Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | nr. 74, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | nr. 74, item 5 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 3 april 2013 over passend onderwijs.
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs van harte welkom, zo ook de mensen op de publieke tribune, de mensen die het debat thuis volgen en de deelnemers aan dit debat, van wie mevrouw Ypma de eerste spreker is.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Ondanks de wens van de staatssecretaris en de Tweede Kamer om ouders, leerlingen en leraren te betrekken bij het opstellen van het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan zijn er signalen dat niet alle samenwerkingsverbanden ouders, leraren en leerlingen zeggenschap geven. Dit is een gemiste kans. Juist de gebruikers en de belanghebbenden zouden mee moeten kunnen denken over de ondersteuning in hun regio. Men moet dus niet pas aan het eind de ondersteuningsplanraad laten instemmen met het plan, maar ervoor zorgen dat die op tijd, nu dus, wordt betrokken bij de invoering van passend onderwijs. Zo zijn er voldoende checks and balances en komt de praktische ondersteuning daadwerkelijk terecht bij de leerkrachten in de klas en de leerlingen, die het zo hard nodig hebben. Wij danken de staatssecretaris voor de toezegging dit te agenderen en te monitoren.
Na de invoering van passend onderwijs is het belangrijk dat ook ouders zeggenschap krijgen over de ondersteuning van hun eigen kind, want betrokken ouders verhogen de leerprestaties van kinderen en voorkomen verzuim. De Partij van de Arbeid zou graag zien dat ouders volwaardige gesprekspartners zijn. Daarom hebben wij een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens de huidige wetgeving het handelingsplan in overeenstemming met ouders vastgesteld dient te worden;
constaterende dat met het ontwikkelingsperspectief, dat het handelingsplan gaat vervangen, geen overeenstemming met ouders over de ondersteuning van hun kinderen is vereist;
overwegende dat ouders als volwaardige gesprekspartner moeten kunnen meedenken over de zorg en ondersteuning van hun kinderen op school;
overwegende dat het van belang is dat ouders en de school overeenstemming hebben over het onderdeel ondersteuning en zorg van het ontwikkelingsperspectief;
verzoekt de regering, een wetsvoorstel voor te bereiden waarin geregeld wordt dat het handelingsdeel (ondersteuning en zorg van het kind) van het ontwikkelingsperspectief na overeenstemming met ouders wordt vastgesteld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Van Meenen en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 95 (31497).
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ik wil geen motie indienen, maar ik heb er wel behoefte aan te reageren op de motie die mevrouw Ypma zojuist heeft ingediend. Ik wil dat wat uitgebreider doen dan in een interruptie. Waarom hebben de linkse partijen toch zo weinig vertrouwen in de professionaliteit van leraren? Waarom roepen ze altijd dat leraren de sleutel zijn tot beter onderwijs, dat ze zo belangrijk zijn voor de kenniseconomie, de vorming van leerlingen en voor goed burgerschap, maar ontzeggen ze tegelijkertijd diezelfde leraren hun deskundigheid als het over hun eigen kinderen gaat?
Ouders kennen hun eigen kinderen het best, zegt mevrouw Ypma. In het AO vertelde zij een verhaal over haar eigen ervaringen met de school van haar kinderen. Het kan zeker zinvol zijn om in ons nationale parlement onze eigen ervaringen mee te wegen. Dat is onontkoombaar; dat doe ik ook. Als het echter om heel specifiek onderwijsbeleid gaat, dan moeten we daar naar mijn mening terughoudend mee zijn. Ik zou niet mijn eigen ervaringen als maat willen nemen voor politiek handelen. Ik wijs bijvoorbeeld op de invloed die ouders zouden moeten hebben op de ontwikkelingsplannen voor hun kinderen. De eigen ervaringen van leden van dit parlement zijn in dat verband op geen enkele manier representatief voor wat zich in het land afspeelt. Je kunt niet zeggen dat het ondersteuningsplan en het ontwikkelingsperspectief afhankelijk moet worden van de instemming van de ouders omdat je daar zelf een mooie ervaring mee hebt gehad, hoewel ik iedereen mooie ervaringen gun. Juist omdat je als ouder je eigen kind het beste kent – in de meeste gevallen betekent dat overigens "het beste meent te kennen"– is er professionele afstand nodig om een juist assessment te maken. Als je het daarmee oneens bent, ben je naar mijn mening onvoldoende op de hoogte van de dagelijkse praktijk in heel veel basisscholen. Overassertieve ouders gaan, vaak met de beste bedoelingen, de strijd aan met de school en de leraren om het allerbeste voor hun kind te bevechten. Ze moeten dat vaak voor de poorten van de hel wegslepen. Juist daarom moeten we die professionele analyse van de school altijd voorrang geven op instemming van de ouders.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Natuurlijk hebben wij heel veel vertrouwen in de juffen en meesters die voor de klas staan. We hebben hen hier ook over gesproken. We hebben gevraagd of het denkbaar of wenselijk is dat de school aan de slag gaat met een kind terwijl ouders het daar niet mee eens zijn. Iedereen zegt: nee, dat is simpelweg ondenkbaar. Dus waarom zouden wij dit artikel dan uit de wet schrappen? Het staat nu wel in de wet. Waarom kan de heer Beertema niet instemmen met deze gelijkwaardige positie?
De heer Beertema (PVV):
Ik zou het willen omkeren. In de meeste gevallen gaat het natuurlijk goed. Waarom wil mevrouw Ypma het recht van de ouders dus per se wettelijk gekaderd zien? Waarom vertrouwt zij niet gewoon op de professionaliteit van scholen en leraren? De heer Van Meenen, medeondertekenaar van deze motie, heeft het altijd over high trust. Ga uit van high trust in leraren en heb vertrouwen in de professionaliteit van scholen om het ontwikkelingsperspectief op te stellen. Leg dat voor aan de ouders en bespreek het met ouders. De combinatie met instemmingsrecht van ouders lijkt mij echter een heilloze weg van eindeloze gesprekken en van het eindeloos afgaan van commissies. Dat is geen goede weg.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Het is nodig om ouders in positie te brengen. De ouders die wij spraken, hebben moeten knokken voor de juiste zorg voor hun kind. Dat leverde teleurstelling en vertraging op en dat is uiteindelijk niet goed voor het kind. Wij zijn dus teleurgesteld dat de PVV er op deze manier tegen aankijkt.
De heer Beertema (PVV):
Dat nemen wij voor kennisgeving aan.
De heer Van Meenen (D66):
D66 is inderdaad voorstander van high trust in docenten. Dat is iets wat ik bij de PVV niet altijd meen te zien. Ik ben het wel met de heer Beertema eens dat er enige terughoudendheid moet zijn. Daarom vraag ik hem of hij ziet dat er in deze motie verschil wordt gemaakt tussen het handelingsplan en het ontwikkelingsperspectief. Wat dat laatste betreft zou er nog wel eens een belangrijk verschil van inzicht kunnen zijn met ouders die hun kind op dat vlak niet altijd even goed kunnen inschatten. Daar is geen instemmingsrecht op, maar wel op het handelingsplan. De achtergrond daarvan is dat er in het handelingsplan nu juist een grote betrokkenheid van ouders verwacht wordt. De school alleen lost de problemen van het kind niet op; de ouders spelen daarbij ook een rol. Is de heer Beertema het met mij eens dat het van belang is om in dit verband een onderscheid te maken? Wordt het onderscheid tussen het ontwikkelingsperspectief en het handelingsdeel hier volgens de heer Beertema terecht gemaakt?
De heer Beertema (PVV):
Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat er een verschil is tussen die twee. Ik ben het echter niet met hem eens dat de positie van de ouders juist op dat laatste deel versterkt moet worden. Nogmaals, het gaat in de meeste gevallen gelukkig goed. Het gaat juist om die groep ouders die, met alle respect, een ware plaag kan zijn in de scholen, omdat die ouders hun kind voor de poorten van de hel willen wegslepen. Dit gebeurt vaak met de beste bedoelingen, maar ouders kunnen ook te sterk in positie worden gebracht. Naar mijn mening gebeurt dat naar aanleiding van de motie van de heer Van Meenen en mevrouw Ypma.
De voorzitter:
Mijnheer Van Meenen, kort graag dit keer!
De heer Van Meenen (D66):
Mijn ervaring, niet als ouder – ik zou zeggen "gelukkig" – maar op professioneel vlak, leert inderdaad dat ouders zich zeer betrokken voelen en soms de plaag zijn die de heer Beertema beschrijft. Dit doen ouders echter wel in het belang van hun kind. Het verschil tussen de heer Beertema en mij is dat ik weet dat dit zich richt op het ontwikkelingsperspectief. Ouders kunnen namelijk niet aanvaarden dat hun ontwikkelingsperspectief anders is dan wat het volgens de school is.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Daarom blijft dat in mijn ogen terecht het besluit van de school.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Geen dank, voorzitter, of is dat een vriendelijke manier om mij het woord te ontnemen? De heer Beertema weet wel wat ik hem wil vragen.
De voorzitter:
Dank u wel dat u dit vriendelijk noemt.
De heer Beertema (PVV):
De heer Van Meenen leert wel.
Voorzitter, in de praktijk moet het juist om het handelingsplan gaan. Dat is voor de school het allerbelangrijkste. Ouders moeten daar hun licht over laten schijnen. Dit moet in samenspraak met ouders tot stand komen, maar het moet niet verdergaan dan dat. De ouders moeten namelijk op een bepaalde manier afstand houden van de praktijk van het handelingsplan, omdat anders het professionele handelen van de docenten en van de school in gevaar komt.
De voorzitter:
Ik geef nu opnieuw het woord aan de heer Van Meenen van D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik dank u dat u mij toch nog het woord wilt geven.
Ik heb twee punten. Ten eerste hebben wij sinds het AO ook een technische briefing gehad over lwoo en pro. Ik wil hier markeren dat mijn fractie zich enorme zorgen maakt over de bezuiniging van 50 miljoen die in onze ogen vooral ten laste van de meest kwetsbare leerlingen zal komen. Ik wil dat punt hier alvast noemen, maar het speelt verder geen rol in dit debat. Wij komen daar nog uitvoerig op terug.
Ten tweede breng ik graag de betrokkenheid van de docenten onder de aandacht. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat vanaf 1 augustus 2014 scholen een zorgplicht krijgen voor het vinden van een passende plek voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, waarbij scholen een zeker zorgprofiel krijgen;
overwegende dat door de invoering van passend onderwijs de verschillen tussen leerlingen in de klas zullen toenemen;
overwegende dat de zorg voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en de grotere verschillen tussen kinderen in de klas om extra deskundigheid van leraren vragen;
overwegende dat leraren goed voorbereid en betrokken dienen te worden bij de komst van passend onderwijs en dat hier tijd voor nodig is;
verzoekt de regering, meer ruimte en tijd te bieden aan leraren om zich voor te bereiden op de komst van passend onderwijs, waarbij in de planning van de invoering van passend onderwijs meer prioriteit wordt gegeven aan het ondersteuningsplan door de deadline voor het indienen van het ondersteuningsplan bij de Inspectie van het Onderwijs te verleggen van 1 mei 2014 naar 1 januari 2014,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 96 (31497).
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over passend onderwijs heb ik aandacht gevraagd voor de positie van hoogbegaafdheidsonderzoek in het passend onderwijs. Daarover wil ik graag de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit recent onderzoek van het CPB blijkt dat zowel in het voortgezet onderwijs als het basisonderwijs de prestaties van de beste Nederlandse leerlingen ver achterblijven bij veel andere ontwikkelde landen;
constaterende dat het doel van passend onderwijs is dat ieder kind goed onderwijs krijgt, onderwijs dat hen in staat stelt talenten te ontwikkelen en hen uitdaagt steeds een stap verder te zetten;
constaterende dat er nu pas plek is voor hoogbegaafde kinderen in het passend onderwijs als zij gedragsproblemen en/of psychische problemen krijgen;
overwegende dat deze categorie kinderen ook in staat gesteld moet worden om het beste uit hun talenten te halen;
verzoekt de regering, uiterlijk voor 1 oktober 2013 voorstellen te doen over hoe hoogbegaafdheid meegenomen kan worden bij de verdere invoering van passend onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 97 (31497).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris van Onderwijs voor zijn beantwoording en reactie op de moties.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Het is goed om dit debat, dat wij al eerder in commissieverband hebben gevoerd en waar de betrokkenheid van alle sprekers uit blijkt, hier te kunnen afronden met een aantal moties. De eerste motie van mevrouw Ypma, mede-ingediend door de heren Van Meenen en Rog, op stuk nr. 95, gaat over de betrokkenheid van ouders bij de totstandkoming van het ontwikkelingsperspectief. Eigenlijk is dat een discussie die al is gevoerd bij de totstandkoming van de wet. Ik geloof dat de vorige onderwijswoordvoerder van de PvdA, de heer Dijsselbloem, toen ook al voorstander was van het instemmingsrecht van ouders met het handelingsdeel. Daar was destijds geen meerderheid voor. Dat is de reden dat vervolgens het amendement van mevrouw Ferrier en de heer Van der Ham over op overeenstemming gericht overleg in de wet is gekomen. Ik meen dat de heer Dijsselbloem daar uiteindelijk ook in is meegegaan.
Op dit moment raad ik deze motie af, om een aantal redenen. De eerste is dat er nu een wet ligt waarvan de invoering al loopt. Ik denk dat het voor het hele veld enorm verwarrend is om gedurende dat hele proces van alles te veranderen. Er is een inspectiekader dat gericht is op dat op overeenstemming gerichte overleg. Er is allerlei voorlichtingsmateriaal het land ingegaan, dat precies aangeeft hoe dat op overeenstemming gerichte overleg eruit moet zien, hoe het werkt met geschillencommissies et cetera. Ik ben er geen voorstander van om dat nu te veranderen.
Ten tweede denk ik dat het daardoor onnodig gecompliceerd wordt. We krijgen dadelijk te maken met twee onderdelen van het plan. Over een onderdeel van het plan moet straks op overeenstemming gericht overleg gevoerd worden en op het andere onderdeel komt straks instemmingsrecht. Ik vraag mij af of dat nodig is en niet tot onnodige bureaucratie leidt.
Ten derde is de positie van scholen met de nieuwe wet veranderd. In de wet is een zorgplicht vastgelegd. Ouders moeten met de school praten en er samen uitkomen. In essentie ben ik het dus volledig eens met mevrouw Ypma dat de betrokkenheid van ouders zeer belangrijk is. Stel echter dat je om instemmingsplicht van de ouders vraagt. Wat gebeurt er dan als ouders niet instemmen? Dan kan een school niet aan zijn wettelijke zorgplicht voldoen en staat voor een school niet de weg open om, zoals dat voor ouders wel het geval is, bij een conflict naar de geschillencommissie te stappen. Het maakt het dus heel erg gecompliceerd. Al met al ben ik er geen voorstander van en ontraad ik de motie.
Als wij op enig moment op streek zijn, wil ik goed evalueren hoe het op overeenstemming gerichte overleg in de praktijk werkt en of er knelpunten zijn. Daarin kunnen wij voorzien, maar het liefst wil ik er nu meteen mee aan de slag gaan.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik hoor vooral procedurele en weinig inhoudelijke bezwaren. In de huidige wet, artikel 40a, staat dat het handelingsplan door het bevoegd gezag wordt vastgesteld in overeenstemming met ouders. In de huidige wet staat dit dus al. Wij stellen voor om dit ook in de nieuwe wet op die manier op te nemen. Natuurlijk ziet ook de Partij van de Arbeid dat er een geschillencommissie is gekomen. De Wet op het passend onderwijs is behoorlijk geamendeerd, waardoor onder andere die geschillencommissie erin is gekomen. Echter, wij hopen dat zo min mogelijk ouders naar die geschillencommissie stappen. Daartoe is het nodig dat wij ouders in positie brengen in het voortraject. Dat is de reden waarom wij toch graag zouden willen dat ouders om toestemming wordt gevraagd op dit deel van het ontwikkelingsperspectief.
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb u goed gehoord. Het handelingsplan, waar nu instemming over wordt gevraagd, is wat anders dan het ontwikkelingsperspectief waarmee straks gewerkt gaat worden. Die zijn niet een-op-een goed met elkaar te vergelijken. Bovendien spreekt u over de huidige wet, maar wij zijn nu bezig met de invoering van een nieuwe wet. In die nieuwe wet is iets anders opgenomen dan wat u nu voorstelt.
Ik zal even schetsen hoe dat straks gaat. Stel dat wij deze motie zouden uitvoeren, mocht zij op een meerderheid rekenen. Dan gaan wij de wet aanpassen. Die aanpassing is dan niet op tijd gereed om in het eerste jaar van invoering van passend onderwijs mee te lopen. Dan krijg je dus ook dat in het eerste jaar een ander regime geldt dan in het tweede jaar. Ik denk dat het al met al verwarrend is voor alle betrokkenen. Wellicht is het ook niet nodig, omdat wij het in essentie met elkaar eens zijn. Wij willen dat ouders betrokken zijn bij de totstandkoming van het ontwikkelingsperspectief en dat de school en de ouders het daar zo veel mogelijk over eens worden. Daarop is ook het op overeenstemming gerichte overleg geënt. De vraag is of het de facto heel veel uitmaakt. Ik hecht er daarom aan om de wet nu niet op voorhand te wijzigen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Als wij het eigenlijk met elkaar eens zijn, zou ik graag een ander advies willen van de staatssecretaris. Ik wil nog even één ding rechtzetten. Wij vragen niet om het vast te stellen na overeenstemming over het hele ontwikkelingsperspectief, maar wij willen juist datgene wat nu in de wet staat, namelijk het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief, ook in de nieuwe wet precies zo laten terugkomen.
Staatssecretaris Dekker:
De oude wet en de nieuwe wet zijn op dat punt niet helemaal te vergelijken. Het ontwikkelingsperspectief is iets nieuws. Wij gaan nu uit van handelingsplannen die gelden voor een jaar. Die zijn concreter en beperkter qua omvang. Met het ontwikkelingsperspectief ga je naar iets langdurigers toe en naar iets wat meer omvat. Als mevrouw Ypma zegt dat zij die wil opknippen, dan krijg je eigenlijk twee plannen. Dan krijg je straks een ontwikkelingsperspectief, waarover de ouders moeten overleggen met de leraren. Daarvan zei de heer Beertema heel terecht dat hij daarin de professionaliteit van de leraar wil laten terugkomen. Daarnaast moet er dan nog een handelingsplan zijn, waarvoor de ouders nog instemming moeten geven. Ik weet niet of wij het daarmee niet onnodig gecompliceerd maken.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kan de staatssecretaris daarmee helpen. Daarmee maken wij het helemaal niet onnodig gecompliceerd. Het gaat in de meeste gevallen goed en dat zal ook zo blijven. Dit soort regels spreek je natuurlijk juist af voor de situatie waarin het niet goed gaat. Is de staatssecretaris het met mij eens dat er een parallel is met bijvoorbeeld de gezondheidszorg? Je kunt met de arts flink discussiëren over de vraag of je een bepaalde ziekte hebt, maar je hebt daarmee niet in te stemmen. Je hebt echter wel iets in te stemmen bij de behandeling. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit dezelfde zwaarte heeft? Uiteindelijk vindt er een handeling plaats. Daarbij is overigens ook een grote betrokkenheid van ouders nodig in het algemeen. Is de staatssecretaris het dus met mij eens dat het belangrijk is om de betrokkenheid op deze manier te bevestigen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik zie het belang van betrokkenheid. Dat heb ik zojuist ook al aangegeven. Daarom is het ook van belang om daar samen uit te komen en het daarover eens te worden. Ik wijs er echter op dat bij de totstandkoming van deze wet ook door de Kamer met een amendement op iets anders is ingezet. Wij zijn nog niet begonnen met de werking van de wet, want die gaat op 1 augustus in. Wij zijn nu bezig met het opzetten van een inspectiekader. Ook zijn wij bezig om dit allemaal in gang te zetten met het veld, de scholen, de schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden. Ik weet niet of de boodschap dat wij de wet al moeten wijzigen voordat de wet überhaupt in werking is getreden, echt tot heel veel enthousiasme in het scholenveld gaat leiden. Laten wij vasthouden aan datgene waarmee wij begonnen zijn, wat nota bene ook in de wet is gekomen met een breed gedragen amendement, en de wet nu niet op voorhand al gaan veranderen. Uiteindelijk is het aan de Kamer, maar ik zou het onverstandig vinden.
De heer Van Meenen (D66):
Ten slotte heb ik nog een opmerking over de termijn. Feitelijk treedt de wet op 1 augustus 2014 in werking. Dan beginnen wij er echt mee. De staatssecretaris gebruikt als argument dat een dergelijke wetswijziging niet voor die tijd ingevoerd kan worden. Dat begrijp ik helemaal niet. Wat is de redenering die ertoe leidt dat wij dat niet voor 1 augustus 2014 geregeld zouden kunnen hebben?
Staatssecretaris Dekker:
Ik hoef de heer Van Meenen niet te vertellen hoelang wetgevingstrajecten duren. Het wetsvoorstel moet dan worden aangepast. Het gaat dan door alle raderen heen. Het moet naar de Raad van State. Daarna komt het hier weer terug. Het moet door de Tweede Kamer en daarna door de Eerste Kamer. Dan pas treedt het in werking. Ik denk dat het tijdstraject naar 1 augustus 2014 daarvoor heel erg krap en heel erg kort is. Dan krijgen wij straks een heel diffuse situatie. In het eerste jaar hebben wij het ene regime en in het jaar daarna gaan wij weer toe naar een ontwikkelingsperspectief en een handelingsplan waarop dan weer inspanning is verricht. Ik weet niet of dat verstandig is. Ik heb uw Kamer goed gehoord. Ik begrijp heel goed wat u wilt; het is mij ook te doen om die betrokkenheid van ouders. De vraag is echter of dat niet al voldoende is geborgd in de huidige nieuwe wet.
De heer Beertema (PVV):
Mevrouw Ypma doet het voorkomen alsof de staatssecretaris zichzelf verliest in procedurele onbenulligheden, maar volgens mij zegt hij iets heel belangrijks. Het belangrijkste van deze wet is dat de zorgplicht er is gekomen. Voor de ouders is dat natuurlijk fantastisch, voor de scholen is het een enorme opgave. De staatssecretaris stipte even aan hoe het zou zijn, als de school niet met de ouders tot overeenstemming zou komen. Dan krijg je een enorme spanning met dat deel van die zorgplicht. Dat is volgens mij geen procedureel onbenulligheidje, maar iets heel wezenlijks. Kan de staatssecretaris dat iets meer toelichten? Volgens mij zit daar een belangrijke spanning.
Staatssecretaris Dekker:
De heer Beertema heeft helemaal gelijk. Je kunt een patstelling krijgen waarbij een school de zorgplicht heeft en ouders moeten instemmen met een handelingsdeel. Dat moet overigens apart in dat ontwikkelingsperspectief worden ontworpen, want dan heb je twee plannen nodig. Als die instemming wordt onthouden, ontstaat er spanning. De school kan dan niet aan haar zorgplicht voldoen. Als er geen overeenstemming ontstaat, heeft de school op dit moment niet de in de wet geboden mogelijkheid die ouders wel hebben om naar de geschillencommissie te gaan. De situatie is dus vrij gecompliceerd. Als de motie wordt aangenomen, bekijken wij natuurlijk hoe het zo zorgvuldig mogelijk kan gebeuren. Dat vergt misschien ook meer aanpassingen in de wet op dit punt. Wij maken het dan wel heel ingewikkeld. Wij zijn bezig met een heel traject en er ligt inmiddels een inspectiekader. Alle samenwerkingsverbanden weten op dit moment waar zij aan toe zijn, omdat de wet is zoals die is. Ik vind het niet verstandig om, alvorens de wet überhaupt in werking is getreden en wij aan de slag hebben kunnen gaan, die op dit punt weer te wijzigen.
De heer Beertema (PVV):
Mijn mening is ook dat wij er heel zorgvuldig naar moeten kijken. Dank u wel, staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
In zijn motie op stuk nr. 96 vraagt de heer Van Meenen om een deadline naar voren te halen van 1 mei 2014 naar 1 januari 2014. Ook deze motie wil ik ontraden, omdat die deadline in de wet is vastgelegd. Het zou überhaupt technisch onmogelijk zijn om de wet te wijzigen voordat die deadline is verstreken. Inhoudelijk ben ik het volledig met de heer Van Meenen eens. Het zou heel goed zijn als die ondersteuningsplannen niet pas 1 mei klaar zijn en dan naar de inspectie gaan, maar al veel eerder klaar zijn en dus ook veel eerder met medezeggenschapsraden, met ouders en met leraren worden besproken. Ik kan u toezeggen dat wij dat naar voren halen. Sterker nog, dat doen wij al. Het wordt niet naar voren gehaald naar 1 januari, maar naar 1 december. Wij zeggen nu tegen de samenwerkingsverbanden: zorg ervoor dat je 1 december dat plan klaar hebt en dat je het overleg hebt gehad met de gemeenten en met de schoolbesturen, zodat je voldoende tijd hebt om het ook met ouders en leraren te bespreken en niet in de knel komt met de formele deadlines. Dat is dus wat anders dan de harde juridische deadline. Met andere woorden, ik wil vragen om de motie in te trekken. Aanhouden heeft ook niet zo vreselijk veel zin. In deze vorm moet ik de motie ontraden, maar ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten.
De motie van mevrouw Straus op stuk nr. 97 gaat over de kwestie: als je passend onderwijs voor alle leerlingen wilt laten zien, ga je naar echt inclusief onderwijs. Dit is een lonkend toekomstperspectief waarvan wij serieus moeten bekijken hoe het handen en voeten kan worden gegeven. Ook hiervoor geldt overigens dat wij moeten uitkijken dat wij nu niet allerlei nieuwe taken aan het passend onderwijs geven in de aanloop naar augustus 2014, omdat het een enorm zware taak wordt om ervoor te zorgen dat wij dan klaar zijn. In de motie wordt 1 oktober genoemd, wat te halen moet zijn. Ik zal bekijken wat er rond onderwijs aan hoogbegaafden, vaak via afzonderlijke financieringsstromen, gebeurt. Verder zal worden bekeken hoe en wanneer dat onderwijs onder de systematiek van het passend onderwijs kan worden gebracht. Met andere woorden: over deze motie laat ik het oordeel aan de Kamer.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Zegt de staatssecretaris toe dat hij dit gaat meenemen, en dus voor 1 oktober komt met voorstellen? Dan is een motie namelijk overbodig.
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind dit een motie waarnaar ik serieus wil kijken. Ik kan me hier een heel eind in vinden.
De heer Van Meenen (D66):
Om de toekomst van mijn motie te kunnen inschatten de volgende vraag. Is de staatssecretaris bereid, bij de volgende tussenrapportage een beeld te geven van de stand van zaken op het gebied van de ondersteuningsplannen? Hoe hard moeten we het veld oproepen om haast te maken? Het staat mij niet bij dat we dat in het AO gewisseld hebben; daarom graag een toezegging.
Staatssecretaris Dekker:
Absoluut, en niet alleen in de voortgangsrapportage die de Kamer nog voor de zomer krijgt, en die terugkijkt op de huidige stand van zaken. Aan het eind van het jaar komt er nog een voortgangsrapportage, die ook weer terugblikt. Als het goed is, zou je daarin een opgaande lijn moeten zien: steeds meer samenwerkingsverbanden hebben de ondersteuningsplannen klaar, waarmee ze voldoende tijd hebben om ze te bespreken met ouders en leraren.
De heer Van Meenen (D66):
Dan trek ik mijn motie in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van Meenen (31497, nr. 96) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Stemmingen over de moties vinden plaats aanstaande dinsdag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20122013-74-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.