3 Woningbouwcorporaties

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 maart 2013 over woningbouwcorporaties.

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Wonen en Rijksdienst van harte welkom, evenals de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het debat volgen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. De SP-fractie denkt dat het mogelijk is om de woningcorporaties onder het juk van Brussel vandaan te halen. Dat juk is er vanwege de staatssteunregeling. Wij denken dat dit als volgt is op te lossen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese Unie op grond van de Concurrentierichtlijn restricties stelt aan het werkgebied van en de toewijzing door woningcorporaties;

overwegende dat deze bemoeienis voortvloeit uit de contragarantie door de Staat van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het leveren van grond onder de marktprijs aan woningcorporaties door een aantal gemeenten;

van mening dat het beëindigen van de staatssteun positief kan uitpakken voor de beleidsvrijheid van rijksoverheid, corporaties en lokale stakeholders, zonder dat de financiële mogelijkheden voor woningcorporaties hierdoor beperkt worden;

verzoekt de regering om uiterlijk bij de begroting 2014 te rapporteren over de voor- en nadelen van het beëindigen van de staatssteun aan woningcorporaties, door financiële voordelen WSW te bruteren met de verhuurderheffing en kortingen op bouwgrond te koppelen aan prestatiecontracten die openstaan voor alle profit- en nonprofitverhuurders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen, Voortman en Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 296 (29453).

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Twee korte opmerkingen voordat ik twee moties indien. Ten eerste dank ik de minister voor de brief die hij heeft gestuurd over de betrokkenheid van pensioenfondsen bij eventuele sociale woningbouw. Er wordt gesuggereerd dat ik een bepaalde opvatting heb uitgesproken in die brief. Ik wil daar geen afstand van nemen, maar ik heb gevraagd naar zijn mening daarover en er nog geen standpunt over uitgesproken. Het is een goede zaak dat deze discussie start. Ten tweede hebben wij ook in het AO aandacht gevraagd voor de beloning, salariëring en toekomst voor en bij kleinere corporaties. Wij herinneren de minister eraan dat wij het op prijs stellen dat hij de vinger aan de pols houdt, want het zou de omgekeerde wereld zijn als juist de kleinere corporaties, waar vaak goed gedrag wordt vertoond, hierdoor in de problemen zouden komen. Beide moties gaan over de saneringsoperatie bij Vestia, waarvoor wij in het AO veel aandacht hebben gevraagd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Vestia onder meer voornemens is om 15.000 woningen te verkopen als gevolg van zijn saneringsoperatie;

overwegende dat in elke gemeente voldoende sociale huurwoningen voorradig moeten zijn om aan de lokale behoefte te voldoen;

constaterende dat de huidige herstructureringsplannen van Vestia grote gaten kunnen slaan in de schaarse voorraad sociale huurwoningen in veel gemeenten waar Vestia actief is, waaronder Delft, Zoetermeer, Westland en Pijnacker-Nootdorp;

verzoekt de regering om in de gesprekken en afspraken met Vestia alles in het werk te stellen om te voorkomen dat de verkoop van Vestiabezit tot een onaanvaardbaar lage sociale huurvoorraad leidt in gemeenten waar Vestia tot op heden actief is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 297 (29453).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de saneringsoperatie van Vestia een zwaar beroep doet op de overige corporaties in Nederland;

constaterende dat het wenselijk is dat de herstructureringskosten van Vestia zo veel mogelijk door Vestia zelf worden gedragen;

constaterende dat de overige corporaties in Nederland worden aangeslagen voor een bedrag van 700 miljoen voor de verliezen van Vestia;

constaterende dat dit bedrag had kunnen worden ingezet voor lokale investeringen door deze corporaties;

verzoekt de regering om op basis van de voortgang van de herstructureringsoperatie van Vestia te bezien, of aanpassingen van de doelstellingen van deze operatie kunnen leiden tot het neerwaarts bijstellen van de saneringsbijdrage aan Vestia en de overige corporaties en de Kamer hierover dit najaar te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 298 (29453).

De heer Paulus Jansen (SP):

De eerste motie kan wel op steun van de SP-fractie rekenen, maar de tweede motie lijkt me daarmee een beetje in tegenspraak. Op het moment dat Vestia meer moet verkopen om meer geld te verdienen, zal het nog moeilijker worden om die voorraad sociale huurwoningen in plaatsen als Pijnacker, Zoetermeer en Delft overeind te houden. Hoe verhouden die twee moties zich tot elkaar?

De heer Monasch (PvdA):

Dat is een terechte vraag van mijn collega Jansen. Een van de mogelijkheden is om het bezit te verkopen aan andere corporaties die in die gebieden actief zijn. Gesprekken daarover zijn nu ook gaande. Er is nog een discussie over de prijs, maar als daar een gunstige prijsstelling uit komt, waarbij ook de doelstelling van de eerste motie overeind blijft, zou dat een begaanbare weg kunnen zijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik begrijp dat ik de motie zo moet lezen dat het hier gaat over het verkopen aan andere corporaties. Volgens mijn informatie is Vestia al een hele tijd aan het leuren met complexen huurwoningen, maar is er nog bijzonder weinig verkocht omdat er nooit overeenstemming is bereikt over de vraagprijs en over wat de andere corporatie een reële waarde vindt om doorexploiteren mogelijk te maken. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Wat is het realiteitsgehalte van de veronderstelling van de heer Monasch dat dit gaat lukken?

De heer Monasch (PvdA):

Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat de doelstellingen die Vestia zichzelf heeft gesteld, juist boven de verwachting van Vestia liggen. Dat lijkt me een belangrijk uitgangspunt. De heer Jansen wijst op het begrip leuren, maar ik zeg dat er nog een onderhandeling gaande is en dat men op zoek is naar de juiste prijs. Als de prijs zodanig is dat corporaties erin willen stappen en meer bezit willen overnemen, zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de saneringsoperatie van Vestia. Dardoor kun je het verplaatsen naar Vestia zelf en hoeven andere corporaties minder bij te dragen.

Mevrouw Visser (VVD):

Uit de brief van de minister over de huidige saneringsopgave bij Vestia blijkt al dat dit heel erg lastig is. Ik heb ten behoeve van het begrip van de motie een verduidelijkende vraag aan de heer Monasch. In zijn beantwoording maakt hij een koppeling met het aspect dat alleen aan corporaties wordt verkocht, maar de motie impliceert meer. Past het ook in zijn beeld dat Vestia kan verkopen aan andere partijen, niet zijnde corporaties, zoals institutionele beleggers? Ik vraag dit omdat hij heel expliciet en ook in relatie tot de eerste motie zegt dat het aantal sociale woningen in stand moet blijven. Of kan ik de motie breder lezen en kan er dus ook worden verkocht aan institutionele beleggers en andere partijen?

De heer Monasch (PvdA):

De motie gaat uit van de brede doelstellingen die geformuleerd zijn in de Vestia-saneringsoperatie. Wij gaan daarvan uit en daarover vragen we ook een rapportage in dit najaar. In het AO heb ik al naar voren gebracht dat de doorstroming van huurders met een inkomen boven de € 43.000 een van de zaken is die goed gaan. Dat is een zaak waar we beiden voor pleiten. Er wordt veel bezit verkocht aan bewoners met een inkomen hoger dan € 43.000 en die ook nog eens ouder zijn dan 50 jaar. Waarom zouden we dat niet oppakken en kijken of de opgave kan worden uitgebreid?

De voorzitter:

Ik geef nu het woord aan de heer Fritsma van de PVV-fractie.

Pardon, er is eerst nog een nabrander van de heer Verhoeven die een vraag wil stellen aan de heer Monasch.

De heer Verhoeven (D66):

Ik vind de vraag van mevrouw Visser uitermate relevant. De vraag op langere termijn is eigenlijk hoe groot die corporatiesector nog moet zijn en kan zijn als men een gezonde sector wil zijn. Deze motie sluit daarop aan. Verkoop aan andere sectoren dan woningcorporaties of particuliere bewoners zou per saldo kunnen betekenen dat de corporatiesector kleiner wordt. Wat vindt de PvdA-fractie daarvan?

De heer Monasch (PvdA):

We discussiëren hier niet over de omvang van een corporatiesector. Laten we dat vooral bewaren voor een andere keer. Het gaat er nu om dat wethouders uit die gemeenten, en ook uit colleges waarvan D66 deel uitmaakt, het signaal geven dat ze zich zorgen maken over de sociale woningvoorraad. Een woning in de sociale woningvoorraad is een woning in de sociale woningvoorraad, of deze nu eigendom is van een corporatie of van een institutionele belegger. Het kan best zo zijn dat die voorraad op die manier vormgegeven kan worden. Daarom stel ik voor om, binnen de brede doelstellingen die zijn gesteld en waarbinnen ook het verkopen aan bewoners valt, te kijken hoe die operatie gaat en of we de sanering waaraan andere corporaties moeten bijdragen, kunnen verkleinen, zodat Vestia meer haar eigen broek kan ophouden. We hebben daar allemaal belang bij.

De heer Klein (50PLUS):

Als het inderdaad de bedoeling van de Partij van de Arbeid is om te komen tot een verschuiving van de ene woningcorporatie naar de andere, lijkt me dat heel verstandig als het gaat om de eigendomsverhoudingen. Gaat de Partij van de Arbeid er ook van uit dat die 700 miljoen een extra bedrag is bovenop de investeringsruimte die de woningcorporatie moet hebben en dat dit bedrag dus niet gebruikt kan worden om de verhuurdersheffing mee te betalen?

De heer Monasch (PvdA):

Nee, het is nu zo dat men in het hele land 700 miljoen moet bijdragen. Die 700 miljoen zouden corporaties in de rest van het land beter kunnen besteden aan investeringen ter plekke als Vestia aan haar doelstellingen voldoet. Daarom vraag ik de minister om te rapporteren hoe de voortgang is, hoe de voortgang in het najaar eruit ziet, en of we de doelstellingen van Vestia eventueel kunnen aanpassen opdat we de corporaties in de rest van Nederland kunnen ontzien. Dat is volgens mij iets wat wij hier allen bepleiten.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Tijdens het AO is ook gesproken over de veel te hoge salarissen bij woningcorporaties. Zo is het bijvoorbeeld niet eens een uitzondering dat corporatiebestuurders € 300.000 per jaar verdienen. Alsof de economische crisis niet bestaat, gingen de salarissen in 2011 ook nog eens omhoog ten opzichte van het jaar ervoor. De aanpak van het kabinet om dit gegraai te stoppen, schiet in de ogen van de PVV-fractie tekort. Zo blijven de topsalarissen de komende vier jaar onaangetast. De aanpak van veelverdieners moet sneller en beter. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij woningcorporaties vaak salarissen worden uitbetaald die de balkenendenorm ver overschrijden;

overwegende dat dit een misstand is die zo snel mogelijk moet worden aangepakt;

verzoekt de regering om per direct en in één keer de salarissen van corporatiebestuurders die meer dan 130% van een ministerssalaris verdienen, terug te brengen tot het recent vastgestelde normbedrag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 299 (29453).

Mevrouw Visser van de VVD-fractie ziet af van het recht om te spreken. Het woord is aan de heer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Wij hebben een paar weken geleden een goed algemeen overleg gehad. De D66-fractie heeft toen het belang van de woningcorporaties, zeker nu, nog eens benadrukt. Woningcorporaties moeten zowel huizen bouwen in gebieden waar krapte is, als slopen en herstructureren in gebieden waar de woningmarkt en leegstand juist de problemen zijn. Dat zijn verschillende belangrijke opgaven. Die taak is echt heel belangrijk. Er moeten dus niet steeds gekke dingen plaatsvinden. In het verleden hebben we te veel situaties gehad waarin woningcorporaties dingen deden waar ze helemaal niet voor bedoeld zijn. Het toezicht is in die zin tekortgeschoten. We hebben toen gepleit voor een stroomlijning van het toezicht. De minister heeft daar de eerste stappen al voor gezet met zijn voorstel voor een toezichthouder die dichter op het kabinet zit en voor een forsere rol voor de regering. We moeten wel erop letten dat het beleid en de controle goed gescheiden blijven, maar dat zijn de uitwerkingen waarnaar we uitkijken. Ook over de financiële huishouding en de buffers van corporaties wordt in de toekomst wetgeving gemaakt.

De governance blijft dan nog over. De D66-fractie heeft gemerkt dat veel toezichthouders bij woningcorporaties, zelfs in de raden van bestuur, vaak niet goed weten wat precies van hen gevraagd wordt. Wij hebben een motie waarmee ervoor wordt gezorgd dat door opleiding en cursussen de kennis en kunde vergroot worden bij de toezichthouders.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de afgelopen tijd veel misstanden hebben plaatsgevonden in de woningcorporatiesector;

overwegende dat het van belang is om niet alleen het externe, maar ook het interne toezicht op woningcorporaties te verbeteren, teneinde dergelijke misstanden in de toekomst te voorkomen;

overwegende dat het voor het functioneren van het interne toezicht belangrijk is dat de toezichthouders op woningcorporaties goed geïnformeerd zijn en beschikken over de meest recente kennis in het vakgebied;

verzoekt de regering, in overleg te gaan met de VTW en Aedes om te kijken op welke wijze een artikel betreffende permanente educatie van de leden van de raad van commissarissen opgenomen kan worden in de governancecode van woningcorporaties en de Kamer hier voor de zomer van 2013 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 300 (29453).

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. Wat de fractie van 50PLUS betreft, is er tijdens het algemeen overleg nog een onderdeel overgebleven. Dat gaat over de verschuiving van de toewijzingsgrens om de mogelijkheden voor de lagere inkomens op sociale woningbouw te vergroten. Ik wil daarom de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • - dat op 1 januari 2011 de Tijdelijke regeling DAEB toegelaten instellingen volkshuisvesting in werking is getreden;

  • - dat woningcorporaties sindsdien geen vrijkomende sociale huurwoningen meer mogen toewijzen aan huishoudens met een gezamenlijk verzamelinkomen van € 34.229, behoudens een "vrije" toewijzingsruimte van 10% van het aantal vrijkomende woningen;

  • - dat de inkomensgrens voor de toewijzing van sociale huurwoningen geen rekening houdt met lokale en regionale marktverschillen en niet is gebaseerd op het aantal personen in een huishouden;

  • - dat de doorstroming op de woningmarkt in veel regio's stagneert;

overwegende:

  • - dat door de invoering van de Tijdelijke regeling DAEB de mogelijkheid van de bescheiden middeninkomens tussen de € 34.229 en € 43.000 om een goede en betaalbare woning te vinden aanzienlijk is afgenomen;

  • - dat vooral vijftigplussers, gezinnen, gehandicapten en chronisch zieken met een bescheiden middeninkomen te maken hebben met geringe slaagkansen op de woningmarkt, omdat zij vaak geen hypotheek kunnen krijgen voor een koopwoning en het aanbod van vrijesectorhuurwoningen voor hen veelal te duur is;

  • - dat hierdoor de doorstroming belemmerd wordt, de mogelijkheid voor lagere inkomens om een betaalbare huurwoning te verkrijgen verkleind wordt en het functioneren van de woningmarkt als geheel negatief beïnvloed wordt;

verzoekt de regering:

  • - te onderzoeken wat de effecten zijn van de inkomensgrens voor de toewijzing van sociale huurwoningen op de keuzemogelijkheden en de slaagkansen van de bescheiden middeninkomens op de woningmarkt en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten en bevindingen van dat onderzoek;

  • - in het kader van de novelle Herzieningswet de Kamer – rekening houdend met de uitkomsten van dit onderzoek – al dan niet voorstellen te doen voor een hogere inkomensgrens of -grenzen die tevens rekening houdt/houden met de samenstelling van het huishouden en met regionale en lokale marktverschillen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 301 (29453).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Blok:

Voorzitter. Ik zal mij concentreren op de ingediende moties. In de motie-Paulus Jansen c.s. op stuk nr. 296 wordt de regering verzocht om te rapporteren over de voor- en nadelen van het beëindigen van staatssteun en over de mogelijkheid om kortingen op bouwgrond te koppelen aan prestatiecontracten. Ik wil allereerst iets zeggen over de voor- en nadelen van de beëindiging van staatssteun. Wij hebben die discussie ook al een beetje gevoerd tijdens het algemeen overleg. In grote trekken kennen wij die natuurlijk. Dit betekent dat financiering veel moeilijker wordt. Het overgrote deel van de financiering van woningcorporaties komt van twee banken die alleen maar met staatsgarantie mogen financieren, namelijk de Waterschapsbank en de Bank Nederlandse Gemeenten. De twee belangrijkste financiers vallen dus sowieso af. De uitkomst van het onderzoek zal zonder meer zijn dat de financiering veel duurder wordt en moeilijker toegankelijk.

Het onderzoek is volgens mij ook overbodig omdat er geen plicht is om staatssteun aan te vragen. Iedere corporatie die af wil van de lasten die horen bij staatssteun kan morgen zeggen: doe mij geen staatssteun meer. Dat maakt dit onderzoek nogal overbodig. Ik ben er dus niet bang voor, maar ik zou het eerlijk gezegd zo kunnen schrijven.

Het tweede deel van de motie waarin de regering wordt gevraagd om kortingen op bouwgrond te koppelen aan prestatiecontracten zou in ieder geval betekenen dat wij dit tevoren bij de Europese Commissie moeten laten toetsen in het kader van staatssteunregelingen. Waarschijnlijk zal iedere gemeente dat moeten laten toetsen. Ik ben graag bereid om dit deel nog een keer schriftelijk toe te lichten, maar mijn inschatting op dit moment is dat dit juist een extra Europese controle met zich zal brengen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Het is mij bekend dat de Europese Unie een toets wil op dit soort regels. Ik ga ervan uit dat als er een standaardconstructie wordt gemaakt voor gemeenten waarmee zij dit regelen voor profit en nonprofitorganisaties – zo staat het in het dictum – er een goed uniform kader is geschapen dat eenmalig wordt getoetst. Daarna weet je dat je safe zit. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De minister zegt dat corporaties nu al kunnen beslissen om geen aanspraak te maken op staatssteun. In Nederland zijn op dit moment veel regels, bijvoorbeeld de toewijzingsregels voor woningen, gebaseerd op het feit dat corporaties onder die staatssteunregeling vallen. Met de motie beoog ik om na te nagaan of wij dit soort bemoeienis van Brussel kunnen kwijtraken zonder dat de corporaties in essentie in hun financiële ruimte worden beperkt door te bruteren met de verhuurderheffing. Op dat inhoudelijke argument is de minister nog niet ingegaan.

Minister Blok:

Dat klopt, want ik was nog niet aan het einde van mijn beantwoording. Ik kan niet overgaan tot een brutering met de verhuurderheffing. Er loopt op dit moment geen geldstroom voor de garantie van de corporaties naar de overheid. Met dit voorstel schiet ik een gat in de begroting, maar daar staat geen opbrengst tegenover.

Ik ben graag bereid de Kamer uitgebreider schriftelijk te informeren over de juridische consequenties van de mogelijkheid van prestatiecontracten gekoppeld aan kortingen op bouwgrond. Zoals de motie nu is geformuleerd, moet ik haar ontraden.

Dan de eerste motie van de heer Monasch die hij samen met de heer Klein heeft ingediend. Daarin wordt de regering gevraagd om in de afspraak met Vestia alles in het werk te stellen om te voorkomen dat de verkoop van Vestiabezit leidt tot een onaanvaardbaar lage sociale huurvoorraad. Daarover maak ik een aantal opmerkingen. In het regeerakkoord is niet voor niets afgesproken dat wij van mening zijn dat gemeenten een grotere invloed moeten hebben op de woningcorporaties die op dit punt actief zijn. De kernvraag is dan natuurlijk hoe groot de sociale huurvoorraad is. Die strekking deel ik.

Tegelijkertijd weten wij dat Vestia nooit iets verkocht totdat de problemen zich voordeden. Ik ben daarom niet op voorhand bezorgd dat het tot grote scheefheid leidt. Een tweede is dat ik ook niet per se vindt dat iedere gemeente precies de voorraad moet hebben als er in de regio verder voldoende woningvoorraad is. Als er een buurgemeente binnen redelijke reisafstand is, zou ik daar minder moeite mee hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan Rijswijk en Voorburg die aan elkaar zijn gekoppeld Met die aantekeningen laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer over, omdat ik vind dat de hoofdlijn past binnen het regeringsbeleid.

De motie-Monasch op stuk nr. 298 gaat over de herstructureringsoperatie van Vestia. Daarin wordt mij gevraagd om te bezien of er aanpassingen van de doelstellingen mogelijk zijn, zodanig dat een neerwaartse bijstelling van de saneringsbijdrage mogelijk is. Hoewel ik goed begrijp wat er met de motie wordt bedoeld, wordt mij gevraagd in een rol te treden die de minister niet past. Gisteren heb ik een brief naar de Kamer gestuurd over de nieuwe verdeling tussen toezicht en sanering. Daarbij trek ik het toezicht meer naar de regering, terwijl ik de sanering nog steeds op afstand laat. Er wordt heel bewust een knip gelegd, in die zin dat de afweging over sanering op grotere afstand van de politiek, en dus ook van de minister, wordt gehouden. In deze motie wordt mij gevraagd om in een concrete saneringsoperatie mee te gaan sturen. Dat vind ik niet gepast en om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie.

Dan kom ik nu op de motie-Fritsma op stuk nr. 299. De heer Fritsma verzoekt daarin de regering om per direct en in één keer de salarissen van corporatiebestuurders die meer dan 130% van een ministersalaris verdienen terug te brengen tot het recent vastgestelde normbedrag. Inderdaad is recent de normering aangepast. Dit betekent dat bestaande salarissen nog vier jaar op het oude niveau kunnen blijven. Daarna worden deze in drie jaar afgebouwd. Dat is naar de overtuiging van de regering het juridisch maximaal haalbare. Dit werd gesteund door de Kamer, want het wetsvoorstel is onlangs aangenomen. Anders grijpen wij in bestaande salarisovereenkomsten in. In een rechtsstaat kun je niet zomaar ingrijpen in een bestaande overeenkomst. Om die reden moet ik de aanneming van deze motie ontraden.

In de motie-Verhoeven op stuk nr. 300 wordt de regering verzocht om in overleg te gaan met de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties en met Aedes, om te kijken op welke wijze permanente educatie kan worden opgenomen in de governancecode. Dat overleg ga ik graag aan, dus het oordeel over de motie laat ik aan de Kamer over.

Met de motie-Klein op stuk nr. 301 wordt de regering verzocht, te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het wijzigen van de inkomensgrens. Zo'n onderzoek is al aan de Kamer toegestuurd. Dat was het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving. Dit liet duidelijk zien dat het verhogen van de inkomensgrens betekent dat de wachttijd langer wordt voor mensen met een lager inkomen. Om die reden ben ik ook niet enthousiast over het tweede deel van het dictum, over de aanpassing. Op grond van het onderzoek betekent dit dat het probleem voor de kerndoelgroep, dat wil zeggen mensen met een lager inkomen, groter wordt. Dat vind ik ongewenst. Om die reden ontraad ik de aanneming van de motie.

De heer Klein (50PLUS):

Volgens mij is het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving gebaseerd op een simulatie. Vanuit de markt krijg ik hierover vragen. De mensen met middeninkomens, rond de grens van pakweg € 38.000, die in een huurwoning met een huur van € 400 per maand wonen, kunnen niet naar een woning met een huur van € 600 per maand. Daardoor creëer je dus juist eigenlijk meer ruimte voor de lagere inkomens. In feite zou je dus de doorstroming moeten stimuleren. Het argument dat de minister nu gaf heeft hij terecht ook in het algemeen overleg genoemd. Ik vraag dus de minister om er nog even goed naar te kijken. Als hij daartoe bereid is, ben ik bereid om de motie eventueel aan te houden.

Minister Blok:

Het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving is een serieus onderzoek, dat specifiek op deze vragen ingaat. Ik kan mij dus niet zo goed voorstellen dat ik nu opeens met een ander onderzoek kom, met een heel andere uitkomst. De schets van het Planbureau is conceptueel logisch te begrijpen. Als je de doelgroep groter maakt, heeft de kerngroep meer concurrentie van mensen met een hoger inkomen en zal daardoor langer moeten wachten. Het onderzoek waarom gevraagd wordt, is er. De consequentie die in het onderzoek wordt getoond, vind ik ongewenst. Daarom blijf ik de motie ontraden. Als het kan, wil ik de heer Klein wel tegemoetkomen, maar ik zie dus geen mogelijkheden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn komst naar de Kamer. Ik stel voor dat wij komende dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven