22 Gastvrijheidseconomie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 maart 2013 over gastvrijheidseconomie (recreatie en toerisme).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom.

Het woord is aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gehad, waarin het belang van de recreatieve sector door iedereen werd onderstreept. Dat is allemaal mooi, maar ik heb tegen de minister gezegd dat er misschien ontwikkelingen zijn die de recreatieve ondernemers in de weg kunnen zitten. Moeten wij daar niet eens wat kritischer naar kijken? Ik kreeg de indruk dat hij het daar half mee eens was en dus heb ik een motie ter aanmoediging.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse recreatieve sector voor een belangrijk deel afhankelijk is van de kwaliteit van het landelijk gebied;

constaterende dat de recreatieve waarde van het landelijk gebied onder druk staat door (agrarische) activiteiten die een negatief effect hebben op onder andere natuur, schone lucht en vrij uitzicht;

van mening dat de belangen van enkele (agrarische) ondernemers niet zouden mogen prevaleren boven die van vele recreatieve ondernemers en het collectieve belang van een gezond buitengebied;

verzoekt de regering, inzichtelijk te maken wat de ontwikkeling van (agrarische) activiteiten in het landelijk gebied betekent voor de kwaliteit van het buitengebied en te bezien in hoeverre in de besluitvorming meer rekening moet worden gehouden met het belang van een aantrekkelijk landschap en de recreatieve sector,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (26419).

De heer Öztürk (PvdA):

Voorzitter. De gastvrijheidseconomie is belangrijk voor de werkgelegenheid in Nederland. Ruim 400.000 mensen vinden werk in de sector. Er is heel veel werk voor blauwe boorden, vooral in de regio. De sector speelt daarnaast een belangrijke rol als het gaat om het vestigingsklimaat voor bedrijven. Internationale bedrijven maken hun keuzes en kijken daarbij ook naar recreatiegelegenheden voor hun medewerkers. De minister maakt zich daar ook sterk voor. Wij willen hem vandaag met een motie aansporen, met de provincies en waterschappen in overleg te gaan om te bezien of de wandelpaden – die zijn heel belangrijk, ook voor het vestigingsklimaat van bedrijven – alsnog volledig gerealiseerd kunnen worden. Het gaat om 879 kilometer. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het imago van Nederland als wandelland ook internationaal op de kaart staat;

constaterende dat de realisatie van de afspraak in de ILG-bestuursovereenkomsten om per 2013 879 kilometer wandelpaden te realiseren niet is nagekomen;

overwegende dat voldoende recreatieve voorzieningen in het algemeen door bedrijven meegewogen wordt in de keuze van het land van vestiging;

overwegende dat een groot aanbod van wandelmogelijkheden Nederland aantrekkelijk maakt zowel voor (inkomende) toeristen, als voor bedrijven die overwegen zich in Nederland te vestigen;

verzoekt de regering, met de provincies, waterschappen, landschapsbeheer en anderen in overleg te treden en hen aan te sporen om de afspraak over het realiseren van 879 kilometer wandelpaden alsnog na te komen, met als streefdatum 1 januari 2016,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Öztürk en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (26419).

Ik kijk even of de minister direct kan antwoorden. Hij heeft nog niet alle moties. Er wordt nu een kopie gemaakt van de laatste motie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. Dank aan beide woordvoerders. Ik kijk wat anders aan tegen agrarische ondernemers dan mevrouw Ouwehand. Ik ben zelf bijna acht jaar wethouder geweest in een agrarische gemeente. Iedere week kwam ik ten minste één keer op werkbezoek bij een agrarisch bedrijf. Ik ken de agrariërs en hun houding ten opzichte van natuur en landschap. Ik weet dat zij vaak veel liefde voor natuur en landschap hebben en echt hun best doen om een waardevolle bijdrage te leveren aan het in stand houden van de kwaliteit van natuur en landschap. In de motie wordt gesproken over agrarische activiteiten die een negatief effect hebben en over belangen van agrarische ondernemers die niet zouden mogen prevaleren. Er zou meer rekening gehouden moeten worden met het belang van een aantrekkelijk landschap en de recreatieve sector, en dus minder met dat van de agrarische ondernemers. Dat spreekt mij niet aan, vandaar dat ik deze motie van mevrouw Ouwehand ontraad.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik vind dat de minister een beetje steil reageert op een toch redelijk geformuleerde motie. Hij weet toch wel dat het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken negatieve reisadviezen heeft gegeven voor Nederland? Dat had alles te maken met de gevaren die kunnen ontstaan in een dichtbevolkt veegebied.

Minister Kamp:

Als agrarische activiteiten risico's meebrengen, is daar onze milieuwetgeving voor. We hebben daar vergunningen voor, er worden voorwaarden gesteld en er is toezicht en handhaving. Ook wordt er zowel bij de milieuwetgeving als bij de ruimtelijke ordening rekening gehouden met het afwegen van belangen. Ik denk dat het niet verstandig is om deze grote groep ondernemers, die een heel groot deel van ons landschap goed onderhoudt, die van grote betekenis is voor de economie en die de nummer twee exporteur van agrarische producten in de wereld vormt, op een negatieve manier weg te zetten. Op die manier bereik je niet de beste resultaten met deze ondernemers. Er moet een goede belangenafweging plaatsvinden, maar wij hebben vele middelen om dat te doen. Dat gebeurt naar behoren door provincies, gemeenten en de rijksoverheid.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik snap wel wat de minister probeert te doen. Hij legt mijn motie veel harder uit dan zij daadwerkelijk is geformuleerd. Mijn enige vraag is om te bekijken of het denkbaar zou kunnen zijn dat het collectief van de vergunningverlening aan onder andere agrarische activiteiten ons buitengebied zo onder druk zet dat een grote groep recreatieve ondernemers daar last van heeft. Kijk daar nu eens naar. Dat is de enige vraag die in deze motie wordt gesteld. Het geeft eigenlijk geen pas om dat meteen de kant op te trekken van het de een hoek zetten van agrarische ondernemers. Dat gebeurt hier gewoon niet.

Minister Kamp:

Wat in het buitengebied gebeurt, kan niet beschreven worden als achteruitgang in kwaliteit. Er zijn veel positieve ontwikkelingen in het buitengebied, en de agrariërs spelen daar vaak een positieve rol in. Waar dat niet het geval is en er onevenredige schade is aan andere belangen, is het noodzakelijk dat de overheid optreedt. Naar mijn overtuiging gebeurt dat ook naar behoren. Deze motie van mevrouw Ouwehand ontraad ik dus.

De motie op stuk nr. 55 is van de heer Öztürk en mevrouw Jacobi. Ik heb de neiging om die van mij af te houden, omdat heel bewust is besloten om de betrokkenheid van het Rijk bij wandelpaden te beëindigen. Dat is een bestuurlijke keuze geweest. De financiering is beëindigd. In het bestuursakkoord dat we in 2011 hebben gesloten, is ook vastgelegd dat de zorg voor de wandelpaden bij de regio komt te liggen, en dan met name bij de provincies, de gemeenten, de waterschappen en de recreatieschappen. Ik denk dat het niet aan het Rijk is om te zeggen wat de regio moet doen met betrekking tot de wandelpaden. Ik denk ook dat wandelpaden bij uitstek regionaal zijn en een mooie mogelijkheid vormen voor regio's om zich te profileren. Bemoeienis van het Rijk met dit onderwerp, waarvoor al andere overheden aangewezen zijn, is geen goede zaak.

Een van mijn voorgangers, de heer Veerman, heeft echter destijds gezegd dat een bedrag beschikbaar zou worden gesteld met als gedachte dat daarvoor 1.000 kilometer wandelpaden zou worden gerealiseerd. Feit is dat dit tot nu toe niet gebeurd is. De heer Öztürk en mevrouw Jacobi vragen mij om met de provincies en met anderen te gaan overleggen. Wat was de oorspronkelijke afspraak? Waarom is die afspraak niet nagekomen? Zijn zij van plan om die afspraak alsnog na te komen? Ik denk dat ik het gesprek dat de heer Öztürk en mevrouw Jacobi van mij vragen, kan voeren als vervolg op wat destijds door mijn voorganger is besloten, ook omdat de beschikbare middelen aan de provincies ten goede zijn gekomen. Dat zal ik dus ook doen. Als de Kamer deze uitspraak doet, ben ik dus bereid om de motie uit te voeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal volgende week dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.15 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven