9 Wijziging Opiumwet

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt ( 32842 ).

(Zie vergadering van 17 april 2012.)

De voorzitter:

We gaan verder met de eerste termijn. Het eerste deel daarvan heeft al plaatsgevonden op 17 april 2012. Vanwege het late tijdstip is de beraadslaging geschorst na de inbreng van de leden van de Kamer. De minister heeft een aantal vragen al schriftelijk beantwoord. Die antwoorden hoeft hij hier dus niet te herhalen.

Het woord is aan de minister van Veiligheid en Justitie, die ik van harte welkom heet, voor zijn betoog in eerste termijn.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Opstelten:

Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij dat de Tweede Kamer de behandeling van dit wetsvoorstel nu wil voortzetten. Ik geef graag een toelichting op de hoofdlijnen van de antwoorden die ik bij brief van 7 december 2012 heb toegezonden. In mijn brief met antwoorden op vragen uit de eerste termijn heb ik op basis van diverse onderzoeken aangegeven dat illegale hennepteelt omvangrijk en professioneel is en dat er veel geld wordt verdiend. Jaarlijks worden meer dan 5.000 kwekerijen opgerold. In 2012 werden 5.700 kwekerijen opgerold en ruim 1,3 miljoen planten in beslag genomen. Ik onderstreepte de noodzaak van de bestrijding van grootschalige hennepteelt nog eens in mijn brief van 13 maart 2013, waarin ik het Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit toezond. De bestaande wetgeving vertoont een lacune. Het faciliteren van illegale hennepteelt valt nu niet onder de strafwet.

Dat faciliteren komt op grote schaal voor en omvat de volgende zaken: het financieren van kwekerijen, onder andere growshops, de verhuur van panden en woningen voor kwekerijen, knipperijen et cetera door particulieren, het leveren van materialen voor de inrichting van kwekerijen, knipperijen, drogerijen et cetera door growshops en het inrichten van kwekerijen door zogeheten hokkenbouwers, elektriciens et cetera. Deze constante activiteiten zorgen ervoor dat er na het oprollen van kwekerijen steeds nieuwe kwekerijen komen. Dat belemmert de bestrijding van de grootschalig georganiseerde hennepteelt. Dit is geen Haags bedenksel, zeg ik nog eens nadrukkelijk. Politie en justitie vragen al geruime tijd om deze aanvulling van de Opiumwet.

In de schriftelijke beantwoording ben ik uitvoerig ingegaan op de bestaande jurisprudentie over pogingen, medeplegen en medeplichtigheid. De bestaande wetgeving is goed uitgetest. De uitkomst is dat faciliteren niet zelfstandig kan worden aangepakt. Er moet ten minste een begin van uitvoering zijn wil er sprake zijn van "poging". Voor medeplichtigheid en medeplegen gelden strengere eisen. Voorbereidingshandelingen voldoen niet aan deze eisen. Daarom moet de lacune worden opgeheven.

Ik ga nu kort in op de reikwijdte van de aansprakelijkheid bij voorbereidingshandelingen. Artikel 10a regelt al jaren de voorbereidingshandelingen met lijst I-middelen: cocaïne en heroïne. Het nieuwe artikel 11a regelt voorbereidingshandelingen met lijst II-middelen, onder andere voorbereidingshandelingen met betrekking tot grootschalige hennepteelt; dat wil zeggen: beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep of teelt van grote hoeveelheden hennep. Wanneer is voorbereiding strafbaar? Het antwoord op die vraag bestaat uit twee bestanddelen. Het eerste is de criminele intentie van de dader en het tweede is de daaruit voortvloeiende handeling. Er is geen sprake van een criminele intentie als het slechts een ernstig vermoeden van betrokkene betreft. Er is wel sprake van een criminele intentie als betrokkene een ernstige reden voor het vermoeden heeft. Het hebben van een ernstige reden voor het vermoeden maakt het criterium objectief, zoals ik in de schriftelijke antwoorden uitvoerig heb beschreven.

Er komt geen onderzoekplicht voor verkopers in tuincentra, zoals ik al heb uitgelegd. Als de handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt – ik denk aan verkoop in growshops – zal de criminele intentie van de verkoper grotendeels kunnen worden afgeleid uit de aard en bedoeling van die handeling. Als de handeling meer alledaags is – ik denk aan de verkoop van materiaal in een tuincentrum – zullen strengere eisen gelden om te bewijzen dat de verkoper wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden wat het doel is ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Voor een veroordeling is dus nodig dat het Openbaar Ministerie bewijst dat betrokkene wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor verboden handelingen met lijst II-middelen.

Ik kom op mijn laatste punt. Growshops konden bestaan door de mythe van de verkoop van goederen voor legale doeleinden. Growshops zijn nu uitsluitend gericht op de illegale hennepteelt en heel sterk gericht op beroeps- en bedrijfsmatige teelt. Dat blijkt uit het aanbod en uit onderzoeken, waaronder De wereld achter de wietteelt van het WODC. Growshops financieren teelt, leveren materialen aan kwekerijen, vooral voor het afschermen van de kwekerij van de buitenwereld, en zorgen voor de afname van de hennep. Dat is een wereld van verschil met tuincentra en bouwmarkten. Het aanbod van tuincentra is totaal anders. U kent het wel: tuinmeubels, decoratiemateriaal, bloemen en planten, kweekmateriaal en gereedschap voor tuiniers. Bouwmarkten handelen in materialen voor de verbouwing van vooral woningen. Verplaatsing van het assortiment van growshops naar reguliere bedrijven is niet eenvoudig en zal niet onzichtbaar blijven. Ik zeg dit na raadpleging van de brancheorganisaties. LTO Nederland, de Raad Nederlandse Detailhandel en Tuinbranche Nederland hebben mij laten weten het risico van verplaatsing van het growshopsaanbod gering te achten.

Tot slot rest mij, een reactie te geven op de ingediende amendementen. Ik heb dat al schriftelijk gedaan, maar ik vind het juist om dat hier ook nog mondeling te doen, uit respect voor de indieners. Mevrouw Kooiman heeft in haar amendement voorgesteld om in artikel I, onder a, te schrappen "ernstige reden heeft om te vermoeden", omdat zij dit te ver vindt gaan. Uit haar betoog in eerste termijn bleek dat zij deze formulering gelijkstelde met het hebben van een ernstig vermoeden. Ik wees er net, in mijn inleidende woorden, op dat dit een misverstand is. Ik ben ingegaan op het verschil. Tegen deze achtergrond hoop ik dat mevrouw Kooiman geen aanleiding meer ziet om dit amendement te handhaven. Indien het amendement wordt gehandhaafd, moet ik het ontraden, omdat de werkingssfeer van het artikel hiermee te zeer wordt beperkt.Voormalig Kamerlid Elissen heeft twee amendementen ingediend, namelijk het gewijzigde amendement op stuk nr. 11 en het gewijzigde amendement op stuk nr. 12. Als ik het goed begrijp, is het ene amendement een alternatief voor het andere amendement. Dat is op zichzelf bijzonder. Beide beogen de strekking en de reikwijdte van de voorbereidingshandelingen drastisch uit te breiden. Dat lijkt mij op zichzelf geen goed idee, omdat het aldus gewijzigde wetsvoorstel voorbij zou schieten aan zijn doel en niet meer evenredig zou zijn.

Het amendement-Elissen op stuk nr. 11 betreft de uitbreiding van de voorbereidingshandelingen, ongeacht de hoeveelheid middelen. Het kan daarbij dus ook gaan om twee planten. Het betreft de vervaardiging van pillen die onder lijst II vallen. Met dit amendement wordt ook beoogd om in artikel 11, tweede lid de strafmaat te verhogen van twee naar drie jaren. Ik kom op het eerste punt. Bij lijst II-middelen zitten de problemen bij het grootschalige en beroepsmatige handelen. Die pillen worden niet meer onder lijst II vervaardigd. Zo heeft het Landelijk Parket mij bericht. Het in de toelichting genoemde GHB is inmiddels naar lijst I verplaatst.

Ik kom op het tweede punt inzake de voorbereidingshandelingen. Voor ernstig strafbare feiten is er een maximum van acht jaren en in bijzondere gevallen zes jaren. Door het amendement wordt het uitgebreid tot feiten met een maximum van drie jaren. Er is altijd verschil in strafmaat voor de voorbereidingshandelingen en het voltooide delict. Het amendement trekt dit gelijk. Ik moet dit amendement ontraden, omdat er geen noodzaak voor is. Het doet ook afbreuk aan de grondgedachte dat voorbereidingshandelingen alleen bij ernstige feiten strafbaar zijn. Het zou zijn doel missen.

Ik kom op het amendement-Elissen op stuk nr. 12. Hiermee wordt de werkingssfeer uitgebreid door dezelfde strafverhoging en door uitbreiding tot kleine hoeveelheden. Bij kleine hoeveelheden gaat het nu alleen om de pillen van lijst II. Ik heb hierbij dezelfde bezwaren als bij het amendement op stuk nr. 11. Het amendement probeert een probleem op te lossen dat niet bestaat. De indiener dacht heel duidelijk aan GHB, maar dat middel is inmiddels naar lijst I verplaatst. De overige pillen worden niet illegaal geproduceerd. Indien het amendement wordt gehandhaafd, moet ik het ontraden.

Ik rond af in de hoop dat ik met mijn schriftelijke antwoorden en deze inleidende toelichting op hoofdlijnen alle vragen heb beantwoord. Ik hoop dat het debat over het wetsvoorstel nu kan worden voortgezet en vandaag kan worden afgerond.

De heer De Wit (SP):

Ik wil de minister een aantal dingen vragen over de voorbereidingshandelingen. Wanneer is sprake van een voorbereidingshandeling? In de stukken komen twee voorbeelden voor. Ik zal ze er even bij pakken. Ik refereer aan de elektricien die naast de heer Van der Steur zat in een café en die vertelde: ik heb mij daar een partij elektriciteit aangelegd. De minister heeft gezegd dat dit best strafbaar zou kunnen zijn. Het tweede voorbeeld betreft de boerderij waar een ondergrondse kelder is aangetroffen. Wanneer is wie strafbaar? Ik neem aan dat bijvoorbeeld de leverancier van een aantal planken, de winkel, vrijuit gaat. Wanneer is de maker of degene die een grote hoeveelheid planken aanlevert op die plek strafbaar? De minister heeft gezegd: we maken het los van het voltooide delict. Daar is hij nu naar op zoek. Er is dus geen delict gepleegd. Wat nu als bijvoorbeeld een zwembad wordt aangelegd in die kelder?

Minister Opstelten:

In beide gevallen kan er sprake zijn van strafbaarheid, maar dat moet wel aangewezen worden. Dat klopt.

De heer De Wit (SP):

Waar het om gaat is: wanneer? Wat beoogt dit artikel en wanneer kun je ingrijpen? Op het moment dat een delict voltooid is, is het niet van toepassing. Dan is er geen sprake meer van voorbereiding en doen de andere deelnemingsvormen opgeld. Het kan alleen maar in de voorbereidende fase: iemand met een stapel planken achter op de fiets op weg naar een boerderij. Dan zit het OM dus met een probleem. Het OM moet ingrijpen terwijl het niet eens weet wat er met die planken gaat gebeuren. Op het moment dat die planken worden omgezet in hokken of in wat dan ook, dan weet het OM het wel, maar dan is er al een delict.

Minister Opstelten:

We zitten nu erg in de casuïstiek. Daar bleef het de vorige keer ook hangen, terwijl daar geen enkele aanleiding voor is. Het gaat om twee bestanddelen die ik centraal wil zetten. Het gaat om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Er is geen sprake van criminele intentie als er slechts sprake is van een ernstig vermoeden van betrokkene. Er is wel sprake van een criminele intentie als betrokkene een ernstige reden heeft om te vermoeden. Dan zet ik inderdaad een paar punten op een rij: een ernstige reden om te vermoeden zal worden afgeleid uit de omstandigheden, de context waarbinnen het handelen heeft plaatsgevonden; het type goed of dienst waarom het is gegaan, dat zou ook kunnen; de kring van personen aan wie de goederen of diensten zijn geleverd; de wijze waarop de handelingen zijn verricht, heimelijk of openlijk; ten slotte ook de plaats van handeling. Ik kan nog wel even doorgaan, dus ik kan de casus van de heer De Wit niet simpel met ja of nee beantwoorden. Als hij het echter zo simpel stelt, dan zeg ik: nee.

De heer De Wit (SP):

Wanneer ….

Minister Opstelten:

Als hij het zo simpel blijft zeggen, blijft het nee; dat zeg ik bij voorbaat.

De heer De Wit (SP):

Stel dat iemand bouwt aan een ondergrondse kelder of aan het elektriciteitsnet zit. Wanneer kan het Openbaar Ministerie bewijzen dat iemand de intentie heeft om iets strafbaars te begaan wanneer hij zegt dat hij een kippenhok aan het maken is? Hij weet niet waar het voor dient maar het was een instructie voor het bouwen van een kippenhok. Het OM zou op basis van dit artikel moeten kunnen ingrijpen op het moment dat iemand een ernstige reden had om dat te vermoeden. Wanneer kan het bewijs geleverd worden?

Minister Opstelten:

De ernstige reden om iets te vermoeden is objectiveerbaar en daarom zeg ik het ook. Een ernstige reden om te vermoeden is afgeleid van de omstandigheden. In deze casus zijn de omstandigheden niet aangegeven. Daarom kan ik in deze casus rustig "nee" zeggen, want die is zo simpel dat het Openbaar Ministerie daarop met "nee" zal reageren. Het gaat om type goed of dienst, dat zou kunnen. Ik weet in de genoemde casus niets van de kring van personen aan wie de goederen of diensten zijn geleverd noch van de wijze waarop de handelingen zijn verricht, heimelijk of openlijk, en de plaats van de handeling. Dit zijn verschillende punten die ik in dat verband zou willen noemen. Die moeten natuurlijk worden aangetoond en die zijn objectief bewijsbaar. Al met al kan daarmee een harde zaak gemaakt worden, een knoertharde zaak zelfs. Ik zou het kunnen, maar ik ben geen officier van Justitie. Ik ben er wel voor verantwoordelijk.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik snap best waarom de heer De Wit met casuïstiek aankomt. Dit wetsvoorstel is zo ondoorzichtig en zo onhelder geformuleerd dat je het haast niet anders kan duiden dan door middel van casuïstiek. De minister schrijft in zijn brief over artikel 11a en de daarin genoemde ernstige reden om te vermoeden dat de gekozen formulering er in dit verband voor zorgt dat niet het subjectieve oordeelsvermogen van de verdachte bepalend is, maar dat het gaat om een objectiveerbare situatie. Voorts staat geschreven dat dat met andere woorden een situatie is waarin de betrokkene als gewoon denkend mens niet anders had kunnen doen. Wat is in vredesnaam een gewoon denkend mens, en dan natuurlijk objectiveerbaar?

Minister Opstelten:

Ik kijk eens rond in deze zaal en ik zie er velen. Ik vind mevrouw Berndsen daarvan het voorbeeld aangezien zij de vraag stelt. Dat is objectiveerbaar aantoonbaar. Maar laten we duidelijk zijn: het moet natuurlijk aan de hand van de feiten kunnen worden aangetoond. Ik zei daarover zojuist al dat ik dat zou kunnen. Ik kan herhalen wat ik daarover net tegen de heer De Wit heb gezegd, maar we komen niet verder als ik telkens dezelfde vraag moet beantwoorden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vind dat niet een kwestie van dezelfde vraag beantwoorden. De minister maakt er graag een lolletje van en daar wil ik best aan meedoen, maar het gaat hier wel om serieuze wetgeving. Ik wil nog even verder citeren uit de brief van de minister. Zo geeft de minister ook aan dat er geen sprake is van een onderzoeksplicht, terwijl ik hem, in zijn antwoord op de vragen van de heer De Wit, een heel rijtje zaken van feiten en omstandigheden hoorde opsommen die nadrukkelijk wel onderzocht zouden moeten worden. Dit is zo'n raar stukje tekst in de brief van de minister, dat ik daar echt geen chocola van kan maken.

Minister Opstelten:

Dat stelt mij dan zeer teleur. Het ging erom dat de onderzoeksplicht niet rust bij de verkopers in tuincentra. Daar gaat het om en dat is mevrouw Berndsen misschien ontgaan. Anderen hebben natuurlijk wel een onderzoeksplicht, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie als het met iets komt. Ik heb, omdat ik politiek verantwoordelijk ben voor het Openbaar Ministerie, tot taak om te toetsen of dat juist is. Ik heb net ook al, in de eenvoudige zinnen van een weldenkend minister gezegd, dat er geen onderzoeksplicht komt voor verkopers in tuincentra. Ik heb dat ook zo uitgelegd in de brief. Daar gaat het om. De vorige keer was dat in het debat ook het punt, maar die vraag is nu dus beantwoord. Als de handeling onmiskenbaar bestemd is voor hennepteelt, wat je als gewoon denkend mens kunt zien, zoals de verkoop in growshops, zal de criminele intentie van de verkoper grotendeels kunnen worden afgeleid uit de aard en de bedoeling van die handeling. Zo kan ik nog verder gaan en de vragen verder verdiepen, maar ik heb ze allemaal al in de brief beantwoord.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, de minister heeft de vragen beantwoord in de brief op de wijze zoals hij dat doet. Dat ontslaat de Kamerleden niet van de verplichting om daarop door te vragen als het onhelder is.

Ik heb nog een laatste vraag. De minister relateert een en ander nu aan de tuincentra. Als de growshops gesloten worden, zal er een verschuiving naar de tuincentra te zien zijn en dan gaat dit voorbeeld van de minister niet meer op. Ik vind het belangrijk dat er heldere wetgeving is en dat burgers weten waar ze zich wel of niet aan hebben te houden. Ik concludeer dat dat met deze wet niet het geval is.

Minister Opstelten:

Ik herhaal wat ik net heb gezegd en wat overigens ook in de brief staat. Doordat het enige tijd heeft geduurd voordat het onderwerp hier op de agenda stond, heb ik de gelegenheid gehad om de brancheorganisaties hierover te raadplegen. Ik heb gevraagd of zij de vrees met mevrouw Berndsen delen. Zij delen de vrees totaal niet. LTO Nederland, de Raad Nederlandse Detailhandel en de Tuinbranche Nederland hebben mij dat laten weten.

De heer Van der Steur (VVD):

De vragen die collega's De Wit en Berndsen hebben gesteld, waren de VVD-fractie niet geheel onbekend. Dat kan de minister gelezen hebben in het verslag van de eerste termijn. Het heeft verhelderend gewerkt dat ik met een aantal politieagenten heb gesproken die dagelijks betrokken zijn bij het oprollen van dit soort grootschalige illegale hennepteelt. Ziet deze wettelijke bepaling met name toe op het soort gevallen waarin een elektricien, een makelaar, een transportbedrijf of een installatietechnicus meewerkt aan het realiseren van een kwekerij in een bedrijfsgebouw? Immers: wat doen kwekerijen in een bedrijfsgebouw? Een tweede essentiële vraag is of iemand die een complete kwekerij heeft ingericht in een bedrijfsgebouw, waar kwekerijen over het algemeen heel onpraktisch zijn, op grond van de huidige wet en zonder de voorgestelde wetswijziging, pas vervolgd kan worden als er een hennepplantje aanwezig is. Zolang het plantje er niet is, voldoe je immers niet aan de huidige strafrechtelijke bepalingen. Dat is volgens mij de essentie van het wetsvoorstel.

Minister Opstelten:

Ik heb al getracht om dit te beschrijven in de brief. Het is goed dat de heer Van der Steur zich hier nog eens in de praktijk op heeft georiënteerd. Hier gaat het precies om. Het gaat om een combinatie van verschillende feiten die moeten worden vastgesteld. En als deze niet allemaal worden vastgesteld, is er geen sprake van een strafbaar feit. Daarom hebben we deze wetswijziging nodig. Het is gewoon een lacune in de hele keten van de aanpak van grootschalige illegale hennepkwekerijen.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben blij met dit antwoord van de minister. Het neemt namelijk mijn zorgen weg ten aanzien van de elektriciens en de tuincentra. Het gaat er dus specifiek om dat je op een heel rare plek en onder rare omstandigheden als elektricien meewerkt aan het illegaal aftappen van elektriciteit. Door het wetsvoorstel kunnen we nu met kracht optreden als we op een heel vreemde plek in een woonhuis allerlei apparatuur voor een plantage vinden, terwijl er geen hennep aanwezig is. Kan de minister ook bevestigen dat het niet gaat om de mensen die twee of drie plantjes in hun achtertuin hebben staan in de hoop dat ze daar ooit eens een joint van kunnen roken? Volgens mij is dat ook duidelijk de grens: het gaat hier om grootschalige illegale hennepteelt.

Minister Opstelten:

Daarom heb ik dat woord ook genoemd. Het gaat om ernstige strafbare feiten. Iedereen kent de praktijk rond een, twee of vijf plantjes. Daarin zou ik me niet willen begeven. Dit wetsvoorstel gaat daar niet over. Daarvoor hebben we in dit land een andere methodiek afgesproken.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik krijg een twitterbericht van een van de vele organisaties die zich bezighouden met het promoten van wietgebruik en wietteelt. De zwager of broer van een van die mensen kweekt sanseveria's en maakt zich grote zorgen dat dit misschien ook strafbaar wordt. Kan de minister een simpel "nee" zeggen zodat ik mijn achterban daarover kan informeren?

Minister Opstelten:

Voor de Handelingen kan vastgelegd worden dat ik "nee" schudde en nu ook "nee" zeg. Duidelijker kan ik deze vraag niet beantwoorden.

De voorzitter:

De heer De Wit had al geïnterrumpeerd op dit onderwerp, maar ik geef hem graag nog de gelegenheid om te reageren op de heer Van der Steur.

De heer De Wit (SP):

Het gaat mij precies om het voorbeeld. De heer Van der Steur werkt namelijk ook met een voorbeeld. Het probleem bij dit onderwerp is dat je het niet louter van papier en in theorie kunt schetsen. De heer Van der Steur zegt dat er gewerkt wordt in een hal die normaal niet als kwekerij dienst doet. Dat betekent dat er op dat moment aanwijzingen zijn dat er wordt gewerkt aan een kwekerij. Dat is nu juist het punt, want dan is er toch geen sprake meer van een voorbereidingshandeling? Dan is er toch sprake van een begin van uitvoering, of desnoods van een poging om tot een begin van uitvoering te komen?

Minister Opstelten:

Nee. We zijn allemaal met casuïstiek bezig. Dat is heel begrijpelijk. Ik herhaal echter dat je het dan hebt over de plaats van handeling, over de wijze waarop de handelingen zijn verricht, dus heimelijk of openlijk, over de kring van personen, dus om wie het gaat, en over het type goed of dienst. De combinatie daarvan brengt met zich mee dat er sprake is van een ernstig vermoeden van het treffen van voorbereidingen. Er vindt echter inderdaad nog geen ander strafbaar feit plaats. Dit is inderdaad een lacune. Als het dat niet was, pakten we dit aan. Ik zit immers niet te wachten op extra wetgeving. Het land schreeuwt hier echter om. Men zegt: fijn dat het vandaag aan de orde is geweest, zodat we dit kunnen afronden. Op die manier kunnen de politie en het Openbaar Ministerie hiermee verder.

De voorzitter:

Hiermee is er eindelijk een einde gekomen aan de eerste termijn. Ik stel voor dat we direct doorgaan met de tweede termijn van de Kamer. Daarvoor geef ik het woord aan de heer De Wit van de fractie van de SP.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mag ik beginnen met een vraag aan u? Normaal gesproken is de spreektijd in de tweede termijn een bepaald gedeelte van de spreektijd in de eerste termijn.

De voorzitter:

Ja, de helft.

De heer De Wit (SP):

Ik vraag om enige coulance. Immers, het debat is wat vreemd verlopen. We hebben een uitgebreide brief van de minister gekregen. We hebben nu pas de mogelijkheid om daarop te reageren. Ik hoop dat het mij lukt om binnen de voorgeschreven spreektijd te blijven. Ik hoop dus dat het niet nodig is dat u ingrijpt, maar ik vraag u om enige coulance.

De voorzitter:

Die coulance wil ik betrachten, maar u krijgt de helft van de spreektijd in de eerste termijn.

De heer De Wit (SP):

Hoeveel spreektijd hadden we in de eerste termijn, voorzitter?

De voorzitter:

Toen had u vijftien minuten spreektijd. U hebt nu dus zeven minuten spreektijd. Ik wil wel enige coulance betrachten in verband met het verloop van de behandeling, maar het moet niet te gek worden. Ik zie dat mevrouw Berndsen u komt helpen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Jazeker, voorzitter. Wij hebben zeer recentelijk een brief van de minister gekregen. Daarin staan antwoorden. Wij hebben niet kunnen interrumperen. We zijn hier ook met nogal wat nieuwe woordvoerders. Ik vraag daarom om iets meer spreektijd dan de helft van de spreektijd in de eerste termijn. Ik zag dat de woordvoerder van mijn fractie in de eerste termijn een hele lap tekst had. Misschien kom ik dus wel goed uit met de helft van de spreektijd. Ik weet echter niet of dat voor iedereen geldt. Ik dring er echt op aan om ons de tijd te geven, voorzitter. Dit gaat over wetgeving.

De voorzitter:

Formeel heeft iedere spreker recht op de helft van de spreektijd in eerste termijn. Wij spreken nu over wetgeving, dus ik kan de woordvoerders niets verbieden. Ik zal coulant zijn. U moet echter wel beseffen dat dit echt een tweede termijn is.

De heer De Wit (SP):

Is mijn spreektijd ondertussen doorgelopen, voorzitter?

De voorzitter:

Ik zal even opnieuw beginnen, mijnheer De Wit. Het woord is aan u.

De heer De Wit (SP):

Dank u wel, voorzitter. Mijn collega Kooiman heeft het debat over dit onderwerp vorige keer geplaatst tegen de voor mijn fractie principiële achtergrond van de vraag, wat een goed beleid is ter zake van softdrugs. Je ziet hier nu wat er gebeurt. De SP-fractie is al heel lang voor legalisatie van softdrugs. We zien hier nu dat het probleem zich in de volle breedte openbaart. We mogen aan de achterdeur leveren, maar er mag niet worden geproduceerd. Er worden nu nieuwe wettelijke maatregelen bedacht, bijvoorbeeld in het kader van de voorstellen die nu voorliggen, om te kunnen optreden en om meer en vaker te kunnen optreden dan nu al mogelijk is. Er is dus sprake van de beruchte spagaat. Op deze manier komen wij hier in ieder geval niet uit. Daar zit een heel groot probleem. Dit is echter een andere discussie, die wij wellicht een keer opnieuw moeten voeren. Ik begrijp dat die discussie voortdurend in de Kamer wordt gevoerd. Laten wij eens kijken naar wat er nu wordt voorgesteld. In eerste instantie bestond het idee om de growshops aan te pakken. Dat was de strekking van de motie van de heer Van Haersma Buma. Diverse brancheorganisaties – dan heb ik het niet zozeer over de land- en tuinbouw, maar vooral over de mensen die zich met cannabisteelt bezighouden – zeggen: de growshops bestaan niet meer. Growshops heten al lang niet meer zo. Growshops hebben op dit moment een enorm aanbod, van spaanse pepers tot tuinstoelen. Het aanbod is enorm toegenomen. Wij praten in feite niet meer over de aanpak van de growshops, maar volgens dit wetsvoorstel praten wij over de aanpak van al degenen die de teelt mogelijk maken.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben getriggerd door de opmerking van de heer De Wit dat growshops niet meer bestaan. Ik vraag mij dan ook af waar de inval heeft plaatsgevonden in januari van dit jaar, waarbij beslag werd gelegd op een aantal panden, op wapens, op een aantal boten en op een grote hoeveelheid auto's en contant geld, rechtstreeks verdiend in een growshop. Dat ding heette nu eenmaal zo. Ik vraag mij ook af of de heer De Wit kan uitleggen waar dan een inval werd gedaan in 2011, toen er 350 kilo hasj, 5 kilo cocaïne en miljoenen aan euro's in contanten, evenals wapens en explosieven werden gevonden. Dat bedrijf heette ook een growshop.

De heer De Wit (SP):

Ik heb hier geen zin in. Ik ken die gevallen niet en het interesseert mij ook niet. Het is heel simpel. Waar op geduid wordt, is dat op dit moment onmiddellijk de reactie is uit de wereld van de kwekers en van al die mensen die erbij betrokken zijn, dat men het anders gaat noemen. Het zijn dan geen growshops meer en men gaat dan ook het aanbod verbreden. Dat is één reactie. De tweede reactie is: wat krijgen wij als gevolg van dit wetsvoorstel? U gelooft toch niet dat al die mensen die achter de growshops zitten waarover u het hebt, zeggen: nu gaan wij vandaag fietsen, of zoiets? Natuurlijk niet! Waar iedereen op duidt, is dat er een verschuiving gaat komen naar nog meer illegale en ondergrondse praktijken, afgezien van de vraag die ook in het vorige debat aan de orde is gekomen, namelijk dat de grote jongens helemaal niets via een growshop betrekken, maar op een heel andere manier aan hun spullen zien te komen.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik krijg drie reacties. De eerste reactie is dat collega De Wit zegt: wij moeten ons daarover geen zorgen maken, want de growshops gaan hun activiteiten verbreden.

De heer De Wit (SP):

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb niet gezegd dat wij ons geen zorgen moeten maken.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Steur.

De heer Van der Steur (VVD):

Als zij hun activiteiten verbreden en speelgoed gaan verkopen, heeft de VVD-fractie daarmee geen moeite. Als zij hun activiteiten verbreden omdat zij tegelijkertijd nog steeds onderdeel zijn van de grootschalige illegale hennepteelt, hebben wij daar wel moeite mee. Vervolgens zegt de heer De Wit: dan gaan zij ondergronds. Ja, maar daar horen zij ook thuis! Het gaat om grootschalige criminele organisaties; kijk naar het rapport van Europol en naar het rapport uit 2012 van Beke over de Vietnamese hennepteelt. Dat zijn zware criminelen. Europol laat ook zien dat zij zich bezighouden met mensenhandel en handel in wapens en harddrugs. In dit debat zegt de SP-fractie over dit alles: laat maar gaan, want er zitten misschien een paar praktische punten in, waar ik ook in eerste termijn over heb gesproken, en zij zouden wel eens ondergronds kunnen gaan. Deze mensen horen in de cel. Wat is de reactie van de heer De Wit daarop?

De heer De Wit (SP):

Er moet geen misverstand over zijn: ook de SP-fractie is tegen de wilde teelt. Mijn fractie is ook tegen het feit dat er in wijken levensgevaarlijke situaties ontstaan doordat er in een woning plantages worden aangelegd. Natuurlijk is de SP daartegen. De vraag is alleen – en daar gaat het mij om – of dit wetsartikel überhaupt hanteerbaar is voor het doel dat men voor ogen heeft, namelijk het aanpakken van de hele wereld achter de growshops. Ik kom daar straks nog op. Dit wetsvoorstel maakt het zo ruim, dat het bijna niet mogelijk is om effectief op te treden als je het over voorbereidingshandelingen hebt.

De heer Van der Steur (VVD):

Als je al een wetsartikel zou maken dat te ruim is, dan is het volgens mij aan de rechter en het Openbaar Ministerie om daar een oordeel over te geven. Ik vraag de heer De Wit om een reactie daarop. Dat is één. Het tweede punt is dit. De vraag die principieel voorligt, is: willen wij, wil de SP-fractie, samen met een groot deel van de Kamer, ervoor zorg dragen dat politie en justitie die instrumenten in handen krijgen die zij nodig hebben om de voorbereidingshandeling voor de grootschalige illegale hennepteelt tegen te gaan? Het antwoord daarop is simpelweg ja of nee.

De heer De Wit (SP):

Ik ben juist begonnen met te zeggen dat dat de verkeerde discussie is. Wij zijn ervoor om een discussie te voeren over de achterdeur en over de gedoogsituatie die al jarenlang bestaat en die geen oplossing is voor de aanpak van de teelt. Wij zijn voor een ander beleid. Wij zijn voor een beleid waarbij legalisatie mogelijk wordt gemaakt, zodat je beter kunt optreden. We hebben overigens niet de illusie dat de illegale teelt dan helemaal verdwenen zal zijn. Ook dan zullen wij moeten optreden, maar we weten dan wel wat legaal en wat illegaal is. Daar zullen wij het beleid op moeten inrichten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer De Wit (SP):

Ik had het over growshops om aan te geven dat daar sprake is van een verschuiving. Een aantal organisaties wijst erop dat in ieder geval de grote jongens niet in growshops komen. De anderen die er wel komen, zullen gaan zoeken naar andere oplossingen. In feite betekent dat het ondergronds gaan van de gehele sector. Dit bevordert echter niet de aanpak van de illegale kweek.

Het tweede aspect betreft het amendement van collega Kooiman over de ernstige reden om te vermoeden dat er sprake is van teelt. Wat dat betreft zitten wij volgens mij met een aanzienlijk aantal problemen. De minister omschrijft in de memorie van toelichting, in de nota naar aanleiding van het verslag en in zijn brief van 7 december die ernstige reden om te vermoeden zodanig dat twee wetenschappers in een artikel in Ars Aequi – de vorige keer is dat ook al genoemd en het wordt regelmatig aangehaald – stellen dat die uitleg van de minister zodanig zwaar is geformuleerd – op zijn Latijns heet het culpa, schuld – dat je moet spreken van bewuste culpa. Dat wil zeggen bijna bewust het risico, de kans lopen dat. Dat is een nogal zwaar element in het wetsvoorstel. Dit stelt hoge eisen aan het OM om dat überhaupt te kunnen bewijzen. Ik kom dan op de casuïstiek waarover wij het al hebben gehad. Dat is onvermijdelijk. De minister zegt dat je een en ander moet bekijken in het licht van de intentie, de handeling die wordt gepleegd en de omstandigheden. Dat is allemaal waar, maar ik kijk nu even naar het voorbeeld van de heer Van der Steur dat vandaag al vaker is genoemd, ook in het vorige debat, over de elektricien. De vraag is wanneer de elektricien, die tegen de heer Van der Steur zegt dat hij behoorlijk wat geld heeft verdiend aan een aantal installaties die hij heeft aangebracht, strafbaar is. Op het moment dat hij het tegen de heer Van der Steur zegt, doet de vraag zich voor of deze de politie belt en of de politie gaat uitzoeken wat er is gebeurd. Dan is er geen sprake meer van voorbereiding. Dan is het al uitgevoerd. Dan zou er sprake kunnen zijn van medeplegen, maar daarmee zijn wij er niet in dit geval. Wanneer is er sprake van een voorbereidingshandeling van iemand die met een Philips Son-T Pia lamp in zijn auto op weg is naar een boerderij? Philips en Osram maken die lamp. Ik kreeg daar vandaag een mailtje over van de organisatie van cannabisbetrokkenen. Is die persoon strafbaar? Die lamp wordt namelijk bij uitstek gebruikt in de hennepteelt. Dat kan niet missen. Als je die in je auto hebt liggen, dan heb je bij wijze van spreken iets met hennep. Is iemand op dat moment strafbaar? Het kan namelijk best zo zijn dat die persoon de lamp voor een ander doel gebruikt, bijvoorbeeld voor zijn kuikentjes die net zijn geboren. We kunnen dus niet buiten casuïstiek. Die casuïstiek toont aan dat het heel erg moeilijk is om de voorbereidingshandeling te illustreren. De minister volstaat met abstracte begrippen. Je moet kijken wanneer deze bepaling aanknopingspunten biedt om in te grijpen. Ik moet heel eerlijk zeggen dat dit naar mijn idee, los van wat de wetenschappers zeggen over de uitleg van het begrip "ernstige reden", te weten een heel zwaar culpa, zal leiden tot heel grote problemen in de bewijsvoering. Immers, wanneer moet hier opgetreden worden? De politie hoort het meestal achteraf. De officier van justitie kan pas naderhand ingrijpen, want hij weet niet dat iemand onderweg is met een hele hoop elektriciteitskabels in zijn auto. Met andere woorden, dat is echt het probleem. De minister denkt een oplossing te hebben om te kunnen ingrijpen, maar ik vermoed dat die in de praktijk grote problemen zal veroorzaken, juist omdat er zulke zware eisen worden gesteld aan de ernstige reden om te vermoeden dat men betrokken is bij hennepteelt, waardoor het bewijs niet te leveren is.

Ik geef nog één voorbeeld van de verknipte situatie waarmee we hierbij te maken hebben. Dat hebben we vandaag aangeleverd gekregen. De minister heeft de Algemene Maatregel van Bestuur met betrekking tot het THC-gehalte aan de Kamer gestuurd. Voortaan moet het THC-gehalte getest worden, omdat het afhankelijk van het percentage een hard- of een softdrug is. Het in bezit hebben van een THC-testapparaat is echter een strafbare handeling. Zo'n apparaat mag je niet in bezit hebben, omdat het apparaat te maken heeft met cannabisteelt. Aan de ene kant moeten we het testen om te weten of het een hard- of een softdrug is en aan de andere kant mag je het apparaat om dat te testen niet hebben omdat het onder een voorbereidingshandeling zou vallen. De reactie van de minister daarop is dat daartegen niet zal worden opgetreden; zo begrijp ik zijn uitleg althans. Hierdoor ontstaat een heel schimmige situatie. Kortom, dit leidt tot grote problemen. Daarom handhaaft mijn fractie het amendement van mijn collega Kooiman.

De gemeenten hebben op dit moment te maken met problemen in verband met het optreden tegen de grootschalige kweek van hennep in huizen en de overlast en de gevaren die deze met zich brengt. De gemeenten zitten met de dringende vraag of zij daar niet zelf eigen beleid op zouden mogen voeren. Over dat punt zullen wij ongetwijfeld nog te spreken komen.

Met name op het punt van de ernstige reden tot vermoeden heeft mijn fractie grote twijfels bij dit wetsvoorstel.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Het is alweer enige tijd geleden dat wij over dit onderwerp spraken. In de tussentijd heb ik als woordvoerder van de VVD-fractie niet stilgezeten om te toetsen of de bezwaren die ik in eerste termijn in april vorig jaar heb aangevoerd tegen dit wetsvoorstel, werden gedeeld door de praktijk. Ook stelde ik toen vele vragen. Daarop is een keurig antwoord gekomen van de zijde van de minister. Ik moet eerlijk zeggen dat het verhelderende gesprekken waren die mij op het pad hebben gezet om, ondanks de bezwaren die wij als VVD-fractie in eerste instantie hadden, toch voor dit wetsvoorstel te stemmen. Wij verwachten namelijk dat dit voorstel een bijdrage kan leveren aan de aanpak van de grootschalige illegale hennepteelt. Daarbij worden alle mensen aangepakt die nu willens en wetens – daar gaat het om – en zonder risico een bijdrage hieraan leveren. Het gaat bijvoorbeeld om elektriciens die de elektriciteit aftappen, om transportbedrijven die in bedrijfsgebouwen zakken met kunstmest en pootaarde aanleveren en om mensen die bakken met groeimaterialen en de Osram- of Philipslampen komen aanleveren in het holst van de nacht bij woonhuizen die tot hennepteeltkwekerijen zijn of worden omgebouwd. Dat zijn de zaken waarover je het hebt met de mensen die zich bezighouden met de opsporing en vervolging van deze vorm van criminaliteit. Dat is ook het begrip dat de VVD-fractie legt in het wetsvoorstel dat vandaag voorligt.

Het gaat de VVD-fractie niet om de mensen die vier of maximaal vijf plantjes in hun achtertuin hebben staan omdat ze het af en toe prettig vinden om recreationeel wiet te roken. Het gaat haar ook niet om de mensen die zonder dat zij het in de gaten hebben, een heel klein radertje zijn in zo'n organisatie, hoewel ik hun vandaag zou willen adviseren om dat vooral niet te willen worden. Het gaat haar vooral om de mensen die willens en wetens onderdeel zijn van een criminele organisatie die zich bezighoudt met de uiterst lucratieve, zeer illegale en zeer criminele teelt van hennep op grote schaal. Dat laatste is van essentieel belang.

De VVD-fractie is altijd voorstander geweest van het opsporen, vervolgen en berechten van zware criminelen. Ik zou degenen die pleiten voor legalisering van softdrugs willen helpen herinneren aan hetgeen in het recentelijk verschenen rapport van Europol staat. Daaruit blijkt klip-en-klaar dat de Nederlandse hennepteeltcriminelen niet meer vanuit idealistisch oogpunt bezig zijn met de productie van dat goedje, maar dat zij een onderdeel zijn van internationaal verweven criminele organisaties die zich bezighouden met harddrugs, wapens en mensensmokkel. Ik zie mevrouw Berndsen bij de interruptiemicrofoon staan, dus ik ben benieuwd wat zij daartegen in te brengen heeft.

De voorzitter:

Dat zullen wij nu horen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De heer Van der Steur haalt aan hoe het Nederlandse drugsbeleid heeft kunnen ontsporen. Het hele rijtje dat de heer Van der Steur opsomt, is buitengewoon ernstig. Dat noemen wij zware georganiseerde criminaliteit. Als de VVD bij het standpunt van de heer Teeven, voormalig Kamerlid en de huidige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, was gebleven – hij vond dat de wietteelt gereguleerd zou moeten worden – waren wij niet zo ver afgegleden. Dan waren wij geen narcostaat geworden, maar hadden wij een keurige aanvoer via de achterdeur kunnen regelen via een gereguleerde wietteelt. Ik ben benieuwd wat de heer Van der Steur daarop te zeggen heeft.

De voorzitter:

Wij kijken naar de heer Van der Steur.

De heer Van der Steur (VVD):

Eén ding dat je D66 niet kunt verwijten, is dat zij in 1961 voor het verdrag heeft gestemd dat het onmogelijk maakt om de handel in en productie van drugs, inclusief softdrugs, te legaliseren. Zoals de naam van D66 al doet vermoeden, bestond D66 in 1961 immers nog niet. Dat verwijt kan mevrouw Berndsen dus niet gemaakt worden. Het is echter wel een realiteit. Dat heeft haar voorganger, de heer Van der Ham, in dit debat nota bene expliciet toegegeven. Ook hij zag dat de bestaande verdragen, niet alleen het VN-verdrag, maar ook de Europese verdragen, aan die vorm van gewenste legalisering in de weg staan. Om die reden ziet de VVD-fractie hierin geen ruimte en heeft zij op dit moment ook niet de behoefte om hierin ruimte te maken.

De voorzitter:

Hoewel ik het idee heb dat wij in een iets ander debat verzeild raken, wil ik toch mevrouw Berndsen het woord geven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Het is hier wel erg aan gelinkt. Ik snap nooit waarom de VVD zo ontzettend blijft hangen in die oude verdragen, terwijl de wereld om ons heen verandert. Europese landen zijn wel degelijk bezig met het reguleren van de wietteelt. De heer Van der Steur geeft geen antwoord op mijn vraag hoe wij hadden kunnen voorkomen dat de zware georganiseerde criminaliteit ontstond vanwege het feit dat wij niet tot reguleren zijn overgegaan. Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag over het veranderde standpunt van de VVD. De heer Teeven was als Kamerlid namelijk wel degelijk voor regulering.

De heer Van der Steur (VVD):

Dit is toch merkwaardig. Iedereen op de publieke tribune en alle mensen die naar dit debat zitten te kijken, zullen dat met mij eens zijn. Als er één fractie is die stelselmatig en structureel het belang van internationale verdragen benadrukt, dan is dat wel de fractie van D66. Kijk maar naar het debat over Europa. Daarin wordt continu gesteld dat wij gebonden zijn aan Europese verdragen waar wij niet onderuit kunnen noch willen. Als het D66 echter beter uitkomt omdat zij een ander standpunt heeft, noemt D66 deze verdragen zelfs oude verdragen. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het oprichtingsverdrag van de Verenigde Naties zijn nog veel oudere verdragen. Wil mevrouw Berndsen daar dan ook van af? Het is wel interessant om in dit debat over drugs te laten zien hoe selectief sommige partijen altijd een bepaald standpunt kiezen. De SP-fractie zegt: de criminaliteit zou weleens ondergronds kunnen gaan. Ja, daar hoort criminaliteit ook. Mevrouw Berndsen denkt: het komt ons even niet goed uit dat wij een Europees en internationaal VN-verdrag hebben gesloten, dus noem ik het oude verdragen en vraag ik de VVD-fractie waarom het standpunt is veranderd. Ik geef antwoord op de laatste vraag van mevrouw Berndsen: het VVD-standpunt ten aanzien van het vervolgen, opsporen en berechten van zware criminelen is nog nooit veranderd. Dat is precies wat de minister met dit handvat gaat doen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik constateer dat ik geen enkel antwoord krijg op mijn vraag. De heer Van der Steur gebruikt erg veel woorden, waar hij zelfs de publieke tribune bij betrekt. Het klinkt allemaal heel sympathiek, maar ik krijg simpelweg geen antwoord op mijn vraag over het standpunt van de VVD. De heer Van der Steur zegt dat het niet veranderd is. Wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar internationale verdragen die wel degelijk concluderen dat er mogelijkheden zijn. Laten we nou toch ook klip-en-klaar zijn over het feit dat ons hele gedoogbeleid op basis van internationale verdragen eigenlijk helemaal niet kan. Dat doe ik dus al vele jaren.

De heer Van der Steur (VVD):

Ja, en dan helpt het als je je kennis op orde hebt. Ten eerste is er maar één wetenschapper die recentelijk in het Nederlands Juristenblad heeft geschreven dat het niet bezwaarlijk zou zijn om tegen de verdragen in te gaan. Ik heb het artikel goed gelezen, want ik mag mij dan ook jurist noemen en pleeg daar enig oordeel over te hebben. Wat mevrouw Berndsen zegt, staat er niet. Dat is wel de conclusie die de media eruit hebben getrokken, maar het staat er niet. Er staat alleen dat het "zou moeten kunnen", maar dat het naar de letter van het verdrag absoluut niet mag. Dat is het antwoord op de eerste vraag.

Mevrouw Berndsen stelt altijd heel veel vragen; de tweede vraag die zij stelde ben ik nu even kwijt. Hoe luidde die ook alweer? Zij zei nog iets wat niet klopte. Oh ja, dat ging over die verdragen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik zou het ook vergeten als ik lid zou zijn van de VVD. Ik stelde een vraag over de wijziging van het beleid van de VVD ten aanzien van het gedogen en reguleren.

De heer Van der Steur (VVD):

Precies! Want dat is interessant. Ik zal dat nog een keer uitleggen aan mevrouw Berndsen; zij moet nu goed luisteren. Zij weet niet dat ten aanzien van het gedoogbeleid door de Nederlandse regering een voorbehoud gemaakt is in dat verdrag bij het sluiten van dat verdrag. Daarmee is er anders dan mevrouw Berndsen dacht een wettelijke en verdragsrechtelijke basis voor het gedoogbeleid, maar niet voor het gedogen of reguleren van de achterdeur. Dat zou toch voor een partij als D66 die altijd zegt dat verdragen belangrijk zijn, zeker als het Europese verdragen zijn, een belangrijke regel moeten zijn uit dit zo oude verdrag waar mevrouw Berndsen namens haar fractie zo graag afstand van wil nemen.

De voorzitter:

Hoe ontzettend interessant dit debat ook is, aan de orde is de Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Daarom gaat de heer Van der Steur nu verder op dat onderwerp.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter, dank. In een interventie met de heer De Wit heb ik al gememoreerd dat het beeld van de growshop, waar hij een heel gezellige bijeenkomst van wil maken, met groene, knusse ondernemers die een beetje willen werken aan het vergroenen van onze samenleving, niet hemaal meer voldoet aan de werkelijkheid. Ik noemde al het voorbeeld in 2011 van die 350 kg harddrugs, 5 kg cocaïne en miljoenen aan contant geld, wapens en explosieven. Ik noemde al het voorbeeld uit januari van dit jaar, waarbij panden, boten, geld en wapens werden aangetroffen bij een growshop. Ik vind het ook wel nuttig om aan de heer De Wit en mevrouw Berndsen voor te lezen uit het rapport van de onderzoeksgroep Beke uit 2012, waarin het volgende over growshop staat: "Een voorbeeld van sleutelrollen – dat is een van de rollen waar we proberen met dit wetsvoorstel een eind aan te maken – zijn specialisten, adviseurs of kennismakelaars die bijvoorbeeld contacten leggen tussen de criminele groepering en de afnemers. Wanneer opsporingsonderzoek gericht kan worden op deze figuren, kan groter effect worden bereikt in het verstoren van criminele netwerken dan nu met de korte klappen op de hennepkwekerijen bereikt wordt". Dat is een belangrijk argument voor dit wetsvoorstel. Hetzelfde rapport, overigens getiteld Oosterse Teelt, stelt op pagina 52 het volgende: "Een voorbeeld van de politionele aanpak is het door ons bestudeerde opsporingsonderzoek dat zich richt op een grote Nederlandse growshop". Ik hoop dat de heer De Wit goed heeft geluisterd, want dit is dezelfde growshop als waarvan hij zei dat die niet meer bestaat. "Door de focus op deze growshop konden overkoepelende criminele netwerken in de hennepteelt in kaart worden gebracht, waarbij zowel Nederlandse faciliteerders – dat zijn dus die faciliteerders die wij proberen te vervolgen op basis van deze wet – als Vietnamese criminele groeperingen in het buitenland betrokken bleken". Dat wilde ik even zeggen ten aanzien van het argument dat de growshops niet meer zouden bestaan of een onbelangrijk bestaan zouden leiden. Ze zijn onderdeel, zoals ik vanaf het begin heb gezegd, van grote, internationaal georganiseerde criminele netwerken. Met dit wetsvoorstel proberen we daar een einde aan te maken. Als de heer De Wit daar anders over durft te denken, moet hij vooral nu zijn vraag stellen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter, het lijkt wel alsof de heer Van der Steur de regie van dit hele debat in de hand heeft en bepaalt wanneer ik een vraag mag stellen.

De voorzitter:

Dat zal niet gebeuren, mijnheer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Die indruk wil ik in ieder geval wegnemen. Ik sprak over een organisatie die te maken heeft met ondernemers in de hennepteelt. Ik heb verwezen naar de brief die zij vandaag heeft geschreven. Ik ontken dus niet wat de minister in de brief heel uitgebreid heeft toegelicht, namelijk wat er achter de voordeur van een growshop zit. Deze mensen schrijven: de growshops hebben zich aangepast aan de politieke realiteit. De naam "growshop" is vrijwel uitgestorven en de winkeliers hebben hun assortiment uitgebreid. Als deze wijziging wordt doorgevoerd – we hebben het dan over dit wetsvoorstel – zullen zij stoppen met het verstrekken van informatie over cannabisteelt en de winkels nog voller zetten met sierplanten, rode pepers, zaden van tuinkruiden enzovoorts. Daar doel ik op. Ik onderschrijf wat de minister in zijn brief schrijft, maar het verschijnsel "growshop" zal volgens deze informatie verdwijnen. We zullen dus een verschuiving zien in het aanbod van de winkels die wellicht overblijven. Ze zullen een ander, uitgebreider aanbod hebben, juist om te maskeren waar ze mee bezig zijn.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik denk dat de heer De Wit volledig gelijk heeft als hij zegt dat criminelen altijd proberen te maskeren wat zij in werkelijkheid aan het doen zijn. Op zichzelf vind ik de vraagstelling van de heer De Wit in dit kader wat aandoenlijk. Hij krijgt een mail van een aantal ondernemers in de hennepteelt. Dat is interessant. Wie zijn dat? Wat doen zij? Zouden zij misschien zelf onderdeel zijn van een grote, georganiseerde, illegale en internationale criminele organisatie? Als dat zo is, rijst de vraag waarom de SP-fractie namens dat gezelschap hier het woord voert en zegt dat de growshops van aard zijn veranderd. De VVD-fractie is er een groot voorstander van dat growshops, als gevolg van dit wetsvoorstel, vanaf morgen overgaan tot het verkopen van rode pepers, als ze dan tenminste tegelijkertijd de hennepteelt achterwege laten.

De heer De Wit (SP):

Ik sta hier niet namens iemand of namens een organisatie, ik sta hier namens de SP-fractie. Ik sta hier niet namens de ondernemers die zich bezighouden met de hennepteelt of namens belangenorganisaties. Ik heb hier slechts een bericht dat mij is toegestuurd door een organisatie van betrokken telers. Ik heb gezegd wat zij schrijven. Dat zijn kennelijk de mensen die weten waar het over gaat. Daar heeft de heer Van der Steur gelijk in.

De heer Van der Steur (VVD):

In het verleden heeft de SP-fractie heel vaak, zelfs bij monde van de voorzitter, in deze Kamer de kant van de politie gekozen. Zij heeft altijd vanuit de politie de ideeën en suggesties voor verbeteringen meegenomen. Waarom staat diezelfde SP hier nu niet met de informatie uit mijn onderzoek naar de mensen die binnen de politieorganisatie bezig zijn met het oprollen van de grootschalige, illegale, internationaal georganiseerde hennepteelt? Ik vind het merkwaardig dat de SP hier nu niet staat met de brief waarin wordt gevraagd om middelen, maatregelen en instrumenten om effectief op te kunnen treden tegen grote criminele organisaties. Dat doet de heer De Wit allemaal niet, terwijl hij via zijn collega Van Raak zo de contacten had kunnen leggen. Hij leest hier een brief voor van een van de zeer vele lobbyorganisaties op het gebied van de georganiseerde hennepteelt. Vervolgens vraagt hij wat ik daarvan vind. Ik weet niet wie die mensen zijn. Eén ding is zeker. Ik acht de kans groot dat het naar de letter van de wet criminelen zijn. Ik zou namens de VVD-fractie zo'n standpunt niet een-op-een voorleggen aan een woordvoerder van een andere partij.

De voorzitter:

Als de heer Van der Steur de voorzitter betrekt in het debat, loopt hij ook de kans dat de voorzitter zich inhoudelijk met het debat zal bemoeien. Ik waarschuw de heer Van der Steur dat dit niet noodzakelijkerwijs in zijn voordeel hoeft te zijn.

De heer De Wit (SP):

De heer Van der Steur probeert natuurlijk een wig te drijven tussen mij en de voorzitter.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik zou niet durven.

De heer De Wit (SP):

Hier kunnen wij natuurlijk heel lang over praten. Ik zou een massa politieagenten hier kunnen brengen die zeggen – dat weet de heer Van der Steur ook – meneer Van der Steur, wij zijn veel te veel bezig met de opsporing van wiettelers; laat in hemelsnaam de legalisering plaatsvinden; dan weten wij waaraan wij toe zijn en kunnen wij ons met belangrijkere dingen bezighouden. Dat zou hij ook te horen kunnen krijgen.

Nogmaals, ik heb gezegd dat ik hier niet sta als woordvoerder van een belangenorganisatie. Ik zeg alleen wat er vanuit die wereld wordt opgemerkt over de effecten van deze wet. Dat neem ik serieus.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik moet het in zoverre met de heer De Wit eens zijn dat er vanuit die wereld ook enorm geklaagd wordt over de ontneming van crimineel vermogen en over het leggen van beslag op vermogensbestanddelen die verdiend zijn met criminele activiteiten. Als de heer De Wit op de timeline van mijn Twitter gaat kijken – daar is de afgelopen twintig minuten het een en ander bij gekomen – zal hij tientallen organisaties aantreffen met prachtige namen als VOC, THC en de Stichting WeSmoke. Ik help de heer De Wit even, want hij kon er niet op komen. Zo zijn en nog wel een stuk of vijf, zes, zeven andere. De heer Josemans uit Maastricht heeft ook een cannabisorganisatie. Zij vinden allemaal dat het anders moet.

Een ding is zeker: als je onder de huidige omstandigheden, in strijd met de Europese verdragen en VN-verdragen, softdrugs zou legaliseren, waarvoor de heer De Wit al een paar keer de lans heeft gebroken, is dat ten eerste de grootste witwasoperatie die Nederland in de geschiedenis heeft gecreëerd, want in één klap zal crimineel vermogen daardoor gelegaliseerd worden – dat noem je witwassen – en wordt Nederland ten tweede de grootste drugsdealer van de wereld. Als dat is waar de SP voor staat, dan kan ik het beleid van de SP niet volgen, maar dat heb ik wel vaker.

Ik rond af.

De voorzitter:

U hebt nog zes seconden.

De heer Van der Steur (VVD):

Voor de duidelijkheid zeg ik de minister nogmaals dat de VVD-fractie hoge eisen stelt aan de mate waarin de handhaving plaats zal vinden op basis van dit wetsvoorstel, als het door de Kamer wordt aangenomen. Ik vraag hem in dat kader ook om erop toe te zien dat de politie en het Openbaar Ministerie met deze handvatten in de hand er alles aan zullen doen om vroegtijdig, zoals het rapport Oosterse teelt laat zien, en scherp de vervolging, opsporing en berechting van deze internationale, grootschalige criminele organisaties ter hand te nemen. Als de minister mij dit allemaal kan toezeggen, zal de VVD-fractie met vertrouwen in de uitkomst voor dit wetsvoorstel stemmen. Ik dank de voorzitter voor de gelegenheid om hier te mogen spreken.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Voorzitter. Na het optreden van collega Van der Steur, kan dit alleen een heel zure teleurstelling worden – die incasseer ik dan maar – want ik wilde eigenlijk proberen om het kort en simpel te houden. Ik ontken geenszins het feit dat er achter de hennepteelt, zoals wij die vandaag in Nederland kennen, georganiseerde misdaad schuilgaat, maar ik constateer tegelijkertijd het volgende. Je mag in Nederland in een coffeeshop cannabis kopen. Je mag alleen de cannabis, de hennep, niet kweken waarmee de coffeeshop bevoorraad wordt. Dat in zichzelf is volgens mij met name het probleem waar wij de hele tijd tegen aanlopen.

In het voorliggende voorstel wordt de voorbereidende handeling strafbaar gesteld, omdat wij de growshops niet meer willen, maar wij zijn allemaal nog wakker genoeg om ons te realiseren dat de, ik meen, 700 coffeeshops wel bevoorraad worden. Op dit moment … Sorry, ik hoor vanuit de zaal dat het 600 coffeeshops zijn; de heer Van der Steur bemoeit zich zelfs vanaf zijn zeteltje nog met mijn inbreng! Volgens mij zijn en blijven de coffeeshops per definitie illegaal bevoorraad worden, want het mag gewoon niet. Daar zit wat betreft de Partij van de Arbeid gewoon een terugkerend probleem in dit dossier. Met andere woorden, op de dag dat de VVD en de heer Van der Steur mij kunnen aantonen dat de cannabis als heilige manna uit de hemel neerdaalt rechtstreeks de coffeeshops in – misschien dat de heer Kees van der Staaij daar nog bij kan helpen – dan hebben zij mij aan boord. Dan is het probleem opgelost. Tot het moment dat wij dat niet hebben aangetoond, zie ik bij god niet wat wij hiermee zouden oplossen.

De PvdA is en blijft op termijn voor een gereguleerd stelsel. Wij zeggen niet dat je rücksichtslos te werk mag gaan, juist omdat je concurreert met georganiseerde misdaad. Ik zie wel degelijk de noodzaak van zorgvuldigheid, maar ik zie echt niet wat wij oplossen met dit sluitstuk van wetgeving. Ik zie dat we iets oplossen door deze rare rekensom een keer kloppend te maken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vind dit een beetje een hoopvolle bijdrage van de Partij van de Arbeid, want ik hoor mevrouw Hilkens zeggen dat "op termijn" de wietteelt gereguleerd moet gaan worden. Wat is voor de Partij van de Arbeid "op termijn"?

Mevrouw Hilkens (PvdA):

In een eerder AO hebben we dit al uitvoerig met elkaar bediscussieerd. Ik heb de hier aanwezige minister toen verzocht om te inventariseren welke gemeenten op dit moment welke plannen tot regulering hebben en hoe die plannen eruitzien. Als ik daarvan een goed beeld heb – en daarbij zie ik ook de risico's wel van het als overheid gereguleerd concurreren met ook de georganiseerde misdaad – dan zal ik aankondigen wat mijn volgende stap wordt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik proef nu weer een beetje een terugtrekkende beweging. In het AO is afgesproken dat de minister een onderzoek zal doen en in gesprek zal gaan, waarbij zijn standpunt op voorhand al duidelijk is. Dat is dus ook mevrouw Hilkens duidelijk. Nu zegt ze echter dat ze een volgende stap wil zetten. Is dat over een jaar? Of is dat na deze kabinetsperiode? Overigens kan dit laatste ook na een jaar zijn, maar dat weten we nog niet. Ik krijg graag nog wat meer duidelijkheid van mevrouw Hilkens.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Ik begrijp de wens van mevrouw Berndsen. Het is ook niet voor het eerst dat ik die hoor. Ik wacht even de evaluatie van onze minister af. Daarna kom ik bij mevrouw Berndsen terug.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat dit een vraag is op basis van een algemeen overleg dat is gevoerd. Het is dus geen vraag in verband met dit wetsvoorstel.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Die ruimte zit er wel in, omdat mevrouw Hilkens zelf over de regulering van de achterdeur begint met de opmerking over het uit de lucht vallen van wiet voor de coffeeshops.

De voorzitter:

Daarom mag u één korte vraag stellen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Laat ik het dan als volgt formuleren. Mevrouw Hilkens houdt nu nog een slag om de arm, maar ik heb haar toch horen zeggen dat de Partij van de Arbeid nog steeds voor het reguleren van de wietteelt is.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Ik begon het AO waaraan nu steeds wordt gerefereerd, met de mededeling dat we campagne hebben gevoerd met de wietwet. Het uitgangspunt is legalisering en regulering. Ik heb toen ook gezegd dat we met deze coalitiepartner, de VVD, afspraken hebben gemaakt. Daar hebben we het ook over gehad. De gereguleerde teelt staat niet in het regeerakkoord. Ik heb wel gezegd dat ik, in tegenstelling tot D66, niet geloof dat het wijs is als we morgen alvast beginnen met experimenteren en dat ik het daarvoor een veel te risicovolle operatie acht. Kortom: zorgvuldigheid is geboden. Ik wacht de evaluatie van de minister af. Ik zeg echt niets anders dan ik toen zei en ga ook niets anders zeggen.

De heer Bontes (PVV):

In het regeerakkoord gaat het over een krachtige bestrijding van de georganiseerde drugsmisdaad. In eerste instantie kreeg ik de indruk dat mevrouw Hilkens op dit gebied D66 en de SP in de armen vloog. Hoe moet ik dit nu duiden? Ze zou over dit wetsvoorstel toch duidelijk kunnen zeggen dat het bijdraagt aan die bestrijding van de georganiseerde drugsmisdaad? Is mevrouw Hilkens voor of tegen dit wetsvoorstel?

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Ik ben tegen dit wetsvoorstel. We moeten niet net doen alsof dit wetsvoorstel het eerste middel is dat we in dit huis formuleren in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en dus ook tegen de georganiseerde hennepteelt. Er liggen al heel veel middelen. En ja, mijn partij betwijfelt ten zeerste of het strafbaar stellen van de voorbereidende handelingen in zichzelf nu zo wezenlijk bijdraagt aan het aanpakken van die georganiseerde misdaad.

De heer Bontes (PVV):

Het antwoord is duidelijk: nee tegen dit wetsvoorstel. Dank.

De voorzitter:

De heer De Wit wilde interrumperen, maar ik zie dat hij geen vraag meer heeft. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Steur.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb het argument van het reguleren van de achterdeur, in welke vorm dan ook, al eerder gehoord. Ik kan wel begrijpen dat mevrouw Hilkens dat namens de PvdA-fractie naar voren brengt. Ik ben het echter wel met de heer Bontes eens. Als er zo veel bewijzen op tafel liggen dat we in Nederland een ernstig probleem hebben met de echte, serieuze georganiseerde criminaliteit en als politie en justitie schreeuwen om dit middel, dan is het wel erg raar dat de PvdA-fractie tegelijkertijd zegt: omdat we aan het eind van de rit iets anders willen, gunnen we deze minister, het Openbaar Ministerie en de politie niet de instrumenten die ze nodig hebben om deze criminaliteit te bestrijden. En mevrouw Hilkens zei net nog dat ze de criminaliteit wil bestrijden. Ik kan de PvdA-fractie op dit punt niet helemaal meer volgen.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Ik concludeer dat er al heel veel middelen zijn om criminaliteit te bestrijden. In tegenstelling tot de zeer gepassioneerde heer Van der Steur betwijfel ik of dit het zo gedroomde sluitstuk van die aanpak is. Als ik een tegenvraag mag stellen, zou ik graag van de heer Van der Steur willen weten …

De voorzitter:

Dat mag eigenlijk niet

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Nee, maar als je mij op dit punt blijft attaqueren, is het wel handig om ook even de hand in eigen boezem te steken. Hoe bevoorraad je een coffeeshop zonder in overtreding te zijn met onze wetgeving?

De heer Van der Steur (VVD):

Laat ik allereerst komen op de interne tegenstrijdigheid van het betoog van mevrouw Hilkens. Zij stelt een begrijpelijke vraag: hoe moet je dat dan doen? Dat is lastig, maar dat wil niet zeggen dat je vervolgens de instrumenten moet laten liggen die nodig zijn om grootschalige internationaal georganiseerde hennepteeltcriminaliteit tegen te gaan. Dat is, zo begrijp ik uit het betoog van mevrouw Hilkens, wel de consequentie die de PvdA-fractie trekt: wij hebben die achterdeur niet gereguleerd zoals wij graag willen en dus mogen politie en justitie niks in handen hebben om mensen te achtervolgen, te vervolgen en te berechten die onderdeel zijn van die criminele organisaties. Mijn vraag aan mevrouw Hilkens is heel simpel. Er vindt een inval plaats in een bedrijfsgebouw dat eigenlijk een kantoor had moeten zijn en daar staat een complete installatie klaar om bloemen te telen – daar lijkt het dan op – zonder dat er hennep aanwezig is. Op dit moment kun je daar niets mee doen. Wat vindt mevrouw Hilkens dat op dat moment zou mogen en moeten gebeuren? Dat is de concrete vraag die nu voorligt.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Mevrouw Hilkens constateert opnieuw dat het een heel rare logica is dat je een product wel mag kopen maar niet mag telen, dat daar het wezenlijke terugkerende probleem op dit dossier zit en dat de VVD – excusez! – er niet op deze manier over meedenkt. De veronderstelling dat wij criminelen die mensen doodschieten en die ook wapens handelen nu eindelijk kunnen aanpakken omdat de voorbereidende handeling als zodanig strafbaar wordt gesteld, gaat mij gewoon te ver. Wij moeten eerst het ene probleem oplossen. Als wij daarover met elkaar in gesprek kunnen gaan, wil ik daarna kijken of wij in dit sluitstuk nog een oplossing vanuit de PvdA kunnen vinden.

De voorzitter:

De heer Van der Steur, ten slotte en kort.

De heer Van der Steur (VVD):

Dan is het dus een feit dat de PvdA-fractie zegt: omdat wij op langere termijn iets anders willen zoals een aantal andere partijen in deze Kamer – reguleren, legaliseren of wat dan ook – geven wij nu niet de mogelijkheid om op te treden in het concrete voorbeeld dat er in een bedrijfsgebouw een plantage klaarstaat waar nog geen hennepteelt, -stekjes of -zaadjes zijn. Dan kunnen politie en justitie niets doen. Dat is de keuze die de PvdA-fractie vandaag aanvaardt. Van een fractie die ik meermalen heb horen zeggen dat criminaliteitsbestrijding voor haar essentieel is, kan ik deze redenering, met alle respect, echt niet volgen. Maar ik vind die wel interessant en ook spitsvondig, zeg ik erbij.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Ik val in herhaling. Ik kan de logica op dit dossier van andere partijen niet volgen en daar verandert niets aan. Laat ik dan concluderend zeggen dat ik voor de VVD en voor de heer Van der Steur, die dit echt diep raakt, hoop dat het heel snel alsnog heilige manna uit de hemel zal regenen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. De wetsbehandeling heeft een tijd stilgelegen. Wij hebben inmiddels nogal wat nieuwe woordvoerders gekregen bij dit debat in de Kamer. Ik denk dat ik met de heer Van der Steur de enige ben die ook in de eerste termijn hier het woord heeft gevoerd.

Wij hebben ook een nieuw kabinet gekregen. Dat lijkt echter geen verandering in beleid te impliceren, want ik lees in de brief van het kabinet dat op basis van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II de bestrijding van de georganiseerde drugsmisdaad met kracht wordt doorgezet. Je zou dan ook zeggen dat het helder is dat ook de nieuwe coalitie dit wetsvoorstel zonder meer zal steunen, want het ligt in die lijn. Wij weten dat voor bepaalde voorstellen de parlementaire steun ook in de Eerste Kamer nog weleens wordt genoemd, maar ik stel vast dat het eerste het beste wetsvoorstel op het terrein van de bestrijding van georganiseerde drugsmisdaad in ieder geval de steun van een van de coalitiepartijen niet krijgt. Dat betekent dat er breder in de Kamer moet worden gekeken naar partijen zoals de PVV en het CDA om dit wetsvoorstel aan een meerderheid te helpen. Ik kan hier in ieder geval al beloven dat de SGP er zonder meer graag aan zal bijdragen om dit wetsvoorstel kracht van wet te doen krijgen. De reden hiervoor is eigenlijk vrij eenvoudig. Ik verwijs hiervoor naar de considerans van het wetsvoorstel, de memorie van toelichting en het advies van het College van procureurs-generaal en eveneens naar de rapporten die er aan ten grondslag liggen. Die zeggen allemaal: beste mensen, het is een volstrekt achterhaald beeld dat het bij de hennepkwekerij een beetje om een romantische, onschuldige wereld gaat van wat wietplantjes in de achtertuin. We hebben het hier over criminele organisaties die enorme winsten maken met de illegale teelt van hennep. Het gaat daarbij om geweld en afpersing. Geen onschuldige business dus!

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Mijn verzoek aan de heer Van der Staaij is om uit de sprekers die tot nu toe plenair hebben gesproken over dit wetsvoorstel, degene aan te wijzen die veronderstelt dat het om een romantische sector gaat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik was aan het uitleggen waarom wij dit zo'n goed wetsvoorstel vinden. Het betreft hier een wereld van criminele organisaties en niet een wereld van onschuldige romantische taferelen. Ik heb niet de intentie gehad om mevrouw Hilkens te verwijten dat dit het geval is. Ik zou ook niet op voorhand willen uitsluiten dat dit het geval is, maar dan zouden we er over moeten doorspreken. Wetend dat de hennepteelt zo'n omvang heeft kregen en zo is geprofessionaliseerd dat er doortastend tegen moet worden opgetreden, vinden we het van groot belang dat ook het strafrechtelijk instrumentarium wordt aangevuld en dat er een nieuw artikel komt om voorbereidingshandelingen strafbaar te stellen. Dat heb ik in de eerste termijn al naar voren gebracht, waarbij ik onder andere heb gevraagd of hierdoor geen verschuiving plaatsvindt naar tuin- en bouwcentra en dergelijke. De brief van de minister op dat punt vond ik adequaat, namelijk dat ondubbelzinnig is gebleken dat er geen reden is om daarvoor te vrezen.

Er blijft overigens nog wel wat wringen war het gaat om het punt van de bevoorrading van de coffeeshops. De vraag is of het daarmee in de toekomst nog wel goed gaat komen als je alles wat illegaal is echt aanpakt. Dat is een lastig punt, maar de manna die ooit uit de hemel kwam, was noodzakelijk voor de eerste levensbehoeften van het volk Israël en drugs waaronder hennep zou ik niet tot die eerste levensbehoeften willen rekenen. Dus voor mij is het eerder een wenkend perspectief dat er problemen zijn in de bevoorrading dan dat het een angstbeeld zou zijn.

Mevrouw Hilkens (PvdA):

Om even in de Bijbelse terminologie te blijven: als we er dan ook van uitgaan dat het God was die de aarde schiep, bent u het, naar ik aanneem, ook met mij eens dat Hij hier cannabis heeft neergezet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het zijn de mensen die het verprutst hebben. Daar zou ik het toch graag bij willen houden.

De voorzitter:

Mevrouw Berndsen wil hier toch graag nog even op voortgaan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Nou niet hierop, maar op wat de heer Van der Staaij eerder zei over het strafbaar stellen van de voorbereidingshandelingen. Hoe denkt hij er over om dat toch maar gewoon over te laten aan artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht? Daarin zijn die voorbereidingshandelingen namelijk al strafbaar. Artikel 11a gaat zelfs veel verder dan datgene wat in het Wetboek van Strafrecht onder artikel 46 staat en dat ziet op een veel langere gevangenisstraf.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een discussie die in de eerste termijn ook uitvoerig is gevoerd. Ik blijf bij het standpunt dat ook op grond van de argumenten die onder andere in de memorie van toelichting staan en die ook later naar voren zijn gekomen, dit een heel wenselijke en nuttige aanvulling op het instrumentarium is om juist de draaischijf van de hennepteelt te kunnen aanpakken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De tekst is op dit punt wel heel erg vaag en ondoorzichtig. Vindt de heer Van der Staaij dat er voldoende aanknopingspunten zijn ten aanzien van de bewijslast?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zie daar geen onoverkomelijke problemen. Elke wettelijke terminologie roept natuurlijk de vraag op of iets er nu wel of niet onder valt. Dat is niet bijzonder. Dat is het geval met elke wet. De termen die verder gebezigd worden, zijn echter niet zodanig dat ze zoveel vragen oproepen dat er niet mee te werken zou zijn. Ik wijs er verder op dat de Raad van State zich ook niet in die zin heeft uitgelaten in zijn advisering en dat het College van procureurs-generaal zelfs de vraag heeft opgeworpen of het niet goed zou zijn om het veel breder te trekken dan alleen op de hennepteelt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Misschien heeft de heer Van der Staaij een ander advies gelezen van de Raad van State dan ik, maar daarin werd nadrukkelijk verwezen naar artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Men constateerde dat dit toch wel heel erg ver gaat ten aanzien van softdrugsbestrijding.

De heer Van der Staaij (SGP):

Waar ik op doelde, was dat de strekking van het wetsvoorstel positief werd gewaardeerd en dat werd ook in de advisering van de Raad gedeeld. Uiteindelijk werd in het eindoordeel niet gezegd dat dit niet moest gebeuren. Ik denk dat ik hiermee de essentie van mijn boodschap naar voren heb gebracht.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. De heer Van der Steur is alert: hij kondigde aan dat hij gaat interrumperen zonder dat hij weet wat ik ga zeggen! Misschien verras ik hem nog wel.

"Hennepteelt groeit de politie boven het hoofd" en "Overlast door wietpas verdubbeld". Twee recente voorbeelden uit de media om de effecten van het drugsbeleid van dit kabinet duidelijk te maken: goede intenties, slechte maatregelen. Het valt te betwijfelen of het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen aan de effectiviteit van de bestrijding van de illegale hennepteelt bijdraagt. Mijn fractie is niet overtuigd door de antwoorden van de minister.

Van streng, strenger, strengst van Rutte I gaan we nu naar snel, sneller, snelst van Rutte II. Om te beginnen vraag ik hoe het kan dat de minister dit wetsvoorstel doorzet terwijl de Partij van de Arbeid zeer kritisch is. Wil de minister met of zonder toestemming van de Partij van de Arbeid verdergaan met dit wetsvoorstel? Stelt hij de verhouding met de coalitiepartner zo op prijs dat hij tegemoet gaat komen aan bepaalde eisen, of vindt de minister dit wetsvoorstel zo relevant dat hij met de zegen van de conservatieve partijen, zoals SGP, CDA, ChristenUnie en PVV, voldoende steun heeft? Cijfermatig heeft hij alleen met deze partijen een meerderheid in de Tweede en de Eerste Kamer. Op zich is dat al een unieke situatie.

Het is eigenlijk een multiplechoicevraag en ik vraag de minister om met één antwoord te komen, dan is hij ook snel klaar. Ook is het kabinet snel, sneller, snelst met het invoeren van vergaande maatregelen zonder eerst goed na te gaan of deze überhaupt effectief zijn. Het WODC pleit in het rapport "De wereld achter de wietteelt" voor een nader onderzoek voordat verdergaande maatregelen, zoals de strafbaarstelling van de voorbereidingshandeling met betrekking tot lijst II van de Opiumwet of een vergunningenstelsel, zinvol kunnen worden doorgevoerd. Deze verdergaande maatregel is juist wat het kabinet met deze wetswijziging voorstelt, maar op basis van welk onderzoek doet het dat?

Hoe meer repressie, hoe hoger de winsten van criminelen. Dat geeft het kabinet zelf toe in de memorie van toelichting. Ook het onderzoeksrapport van het WODC "De wereld achter de wietteelt" is duidelijk: "Een eventuele schaarste van wiet kan mogelijk leiden tot meer concurrentie tussen criminele samenwerkingsverbanden, tot oplichtingpraktijken en aldus tot meer onderling geweld respectievelijk negatieve gezondheidseffecten voor consumenten. Ook het gevolg van de integrale aanpak kan zijn dat de markt crimineler wordt zonder het vooruitzicht dat aan de aanpak van de criminele samenwerkingsverbanden blijvend hoge prioriteit wordt toegekend." Dit zijn citaten uit het onderzoeksrapport.

Met andere woorden, wij hebben hier te maken met episode twee van de mislukte film "De wietpas". De volgende rapportage van EenVandaag wordt dan "Overlast door verbod op growshops verdubbeld". Of durft de minister stellig te zeggen dat de effectiviteit van dit wetsvoorstel over een jaar is aangetoond? Hoe kan hij zoiets beweren als hij onvoldoende inzicht heeft in de huidige situatie? Iedereen in deze Kamer is het erover eens dat het nodig is om de georganiseerde criminaliteit die zich bezighoudt met illegale hennepteelt te bestrijden. Ook velen in de samenleving zijn het daarover eens. We verschillen echter van mening over de manier waarop dit moet gebeuren. Het kabinet gelooft in de maakbaarheid van de samenleving. Men denkt het probleem te kunnen oplossen door alles te verbieden en strafbaar te stellen, waardoor criminelen ineens bedenken: o jee, het is verboden, laten we het maar niet meer doen. Maar met een wetboek alleen pak je geen boeven. Hiervoor heb je ook een betere opsporing en meer agenten nodig. Zware georganiseerde criminaliteit wordt veroorzaakt doordat de achterdeur niet goed geregeld is. Dit wetsvoorstel voorziet in het nog moeilijker maken van de bevoorrading, terwijl de Opiumwet niets zegt over de wettelijke grondslag voor een gedoogbeschikking: de voordeur. Met andere woorden: het kabinet maakt een zootje van zowel de voordeur als de achterdeur van coffeeshops. Er wordt geen oplossing geboden. Sterker nog, het probleem wordt erger. Coffeeshops die wel binnen de perken van het gedoogbeleid willen blijven, krijgen het moeilijker. Georganiseerde criminaliteit gaat inventiever en creatiever met wietplantages aan de slag. Malafide growshops verdwijnen niet, maar gaan ondergronds.

De voorzitter:

De heer Van der Steur wil aan zijn belofte voldoen.

De heer Van der Steur (VVD):

Ja, de VVD-fractie gaat er altijd vanuit dat belofte schuld maakt. Ik waardeer de bijdrage van collega Berndsen op dit punt zeer, maar het spreekt voor zich dat ik het niet met haar eens ben. Ik begrijp alleen niet dat ze nu nog steeds doet alsof we in dat internationale verdrag niet die uitzondering voor het gedoogbeleid hebben gemaakt. Mevrouw Berndsen gaat ook nu uit van een onjuiste interpretatie van de feiten en ze doet alsof het gedoogbeleid uit de lucht komt vallen. Dat is niet waar. We hebben daarvoor keurig een voorbehoud gemaakt, het is verdragsrechtelijk in orde en daarom mogen we dat ook doen. Het is ook uitgewerkt in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Dat is wel iets anders dan het nu reguleren of legaliseren van een achterdeur waarvoor geen enkele wettelijke of verdragsrechtelijke grondslag zou bestaan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Er zijn ook rechterlijke uitspraken die er nadrukkelijk op wijzen dat dit eigenlijk daarmee in strijd is, bijvoorbeeld een arrest van Lelystad. Ik noem dit omdat de heer Van der Steur ook altijd graag met dingen schermt. Als de wet aan de achterdeur strikt zou worden nageleefd en gehandhaafd, zou er geen gram de coffeeshop binnenkomen. Er is een proces over een growshop in Lelystad gevoerd. De gemeente die de vergunning heeft verstrekt en deze wilde intrekken, is in het ongelijk gesteld.

De heer Van der Steur (VVD):

Met alle respect voor mevrouw Berndsen begrijp ik dat, zeker in haar fractie, veel dossiers tegelijkertijd moeten worden behandeld. Ik heb het voordeel dat alleen dit dossier een van mijn dossiers is.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Goh, wat een dedain!

De heer Van der Steur (VVD):

Feitelijk is wat mevrouw Berndsen zegt onjuist. Mevrouw Berndsen verwijst naar het Blowboot-arrest in Lelystad. Daarbij ging het helemaal niet over verdragsrecht. Het ging erom dat de gemeente zodanig verweven was geraakt met de exploitanten van de coffeeshop dat het Openbaar Ministerie in de problemen kwam. Dat is dus totaal iets anders dan de achterdeurdiscussie. Het hoger beroep is nog gaande. Dat heeft dus niets te maken met de verdragsregels waarover ik mevrouw Berndsen net een vraag stelde. Wellicht helpt het mevrouw Berndsen dat exact dezelfde uitspraak is gedaan in de zaak van Terneuzen. Ook daar was de gemeente veel verdergegaan in het reguleren en faciliteren van de coffeeshops dan het gedoogbeleid voorschrijft.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Is dit een interruptie voor mij? Ik heb hier niet gevraagd om een college van de heer Van der Steur. Ook ben ik niet gediend van het dedain waarmee hij mij benadert.

In Lelystad was wel degelijk aan de orde dat de door de gemeente uitgegeven gedoogbeschikking ten opzichte van de voordeur en de relatie met de bevoorrading aan de achterdeur absoluut niet goed was geregeld. We kunnen daarover nog een heel debat voeren, maar dat ben ik eigenlijk niet van plan.

De voorzitter:

Ik constateer dat we een zijweg zijn ingeslagen en dat deze doodloopt. Het woord is weer aan mevrouw Berndsen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik had het erover dat D66 het hoog tijd vindt voor een realistisch drugsbeleid en het legaliseren en reguleren van cannabis. Dat heb ik vandaag al meerdere keren gezegd. Het kabinet focust op een repressieve en sterk juridische benadering van het drugsprobleem. Dat werkt dus niet. Bovendien is het wetsvoorstel een juridisch monster. Het is gewoon een slecht wetsvoorstel. De discussie die we met de minister bij aanvang van dit debat hadden, maakte dat wel duidelijk.

Laten we beginnen met de reikwijdte van de wet. Het kabinet wil personen en bedrijven die zelf niet telen, maar wel hun geld verdienen met het leveren van goederen of diensten die voor illegale hennepteelt worden gebruikt, met drie jaar gevangenis of een zware geldboete straffen. Voor deze sancties hoeft geen daadwerkelijke hennepkwekerij te bestaan, de middelen ervoor zijn voldoende. Iemand is niet alleen medeplichtig als hij weet dat de goederen voor illegale hennepteelt worden gebruikt, maar ook als hij een reden heeft tot vermoeden hiertoe. Dit gaat voor de D66-fractie te ver. Niet alleen Philips, ook tuincentra, bouwmarkten en andere bedrijven vallen onder de reikwijdte van de wet. Net zei de heer Van der Steur in een interruptie dat er wel een wietplantje aanwezig moet zijn. Ik heb dat nergens gelezen, dus vooralsnog ga ik uit van de wetstekst en de memorie van toelichting. Met producten die voor allerlei legale toepassingen worden gebruikt, kun je namelijk het productieproces van wietteelt in gang zetten.

Het is de bedoeling van de minister om growshops aan te pakken. De minister gebruikt in zijn beantwoording veel woorden om iedereen gerust te stellen, maar juridisch gezien – en dat speelt voornamelijk bij een wetsbehandeling – is het te weinig onderscheidend. Het geeft eigenlijk een soort onderzoeksplicht, wat niet geheel zonder discussie in het licht van de onschuldpresumptie moet worden gezien.

Ik zie dat mijn lampje al knippert.

De voorzitter:

Ja, u mag gaan werken aan uw afronding.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik zal een keuze maken. Ik wil het nog over twee dingen hebben, die te maken hebben met de politiecapaciteit. De illegale hennepteelt wordt aangepakt binnen de capaciteit die beschikbaar is. Dat heeft de minister gezegd. De politie heeft echter al te maken met capaciteitsproblemen om de huidige illegale hennepteelt op te sporen. Met dit voorstel bestaat de kans dat de criminaliteit zal toenemen en ook nog uit het zicht van agenten zal verdwijnen, omdat veel handel naar het internet zal verschuiven. ICT is niet het sterkste punt van de politie, en er is al een tekort aan gespecialiseerde politiemensen die met cybercrime kunnen omgaan. De minister zegt dat er geen extra capaciteit komt, terwijl daar nu al om gevraagd wordt. Ik verwijs kortheidshalve naar de oproep van de burgemeester van Tilburg die vraagt om extra politiemensen.

Hoe zit het met de ruimte van het regeerakkoord voor lokaal maatwerk? Ongeveer twintig gemeenten die een vergunningstelsel hebben geïntroduceerd voor de growshops moeten deze intrekken. Dan hebben we ook nog de lokale experimenten voor gereguleerde wietteelt, waar ik verder niet op zal ingaan.

Voor mijn fractie is het helder. Over een jaar denk ik dat wij elkaar weer spreken, of misschien zien we dan opnieuw de desastreuze gevolgen van dit beleid in EenVandaag.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie ziet het wetsvoorstel als een bijdrage in de strijd tegen de georganiseerde drugsmisdaad. Het is niet te onderschatten wat zich in en rond de illegale hennepteelt afspeelt: liquidaties, afpersingen, plat geweld, en tuinders die agressief benaderd worden. Het zijn geen uitzonderingen. Het wetsvoorstel richt zich op de faciliteerders van illegale hennepteelt. Dat is een goede zaak. Mijn gewaardeerde ex-collega André Elissen heeft destijds de eerste termijn voor zijn rekening genomen en twee amendementen ingediend en verdedigd. Ik zal deze nogmaals toelichten en met casuïstiek duiden. In het eerste amendement, op stuk nr. 11, wordt gepleit voor identieke strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen voor lijst I en lijst II. Het tweede amendement, op stuk nr. 12, houdt in dat het voorbereiden van het vervaardigen van alle stoffen van lijst II strafbaar moet worden gesteld. Wat had collega André Elissen voor ogen? Eerst was het voorhanden hebben en het verhandelen van GBL, de grondstof voor GHB, niet strafbaar. GHB staat nu inderdaad op lijst I. Volgens de minister vervalt nu de noodzaak voor de identieke strafbaarstelling.

Er kunnen zich echter ook weer nieuwe situaties voordoen. Kort geleden was in het nieuws dat de Amerikaans hiphopscene een nieuwe drug gebruikt: purple drank. Hoestdrank met codeïne wordt gemengd met promethazine. Dan ontstaat er een nieuwe drug, purple drank genoemd. Die is enorm populair. Hoe kwam het in het nieuws? Welnu, een bekende Amerikaanse rapper is in coma geraakt door deze samenstelling. Laten wij niet hopen dat dit overwaait van Amerika naar Nederland, maar stel dat het gebeurt en de drug op lijst II wordt geplaatst, dan is de hele voorbereiding en het voorhanden hebben van de stoffen waarmee je dit kunt maken, niet strafbaar. Als je het zo bekijkt, is er alle reden om voorbereidingshandelingen met betrekking tot stoffen die in de toekomst op lijst II kunnen worden geplaatst en die deze samenstelling hebben, strafbaar te stellen. Dat beoogt het amendement. Ik licht het nog een keer toe met casuïstiek uit Amerika. Het kan hier ook gebeuren en het benadrukt de noodzaak van het amendement van collega Elissen.

Als je naar dit wetsvoorstel kijkt, zou je kunnen zeggen dat het is voortgekomen uit de aanbevelingen van de commissie-Van de Donk. Deze commissie heeft het rapport "Geen deuren, maar daden" opgesteld. Daarin wordt onder andere gepleit voor systematische handhaving en er wordt gepleit voor een drugsautoriteit. Het rapport wordt omarmd door de politie en door het OM, door justitie. Wat gebeurt er met de rest van de aanbevelingen?

Ik kom even terug op de casuïstiek van zojuist. Ik kan mij uit mijn eigen politiepraktijk herinneren dat, als je 's nachts op een haventerrein een bedrijfspand had dat geblindeerd was en waar men bezig was lampen op te hangen en een watersysteem aan te leggen, iedereen kon zien en aanvoelen dat voorbereidingen werden getroffen voor illegale hennepteelt. De politie kon op dat moment niets doen, vanwege de richtlijn. Het OM kon daardoor niet met succes vervolgen. Het OM kon de zaak niet met succes bij de rechter aanbrengen, want er moest een spoor van hennep zijn gevonden, op zijn minst een plantje of een deel van een plantje. Dan zou de zaak wel rond zijn. Als dat niet was gelukt, dan kon er niet met succes worden vervolgd. Daarom ziet mijn fractie nut en noodzaak van dit wetsvoorstel.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Wij zijn erg tevreden over het wetsvoorstel, ook met de antwoorden van de minister. Ik heb nog een aantal kleine puntjes dat nog niet aan de orde is geweest.

De growshops zijn er om de goederen te leveren en het spul te verkopen, maar ze geven ook voorlichting. Het voorlichtingsaspect vertrekt echter steeds vaker naar internet. Dat gebeurde al, maar door het uitschakelen van de growshops zal dat alleen maar toenemen. Hoe gaat de minister daarmee om? Hij heeft de Kamer op 21 november een brief geschreven over de handel in drugs via internet. Het gaat dan echt over handel. Mevrouw Berndsen zei het ook al. Het is een moeizaam proces, maar wat gebeurt er straks met die voorlichters? Stel dat een hennepkwekerij wordt opgerold en iemand zegt dat hij op het idee is gekomen via een site op internet. Gaan wij daar dan iets aan doen? Ook dat hoort bij een integraal beleid.

Ik ben blij dat de minister afziet van de onderzoeksplicht bij de GAMMA, de Praxis en allerlei zaken van Intratuin. Hij heeft gesproken met de branche. De minister vindt wel dat sprake moet zijn van een kritische houding. De heer De Wit van de SP heeft nog een aantal voorbeelden gegeven. De minister zei dat hij wel leiding geeft aan het OM, maar dat hij geen officier van justitie is geweest. Ik wel, maar ik zou met de planken van de heer De Wit niet naar de rechter zijn gestapt, althans niet met zo'n zaak in het kader van medeplegen. De vraag is wel hoe wij omgaan met de specifieke materialen, die lampen en zaden, die worden gebruikt om hennepkwekerijen te ontwikkelen. We moeten onszelf geen worst voor ogen houden. Als de growshops verdwijnen, dan duikt een en ander de illegaliteit in. Dan ontstaat er toch ergens weer een markt. De branche heeft aangegeven daar niet in te stappen. Ik hoop dat dit inderdaad niet gebeurt. Wat mij betreft hoeven die specifieke materialen niet te worden verboden. Het is goed dat wij dit hebben besproken. We moeten nu in de gaten houden hoe het verder gaat met die lampen en zaden.

Mevrouw Hilkens stelt terecht dat het aan alle kanten wringt. Dat vindt iedereen in de Kamer. Wij vinden dat ook. Onze oplossing is om de nullijn te gaan hanteren. Dat is al jaren het geval. Het is misschien niet zo realistisch in deze tijd, maar wij staan daar wel voor, juist omdat al dat geëxperimenteer, al dat gedogen eigenlijk tot niets heeft geleid. De minister is duidelijk geweest. Hij zal geen experimenten meer toestaan. Tijdens het AO heeft hij op een vraag van mevrouw Hilkens wel toegezegd om onderzoek te doen naar hoe het zit met gemeenten die dit allemaal wel graag willen. Ik heb in het kerstreces een aantal werkbezoeken aan coffeeshops afgelegd. Ik heb gemerkt dat coffeeshophouders heel transparant zijn. Ze willen heel graag vertellen hoe ze hun bedrijf runnen, maar als je vraagt hoe ze aan het spul komen, wordt het stil. Dat is namelijk de enige vraag die je niet mag stellen. Dat geeft aan dat dit tot gedoe leidt. Collega Bontes gaf aan dat er ook veel criminaliteit omheen zit. Dat is ook wat wij niet willen. Ons standpunt is duidelijk. Wij zijn tegen experimenten door gemeenten, ook omdat dit verboden is vanwege internationale verdragen. Mevrouw Berndsen stelde dat daar nog wel wat op valt af te dingen. De minister is er altijd, maar op een gegeven moment was hij er een keer niet. Toen werd hij vervangen door staatssecretaris Teeven. Wij hebben de kwestie van de internationale verdragen toen aan hem voorgelegd. Hij heeft vervolgens overleg gehad met wetgevingsdeskundigen en meegedeeld dat het op basis van internationale verdragen verboden blijft om te experimenteren met wietkwekerijen. Wij willen dat ook niet. We vinden het ook geen goed voorbeeld als de overheid daarbij een faciliterende of zelfs centrale rol speelt.

Dan nog iets over de vraag van mijn voorganger, de heer Çörüz, over aftrekposten bij het ontnemen van het wederrechtelijke voordeel. Eigenlijk zouden wij dat punt breder moeten trekken, maar als ik naar de tribune kijk, denk ik dat het de burger tegen de borst stuit dat je de kosten van een hennepkwekerij kunt aftrekken. We hebben het hier niet over belastingwetgeving, maar over wetgeving om crimineel gedrag onaantrekkelijk te maken. Dan zou je eigenlijk niets moeten kunnen aftrekken. De minister heeft daarop kort geantwoord in een andere brief over drugsbeleid en over ontnemingsvorderingen. Daarin staat dat je lampen eigenlijk niet zou mogen aftrekken, maar de CDA-fractie ziet niet in wat je dan wel zou mogen aftrekken. Mag je dan wel de nagelschaartjes of de huur van de bedrijfsruimte aftrekken? Graag hoor ik van de minister een aantal voorbeelden waarvan hij denkt dat in het kader van dit drugsbeleid er wel aftrekposten mogen worden opgevoerd.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik begrijp van de heer Oskam dat het CDA blij is met deze wet.

De heer Oskam (CDA):

Ja.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Tegelijk geeft hij naar aanleiding van het interruptiedebatje van de heer Wit met de minister, waaraan ik een nadere invulling gegeven heb, aan dat hij als voormalig officier van justitie die zaken toch niet onder de rechter gebracht zou willen hebben. Waarom is hij wel blij met artikel 11a, of is hij met mij eens dat dit een juridisch gedrocht is?

De heer Oskam (CDA):

Nee, het is geen juridisch gedrocht. Ik denk dat het kan helpen in de stap naar de handhaving. Ik heb het voorbeeld van de heer De Wit aangehaald omdat ik vind dat planken te algemeen zijn. Het gaat mij te ver dat de caissière van de GAMMA moet vragen wat iemand met een plank gaat doen, want dan krijgen we een soort politiestaat. Dat wil het CDA absoluut niet. Ik wil ook niet dat een caissière vraagt wat iemand met een lamp gaat doen. Van der Steur gaf het voorbeeld dat een aannemer midden in de nacht allerlei lampen gaat ophangen. Diegene moet beter weten. Het is genuanceerder dan mevrouw Berndsen nu stelt. Ik denk dat deze wetgeving daarbij kan helpen. Het is een kwestie van gezond verstand. Ik heb er alle vertrouwen in dat het OM in Nederland dat op een goede manier doet. De heer De Wit chargeert misschien met het voorbeeld van de planken. Zo'n zaak zou ik als officier van justitie niet met goed fatsoen voor de rechter hebben gebracht.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Je criminaliseert met dat artikel een grote kring van mensen. Je kunt wel zeggen dat er jurisprudentie zal ontstaan – dat is mooi – maar we zijn toch ook hier om wetgeving te maken die helder en duidelijk is voor de burgers? Zij moeten weten waar ze aan toe zijn zonder dat ze in een situatie worden gebracht waarin ze haast een medepleger zijn van een delict terwijl de wet dat niet nadrukkelijk helder omschrijft.

De heer Oskam (CDA):

Ik had u graag willen helpen, mevrouw Berndsen. Ik had al een vraag voorbereid voor de minister over de onderzoeksplicht. In eerste instantie zei hij namelijk dat die onderzoeksplicht er moet komen. Prof. Borgers uit Groningen heeft er een artikel over geschreven waarin staat: dat zou wel wat specifieker mogen; kom maar met concrete voorbeelden. Ook werd de vraag gesteld wat men bij de GAMMA – om maar even de GAMMA te noemen – dan moet doen. Uiteindelijk heeft de minister hiervan afgezien. Hij heeft ook ingezien dat dit tot problemen leidt. Daarom heb ik net gezegd dat we goed moeten kijken naar de specifieke voorwerpen die je nodig hebt. Bij de Wet wapens en munitie geldt hetzelfde. Het gaat daarbij om specifieke onderdelen die geschikt zijn om tot dat wapen te behoren. Het schroefje is dus niet strafbaar, maar wel de trekker. Zo zouden we dat misschien ook bij goederen voor hennepkwekerijen moeten kunnen doen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Waarom sluiten we dan niet gewoon aan bij artikel 36 van het Wetboek van Strafrecht?

De heer Oskam (CDA):

Ik heb daar geen antwoord op.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat artikel betreft de voorbereidingshandelingen, bijvoorbeeld voor een inbraak.

De heer Oskam (CDA):

Ik denk dat het goed is om aan te sluiten bij de methodiek van de Opiumwet. Bij de harddrugs hebben we het geregeld in 10a. Dat gaat een stap verder. Softdrugs vinden we allemaal iets minder erg. Daar is deze nieuwe tekst voor gekomen. Ik kan mij daarin vinden.

De heer De Wit (SP):

Ik ga het nog één keer proberen, omdat het betoog van de heer Oskam redelijk in de richting gaat van wat ik zelf heb opgemerkt. Mijn vraag gaat over het begrip "voorbereidingshandelingen" en de wettelijke eisen die daaraan gesteld worden. Zit je niet al bijna onvermijdelijk in de uitvoeringssfeer of aan het begin van de uitvoering als je wilt kunnen constateren dat er sprake is van een voorbereidingshandeling voor hennepteelt? Met andere woorden, je kunt de betreffende bepaling niet gebruiken omdat je een begin van uitvoering moet hebben. De heer Bontes noemde in dit kader zelfs het hennepplantje. Als dat een voorwaarde is, dan is er geen sprake meer van een voorbereidingshandeling, maar van uitvoering of poging tot uitvoering. Wat vindt u daarvan?

De heer Oskam (CDA):

Met dat laatste ben ik het eens. Het is dan of een poging, of een uitvoeringshandeling. Ik ben eigenlijk meer getriggerd door het voorbeeld van de heer Van der Steur. Hij zegt: je kunt het niet hard maken. Dat zie je ook bij drugszaken. Er zijn tickets gekocht, er is veel geld en er is versluierd taalgebruik. Ook dan zou je moeten zeggen: dit slaat op harddrugshandel. Het voorbeeld van de heer Van der Steur is mij uit het leven gegrepen. De politie loopt regelmatig aan tegen dit soort bedrijven waarvan het vermoeden bestaat dat er een hennepkwekerij is. Natuurlijk moet je daar ook omheen rechercheren, maar de politie kan nu niets doen en moet het nu laten staan. Vervolgens wacht de overheid af totdat de hennepplantjes geplant zijn. Dan zijn wij eigenlijk te laat. Ik zit dus op de lijn van de heer Van der Steur; het spijt mij voor de heer De Wit.

De voorzitter:

Dit is het einde van de tweede termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 15.05 uur tot 15.10 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun vragen en reacties in tweede termijn. Ik wil niet ingaan op alle betogen die zijn gehouden over het coffeeshopbeleid, de achterdeur, de internationale verdragen et cetera. Ik denk dat de Kamer daarover heldere afspraken met mij heeft gemaakt. Daar verwijs ik naar. Ik zal nog ingaan op enkele opmerkingen die zijn gemaakt over het wetsvoorstel als zodanig. Ik vind het een belangrijk wetsvoorstel. Gelukkig wordt die opvatting door een aantal fracties gesteund. Andere fracties steunen die echter niet.

Ik ga kort in op het betoog van mevrouw Berndsen. Zij sprak over een multiplechoicevraag. De vraag is heel helder en het antwoord is "ja". Als de wet in het Staatsblad komt – het voorstel moet nog wel naar de Eerste Kamer na de stemming in de Kamer hier – is dan ook de effectiviteit van de aanpak van de drugscriminaliteit verbeterd? Het antwoord is "ja".

De volgende vraag was: is het voor mij vervelend dat mevrouw Hilkens een andere opstelling heeft dan ik? Ik vind dat altijd jammer, maar ik wacht de stemmingen af. Wij gaan een rustige periode tegemoet. Het is binnenkort Pasen, de Matthäuspassion wordt uitgevoerd, er is reden tot nadenken. Daarna zullen de stemmingen plaatsvinden. Er valt voor mij zeer goed mee te leven. Mij is het niet ontgaan dat er binnen de fracties van de coalitiepartijen verschillende standpunten zijn over het drugsbeleid, de achterdeur et cetera. Wij hebben daar heldere afspraken over gemaakt. Ik kan daar als zodanig mee leven, maar ik zal geen moment onbenut laten en geen kans voorbij laten gaan om te trachten mevrouw Hilkens te overtuigen. Het antwoord is daarmee wel gegeven. Het mag duidelijk zijn dat wij elkaars posities in dit verband kennen.

Ik zeg het volgende tegen de heer De Wit. Volgens mij hoeft er geen herhaling van zetten over de casuïstiek plaats te vinden. Ik sprak erover met mevrouw Berndsen en de heer Oskam. Ik heb gezegd dat het antwoord op het eenvoudige, simpele verhaal van de planken "nee" is. Als de context echter breder is, is het antwoord "ja". Dan ben ik namelijk wel in staat om het te doen.

Ik merk het volgende op over de reikwijdte van voorbereidingshandelingen. Artikel 10a van de Opiumwet bevat de zinsnede "ernstige reden om te vermoeden" en dat werkt goed. OM en politie, de professionals, vragen om dit voorstel. Waarom is er dan verzet tegen het voorstel? Dat is in ieder geval niet nodig op juridische gronden.

Ik heb het ook over growshops gehad. Ik heb aangegeven wat de brancheverenigingen vinden. In mijn antwoorden heb ik een ruime omschrijving van "growshops" gegeven. Die omschrijving is ruimer dan wat de branche hierover schrijft. Ik heb overigens geen bezwaar tegen het kweken van pepers en andere groenten.

Ik heb de vraag over de verkoop van meetapparatuur al verschillende malen beantwoord. Men kent de consistentie in mijn antwoorden. Die consistentie is gebaseerd op mijn ideeën en mijn visie daarop. Er bestaat natuurlijk diverse meetapparatuur die THC kan meten. De verkoop van meetapparatuur is echter niet zonder meer een voorbereidingshandeling. Indien een apparaat THC kan meten, wil dat niet zeggen dat de verkoop ervan een voorbereidingshandeling is. Dat is afhankelijk van de omstandigheden, in het bijzonder de eventuele criminele intentie van de verkoper en de omstandigheden waaronder de verkoop plaatsvindt. Een coffeeshophouder die THC meet, heeft geen criminele intenties, en zal dus niet op basis van het bezit van dergelijke meetapparatuur in aanmerking komen voor opsporing en vervolging. Daarmee ben ik volgens mij duidelijk geweest voor de heer De Wit.

De heer Van der Steur stelde eigenlijk geen vragen, maar gaf alleen instemming. Hij vroeg mij wel om een duidelijke uitspraak te doen, namelijk dat opsporing en vervolging door het OM en de politie, die om dit wetsvoorstel hebben gevraagd, in goede handen zal zijn en vroegtijdig en scherp zal geschieden. Ja, dat onderschrijf ik. Tijdens bijna al mijn werkbezoeken komt de aanpak van grootschalige illegale hennepteelt naar voren. Brabant is daar natuurlijk hét voorbeeld van. In de B5 komt dit onderwerp continu aan de orde.

Mevrouw Berndsen heeft een paar vragen gesteld. Zij heeft ook de visie van haar partij en fractie gegeven, maar daar wil ik verder niet op ingaan. Ik merk in het algemeen het volgende op over artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Mevrouw Berndsen stelde namelijk de juridische kwaliteit van het wetsvoorstel aan de orde. De juridische kwaliteit van het voorstel is gedegen, goed. Adviseurs hebben niet gezegd dat het niet zo zou moeten gebeuren. Mevrouw Berndsen verwees naar de toepassing van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht bij de voorbereiding van illegale hennepteelt. Dat kan alleen als sprake is van deelneming aan een organisatie die illegale hennepteelt als oogmerk heeft. Dit gaat dus verder. Ik onderschrijf ook nog de vaktechnische uitleg die de heer Oskam heeft gegeven. Dit wetsvoorstel voldoet aan de eisen en is heel goed hanteerbaar. Dat heeft de praktijk gevraagd.

Mevrouw Berndsen verwijst naar het uit 2007 daterende WODC-onderzoek over de wereld achter de wietteelt. Sindsdien is er natuurlijk wel wat gebeurt. Uit uitvoerige gesprekken met politie en OM en op basis van een grondige analyse van de jurisprudentie is gebleken dat dit wetsvoorstel voldoet aan een reële behoefte van de opsporing. Zoals ik al zei, is dit geen Haags verzinsel. Een nader onderzoek is bepaald niet nodig. Daarna is er natuurlijk nog veel meer onderzoek geweest dat bekend is en waar ik ook naar heb verwezen in de brief.

Mevrouw Berndsen heeft ook nog gevraagd of er extra capaciteit nodig is voor de handhaving. De bestrijding van illegale hennepteelt is een van de landelijke prioriteiten van de politie. Daarbij mag men ervan uitgaan dat de capaciteit wordt ingezet waar dat nodig is. Overigens ben ik in mijn brief van december uitvoerig ingegaan op die capaciteitskwestie. Ik geef daarbij ook aan dat dit voorstel de bestrijding alleen maar efficiënter maakt, zodat een uitbreiding van capaciteit niet nodig is. Bij de aanpak en het oprollen van hennepkwekerijen gaat het natuurlijk ook om de positie van de politie. Veel gemeenten geven de politie juist de ruimte om capaciteit voor de opsporing vrij te maken. Bij het OM wordt ruimte vrijgemaakt voor de vervolging.

Verwacht ik extra overlast door de sluiting van growshops? Nee, daar zie ik geen enkele reden toe. Dat heb ik aangegeven. Ik wil ook zeggen dat de gemeenten op grond van de overgangsregeling met de twintig gemeenten in staat zullen worden gesteld om die vergunningen gewoon in te trekken, zodat er op een nette manier afscheid van die legale positie van growshops kan worden genomen. Mevrouw Berndsen verwijst daar overigens terecht naar.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Die vergunningen zullen door de gemeenten moeten worden ingetrokken. Is de minister bereid om een jaar nadat de wet is ingevoerd, de stand van zaken ten aanzien van de effecten van deze wet, zowel qua jurisprudentie als qua overlast, te evalueren? Je moet die wet immers wel eens tijdje kunnen hanteren.

Minister Opstelten:

Bij evaluatie al na één jaar heb je het geen kans gegeven. Wel wil ik zeggen wat het effect daarvan is. Ik ben daar zelf ook nieuwsgierig naar. Ik zeg gaarne toe dat te zullen doen. Ook op dit punt zal ik natuurlijk overleg plegen met de twintig gemeenten over de wijze waarop het gebeurt. Dat zal gebeuren op de wijze zoals ik net heb aangegeven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ook krijg ik graag een toezegging over het instrumentarium dat de coffeeshops zouden moeten hebben voor het meten van het THC-gehalte. Als je artikel 11 gaat aanpassen, zou dat instrumentarium in feite verboden zijn. De minister heeft in zijn brief aangegeven dat dit gedoogd zal worden. Ik vind het wel goed om dat in dit debat ook van de minister te horen, zodat dat in ieder geval onmiddellijk kan worden weerlegd wanneer een overijverige politiemedewerker denkt daartegen te moeten optreden.

Minister Opstelten:

Het hoeft niet weerlegd te worden. Het is een meetinstrument voor de coffeeshophouder om het THC-gehalte te meten. Punt. Dat is bekend bij de politie. Dit zal zeker bij de briefing door het Openbaar Ministerie aan de politie worden aangegeven. Die voert namelijk het gezag uit. Ik hoef daarover niet verder te rapporteren. Dat zullen we vanzelf merken. Dit is een heldere, duidelijke lijn. Daarom is dit debat er ook. Dit speelt een rol bij de verdere uitvoering van de wet.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vraag niet om hierover te rapporteren. Ik wil gewoon heel helder hebben dat er sprake is van een gedoogsituatie en dat coffeeshops niet in de problemen komen.

Minister Opstelten:

Er is geen sprake van een gedoogsituatie. Er is in die casus geen noodzaak voor toepassing van deze wet. Dat heeft niets met gedogen te maken. Het komt niet in aanmerking voor toepassing van deze wet, omdat die daar niet voor bedoeld is. Die casus voldoet namelijk niet aan de eisen die de wet stelt. Daarmee is mevrouw Berndsen dus enorm gerustgesteld. Er is geen sprake van gedogen. Ik hoef daar dus ook niet over te rapporteren. Dat is fijn. Dat heb ik bereikt. Dan staan we 1–1. Mevrouw Berndsen heeft een toezegging gekregen en ik heb haar van een nadere toezegging weten te weerhouden.

De voorzitter:

Ik zou een gelijkspel toch wel jammer vinden. Ik zie uit naar winst.

Minister Opstelten:

Dit komt niet vaak voor, dus dank daarvoor, mevrouw Berndsen.

Ik dank de heer Bontes voor zijn steun. Die waardeer ik zeer. Ik moet ook de amendementen van de heer Elissen nog behandelen. Ik moet wel blijven bij mijn punt en ik hoop dat de heer Bontes daar begrip voor heeft. Vanwege de effectiviteit en de uitvoering van de wet moet ik namelijk beide amendementen ontraden.

De heer Bontes noemde een voorbeeld van een nieuwe drug uit de Verenigde Staten. Daar is een nieuwe drug populair geworden. Dat voorbeeld spreekt wel aan, maar is toch niet voldoende om de reikwijdte te verbreden, zoals wordt voorgesteld in de amendementen. Dit ontraad ik echt, want daarmee komt de effectiviteit van de wet in het geding. Ik vraag dus om daar rekening mee te houden.

Ik dank de heer Oskam voor zijn steun. Als ik het me goed herinner, had hij nog twee punten. Over internet heb ik al iets geschreven in mijn brief, maar die is al van december natuurlijk. Er zijn meerdere manieren om op te treden tegen aanbiedingen via internet. Er moet gewoon worden opgetreden, laat daar geen onduidelijkheid over bestaan. In artikel 3b van de Opiumwet worden openbaarmakingen verboden die verkoop, aflevering of verstrekking van drugs bevorderen. Op grond van artikel 54a van het strafrecht kan worden bevolen om een internetsite ontoegankelijk te maken. Meestal zal worden opgetreden op grond van de gedragscode Notice and Takedown. Op grond van het nieuwe artikel 11a kan ook worden opgetreden na een bestelling via internet, namelijk bij de fysieke levering van de kweekbenodigdheden. Op basis van deze punten kunnen we de casus van de heer Oskam dus aanpakken.

De heer Oskam (CDA):

Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar mijn vraag zag meer op de rol als voorlichter. Ik bedoelde dus niet het verkopen of verhandelen via internet maar internet als uitlokker van het maken van wietkwekerijen, met antwoord op de vraag: hoe maak je een wietkwekerij? Wat gaan wij daaraan doen?

Minister Opstelten:

Ik noemde het artikel 3b van de Opiumwet. Wij zullen bekijken of wij daarvoor nog meer instrumenten hebben. Ik heb dit in vijf minuten even kort op een rij gezet met mijn mensen. Je kunt een site uit de lucht halen, maar daar is wel wat voor nodig. Wij begrijpen het punt als zodanig heel goed. Mag ik dit meenemen in de verdere uitwerking en uitvoering van de wet?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik houd ook niet zo van de stand 1–1. Ik hoef niet altijd te winnen, maar ik wil de minister er toch even op wijzen dat …

Minister Opstelten:

Er was laatst een debat waarbij mevrouw Berndsen drie punten maakte en ik geen een.

De voorzitter:

Ja, maar resultaten uit het verleden bieden geen …

Minister Opstelten:

Daar ben ik het mee eens, gelukkig maar!

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat was een heel ander debat. Ik verwijs naar de brief van de minister van 26 maart. Dat is het ontwerpbesluit hangende wijziging van lijst I van de Opiumwet. Daarin schrijft de minister nadrukkelijk dat het voorhanden hebben van apparatuur voor het meten van het THC-gehalte door coffeeshophouders valt onder het wetsvoorstel, en wel onder de werkingssfeer van artikel 11a.

Minister Opstelten:

Dat kan ook.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, maar de minister schrijft – als ik dat toch even mag citeren – dat hij niet toe wil naar een situatie waarin het bezit van controleapparatuur aan de coffeeshophouder strafrechtelijk wordt tegengeworpen en dat dit via het vervolgingsbeleid zal worden opgelost. Dat is dus een gedoogsituatie. Ik wil gewoon helder hebben dat er dus niet vervolgd gaat worden.

Minister Opstelten:

Mevrouw Berndsen citeert mij. Daarmee is het antwoord dus gegeven. Het OM zal natuurlijk nooit een gedoogsituatie aantreffen, want het OM gedoogt gelukkig niet. Het OM vervolgt niet. Dit is geen gedoogsituatie. Ik mag geen college geven, maar ik ben nu gaarne bereid om de jas dicht te doen en dat te gaan doen. Het is gewoon een wetsartikel waarin van niets uitgesloten wordt dat er vervolgd wordt. Wij hebben daarin aangegeven dat alleen in een bepaalde casus, als is vastgesteld dat het alleen voor het meten is – daarvan ga ik ook uit – niet wordt vervolgd. Dat is het punt. Verder wordt in het wetsvoorstel niets uitgesloten. Daarom moet ik zeggen dat wat in de brief staat, gewoon klopt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik constateer dat het dus valt onder de werkingssfeer van artikel 11a.

Minister Opstelten:

Nee!

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Met alle respect, maar dit heb ik net voorgelezen. Er staat nadrukkelijk dat het valt onder de werking van het wetsartikel 11a. De minister zegt nu dat er niet vervolgd gaat worden. Dat is voor mij voldoende.

Minister Opstelten:

Laten wij het daar even bij houden.

De voorzitter:

Het is duidelijk 2–1, maar ik heb geen idee voor wie!

Minister Opstelten:

Ik heb zelf het gevoel dat ik het punt binnen heb, maar u bent de voorzitter en de scheidsrechter in dat verband.

Dan kom ik op de heer Oskam met de sympathieke vraag van de heer Çörüz. In die situatie vormt een onderdeel van het wetsvoorstel een verruiming van de mogelijkheden tot bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het wetsvoorstel ligt voor advies bij de Raad van State. Ik hoop het wetsvoorstel binnenkort te kunnen indienen. De casuïstiek over wat er wel en niet moet worden afgetrokken, hoort in die context thuis. Er is vele malen, ook bij herhaling, over gesproken. Gun me dus even de tijd om dit signaal te betrekken bij de verdere afwikkeling en voorbereiding van dit voorstel. Daarin komt het terug.

Dit zijn mijn antwoorden in tweede termijn, voorzitter.

De heer Bontes (PVV):

Ik heb nog één dingetje gemist. Ik vroeg wat er gaat gebeuren met de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Van de Donk.

Minister Opstelten:

Dat is een terechte vraag, alleen al uit respect voor de naamgever van deze commissie en het rapport. Ik heb in mijn periode vele malen met de heer Van de Donk gesproken, ook over de uitvoering van het huidige coffeeshopbeleid. Ik denk dat ik het antwoord nu schuldig mag blijven. We zijn wel op koers door de commissie-Van de Donk. Aan het eind van het jaar zal ik komen met een brief waarin alle afspraken die ik met de Kamer heb gemaakt, zijn opgenomen. Dan zal ik ook conclusies verbinden aan de hele inventarisatie en de internationale juridische positie. De Kamer kent mijn opstelling daarin. In die brief zal ik dan ook "de eindjes van Van de Donk" meenemen. Het was een terechte opmerking van de heer Bontes. Ik ben hem er erkentelijk voor dat hij dat nog even meegeeft.

De voorzitter:

Hartelijk dank aan de minister.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de amendementen en de wet zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt van 15.37 uur tot 16.15 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven