zijn geconfronteerd bij de handhaving. Het geweld tijdens werktijd is onacceptabel, is niet normaal en hoort niet bij het politiewerk. Tijdens privétijd is dat al helemaal niet het geval.

Ik vraag de minister om te reageren op dit onderzoek en om aan te geven wat hij tot nu toe heeft ondernomen om dit geweld te doen stoppen, hoe de agenten worden ondersteund en wat de minister naar aanleiding van dit onderzoek van de politiebond van plan is te doen om agenten privé, en ook hun gezinsleden, te beschermen tegen dit soort aanvallen.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de heer Marcouch voor zijn vragen over dit onderwerp. Toen ik vanochtend de berichten las, heb ik daar geschokt op gereageerd. Ik heb gezien dat ook de korpschef direct zo heeft gereageerd. Ik ken het onderzoek nog niet. Ik heb het opgevraagd. Het is schokkend om te zien dat dienders, politiemensen, mannen en vrouwen, ook in hun privétijd met in dit geval werkgerelateerd geweld worden geconfronteerd. Dat kan niet. Dat is onacceptabel. Zero tolerance is daarop het antwoord. Wij doen daar veel aan. De korpschef heeft terecht gezegd: ik wil dat het OM hoge straffen eist. Wij hebben daarvoor de norm van 200%. Wij hebben een onderzoek lopen of die wordt gehanteerd. Binnen enkele dagen of weken, maar voor Kerstmis, zal het onderzoeksresultaat bekend zijn en zal ik dat aan de Kamer toesturen met mijn reactie daarop. Tijdens de weerbaarheidstraining geven wij ondersteuning. Daarnaar doen wij ook onderzoek. In 2012 is door de Politieacademie een onderzoek gestart naar de weerbaarheid en naar de agressie tegen politiemannen en -vrouwen. Binnen vier maanden vanaf nu is dat gereed. Het is een langlopend, heel gedegen onderzoek. Ik zal dit heel specifiek bekijken. Het is bovendien heel belangrijk dat politiemensen ook zelf aangifte doen, zodat de zaak wordt behandeld. Met dit antwoord wil ik in een nutshell aan de heer Marcouch en u allen laten blijken dat wij geschokt zijn door deze berichten, dat wij vierkant en heel scherp met ons beleid zullen doorgaan, maar dat het onacceptabel is dat in ons land politiemensen met dit soort misstanden te maken krijgen.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik begrijp dat er op het terrein van geweld tegen politieagenten heel veel onderzocht wordt. In de echte wereld zeggen agenten dat zij er nog te weinig van merken. Ze horen heel veel, maar zien heel weinig daadkracht. Kan de minister hierop reageren? En kan hij ook reageren op het feit dat wij in het beleid, los van wat er in de echte wereld gebeurt, te weinig aandacht hebben voor familieleden die, naar nu blijkt, direct en indirect last hebben van dat geweld tegen agenten?

Minister Opstelten:

De korpsleiding en ikzelf zijn hier met veel daadkracht mee bezig. Samen met mijn collega Plasterk werken wij aan een veilige publieke zaak. Het OM en de rechterlijke macht hanteren de richtlijnen. Voor de rechterlijke macht kan ik niet spreken, maar voor de opsporing en vervolging wel. Natuurlijk is meer en betere training nodig om fysiek en mentaal weerbaar te zijn. In de regio-eenheden en basisteams is ook aandacht voor de familie. Dat is heel belangrijk. Wij zullen hierin meer precies inzicht krijgen door het onderzoek van de Politieacademie hiernaar, dat over vier maanden uitkomt. Ik zal het onderzoek van de ACP natuurlijk heel nadrukkelijk bekijken en in overleg treden met de politiebond. Wij moeten en zullen dit naar beneden krijgen en er een eind aan maken.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik zou graag willen dat de minister een reactie naar de Kamer stuurt nadat dat onderzoek is bestudeerd.

Ik begrijp dat de minister zegt dat hij daadkrachtig is. Het is belangrijk dat die daadkracht ook op de werkvloer landt. Terwijl wij ons best doen om burgers te mobiliseren en aan te moedigen om aangifte te doen, is het voor politieagenten nog niet vanzelfsprekend om aangifte te doen als zijzelf slachtoffer zijn. Dat vind ik zorgelijk.

Verder vraag ik de minister om met voorrang naar bepaalde gebieden te kijken. Het ene gebied is het andere niet. Sommige gebieden zijn voor politieagenten complexer om te werken. Kan de minister daar de fysieke en mentale weerbaarheidstrainingen met voorrang organiseren?

Minister Opstelten:

De heer Marchouch vraagt mij drie dingen. Ik zal de resultaten van het onderzoek van ACP met een reactie naar de Kamer sturen. Aandacht, zien en voelen op de werkvloer is natuurlijk ook belangrijk; daar gaat het om. Ook op dat laatste punt is het geboden om er voortdurend te zijn en te peilen en zien wat er gebeurt. Verder moet het zo zijn dat politiemensen aangifte doen en te zien dat hun zaak de behandeling krijgt die deze absoluut verdient.

Mevrouw Helder (PVV):

Laat er geen misverstand over bestaan: bedreigingen zijn uit den boze en het is goed dat de minister daarmee aan de slag gaat. Wij zullen daarover nog een debat voeren. Ik hoorde de minister ook een bruggetje maken naar aangifte doen. In dat kader vraag ik hem om te reageren op het feit dat het politiebureau in Bunschoten vandaag gesloten is vanwege ziekte van alle agenten en vanwege een teamdag. Aangifte doen is daar onmogelijk voor burgers en agenten. Nogmaals, bedreigingen zijn uit den boze, maar soms komen ze ook voort uit frustratie bij de burger doordat aangifte doen niet mogelijk is. Kan de minister daarop ingaan?

Minister Opstelten:

Ik ken de huidige situatie in Bunschoten niet. Toen ik daar laatst was, was er zeer enthousiaste politie daadwerkelijk aanwezig. Ik zal mij oriënteren op de vraag waarom de zaak daar gesloten is. Zoals u weet, is aangifte doen een speerpunt van de Nationale Politie. Daar past dit ook in. Het is absoluut geboden dat de manier van aangifte doen gemoderniseerd wordt. U weet er alles van omdat u dan van mij hebt gehoord. Het gaat er in de eerste plaats om dat de politiemensen zelf het gevoel hebben dat er iets met hun aangifte wordt gedaan.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben erg blij met de opmerkingen van de minister in reactie op de vragen van de heer Marcouch. Daaruit blijkt zijn zorg over dit fenomeen. We zien de brief graag tegemoet. De minister zegt terecht dat als er sprake is van geweld tegen gezagsdragers, er 200% meer straf wordt geëist dan normaal. Maar we hebben natuurlijk ook te maken met de familieleden van de politieagenten die volgens het rapport bedreigd worden en misschien zelfs wel fysiek aangevallen. Wat wordt dan de strafeis? Wat de VVD betreft, mag dat wel een tandje hoger zijn, want zij hebben er echt niet om gevraagd.

Minister Opstelten:

De heer Van der Steur noemt een terecht punt. Ik moet dat ook zien in het onderzoek. Het is natuurlijk totaal onacceptabel dat politiemensen in hun privésituatie, en hun families, hiermee te maken krijgen. Dat gaan we eruit lichten. Ik weet zeker dat dit onderwerp aandacht krijgt en moet krijgen in het rapport dat eraan komt. Ik ga er nader op in in een reactie op het rapport.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

We weten dat deze minister zeer begaan is met de positie van politiemensen. Het kan allemaal niet snel genoeg gaan met de weerbaarheid. Maar de situatie van de gezinnen vind ik eigenlijk nog veel ernstiger. Je zou kunnen zeggen dat het voor politiemensen bij hun beroep hoort, hoewel geweld nooit is te accepteren. Is niet te onderzoeken of de agent zelf aangifte moet doen, omdat hij al in een bedreigende situatie zit, of dat dit ambtshalve op een andere manier kan gebeuren? Anders wordt hij misschien dubbel gepakt.

Minister Opstelten:

Dat vind ik een goede suggestie van mevrouw Berndsen, die zeker het bekijken waard is. Ik schrok vanmorgen toen ik dit bericht hoorde. Wat de privésituatie en de gezinnen betreft, moeten we goed bekijken wat de oorzaak is en op welke wijze we kunnen voorkomen dat het gebeurt. Het is niet acceptabel, dus ik zal de suggestie van mevrouw Berndsen meenemen in mijn reactie.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik draai tijdens werkbezoeken regelmatig mee met agenten op de werkvloer. De agenten krijgen dagelijks enorm veel over zich heen. Ik draai dan een keertje mee, maar agenten hebben er dag in, dag uit mee te maken, en nu ook hun familieleden. Het is echt schrikbarend. Het is niet voor niets dat we een twee keer hogere strafeis hebben. Het probleem is echter dat die niet altijd wordt opgelegd. Nu komt er een onderzoek bij het Openbaar Ministerie om te bekijken of die strafmaat wordt opgelegd.

De voorzitter:

Uw vraag is?

Mevrouw Kooiman (SP):

Is het niet wijs om rechters op werkbezoek te laten gaan, zodat ze weten waar agenten dag in, dag uit mee te maken hebben, zodat ze een goede afweging kunnen maken?

Minister Opstelten:

Dat is absoluut een goede zaak. Het gebeurt ook. De kern was of het OM zijn eigen richtlijnen uitvoert. Het onderzoek daarover is zeer binnenkort klaar. Mij is vanmorgen nog verzekerd dat ik de Kamer voor het kerstreces daarover kan informeren. Werkbezoeken van het OM en de rechterlijke macht zijn vanzelfsprekend, maar dit kan een aanleiding zijn om dat nog eens een keer extra te vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. U mag nog even blijven zitten, want ook de volgende vraag zal aan u gesteld worden, en wel door de heer Oskam van het CDA.

Naar boven