11 Noten Schriftelijke antwoorden van de minister voor Immigratie en Asiel op vragen gesteld in de eerste termijn vande behandeling van de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor het jaar 2013 (onderdeel economie en innovatie) (33400-XIII).

Noot 2 (zie item 8)

Klever (PVV)

1. Klever (PVV)

Het kabinet verhoogt de lasten. Met name de transportsector heeft hier last van. Wat gaat u doen om deze sector te helpen, nadat u vooral de lasten heeft verhoogd (onder andere door de assurantiebelasting)?

Antwoord

Nederland bevindt zich momenteel in een economische en financiële crisis. Het regeerakkoord is erop gericht Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Het kabinet werkt aan afbouw van de schulden en aan versterking van de economie, onder andere via het Topsectorenbeleid en door het op gang houden van de kredietverlening en vermindering van regeldruk. Het kabinet heeft hierbij ook bijzondere aandacht voor de transportsector. Momenteel wordt in het kader van de actieagenda van Topsector Logistiek – waar de transportsector toe behoort – gewerkt aan een inventarisatie van de regeldruk met als doel te komen tot een reductie van de kosten voor de sector. Ook wordt door publieke en private stakeholders gewerkt aan een optimale uitwisseling van informatiestromen rondom transportstromen. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven eenmalig informatie aanleveren aan overheid, relevante inspectiediensten en toezichthouders met als doel de transportstromen minimaal te verstoren. Daarnaast wordt in het kader van de TKI Dinalog door bedrijven en kennisinstellingen gewerkt aan verschillende onderzoeken gericht op een hogere beladingsgraad van voer- en vaartuigen, hetgeen de transportsector in staat stelt om kostenefficiënter te opereren (en bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de transportsector).

 

2. Klever (PVV)

Is de minister bereid pomphouders te verplichten benzineprijzen beschikbaar te stellen aan beheerders van vergelijkingsapps?

Antwoord

De vorige minister van Economische Zaken heeft in 2011 onderzoek laten verrichten naar de prijstransparantie op de benzinemarkt. De Tweede Kamer is bij brief van 1 juni 2011 over de resultaten hiervan geïnformeerd (Kamerstukken II 2010/11, 24 036, nr. 388). Uit dit onderzoek komt naar voren dat weggebruikers dankzij internet, navigatiesystemen en smart phones reeds beschikken over diverse mogelijkheden om de brandstofprijzen tussen tankstations te vergelijken. Door de vele marktontwikkelingen op dit gebied beschikken prijsvergelijkingsdiensten reeds vaak over actuele prijsinformatie. Ik zie dan ook geen reden over te gaan tot een wettelijke verplichting die pomphouders zou verplichten hun actuele benzineprijzen te publiceren. Een dergelijke verplichting zou bovendien veel toezichtlasten en extra administratieve lasten met zich brengen. Dat past niet bij het kabinetsbeleid, dat juist gericht is op het terugdringen van regeldruk en administratieve lasten.

3. Klever (PVV)

Wat vindt de minister van prijsverschillen in energie tussen de EU en de VS en wat zijn hiervan de gevolgen voor de werkgelegenheid in Nederland?

Antwoord

De elektriciteitsprijzen zijn in de EU al meer tien jaar hoger dan in de VS. De elektriciteitsprijzen in Europa komen tot stand op de Noordwest Europese energiemarkt. Op het gebied van gas valt ook een prijsverschil tussen de EU en de VS te zien. Dit laatste verschil is volledig toe te schrijven aan de grootschalige ontwikkeling van onconventioneel gas (met name schaliegas) in de VS. Doordat in de VS zeer omvangrijke gasvoorraden zijn aangetroffen en tot ontwikkeling zijn gebracht is de gasprijs aldaar sterk gedaald. Dit staat los van het al dan niet investeren in duurzame energie.

We hebben vooralsnog niet gezien dat er bedrijven wegtrekken naar de VS vanwege hogere energieprijzen in Europa en we moeten ook zorgen dat dit in de toekomst niet gebeurt door te blijven investeren in een duurzame en efficiënte energievoorziening in Europa. Daarom hecht ik belang aan verdergaande (regionale) samenwerking in Europa en versterking van de interne energiemarkt. Het zorgdragen voor een eerlijk speelveld binnen en buiten Europa is een constant punt van aandacht van het kabinet.

Ziengs VVD

4. Ziengs (VVD)

Graag een reactie van de minister op de marktordening op het spoor, ook naar aanleiding van de bevindingen van de NMa ter zake.

Antwoord

Bij goederenvervoer op het spoor concurreert een flink aantal spelers met elkaar. En ook bij gedecentraliseerde spoorlijnen vindt concurrentie plaats, namelijk door de concessies aan te besteden. Meerdere partijen dingen dan mee naar het uitvoeren van een concessie. Daar zijn positieve ervaringen mee. Het toezicht op eerlijke concurrentie in de spoorsector ligt bij de NMa. De NMa ziet, op basis van de Spoorwegwet, toe op de relatie tussen de spoorbedrijven en de beheerder van de spoorinfrastructuur. Het gaat dan met name om het bewaken van de eerlijke toegang tot het spoor en de verdeling van de capaciteit op het spoor. Het grootste deel van het personenvervoer wordt door de NS verzorgd via een concessie. Op dat deel van het vervoer vindt geen concurrentie plaats. De NMa constateerde in zijn ‘Marktscan personenvervoer’ dat de marktwerking in de spoorsector over het geheel genomen z’n vruchten afwerpt. De vervoerders worden volgens de NMa geprikkeld om hun productiviteit te verbeteren en reizigers profiteren doordat ze meer kans op een zitplaats hebben en een redelijke prijs betalen. Ondanks deze prestaties is verdere verbetering van het personenvervoer over het spoor mogelijk. In het Regeerakkoord is afgesproken de gunning aan de NS van het vervoer op het hoofdrailnet voor de periode 2015–2024 af te ronden, en om de mogelijkheden voor verdere decentralisatie te verkennen, met behoud van het hoofdrailnet. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu werkt aan een lange termijn agenda spoor. Daarbij wordt ook de organisatie van het spoor betrokken.

5. Ziengs (VVD)

Kan de minister een stand van zaken geven over de regeldrukbesparing per departement?

Antwoord

Eind 2012 is in totaal een regeldrukreductie gerealiseerd van € 952,2 mln. ten opzichte van 2010. De administratieve lasten voor bedrijven zijn eind 2012 ruim 11% lager in vergelijking met 2010 (doelstelling was 10%). Dit komt neer op een besparing van bijna € 850 mln. Daarnaast heeft het kabinet als een van de eerste landen ter wereld ingezet op het verminderen van de als hinderlijk ervaren inhoudelijke nalevingskosten. Dit zijn kosten die bedrijven moeten maken om te voldoen aan inhoudelijke eisen uit wet- en regelgeving. Tot nu toe zijn de inhoudelijke nalevingskosten met ruim € 100 mln. verminderd ten opzichte van 2010. Voorbeelden hiervan zijn het bouwbesluit dat een besparing heeft opgeleverd van € 30 mln. en de vereenvoudiging voor het keuren van drukapparatuur dat een besparing heeft opgeleverd van € 14 mln.

De verdeling van de gerealiseerde regeldrukvermindering over de departementen die meelopen in de regeldrukprogramma bedrijven is als volgt:

Gerealiseerde reducties t/m 2012 (mln euro)

reductie regeldruk

administratieve lasten

nalevingskosten

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

-15,2

14,8

-30

Economische Zaken

-39,8

-39,8

 

Financiën

-385,8

-385,8

 

Infrastructuur en Milieu

-102,5

-104,7

2,2

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

-175,4

-126,3

-49,1

Veiligheid en Justitie

-160,9

-128,1

-32,8

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

-72,6

-76,6

4

totale reductie regeldruk

-952,2

-846,5

-105,7

Het kabinet streeft naar een verdere regeldrukvermindering van € 2,5 mld. in 2017 ten opzichte van 2012. Op korte termijn zal ik een voorstel aan uw Kamer sturen met een nadere uitwerking van het regeldrukprogramma en de wijze waarop ze dit doel wil behalen.

6. Ziengs (VVD)

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het experiment met 15 regeldichte domeinen? Is er al overleg gevoerd met de relevante sectoren en is de minister bereid de hoogwaardige technologie industrie hierin mee te nemen?

Antwoord

Het kabinet zal deze kabinetsperiode 15 regeldichte domeinen doorlichten op mogelijke vermindering van regeldruk. Conform het regeerakkoord wil ik in een eerste tranche  starten met het doorlichten van de volgende sectoren: Chemie, Logistiek, Agro & food, Life Sciences, Bouw, Zorg en de Bankensector (vele signalen over stapeling regelgeving en toezicht). Aan de 9 topsectoren is gevraagd knelpunten en belemmeringen aan te geven. Mede op basis van deze inventarisatie heeft selectie voor eerste tranche plaatsgevonden. Met de overige sectoren worden momenteel gesprekken gevoerd. De selectie van sectoren voor een tweede tranche vindt komende maanden plaats, waarbij een belangrijk criterium voor selectie is het aantal knelpunten en belemmeringen in een sector. De Hightech sector kan hiervoor als één van de topsectoren in aanmerking komen. Deze tranche start begin volgend jaar. In het voorjaar zal ik een nadere uitwerking van de regeldrukaanpak aan de Tweede Kamer sturen.

7. Ziengs (VVD)

De leden van de VVD-fractie willen een uitbreiding van het Ondernemingsdossier óók naar andere branches. Hoe vorderen de gesprekken met andere ministeries?

Antwoord

Omdat het Ondernemingsdossier van de ondernemer is, is het aan de branches om te besluiten hiermee te starten. Het ministerie van Economische Zaken faciliteert dit proces. De doelstelling is dat minimaal 3 nieuwe branches per jaar deelnemen aan het Ondernemingsdossier en dat eind 2016 80.000 ondernemers er gebruik van maken. Inmiddels hebben 6 sectoren op bestuurlijk niveau besloten om met de invoering in 2013 te starten. Dit zijn de bakkers, de metaalgieterijen, de voertuigdemontage bedrijven, de evenementensector, de verf- en drukinktsector en de papier- en verpakkingssector. Voor al bestaande regelhulpen worden gesprekken gevoerd met ministeries of en hoe deze op het Ondernemingsdossier aangesloten kunnen worden. Dat heeft erin geresulteerd dat de Regelhulp voor het Activiteitenbesluit van het ministerie van Infrastructuur en Milieu nu is aangesloten. Voor onderwerpen waarop regelhulpen nog ontwikkeld moeten worden is in de Digitale Agenda.nl een strategie aangekondigd. In die strategie wil ik overheid en bedrijfsleven bij elkaar brengen en faciliteren dat er een groter aanbod aan regelhulpen komt. Dat betekent overigens niet dat de overheid altijd de kosten van een regelhulp voor zijn rekening neemt. Er worden nu ook al regelhulpen door de markt aangeboden. De strategie zal hier gedetailleerder op ingaan en staat gepland voor eerste kwartaal 2013.

8. Ziengs (VVD)

Hoe zorgt de Minister ervoor dat decentralisering van beleid niet leidt tot een toename van de regeldruk voor de ondernemers?

Antwoord

Uitgangspunt in het regeerakkoord is dat gemeenten maximale beleidsruimte krijgen in de decentralisaties. Decentralisatie van beleid biedt gemeenten de mogelijkheid tot maatwerk voor ondernemers. Een lokale oplossing voor lokale vraagstukken. Dat is een veelgehoorde wens uit het bedrijfsleven. Tegelijk houdt het kabinet bij de decentralisatie van beleid de (regeldruk)gevolgen voor bedrijven en burgers goed in het oog. Zoals de minister van Binnenlandse Zaken bij zijn begrotingsbehandeling heeft aangegeven, zal hij begin 2013 een hoofdlijnenbrief sturen over de decentralisaties. Hierbij zal dit aandachtspunt worden meegenomen.

Leegte (VVD)

9. Leegte (VVD)

Kan de minister aangeven op welke wijze hij met Duitsland in contact is om negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie van de Duitse «Energiewende» te voorkomen?

Antwoord

De Energiewende heeft effect heeft op de Nederlandse economie, maar ook op de energievoorziening van Nederland en de Noordwest Europese regio. Samenwerking met Duitsland heeft voor mij hoge prioriteit. Daarbij gaat het om de werking van de energiemarkt, de leveringszekerheid in de regio, de investeringen in infrastructuur, de stimulering van duurzame energie en de kansen voor Nederlandse bedrijven. Ik wil snel concrete afspraken maken met Duitsland. Om die reden ben ik voornemens op 31 januari en 1 februari a.s. naar Berlijn gaan om met mijn collega-ministers van EZ en van Milieu spreken over versterking van de energiesamenwerking en het wegnemen van knelpunten op de energiemarkt.

10. Leegte (VVD)

Kan de minister aangeven hoe de Europese discussie over het afschaffen van de doelstelling voor hernieuwbare energie na 2020 in Europa loopt? Kan de minister toezeggen om de Kamer blijvend te informeren over de voortgang van deze discussie en daarbij aan te geven wat de consequenties zijn voor het Nederlandse beleid.

Antwoord

Uiteraard wordt de Tweede Kamer blijvend op de hoogte gehouden van de discussie in Europa over het beleid na 2020. Dit voorjaar zet de Europese Commissie een eerste stap om de discussie over het beleid na 2020 op gang te brengen. De Europese Commissie zal een groenboek over het Klimaat en Energieraamwerk na 2020 publiceren. Voordat de kabinetsreactie naar de Europese Commissie wordt gestuurd, zal deze bij u worden voorgehangen.

11. Leegte (VVD)

Kunt u aangeven hoe u verder gaat met schaliegas en hoe u draagvlak onder de bevolking probeert te krijgen voor het onderzoek?

Antwoord

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken zal onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland. Voordat dit onderzoek afgerond is, worden geen proefboringen naar schalie- en steenkoolgas geplaatst. De Europese aanbesteding van dit onderzoek wordt deze week definitief en, zoals toegezegd, wordt uw Kamer na deze week op de hoogte gesteld over de definitieve partij(en) die het onderzoek gaan uitvoeren. Ter begeleiding van het onderzoek is een klankbordgroep ingesteld, die belanghebbenden vertegenwoordigt. Met deze klankbordgroep zal een aantal terugkoppelmomenten gepland worden, waarin zij tussentijds input kunnen geven op het onderzoek. Op deze manier blijft de omgeving bij het verdere traject betrokken.

12. Leegte (VVD)

Het VK kent het begrip «energy poverty»; dat is een indicator van het aantal huishoudens, waarvan meer dan 10% van het inkomen wordt uitgegeven aan de energierekening. Wil de minister een dergelijke indicator in Nederland wil introduceren, zodat wij inzicht krijgen in de effecten voor huishoudens van de energiepolitiek?

Antwoord

Ik ben geen voorstander van het introduceren van de term energiearmoede in Nederland omdat de term weinig zegt over het feitelijke aantal huishoudens dat de energierekening niet kan voldoen. Of huishoudens daadwerkelijk in betalingsproblemen komen hangt van meerdere factoren af. Het bestrijden van armoede in zijn algemeenheid ligt op het gebied van sociaal beleid en op peil houden van de koopkracht. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het generieke sociale beleid. Daarom acht ik het niet opportuun om specifiek voor energie zo’n indicator te introduceren omdat we via het energiebeleid geen inkomensbeleid moeten voeren. Als huishoudens hun energierekening niet kunnen betalen biedt het afsluitbeleid voor energie een vangnet. Dat vangnet is niet beperkt tot huishoudens waarvan meer dan 10% van het inkomen wordt uitgegeven aan de energierekening, maar geldt voor eenieder. Tegelijkertijd heb ik uiteraard oog voor de betaalbaarheid van de energievoorziening. Dat gebeurt onder andere door regulering van de netten, een concurrerende markt voor de levering en door een efficiënte SDE+. Maar we moeten ons realiseren dat de transitie naar een duurzame energievoorziening investeringen vraagt. Die investeringen hebben ook gevolgen voor de energierekening.

13. Leegte (VVD)

Welke mogelijkheden ziet de minister op korte termijn om de transportkosten voor gasgestookte elektriciteitscentrales meer in lijn te brengen met het daadwerkelijke verbruik van gas t.b.v. elektriciteitsopwekking?

Antwoord

De werkwijze van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet (GTS) is om lange termijn afspraken te maken met afnemers over de capaciteit die zij nodig denken te hebben. Dit geldt ook voor gasgestookte elektriciteitscentrales die gas afnemen ten behoeve van elektriciteitsopwekking. De afnemer bepaalt vervolgens zelf op basis van de marktomstandigheden wanneer zij een bepaalde hoeveelheid gas inzet voor bijvoorbeeld elektriciteitsopwekking. De kosten die afnemers hiervoor moeten betalen, de transportkosten, worden gebaseerd op de totale kosten die een netbeheerder maakt voor het aanbieden van transportcapaciteit. Voor de netbeheerder zijn dit vaste kosten voor de aanleg en het onderhoud gasleidingen. Deze kosten zijn niet afhankelijk van volumefluctuaties. Deze benadering sluit aan bij het kostenveroorzakingsbeginsel. Met dit beginsel worden de kosten daar neergelegd waar ze worden veroorzaakt. Daarbij ziet de NMa in haar reguleringsystematiek erop toe dat netbeheerders alleen de efficiënte kosten in rekening brengen aan afnemers. Wanneer de transportkosten worden gekoppeld aan het daadwerkelijk verbruik worden niet alle kosten van de capaciteit in het netwerk meer doorberekend aan de afnemer die de kosten veroorzaakt. Dat is niet wenselijk en een noodzaak voor het doen van nader onderzoek is er dan ook niet.

14. Leegte (VVD)

Ziet de minister mogelijkheden om de vaste kosten te verlagen, dan wel de vaste kosten om te zetten in variabele kosten? Zo nee, wil de minister bekijken hoe deze balans op korte termijn weer goed te krijgen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 13 Leegte (VVD).

15. Leegte (VVD)

Wat is de visie van de minister op WKK en welke oplossing ziet de minister voor het geschetste dilemma?

Antwoord

WKK staat voor gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit, waarbij de warmte nuttig wordt gebruikt. Hiermee kan energie bespaard worden ten opzichte van gescheiden opwekking.

WKK wordt daarom, net zoals andere energiebesparende technologieën, bevorderd door het generieke energiebesparingsbeleid. Hier gelden instrumenten zoals de Energie-investeringsaftrek en de Energiebelasting. Ook het EU-Emissiehandelssysteem werkt stimulerend voor energiebesparing. Marktpartijen kunnen dan zelf bepalen welke energiebesparende technologieën het meest interessant zijn. Ik kies er niet voor om specifieke steun te geven aan bepaalde technieken, zoals bijvoorbeeld WKK. Wel is WKK op basis van hernieuwbare brandstof opgenomen in de SDE+. Later dit voorjaar zal ik uw Kamer, in het kader van de implementatie van de EU energie-efficiëntie richtlijn, informeren over het energiebesparingsbeleid in den brede.

16. Leegte (VVD)

De SDE+ is er voor het realiseren van de doelstelling duurzame energie. Als wij energie besparen, zou de hoeveelheid energie die hoort bij 16% ook naar beneden gaan. Hoe kan de minister zorgen dat ook energiebesparing bijdraagt aan onze nationale doelstelling?

Antwoord

Ik zet zowel in op meer energiebesparing als het verhogen van het aandeel duurzame energie. Energiebesparing levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van CO2-uitstoot en energiebesparing is de schoonste energie aangezien dit de energie is die je niet verbruikt.  Omdat energiebesparing in veel gevallen zichzelf binnen enkele jaren terugverdient, is normstelling en informatievoorziening vaak een beter instrument dan financiële ondersteuning vanuit de overheid. 

17. Leegte (VVD)

Graag krijg ik een toezegging van de minister dat hij komt met een voorstel voor een eenvoudigere energierekening. Ik wil vragen of hij dit voorstel voor de zomer naar de kamer kan sturen.

Antwoord

Het is belangrijk dat energierekeningen en energiecontracten eenvoudig en transparant zijn. Met het modelcontract dat leveranciers hanteren is bijvoorbeeld een stap in de goede richting gezet om de transparantie van energiecontracten te verbeteren. Een overzichtelijke en eenvoudige rekening zorgt dat de consument kan zien waarvoor hij betaalt en stelt hem beter in staat leveranciers te vergelijken als de consument een overstap naar een andere leverancier overweegt. Daarom is het ministerie van Economische Zaken op dit moment bezig met alle betrokken partijen, waaronder de consumentenorganisaties, hiertoe een voorstel uit te werken. Mogelijkheden zijn het reduceren van het aantal kostencomponenten en bijvoorbeeld het harmoniseren van de verschillende begrippen die op de energierekening worden gehanteerd. Dit voorstel maakt onderdeel uit van de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (STROOM). Het voornemen is u in de zomer via een beleidsbrief nader te informeren.

18. Leegte (VVD)

In Nederland is de locatie een belangrijke kosten factor van een windmolen. Iemand met een molen op zijn land krijgt per MW 15.000 Euro. Een drie MW molen levert dus ieder jaar 45.000 euro inkomsten op. Ter vergelijking, een hoogspanningsmast van tennet levert ongeveer 400 euro op. Kan de minister kijken of locaties kan vinden waar deze pachtprijs niet betaald hoeft te worden, om daarmee het subsidievrij plaatsen van windmolens mogelijk te maken?

Antwoord

Dit onderwerp is ook door mevrouw Faber (PVV) tijdens het overleg over de financiering van de SDE+ opslag op 18 december jl. in de Eerste Kamer aan de orde gesteld. Ik heb toen toegezegd dat ik mij naar aanleiding van haar vragen over het verschil in grondprijs tussen windmolens en hoogspanningsmasten verder in de materie zal verdiepen en zal bekijken hoe het met de verschillende bedragen zit.

Ik kan u melden dat de kosten voor windturbines uit vele afzonderlijke posten bestaan en de vergoeding voor grondgebruik er daar één van is. In de SDE+ wordt gerekend met een vergoeding van ongeveer een halve cent per kilowattuur. Dat geldt zowel voor windmolens op particuliere gronden als op rijksgronden.

De hoogte van de grondvergoeding wordt bepaald door particulier eigenaren en door het Rijks Vastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), dat de gronden van het Rijk exploiteert.

Momenteel onderzoek ik in overleg met het RVOB uit of de pachttarieven die het RVOB hanteert voor windturbines op overheidsgronden in overeenstemming zijn met de tarieven die particulieren in rekening brengen. De eerste signalen zijn dat dit zo is. Ook lijkt het er op dat particulieren en RVOB goed naar elkaars prijszetting kijken. Daarom wil ik met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst, die over de RVOB gaat, in overleg om te bezien of we een dalende trend voor de pachttarieven kunnen bewerkstellingen. Als we daar in slagen, dan kan de subsidie voor windmolens omlaag.

Jansen (SP)

19. Jansen (SP)

Het lid Jansen geeft een analyse over versnippering van het energiebeleid over verschillende departementen en overheden. Hoe brengen we daar lijn in? Wie is er eigenlijk integraal verantwoordelijk voor het energiebeleid? In Duitsland is energiebeleid chefsache, is dat in Nederland ook zo?

Antwoord

Energie is voor het kabinet een prioriteit. De energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van schaarser wordende fossiele brandstoffen. Daarbij moeten we meer profiteren van onze sterke energiesector. Energie is een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van de economie. Om het energiebeleid krachtig uit te kunnen voeren is de integrale verantwoordelijkheid voor het energiebeleid belegd bij mij als minister van Economische Zaken. Dit is inclusief het kernenergiebeleid. Onder meer ben ik verantwoordelijk voor duurzame energie, energietransitie, de zogenaamde biobased economy en CO2-afvang en -opslag (CCS) en coördineer ik het energiebesparingsbeleid. Het besparingsbeleid voor de transportsector en de gebouwde omgeving is de verantwoordelijkheid van respectievelijk het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

20. Jansen (SP)

Is de minister bereid om met zijn collega van wonen een alternatief uit te werken voor de verhuurderheffing, dat er globaal als volgt uitziet: corporaties krijgen voor iedere vijf euro die ze investeren in maatschappelijke doelen, zoals energiebesparing één euro vrijstelling van de verhuurderheffing. Die investering levert de schatkist vervolgens € 1,05 aan BTW op.

Antwoord

Het succesvol stimuleren van investeringen in energiezuinige gebouwen vergt samenwerking van diverse partijen, waaronder gebouweigenaren zoals woningcorporaties en banken. Met de Green Deal krijgen juist deze partijen de gelegenheid om met voorstellen te komen. Ik wacht deze voorstellen graag eerst af.

21. Jansen (SP)

T.a.v. de koopsector voor woningen: komt er een nationaal fonds voor de energiebesparing?

Antwoord

Het kabinet heeft geen budget uitgetrokken voor een bijdrage aan een nationaal fonds energiebesparing.

In het Begrotingsakkoord werd een expertisecentrum aangekondigd dat kennis zou kunnen bundelen en projecten zou kunnen samenvoegen tot een financierbaar volume. Het idee om een expertisecentrum op te richten spreekt het kabinet nog steeds aan. In de oprichting daarvan kan de Rijksoverheid een rol vervullen, zowel facilitair als ook in zekere mate budgettair. Een dergelijk instituut kan kennis samenbrengen maar kan daarnaast ook zorgen voor bundeling van projecten. In de Nederlandse situatie worden banken regelmatig geconfronteerd met voor hen te kleinschalige projecten. Bundeling van deze projecten tot een groter financierbaar volume kan ertoe leiden dat de grootbanken maar ook pensioenfondsen eerder bereid zijn om de financiering op zich te nemen.

Momenteel wordt bezien of een dergelijk voorstel kan worden vervat in een nieuwe Green Deal met de Nederlandse Vereniging van Banken, waar alle grootbanken waaronder ING, ABN AMRO, Rabobank maar ook Triodos en ASN in zijn vertegenwoordigd. Deze banken zijn vertegenwoordigd in het Beraad Groenfondsen en kunnen worden gezien als marktleider als het gaat om de financiering van groene projecten. In dat voorstel kan ook specifiek worden gekeken naar maatregelen in de gebouwde omgeving om ook daar de financierbaarheid te verbeteren.

22. Jansen (SP)

De leden van de SP-fractie pleiten ook voor differentiatie van het eigenwoningforfait of OZB, om investeringen in energiezuinige gebouwen, ook niet-woningen, te bevorderen. Dat werkt bij de BPM en de motorrijtuigbelasting prima, waarom dan niet voor gebouwen? Gaat de minister zijn collega’s hierover aanspreken of ondersteunen?

Antwoord

Ik zal dit voorstel doorgeleiden aan de minister van wonen en rijksdienst. Waarbij ik me wel kan voorstellen dat de uitvoering van dit voorstel ingewikkeld is en met veel administratieve kosten gepaard gaat, omdat de OZB bij de gemeenten ligt en voor een dergelijk systeem een energielabel noodzakelijk is.

23. Jansen (SP)

Vorig jaar is de motie Jansen-Wiegman op 33000-XIII-61 aangenomen, waarin de regering verzocht werd «... om in overleg te treden met de Duitse regering over een intensivering van de bilaterale samenwerking op deze terreinen, in de vorm van afstemming van wetgeving, financiële regelingen, onderzoeks-programma’s, netbeheer en dergelijke om het Nederlandse en Duitse energiebeleid in hoge mate te integreren.» Hoe staat het daarmee?

Antwoord

Ik vind samenwerking met de Duitse regering op energieterrein van groot belang. Ik ga eind januari dan ook in overleg met mijn collega-ministers van EZ en van milieu om te spreken over versterking van de energiesamenwerking en het wegnemen van knelpunten op de energiemarkt. Samenwerking met Duitsland heeft voor mij hoge prioriteit. Daarbij gaat het om de werking van de energiemarkt, de leveringszekerheid in de regio, de investeringen in infrastructuur, de stimulering van duurzame energie en de kansen voor Nederlandse bedrijven.

24. Jansen (SP)

Vindt de minister net als de SP dat we tempo moeten maken om de Nederlandse wetgeving, de fiscale prikkels en subsidie zo snel mogelijk te harmoniseren met onze buren, te beginnen met Duitsland? En zo ja: welke acties mogen we komen jaar van hem verwachten?

Antwoord

Het is inderdaad van groot belang om Europees samen te werken, bijvoorbeeld op het gebied van subsidies voor hernieuwbare energie. Een efficiënte inzet van publieke middelen is immers voor alle lidstaten van belang. Europese lidstaten hebben de Commissie gevraagd met richtsnoeren voor subsidiesystemen te komen en om het uitwisselen van ‘best practices’ te bevorderen, zodat lidstaten van elkaars ervaringen kunnen leren. De Commissie heeft toegezegd hier voor de zomer mee te komen. Met mijn Duitse collega’s Rösler en Altmaier ga ik eind januari al in gesprek om de samenwerking op energie terrein verder te versterken. Juist Duitsland is een interessante partner omdat de markt en (geografische) omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van Nederland. Dit kan op termijn voordelen opleveren voor de consumenten en leiden tot nieuwe impulsen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie.

25. Jansen (SP)

Welke mogelijkheden ziet de minister om de SDE+-middelen in te zetten t.b.v. innovatieve technieken, in plaats van het opstoken van hout? De SP denkt dat near shore wind op drie geselecteerde locaties in ieder geval een betere optie is.

Antwoord

We hebben een ambitieuze doelstelling voor de verduurzaming van duurzame energie. Om de kosten beheersbaar te houden is het van belang om het budget zo kosteneffectief mogelijk in te zetten. Door de prijsconcurrentie in de SDE+ gebeurt dat ook. Door deze systematiek worden producenten van duurdere opties bovendien gestimuleerd om de kosten van hun technologie door innovatie of anderszins te verlagen. Om de doelstelling te halen hebben we veel technologieën nodig. Near shore wind is daarbij zeker een interessante technologie. Innovatieve technologieën draaien dus gewoon mee in de SDE+. Goedkopere technologieën komen eerder in aanmerking voor subsidie om de kosteneffectiviteit te waarborgen. Het is immers onverstandig om te snel grootschalig in dure technologieën te investeren, terwijl de kostprijs daarvan in de nabije toekomst gaat dalen. Ik noem hier het voorbeeld van zonnepanelen.

Daarnaast worden er SDE+middelen via de topsector energie en de TKI's ingezet voor innovatieve technologieën. Dat is gericht op een kostenreductie van deze technologieën zodat die voor 2020 concurrerend kunnen worden met de andere duurzame energieopties. Deze middelen worden zo ingezet dat hier ook de kansen voor Nederlandse bedrijven worden benut. Dit in aanvulling op de middelen die er vanuit het topsectoren en innovatiebeleid voor duurzame energie-innovatie beschikbaar zijn, zoals via ECN, NWO en de TKI-toeslag.

26. Jansen (SP)

Hoe gaat de minister de weggevallen € 800 miljoen voor innovatie compenseren?

Antwoord

Het is onduidelijk hoe de heer Jansen tot zijn bedrag is gekomen. De FES-daling bedraagt geen € 800 miljoen maar ca € 250 miljoen per jaar. Daar tegenover staat dat er andere intensiveringen hebben plaatsgevonden bij onder meer het fiscale instrumentarium. Per saldo blijkt uit de brief van 13 december 2012 aan de Tweede Kamer (32637 nr. 47) dat de middelen van 2008 tot 2016 zullen stijgen van € 5,6 miljard naar € 6,3 miljard, na een piek in 2012 vanwege het crisispakket. Er vindt per saldo dus een intensivering plaats. Hiermee stelt het kabinet onderzoekers en bedrijfsleven ook in tijden van budgettaire krapte in staat om te blijven investeren in onderzoek en innovatie.

27. Jansen (SP)

Op welke termijn kan de minister de Kamer informeren over de omvang van de derde geldstroom in het kader van de Topsectoren?

Antwoord

Bij brief van 14 december jl. heb ik u geïnformeerd over de aanvragen van de 9 topsectoren ter ondersteuning van meerjarig publiek privaat onderzoek binnen de TKI's. Aangegeven is dat de TKI-toeslag 2013 maximaal € 83 miljoen zal bedragen. Een deel van de toeslag zal bij de universiteiten worden ingezet. Dit wordt in februari duidelijk. 

Door de toeslag wordt ook extra privaat geld gegenereerd dat naar onderzoek bij universiteiten zal gaan, ook hierover komt meer duidelijkheid in februari. Zoals in het Regeerakkoord is aangegeven, komt er structureel € 150 miljoen extra beschikbaar voor versterking van het fundamenteel onderzoek, waarvan € 50 miljoen door herprioritering. Het kabinet neemt nog een besluit over de invulling van de € 75 miljoen over de jaren 2014 tot en met 2017. Een substantieel deel wil het kabinet inzetten om te kunnen meedingen voor extra middelen uit het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020. Later in het jaar zal tevens worden aangegeven hoe de in het Regeerakkoord aangekondigde extra ruimte voor de TKI-toeslag van € 110 miljoen zal worden ingevuld.

28. Jansen (SP)

Ziet de minister mogelijkheden om via het Staatsbedrijf EBN niet alleen meer te investeren in fossiele mijnbouw maar ook in de ontwikkeling van duurzame energieproductie, zoals geothermie?

Antwoord

Voor stimulering van vormen van duurzame energievoorziening bestaan er al diverse instrumenten. Voor geothermie bijvoorbeeld is er de SDE+. Financiële ondersteuning van geothermie door middel van participatie van EBN zou een tweede subsidie-instrument introduceren. De gelden die EBN aan geothermie zou besteden gaan ten laste van de door EBN gegenereerde gasbaten die anders aan de Staat zouden worden afgedragen. Bovendien zou een dergelijke structurele aanwending van de gasbaten als een publieke taak van EBN in de Mijnbouwwet moeten worden geregeld en daartoe zie ik vooralsnog geen aanleiding.

29. Jansen (SP)

Kan de minister de Kamer vóór de komende miljoenennota een plan aanbieden voor alternatieve energievoorziening ná 2025, met een berekening wat dit oplevert voor de schatkist?

Antwoord

De heer Vos vroeg om een stappenplan voor 2020. De heer Jansen gaat nog een stap verder en wil een plan voor de duurzame energievoorziening na 2025. Op het punt van innovatie van de techniek kan er tussen nu en 2025 ontzettend veel gebeuren. Het is denkbaar dat onze energievoorziening na 2025 er volstrekt anders uit zal zien met nieuwe technologieën. De SDE+ is met opzet technologieneutraal vorm gegeven. Ik kan niet precies aangeven welke technologieën bijdragen aan een duurzame energievoorziening na 2025. Een berekening wat dit oplevert voor de schatkist kunnen we dus niet maken.

30. Jansen (SP)

Wat is de sanctie als een provincie haar doelstelling t.a.v. wind op land niet haalt? Wat betreft de leden van de SP-fractie mag dat een stevige bestuurlijke boete zijn. Gaat de minister ook tussendoelen stellen om te voorkomen dat provincies gaan uitstellen?

Antwoord

Indien we op 22 januari inderdaad tot overeenstemming over 6000 megawatt wind op land komen, dan is onderdeel van de afspraken dat provincies gebieden die afvallen zullen aanvullen met andere gebieden. Zo blijft de 6000 megawatt binnen bereik. Uiteraard spreek ik dan ook over tussendoelen en mijlpalen af waaraan we kunnen meten of er voldoende voortgang wordt gemaakt. Voor een bestuurlijke boete bestaat geen rechtsgrond, dus die kan ik niet opleggen. Mocht een provincie niet bereid zijn om aanvullende gebieden aan te wijzen, dan is het mogelijk om via de rijksoördinatieregeling windprojecten in gebieden te realiseren die de provincie niet heeft aangewezen. Dat is dan ook meteen in overeenstemming met de motie-Dikkers.

31. Jansen (SP)

Binnenkort komt de SER met een advies over de verduurzaming van onze energievoorziening voor de lange termijn. Gaat de minister zich inzetten voor een integrale langetermijnvisie?

Antwoord

De SER komt niet met een klassiek advies over de verduurzaming van onze energievoorziening voor de lange termijn maar met een energieakkoord, met handtekeningen. Het energieakkoord is gebaseerd op een lange termijnvisie. Ik kan u bevestigen dat ik dit initiatief steun en me er ook voor inzet om van dit SER-traject een succes te maken. Het energieakkoord wordt uitgewerkt aan verschillende overlegtafels met het bedrijfsleven, milieuorganisaties, overheden ed. EZ neemt samen met andere ministeries actief deel aan deze tafels en ondersteunt het traject waar nodig en mogelijk. De voortgang wordt regelmatig besproken in het kabinet en zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer regelmatig informeren. Bij dit alles gaat het overigens niet alleen om een visie voor de lange termijn, maar juist ook om een maatschappelijk breed gedragen aanpak om die visie te realiseren en die zorgt voor een stabiel investeringsklimaat dat nodig is om een duurzame energievoorziening te realiseren.

Mei Li Vos (PvdA)

32. Mei Li Vos (PvdA)

Koopkrachtplaatjes voor ZZP-ers: veel maatregelen raken deze grote groep mensen. Het opstellen van koopkrachtplaatjes voor ZZP-ers is wel minder eenvoudig dan voor uitkeringsgerechtigden en werknemers, maar modelmatig is het wel mogelijk. Kan minister onderzoeken hoe koopkracht plaatjes zelfstandigen kunnen worden weergegeven?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk samen met het CPB bekeken of, en zo ja hoe, hoe de koopkracht van zelfstandigen beter in beeld kan worden gebracht. U zult hierover nader door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden geïnformeerd. Omdat de zelfstandigen zo'n heterogene groep zijn en hun inkomens sterk schommelen in de tijd, is het lastig de koopkracht van zelfstandigen op te nemen in de standaardkoopkrachtpresentatie.

33. Mei Li Vos (PvdA)

Bel-me-niet-register is succes. Maar verkoop aan de deur is nog weinig gereguleerd. Colportagewet werkt vooral achteraf, als de verkoop al is geschied. Bel Niet Aan register kan analoog aan bel me niet register worden opgezet. Is de minister bereid te onderzoeken of dat kan? Consumentenbond geeft aantal nuttige suggesties.

Antwoord

Een bel-niet-aan-register klinkt sympathiek. Toch moet het aantal klachten over colportage in perspectief geplaatst worden. In 2012 zijn er 1200 meldingen over colportage bij ConsuWijzer binnengekomen. Tussen de meldingen zaten naast klachten ook vragen. Over colportage komen in vergelijking met andere verkoopmethoden als telefonische verkoop het minste aantal meldingen binnen bij ConsuWijzer. Over telefonische verkoop zijn er het afgelopen jaar bijvoorbeeld een kleine 20000 meldingen binnengekomen en over internetverkopen 6500.

Naast het relatief geringe aantal klachten kleven ook een aantal juridische en praktische haken en ogen aan een bel-niet-aan-register. Zo is in tegenstelling tot het bel-me-niet-register een bel-niet-aan-register lastig te handhaven. Het is voor de toezichthouder lastig om te bewijzen dat een colporteur bij een consument is langs geweest die zich in het bel-niet-aan-register heeft ingeschreven wanneer de consument verder niet tot een transactie is overgegaan.

Daarnaast staat Europese wetgeving met betrekking tot het vrij verkeer van diensten eraan in de weg om colportage in bepaalde gevallen te verbieden. Beperkingen aan het vrije verkeer van diensten zijn alleen toegestaan indien de bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of het milieu in het geding is. In het geval van bel-niet-aan-register is geen van deze beschermingsgevallen aan de orde. Daarom zijn andere, minder ingrijpende, manieren beter om het ongemak van consumenten hierover te verminderen.

Consumenten die verkoop aan de deur niet op prijs stellen, kunnen dit bijvoorbeeld door het plakken van een sticker op hun deur kenbaar maken. Er zijn verschillende ‘Niet aan de deur’ en ‘Bel niet aan stickers’ in omloop. De stickers zijn via internet of via veel gemeenten te verkrijgen. Ook de Consumentenbond heeft naar eigen zeggen 10.000 van deze stickers verspreid.

Ook is het zo dat de deur aan deur verkoop een gereguleerde verkoopmethode is, waarvoor al strengere regels gelden dan de gewone verkoop in de winkel. Die zijn opgesteld omdat bij colportage de consument vaak thuis wordt benaderd en hij zich daardoor overvallen kan voelen. Zo is een colporteur die aanbelt bij een consument verplicht om na het opendoen aan die consument duidelijk te maken dat hij aan de deur is gekomen om iets te verkopen. Verder heeft de consument een bedenktermijn van 8 dagen, waarbinnen hij zonder opgaaf van reden de overeenkomst kan opzeggen. In de Europese richtlijn consumentenrechten (2011/83) wordt deze termijn verlengd naar 14 dagen. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenrechten wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd. Wanneer de colporteur in de overeenkomst een aantal informatieverplichtingen niet meldt, zoals het bestaan van een bedenktermijn, is de overeenkomst nietig. Dit betekent dat de overeenkomst niet geldig is.

Voorts stellen de regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) eisen aan de wijze waarop verkoop aan huis dient plaats te vinden. Zo is het ondernemers die de consument thuis opzoeken op grond van deze wetgeving verboden het verzoek van de consument om weg te gaan of niet meer terug te komen te negeren. Op naleving van de regels van zowel de Colportagewet als die van oneerlijke handelspraktijken houdt de Consumentenautoriteit toezicht. De Consumentenautoriteit kan overtreding van deze wetgeving tot maximaal € 450.000 pér overtreding sanctioneren. Verder worden consumenten via de website van ConsuWijzer goed geïnformeerd over hun rechten en plichten in geval van verkoop door middel van colportage en kunnen consumenten een zogenaamde «Deurwijzer» downloaden waarop handige tips staan over verkoop aan de deur.

Aangezien de bestaande wetgeving voldoende waarborgen biedt om consumenten bij werving via colportage te beschermen en de Consumentenautoriteit overtreding van de betreffende wetgeving stevig kan beboeten, is het nemen van extra maatregelen, zoals een bel-niet-aan-register op dit moment niet aan de orde. Zo heeft de Consumentenautoriteit in 2011 een stevige boete opgelegd wegens misleidende colportagepraktijken van een energiebedrijf.

Jan Vos (PvdA)

34. Jan Vos (PvdA)

Om 16% duurzame energie te realiseren zijn alle duurzame energiebronnen nodig. De leden van de PvdA-fractie willen in het bijzonder een lans breken voor windenergie op zee. Hoe voorziet de minister de ontwikkeling van near shore windparken? Wat is de stand van zaken m.b.t. de aanleg van een stopcontact waarop windparken op zee kunnen worden aangesloten? Hoe gaat de minister dat realiseren? In hoeverre is gestart met de daadwerkelijke bouw daar waar vergunningen voor projecten zijn verleend?

Antwoord

Deze oproep sluit goed aan bij mijn opmerking tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de SDE+ opslag, dat ik zoek naar manieren om de doelstelling te realiseren met minder geld.

In het overleg dat mijn collega Schultz en ik met het IPO hebben gevoerd, hebben we afgesproken de mogelijkheden van near shore windparken te bekijken. In het algemeen geldt dat windenergie goedkoper is naarmate dichter bij de kust wordt gebouwd. Dat heeft onder meer te maken met waterdiepte, vaarafstand en kabelafstand. Echter, niet elke locatie binnen de 12 mijlszone is vermoedelijk geschikt voor een aansluiting op het landelijk elektriciteitsnet. Er zijn ruimtelijke voor- en nadelen, die goed in beeld gebracht moeten worden.

Het kabinet is voornemens rond de zomer te bepalen welke locaties binnen de 12 mijlszone zich kwalificeren voor windenergie op zee en ook vanuit efficiency overweging als eerste interessant zijn. Daarna zal dit nog wel in de structuurvisie windenergie op zee verwerkt moeten worden. Het kabinet verwacht dan ook niet dat de uitgifte van concessies voor 2015 kan starten.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel SDE-opslag heb ik al een brief over wind op zee toegezegd. Daarin zal ik uitgebreider kunnen ingaan op de gestelde vragen ten aanzien van wind op zee. In ronde 2 is subsidie toegekend voor de Gemini windparken (in beheer bij Typhoon) en het windpark Luchterduinen van Eneco. Voor beide projecten geldt dat nog gestart moet worden met de bouw. Ook geldt voor beide projecten dat de vergunningen nog niet onherroepelijk zijn. Eneco loopt hierin wel iets voor op Typhoon. Zolang nog niet met de productie is aangevangen kan het kabinet niet garanderen dat de projecten zullen slagen, maar heeft ook geen reden om aan te nemen dat de projecten niet gerealiseerd worden.

35. Jan Vos (PvdA)

De industrie vraagt om meerjarige zekerheid bij de subsidieverlening voor wind op zee. Deze zekerheid is noodzakelijk voor financiering en de investeringen die de kostprijs van wind op zee omlaag kunnen brengen. Graag een reactie van de minister.

Antwoord

De SDE+ regeling is het instrument waarmee het kabinet duurzame energie stimuleert en dat investeerders de gevraagde langjarige zekerheid biedt. Daarbij geldt wel dat we de goedkoopste opties het eerst benutten. Op dit moment ligt het kostenniveau van wind op zee nog op een te hoog niveau om succesvol te kunnen meedingen bij het aanvragen van SDE+ middelen. Daarom heeft de sector zich tot doel gesteld om het kostenniveau substantieel te verlagen. Het kabinet ondersteunt de sector hierin en zet het via de topsector energie middelen in ten behoeve van het hiervoor noodzakelijke onderzoek. Ook zal het kabinet in zijn nadere verkenning in welke mate en op welke wijze wind op zee moet bijdragen aan het behalen van 16% duurzame energie aandacht besteden aan de uitwerking van de slimste wijze om windparken te financieren. Dat moet er ook aan bijdragen om de kosten voor de belastingbetaler zo laag mogelijk te houden.

36. Jan Vos (PvdA)

Kan de minister inzicht geven in de verdeling van de SDE+ regeling naar soorten duurzame energie die zullen worden gestimuleerd?

Antwoord

Ik kan niet op voorhand een verdeling geven van de SDE+ regeling naar soorten duurzame energie die zullen worden gestimuleerd in 2013. De SDE+ is immers technologieneutraal. Alle opties concurreren met elkaar om het beschikbare budget. Daarom is niet op voorhand aangeven welke opties gaan kwalificeren voor een SDE+ subsidiebeschikking.

Wel kan ik u informeren over welke duurzame energietechnologieën in 2012 een SDE+ beschikking hebben ontvangen. In totaal hebben 234 projecten een subsidiebeschikking ontvangen:

  • 1 wind op land project

  • 110 grote zonne-energieprojecten

  • 1 RWZI/AWZI installatie

  • 4 afvalverbrandingsinstallaties uitbreiding warmte

  • 6 allesvergisting warmte projecten en 1 allesvergisting groen gas project

  • 54 mestcovergistingsprojecten warmte en 3 mestcovergisting groen gas projecten

  • 11 thermische conversie van biomassa projecten

  • 11 ketels vaste biomassa

  • 30 geothermie projecten

  • 2 zonthermie projecten

37. Jan Vos (PvdA)

Dat binnen de SDE+-regeling de goedkoopste optie voorrang krijgt is goed, maar we weten ook dat andere technieken die nu net iets duurder zijn de komende jaren alsnog uitgerold moeten worden. Die ondernemers moeten zekerheid krijgen over de vraag wanneer ze dan wel aan de beurt zijn.

Hoe gaat de minister die zekerheid bieden? Is het doen van een pre-beoordeling van alle aanvragen, zoals Nuon voorstelt een idee?

Antwoord

Het kabinet heeft voor het SDE+ systeem gekozen waarmee de doelstelling van 16% duurzame energie in 2020 op zo betaalbaar mogelijke wijze kan worden gerealiseerd. Duurzame energietechnieken concurreren onderling voor een laag subsidiebedrag. De meest concurrerende technieken krijgen voorrang in het toekennen van SDE+ subsidie. Het gegeven dat duurdere projecten (nog) niet in aanmerking zijn gekomen voor SDE+ is voor mij een teken dat de SDE+ systematiek in zijn opzet werkt. Immers, het is onverstandig om te vroeg grootschalig in te dure projecten te gaan investeren. De zekerheid voor ondernemers zit hem in de continuïteit van het SDE+ instrument. Continuïteit van het beleidsinstrumentarium is belangrijk zodat ondernemers vooruit kunnen kijken. Daarom continueer ik na twee succesvolle jaren de SDE+ regeling in 2013.

De heer Vos vraagt daarnaast naar een pre-beoordeling van alle aanvragen in de SDE+. Om zoveel mogelijk duurzame energieprojecten te laten realiseren hebben we in de SDE+ al de volgende maatregelen genomen:

  • 1. Ex ante toetsing van de aanvraag op uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid

  • 2. Herindienen is niet toegestaan: bij verkrijgen beschikking is het project 5 jaar lang uitgesloten van indiening

  • 3. Het recht op subsidie vervalt wanneer het beoogde project niet binnen de vereiste termijn is gerealiseerd. Voor de meeste technieken is deze termijn vier jaar vanaf honorering.

  • 4. Uitvoeringsovereenkomst met bankgarantie voor projecten met budgetbeslag > € 400 miljoen. Ondanks genoemde maatregelen is het onmogelijk om non-realisatie op voorhand volledig uit te sluiten.

  • 5. Om eventuele non-realisatie vroegtijdig op te sporen en de betreffende middelen in te zetten voor vervangende projecten is een vijfde maatregel genomen: IJkmoment één jaar na honorering. Bij onvoldoende voortgang wordt het subsidierecht ingetrokken.

38. Jan Vos (PvdA)

Naast een overzicht per energiedrager is ook een overzicht over de te beschikken bedragen per jaar nodig. Daarmee krijgen ondernemers binnen de SDE+ systematiek maximale zekerheid over wanneer welk bedrag beschikt wordt. Kan de minister voor een overzicht zorgen?

Antwoord

Het te beschikken bedrag kan niet voor jaren vooruit worden gegeven. Bepaling van het verplichtingenbudget in de komende jaren hangt af van ontwikkelingen, zoals het intrekken of slechts gedeeltelijk benutten van beschikkingen door producenten en wijzigingen in de energieprijsscenario's. Uiteraard worden de verplichtingenbudgetten vastgesteld met het oog op wat nodig is om de doelstelling van 16% te halen en continuïteit van de regeling.

39. Jan Vos (PvdA)

Zodra de structuurvisie wind op land is vastgesteld, kunnen weer projecten groter dan 100 megawatt binnen de afgesproken gebieden worden uitgevoerd met behulp van de rijkscoördinatieregeling. Belangrijk is dan wel om goed te bekijken of de plannen voor windenergie in de structuurvisie realistisch genoeg is om de 6000 megawatt daadwerkelijk te halen. Kan de minister toezeggen dat hij daar zeer scherp op zal letten? Als op termijn vervolgens blijkt dat in de structuurvisie te weinig ruimte is om de doelstelling te realiseren dan moet de minister de ruimte nemen om aanvullende maatregelen te nemen.

Antwoord

Op 1 februari loopt het moratorium af en kan de rijkscoördinatieregeling voor projecten groter dan 100 megawatt weer worden hervat. Dat is niet afhankelijk van het vaststellen van de structuurvisie. Ik ben immers op grond van de Elektriciteitswet verplicht de rijkscoördinatie uit te voeren voor projecten grotere dan 100 megawatt. Uiteraard let ik scherp op of de plannen van de provincies leiden tot tenminste 6000 megawatt te realiseren windenergie. Op 22 januari heb ik overleg met het IPO over deze kwestie. Indien het tot overeenstemming leidt, zal ik de afspraken ter informatie naar de Tweede Kamer sturen. Ik wil voorkomen dat we er op termijn achter komen dat we te weinig ruimte hebben gemaakt voor 6000 megawatt in de structuurvisie. Daarom wil ik dat we meer dan 6000 megawatt aan potentiële gebieden in de structuurvisie opnemen. We weten immers van te voeren dat er in de praktijk delen van het potentieel zullen afvallen.

40. Jan Vos (PvdA)

Wat is het standpunt van de minister over het aftoppen van aardwarmteprojecten? Bij biomassaprojecten speelt een vergelijkbare vraag, bijvoorbeeld bij de ombouw van de bio-energiecentrale in Zeeland naar 100% biomassa. Kan de minister ingaan op het laten doorgaan van deze projecten, zonder dat dit een te groot deel van het budget opslokt?

Antwoord

De heer Vos vraagt naar mijn standpunt wat betreft het aftoppen van aardwarmteprojecten.

ECN en DNV KEMA adviseren over de zogenaamde referentie-installatie voor subsidie aanvragen. Daarmee kan 80% van de projecten een positieve businesscase laten zien. Als gebruikelijk heb ik het advies van de experts één-op-één overgenomen. Met de maximering van het subsidiabele productieniveau op het niveau van de referentie-installatie voldoen we ook aan de voorwaarde die de Europese Commissie bij de staatssteungoedkeuring van de SDE+ nadrukkelijk heeft gesteld: dat het ingediende project redelijkerwijs overeen dient te komen met de door ECN en KEMA DNV geadviseerde referentie-installatie voor geothermie.

Bij biomassaprojecten is van aftoppen geen sprake. Projecten, zoals de bestaande centrale van Delta, kunnen nu al in de SDE+ subsidie aanvragen onder de categorie verlengde levensduur voor thermische conversie van biomassa. In het geval van Delta speelt echter dat ze onvoldoende mogelijkheid hebben gevonden om de restwarmte nuttig in te zetten, waardoor een hoger basisbedrag nodig is. Voor dit soort signalen houden ECN en DNV KEMA jaarlijks in de zomer een consultatieronde van de basisbedragen.

41. Jan Vos (PvdA)

Duurzaamheid en biobrandstoffen: Wat zijn criteria de minister voor vaste biomassa?

Antwoord

Op dit moment zijn er alleen Europees verplichte duurzaamheidcriteria voor vloeibare biomassa. Voor vaste biomassa zijn deze criteria er nog niet. Samen met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ben ik hier wel een groot voorstander van. Het liefst in Europees verband om concurrentienadeel met andere landen te voorkomen. De Europese Commissie zal in het voorjaar met een voorstel komen.

42. Jan Vos (PvdA)

Kan de minister aandacht schenken aan de wijze waarop de energiebedrijven rapporteren over hun duurzaamheid?

Antwoord

Het is van belang dat Nederlandse bedrijven zo transparant mogelijk rapporteren in hun maatschappelijk jaarverslag over hun MVO-prestaties, waaronder op het gebied van duurzaamheid. Door middel van de zogenaamde Transparantiebenchmark wordt dit jaarlijks voor de grotere bedrijven, waaronder de energiebedrijven, in kaart gebracht. De Transparantiebenchmark is een jaarlijks terugkerend onderzoek met als doel de inhoud en kwaliteit in maatschappelijke verslaggeving van de grootste Nederlandse ondernemingen in beeld te brengen en daarmee ook te stimuleren. In de Transparantiebenchmark 2012 scoren de energiebedrijven Alliander, Nuon, Gasunie en Essent in de top-50. Bedrijven waar de staat in deelneemt, zoals TenneT, zijn daarnaast verplicht te voldoen aan de internationale verslaggevingstandaard GRI (Global Reporting Initiative).

43. Jan Vos (PvdA)

In het regeerakkoord is overeengekomen de stimulering van decentrale energieopwekking verder mogelijk te maken. Wanneer komt de minister met een voorstel, met zoveel mogelijk ruimte voor bewonersinitiatieven?

Antwoord

Het streven is erop gericht het verlaagde tarief in de eerste schijf van de energiebelasting te laten ingaan per 1 januari 2014. De afbakening van nabijheid en de hoogte van het verlaagde tarief worden momenteel in samenspraak met Financiën uitgewerkt, hierbij zullen de voordelen en de extra kosten van kleinschalige decentrale energie worden afgewogen. De Tweede Kamer zal aan het eind van het eerste kwartaal 2013 geïnformeerd worden over de uitwerking van het verlaagde tarief.

44. Jan Vos (PvdA)

Wat is de stand van zaken rond de toezegging van staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu: ’De regering zal onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken een aanpak voor energiebesparing vorm geven, aansluitend bij de Europese richtlijn energie-efficiëntie.»?

Antwoord

Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te kunnen informeren.

45. Jan Vos (PvdA)

In de begroting is niets opgenomen over energiebesparing. Wat is de stand van zaken?

Antwoord

In het regeerakkoord is opgenomen dat energiebesparing prioriteit krijgt. In alle scenario’s op weg naar een CO2-arme economie blijkt dat energie-efficiëntie een grote bijdrage kan leveren aan het tegengaan van klimaatverandering. Efficiënt energiegebruik verbetert ook de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven en de koopkracht van de consument. Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020 Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden kunnen te informeren.

46. Jan Vos (PvdA)

De regering in België beslist volgende week over de heropstart van de centrales in Doel en Tihange. De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen omdat uit onderzoeken zou zijn gebleken dat een deel van de documentatie over de bouw van de reactorvaten ontbreekt. Er is geen onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de centrale nu weer veilig is. Is de minister op de hoogte hiervan? Graag een reactie van de minister.

Antwoord

Allereerst wil ik benadrukken dat nucleaire veiligheid primair een nationale verantwoordelijkheid is.

In België ligt deze verantwoordelijkheid bij de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, mevrouw Joëlle Milquet. Zij wordt daarbij geadviseerd door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC). Het FANC is de Belgische onafhankelijke autoriteit op het gebied van nucleaire veiligheid. De minister heeft mij verzekerd dat de kerncentrales alleen mogen opstarten wanneer het zeker is dat dit veilig kan en het FANC hiervoor een positief advies heeft afgegeven. Om deze beslissing te kunnen maken, heeft het FANC aan de eigenaar van de kerncentrales gevraagd met behulp van een veiligheidsanalyse aan te tonen wat de gevolgen van de gevonden afwijkingen zijn voor de veiligheid van de kernreactoren. Voor de beoordeling van deze veiligheidsanalyse heeft het FANC extra gebruik gemaakt van een groep internationale experts en een groep van Belgische professoren. Op basis van de beoordelingen van deze veiligheidsanalyse heeft het FANC op 15 januari 2013 bekend gemaakt dat het geen aanwijzingen heeft om de centrales definitief te sluiten. Echter om een besluit te nemen om de centrales opnieuw te laten op starten, acht het FANC het noodzakelijk dat zij extra informatie krijgt. Pas op het moment dat het FANC over alle gegevens beschikt, zal het kunnen adviseren of de kerncentrales mogen opstarten. De Kernfysische Dienst stelt zich voortdurend op de hoogte van de situatie rond de kerncentrales en de bevindingen en acties van het FANC. Ik zal de situatie nauwlettend blijven volgen en, als daartoe aanleiding is, u aanvullende informatie verstrekken.

47. Jan Vos (PvdA)

T.a.v. de kerncentrales in Doel en Tihange: Het zou goed zijn wanneer de burgemeester van Maastricht als voorzitter van de veiligheidsregio met een rampenplan komt. Kan de minister hier aandacht aan besteden en in overlegtreden met de Belgische regering inzake de veiligheid van de centrales.

Antwoord

In een brief van 23 augustus 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel 3291) heeft mijn voorganger aangegeven dat er in Zuid-Limburg niet speciaal maatregelen voorbereid hoeven te worden. Daarbij is overwogen dat de veiligheidsregio wel voorbereid is op het nemen van de maatregel schuilen omdat deze is voorbereid in verband met andere ramptypen.

Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer de regio aangeeft rond Tihange toch een maatregelzone van 40 km voor schuilen te willen, ik bereid ben deze, overigens voor een klein deel van Limburg, vast te stellen. De regio heeft niet aangegeven uitbreiding van de maatregelzone voor schuilen te willen hebben. In het najaar is overleg gevoerd met de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken en met FANC (Federaal Agentschap Nucleaire Controle) over de wederzijdse informatie-uitwisseling over de veiligheid van de centrales. Daarbij is afgesproken om elkaar in vroeg stadium te informeren wanneer er zaken spelen. Daarnaast is er in het najaar van 2012 iemand uit Veiligheidsregio Zuid-Limburg als waarnemer meegedaan bij oefening in Tihange.

48. Jan Vos (PvdA)

Thorium als grondstof voor nucleaire installaties: Is de minister bereid om met de Noren in overleg te treden over de voor- en nadelen van een Thorium proefproject.

Antwoord

Er wordt reeds onderzoek gedaan naar reactoren die Thorium gebruiken als brandstof. In Nederland wordt onderzoek gedaan door zowel de TU Delft als door NRG in Petten.

Thorium als splijtstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van Uranium. Er wordt minder afval geproduceerd. Daarnaast is dit afval minder lang levend. Ook is Thorium minder proliferatiegevoelig en zijn veiligheidsmarges van een kerncentrale te vergroten bij inzet van Thorium. Het nadeel van Thorium is dat het weinig toepassingen kent en er relatief weinig ervaring is met Thorium als brandstof. Daarnaast is de afwezigheid van de infrastructuur voor het op grote schaal produceren van Thorium als brandstof ook een nadeel. Daarom zie ik op de korte termijn weinig praktische mogelijkheden om Thorium in te zetten voor energieproductie.

49. Jan Vos (PvdA)

Aanleg van een krachtkabel tussen Nederland en IJsland: Kan de minister onderzoeken in hoeverre het mogelijk om duurzame geothermische energie te importeren uit IJsland? Kunnen we aangaande deze kabel samenwerken met het Verenigd Koninkrijk? Is een vulkanische krachtkabel een manier om de Nederlandse base-load te verduurzamen?

Antwoord

TenneT heeft onderzoek verricht naar de aanleg van een elektriciteitskabel tussen IJsland en Nederland waarmee elektriciteit uit geothermie- en waterkrachtcentrales in IJsland geïmporteerd kan worden. De aanleg van zo'n kabel vergt een grote voorinvestering. Daarnaast zal IJsland moeten investeren in nieuwe capaciteit voor elektriciteitsproductie. Die extra productie viel buiten het onderzoek van TenneT. Ook zijn er technische uitdagingen: een kabel tussen IJsland en Nederland zou de langste kabel ter wereld zijn. Voor IJsland zijn er naast Nederland ook andere opties voor aanlanding van de kabel, die dichterbij liggen. Denk aan het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Naar aanleiding van het onderzoek door TenneT hebben gesprekken plaatsgevonden tussen TenneT, de Rijksoverheid en het verantwoordelijke IJslandse energiebedrijf. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een concreet investeringsvoorstel dat aan het ministerie van Financiën als aandeelhouder van TenneT is voorgelegd. Wel staat het kabinet open voor maatschappelijk kostenefficiënte mogelijkheden om in onze (duurzame) energievoorziening te voorzien, als daar een fysieke verbinding met een ander land onderdeel van uit zou maken dan is dit in beginsel mogelijk. In dit kader wordt binnen een samenwerkingsverband met de Noordzeelanden bekeken op welke wijze een (kosten-) efficiënt en effectieve integratie van netwerk en windparkaansluitingen kan bijdragen aan een betere leveringszekerheid, efficiënte prijsvorming (markt) en optimale inpassing duurzame energie. Een mogelijke investering in een kabel tussen Nederland en Denemarken (de Cobrakabel) maakt hier onderdeel van uit.

50. Jan Vos (PvdA)

Naar aanleiding van de situatie met de energie intensieve industrie: Is er inderdaad sprake van een ongelijk speelveld op de Europese Energiemarkt en zo ja, is daar iets aan te doen?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van soortgelijke vragen die zijn gesteld door de fracties van VVD, SP, PVV en CDA. Daarnaast wijst het kabinet in dit verband op de recente mededeling van de Europese Commissie over de interne energiemarkt. Een open, geïntegreerde en goed functionerende Europese energiemarkt is de belangrijkste voorwaarde om een gelijk speelveld te creëren voor bedrijven die in de verschillende lidstaten actief zijn.

51. Jan Vos (PvdA)

Kan de minister een reactie geven op de kritiek van enkele economen in het FD-artikel dat het Topsectorenbeleid en dan met name ten aanzien van de kritiek dat vooral gevestigde partijen geld herverdelen terwijl we weten dat innovatie tot stand wordt gebracht door nieuwe spelers, vaak het MKB.

Antwoord

Het is een misverstand is dat Topsectorenbeleid een vorm van «picking winners» is, waarbij de overheid kiest. Dat is niet het geval. De rationale om een beleidsaanpak voor de topsectoren te ontwikkelen, is dat gezamenlijke agendavorming en uitvoering via publiek – private samenwerking bijdraagt aan concurrentiekracht en maatschappelijke uitdagingen. Het gaat hierbij om een breed scala aan vestigingsklimaatcondities (zoals innovatie, menselijk kapitaal, regeldruk, financiering en internationaal ondernemen). De overheid faciliteert door partijen bij elkaar te brengen. Deze gezamenlijke agendavorming vindt overigens ook in andere sectoren plaats zoals de bouw.

De negen topsectoren hebben met elkaar gemeen dat ze kennisintensief zijn en werken in een internationaal complexe en concurrerende omgeving. Vaak is er ook sprake van sectorspecifieke regelgeving en kunnen de sectoren een bijdrage leveren aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken (zoals klimaat, energie en voeding). Binnen de topsectoren bepaalt niet de overheid, maar de sector zelf de prioriteiten. In aanmerking genomen dat de topsectoren meer dan 95% van de private R&D beslaan, is van «keuze» van de overheid nauwelijks sprake.

Het kabinet deelt de opvatting dat in beginsel generieke instrumenten doelmatiger zijn dan specifieke instrumenten. Sinds het aantreden van het kabinet Rutte I is dan ook de koers ingezet om de specifieke subsidies aan het bedrijfsleven af te bouwen ten gunste van generieke fiscale ondersteuning voor innovatie (RDA, WBSO) en krediet- en garantieregelingen (o.a. BMKB, Innovatiefonds MKB+). Van deze generieke regelingen profiteren vooral nieuwkomers (starters) en MKB uit alle sectoren: 97% van de circa 20.000 gebruikers van de WBSO komt uit het MKB, goed voor ruim 70% van het budget. Ter illustratie: uit CBS-gegevens volgt dat het aandeel van het MKB in de totale private R&D-uitgaven in Nederland ca. 36% is (2010). Met andere woorden, het aandeel MKB in de WBSO is twee keer hoger dan het MKB-aandeel in de private R&D-uitgaven.

Binnen de topsectoren worden vooral bestaande kennismiddelen thematisch gericht op de prioriteiten die de partijen in het veld zelf hebben aangemerkt. Ook krediet- en garantieregelingen zijn met name goed voor uitdagers en MKB-ers. Een voorbeeld is het nieuwe Fund of Funds (onderdeel van het Innovatiefonds MKB+, budget € 150 miljoen) dat investeert in participatiefondsen gericht op jonge, innovatieve uitdagers die onvoldoende track record of onderpand hebben voor volledige financiering via de markt.

De topsectoren zijn georganiseerd volgens de thema’s die het meest samenbindend zijn voor bepaalde groepen bedrijven. Dit laat onverlet dat er op cross-over gebieden juist intensieve samenwerking bestaat. Voorbeelden van doorsnijdende thema’s van alle topsectoren zijn de biobased economy, ICT en nanotechnologie. Andere voorbeelden van thema’s op het snijvlak van topsectoren zijn bijvoorbeeld medische apparatuur (Life Sciences & Health en High Tech Systemen en Materialen), Deltatechnologie (Water, High Tech Systemen en Materialen en ook bouw) en maatschappelijke veiligheid (High Tech Systemen en Materialen en Logistiek).

52. Jan Vos (PvdA)

Het beleid heeft wat de PvdA betreft tevens nog onvoldoende focus. De PvdA vindt in dit kader vergroening en verduurzaming van groot belang. Zij wil daarom meer focus op de totstandbrenging van een biobased economy.

Antwoord

De biobased economy is een dwarsdoorsnijdend thema van de topsectoren. Gelet op de nauwe samenhang met het «TKI BioBased Economy», is de «Hoofdlijnennotitie Biobased Economy» op 2 april jl. aan de Kamer gezonden als onderdeel van de brief «Bedrijvenbeleid in Uitvoering» inzake de topsectoren. Om op een kosteneffectieve manier met een biobased economy een bijdrage te leveren aan duurzame groei, zou optimale waardecreatie voorop moeten staan. De TKI Biobased Economy schetst de noodzakelijke inspanningen voor de hele keten: van duurzame biomassavoorziening naar biobased toepassingen. Gericht op het optimaliseren van de bioketen, waarbij het biotisch materiaal zo lang mogelijk in verschillende toepassingsvormen in de productieketen behouden blijft, door hergebruik, het opsplitsen in verschillende fracties en door reststromen voor energietoepassingen te benutten. Het is hiervoor noodzakelijk nieuwe technologieën, zoals bioraffinage, vergassing, pyrolyse en torrefactie, verder te ontwikkelen en op te schalen.

53. Jan Vos (PvdA)

Kunnen de gelden voor onderzoek en innovatie eerder dan 2017/2018 beschikbaar zijn? Kan een deel van het budget van de topsectoren – als dit niet wordt besteed- ingezet worden ten behoeve van intensivering van onderwijs en onderzoek?

Antwoord

De komende maanden is mijn ministerie samen met het ministerie van OCW en de andere betrokken departementen hard aan het werk om de financiële kaders voor onderzoek en innovatie uit te werken. Niet alleen wat betreft intensiveringen, maar ook met betrekking tot de te verrekenen kortingen voor de reguliere budgetten voor topsectoren, waarvan € 52 miljoen bij EZ zal moeten worden gerealiseerd. Uw Kamer zal hierover zo spoedig als mogelijk worden geïnformeerd, maar het kabinet kan hier nu nog niet op vooruitlopen. Overigens blijkt dat de TKI-toeslag voor een aanzienlijk deel zal neerslaan bij universiteiten. Ook de cofinanciering van Europese programma’s voor onderzoek en innovatie komt deels terecht bij universiteiten.

54. Jan Vos (PvdA)

De PvdA wil consumenten en bedrijven helpen om bewuster te kiezen. Door bedrijven meer greep te geven op hun toeleveranciers en door productieketens transparanter te maken. Sommige zaken moeten we internationaal regelen, veel kan al nationaal. De Kamer stemde in 2009 in met een voorstel van de PvdA voor verplichte, volledige transparantie van productieketens in 2020. Dat besluit moet het kabinet uitvoeren. De Europese Commissie moet met een voorstel komen om transparantie van financiële stromen tussen grondstof delvende bedrijven en productielanden te waarborgen. Graag een reactie van de minister. Is de minister bereid subsidies afhankelijk te maken van de naleving van OESO-richtlijnen?

Antwoord

Aan het voor openbaring ter beschikking houden van alle mogelijk relevante informatie over productieketens kleven in ieder geval twee grote bezwaren. Ten eerste leidt een dergelijke maatregel tot enorme administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Onderzoek in 2009 heeft dat ook uitgewezen. In de tweede plaats betreft het vaak concurrentiegevoelige informatie.

In het genoemde geval van financiële stromen tussen de delfstoffenindustrie en de overheden van grondstofrijke landen, kan de gevraagde informatie mogelijk zodanig worden begrensd dat de administratieve lasten die hiermee gepaard gaan opwegen tegen het gewenste resultaat, in dit geval de bestrijding van corruptie. Nederland werkt samen met de Europese Commissie, het Europees Parlement en de andere lidstaten aan een, wat dit betreft, gebalanceerde maatregel. Voor Nederland heeft de minister van Veiligheid en Justitie hiervoor het voortouw.

De OESO- Richtlijnen worden bij het handelsbevorderend instrumentarium van de overheid consequent als inspanningsverplichting voorgeschreven bij het ontvangen van een subsidie.

Mulder (CDA)

55. Mulder (CDA)

Op welke manier wil het kabinet de inwoners betrekken bij de energietransitie en de kansen die dit biedt? Op welke manier zijn inwoners aan zet en op welke manier worden zij door de overheid gefaciliteerd? Op welke manier worden inwoners betrokken bij de kansen die duurzame energie biedt?

Antwoord

In de toekomst zal er een combinatie zijn van lokale en centrale energieopwekking, het is echter niet te zeggen hoe de onderlinge verhouding zal zijn. Zowel bij lokale als bij centrale energie worden inwoners betrokken.

Bij lokale opwekking van energie zijn inwoners vaak zelf initiatiefnemer. Het kabinet steunt deze initiatieven doordat de energieconsument over het verbruik van thuis opgewekte energie (‘achter de meter’) geen energiebelasting hoeft te betalen. Met de in het regeerakkoord aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit zal ook de door een coöperatie van kleinverbruikers in de nabijheid van die kleinverbruikers opgewekte elektriciteit (‘voor de meter’) worden gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld een school) aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een verlaagd tarief voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van hun eigen coöperatie (een feitelijke fysieke afname van de stroom is hierbij niet noodzakelijk). De door de coöperatie op het net gezette elektriciteit wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de kleinverbruiker.

Bij meer centrale opwekking van energie wordt in de eerste plaats, als sprake is van projecten onder de rijkscoördinatieregeling, de omgeving in een zo vroeg mogelijke fase van het project betrokken bij het project. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bevindingen van de Commissie Elverding.

Ook zijn initiatiefnemers bij wind op land in toenemende mate bereid om binnen hun projecten ruimte te bieden voor financiële participatie. Dit biedt bewoners de mogelijkheid om te profiteren van duurzame energie in hun omgeving. Bovendien zijn initiatiefnemers vaak ook bereid om uit de opbrengsten bij te dragen aan gemeenschappelijke voorzieningen die alle omwonenden ten goede komen, zoals een dorpshuis of bibliotheek.

Tot slot werken Rijk en gemeente in toenemende mate samen aan het lokale draagvlak voor windenergie. Een goed voorbeeld hiervan is windenergie in de gemeente Hollandse Kroon. De gemeente heeft in overleg met de inwoners en initiatiefnemers een gemeentelijke structuurvisie gemaakt waarbij het Rijk met kennis en middelen ter beschikking heeft gesteld. Zo heeft het Rijk bijgedragen aan de planvorming, de plannen voor herstructurering van oude molens en aan het organiseren van ludieke bijeenkomsten met burgers en ondernemers die een grote opkomst kenden en veel enthousiaste reacties hebben opgeleverd.

56. Mulder (CDA)

Hoe wil het kabinet lokale initiatieven faciliteren en welke mogelijkheden biedt de wetgevingsagenda STROOM daarvoor? Onze concrete vraag aan de minister is of hij bereid is de wetgevingsagenda samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu uit te werken?

Antwoord

De energieconsument hoeft over het verbruik van thuis opgewekte energie (‘achter de meter’) geen energiebelasting te betalen. Met de in het regeerakkoord aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit zal ook de door een coöperatie van kleinverbruikers in de nabijheid van die kleinverbruikers opgewekte elektriciteit (‘voor de meter’) worden gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld een school) aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een verlaagd tarief voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van hun eigen coöperatie (een feitelijke fysieke afname van de stroom is hierbij niet noodzakelijk). De door de coöperatie op het net gezette elektriciteit wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de kleinverbruiker.

In het kader van de wetgevingsagenda STROOM wordt een experimenten-AMvB voorbereid. Bij de behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van derde energiepakket is hiervoor een wettelijke voorziening getroffen. Doel van de experimenten AMvB is het bevorderen van opwekking, transport en levering van decentraal opgewekte duurzame energie. Binnen de grenzen van de Europese regels kunnen deze afwijkingen in beginsel alle bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet betreffen. Over de inhoud en vormgeving van deze AMvB vindt op dit moment nog overleg plaats met alle betrokken partijen. De planning is er op gericht dat de experimenten-AMvB eind 2013 in werking treedt zodat de eerste experimenten in 2014 kunnen starten.

57. Mulder (CDA)

In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht, de voorloper van de EU. Wordt het niet tijd voor een nieuwe Europese Gemeenschap voor Hernieuwbare Energie en Grondstoffen? Moet deze voorhoede niet veel meer het tempo bepalen in Europa, in plaats van landen als Polen? Is de minister bereid dit idee te verkennen en hierover gesprekken aan te gaan met zijn collega's in Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België?

Antwoord

Helemaal eens met het pleidooi van mevrouw Mulder dat lidstaten subsidiesystemen voor duurzame energie beter op elkaar af moeten stemmen. Een efficiënte inzet van publieke middelen is immers voor alle lidstaten van belang. In dat opzicht is het goed te constateren dat de systematiek van de SDE+ heeft geleid tot een neerwaartse druk op de benodigde subsidie. Dit in tegenstelling tot veel andere subsidieregimes in Europa waar vaak met steeds hogere subsidies is geprobeerd om investeerders te lokken. Europese lidstaten hebben de Commissie gevraagd met richtsnoeren voor subsidiesystemen te komen en om het uitwisselen van beste praktijken te bevorderen, zodat lidstaten van elkaars ervaringen kunnen leren. De Commissie heeft toegezegd hier voor de zomer mee te komen. Met mijn Duitse collega’s Rösler en Altmaier ga ik eind januari al in gesprek om de samenwerking op energie terrein verder te versterken. Juist Duitsland is een interessante partner omdat de markt en (geografische) omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van Nederland. Dit kan op termijn voordelen opleveren voor de consumenten en leiden tot nieuwe impulsen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie.

58. Mulder (CDA)

SER Energieakkoord: bieden financiële kaders regeerakkoord niet te weinig ruimte voor creatieve ideeën? Wat vindt de minister van een revolverend energiefonds voor energiebesparing? Kan dat een plek krijgen in het energieakkoord? Of kan dat niet vanwege de financiële kaders van het regeerakkoord?

Antwoord

Ik heb de SER voor de komende 4 jaar de financiële randvoorwaarden van het kabinet meegegeven en inhoudelijke richtingen als groene groei uit het regeerakkoord. Tegelijk heb ik 12 december bij de SER, samen met collega’s van Infrastructuur en Milieu en voor Wonen en Rijksdienst, vooral ook ruimte gegeven voor nieuwe benaderingen en verschuivingen binnen de financiële randvoorwaarden. Vast en zeker zal daarbij aan de onderhandelingstafel 1, gebouwde omgeving, over een revolverend fonds energiebesparing worden gesproken. Het lijkt me een goede zaak als de SER financiële deskundigen goed betrekt bij die discussie.

59. Mulder (CDA)

Waarom is er een maximum aan vermogen in de regeling opgenomen?

Antwoord

Mevrouw Mulder vraagt waarom een maximum aan vermogen in de SDE+ regeling 2013 is opgenomen voor geothermie. ECN en DNV KEMA adviseren over de zogenaamde referentie-installatie voor subsidie aanvragen. Daarmee kan 80% van de projecten een positieve businesscase laten zien. Als gebruikelijk heb ik het advies van de experts één-op-één overgenomen. Met de maximering van het subsidiabele productieniveau op het niveau van de referentie-installatie voldoen we ook aan de voorwaarde die de Europese Commissie bij de staatssteungoedkeuring van de SDE+ nadrukkelijk heeft gesteld: dat het ingediende project redelijkerwijs overeen dient te komen met de door ECN en KEMA DNV geadviseerde referentie-installatie voor geothermie.

60. Mulder (CDA)

Waarom is het amendement Schaart/Verburg na de veiling mobiel internet nog niet geïmplementeerd? Kunt u dat doen voor eind januari?

Antwoord

Het amendement Schaart maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van de Nota Frequentiebeleid.  Dit wetsvoorstel strekt tot flexibilisering van het gehele frequentiebeleid en ziet vooral op het vereenvoudigen van bestemmings- en verdelingsprocedures (zoals veilingen) voor frequentieruimte. Het amendement Schaart is geen onderdeel van de implementatie van de Nota Frequentiebeleid, maar ziet op de wijze van het bepalen van de vergoeding voor het medegebruik op antenne-opstelpunten voor de uitzending van omroepprogramma's. Deze vergoeding moet op grond van het amendement voortaan gebaseerd zijn op de daadwerkelijk gebruikte capaciteit voor het medegebruik op het betreffende opstelpunt. Zoals ik in het Algemeen Overleg Telecom op 7 november jl. heb toegezegd, zal ik dit wetsvoorstel in zijn geheel in werking laten treden zodra de veiling van frequenties voor mobiele telecommunicatie volledig is afgerond. Dat zal het geval zijn zodra de belangrijkste besluiten met betrekking tot deze veiling onherroepelijk zijn geworden, naar verwachting uiterlijk eind februari. Het wetsvoorstel zal dan nog voor de zomer in werking kunnen treden.

Verhoeven (D66)

61. Verhoeven (D66)

Voorstellen van D66 voor aanscherping van het Topsectorenbeleid:

  • - D66 wil meer geld voor fundamenteel onderzoek. Het geld uit het regeerakkoord is een eerste goede stap.

  • - De fiscaliteit moet meer op het MKB gericht worden. Dus meer WBSO en vaker loonaftrek i.p.v. winstaftrek.

  • - Ook willen wij de innovatiebox grondig geëvalueerd zien. D66 denkt dat dit geld beter kan worden ingezet in een garantieregeling die privaat kapitaal voor doorgroei en innovatie beschikbaar maakt.

  • - De samenwerking tussen de topsectoren moet beter. Binnen elke topsector is veel kruisbestuiving maar ertussen niet. Het Rathenau instituut waarschuwt voor alle nieuwe organisaties (TKI’s) die ontstaan en allemaal het wiel gaan uitvinden wat leidt tot versnippering. Het ministerie moet hier een coördinerende rol vervullen. En voorkomen dat voorstellen door zowel NWO als de TKI’s beoordeeld worden.

Graag een reactie van de minister op deze voorstellen.

Antwoord

Het is goed te zien dat de heer Verhoeven de intensivering van het kabinet van het fundamenteel onderzoek steunt.

De WBSO richt zich op R&D-loonkosten en de RDA op de overige R&D-kosten en –investeringen. De Innovatiebox heeft betrekking op uit innovaties voortkomende winst. Deze generieke instrumenten staan open voor alle innoverende bedrijven in Nederland, van zelfstandigen tot midden- en kleinbedrijf (MKB) tot multinational, van starter tot familiebedrijf. Het maakt bij deze instrumenten niet uit hoe groot de onderneming is of uit welke bedrijfssector de onderneming komt. Het MKB maakt absoluut en relatief goed gebruik van de WBSO: 97% van de circa 20.000 gebruikers komt uit het MKB, goed voor ruim 70% van het budget. Ter illustratie: uit CBS-gegevens volgt dat het aandeel van het MKB in de totale private R&D-uitgaven in Nederland ca. 36% is (2010). Met andere woorden, het aandeel MKB in het WBSO-budget is twee keer hoger dan het MKB-aandeel in de private R&D-uitgaven. Over het gebruik van de RDA door het MKB is reeds een uitgebreide dialoog met uw Kamer gevoerd. Dit vooral ook omdat jonge innovatie starters soms nog geen fiscale winst maken. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld betekent dit ook dat het netto voordeel van de WBSO groter is omdat er geen Vennootschapsbelasting (VPB) wordt betaald.

Er is toen aangegeven dat de RDA naar verwachting goed toegankelijk is voor het MKB, maar dat de vinger nauw aan de pols zal worden gehouden. Daartoe zal het gebruik van de RDA worden gemonitord. De RDA loopt op dit moment goed. Sinds de start van de regeling op 1 mei jl. heeft Agentschap NL al bijna 23.000 RDA-aanvragen ontvangen. In 2014 wordt er in totaal € 93 mln. bezuinigd op het fiscaal innovatiepakket. Dit bedrag loopt op naar structureel € 160 mln. vanaf 2015. Ten aanzien van de fiscale innovatieregelingen is nog niet bekend hoe de ombuigingen precies zullen worden ingevuld. Dat geldt dus ook voor de verdeling van budgetten over de WBSO, de RDA en Innovatiebox. In 2013 zal hiervoor in aanloop naar Belastingplan 2014 een integrale afweging worden gemaakt. De evaluatie van de innovatiebox in 2013, ervaringen met de RDA in 2012 en 2013, de evaluatie van de WBSO en signalen vanuit het bedrijfsleven zullen mede richting geven aan de ombuigingen

De evaluatie van de Innovatiebox, een gezichtsbepalende factor voor het vestigingsklimaat,  zal binnenkort starten. Er wordt naar gestreefd dat de evaluatie voor de zomer van 2013 beschikbaar komt. Dit zal gebeuren op vergelijkbare wijze waarop andere evaluaties van belastinguitgaven de afgelopen jaren geschiedden. De centrale vraag daarbij is of de doelstelling van de regeling op doelmatige en effectieve wijze wordt bereikt. Ik deel uw voorkeur dat de evaluatie van dit instrument door een onafhankelijk bureau wordt uitgevoerd. Op de uitkomsten van deze evaluatie wil ik niet vooruitlopen. Zoals te doen gebruikelijk zal het evaluatierapport naar de Tweede Kamer worden verzonden, inclusief een bijbehorend kabinetstandpunt over de conclusies en eventuele beleidsaanbevelingen uit de evaluatie.

De heer Verhoeven vraagt terecht aandacht voor cross-overs tussen sectoren vanwege de groei kansen die dat biedt. Dat krijgt in de topsectoren ruime aandacht. Er zijn verschillende sectordoorsnijdende TKI’s, zoals Biobased Economy en ICT. Ook daarbuiten wordt flink samengewerkt, zoals bijvoorbeeld tussen High Tech Systemen & Materialen en Life Science & Health op gebied van medische technologie. Het ministerie van Economische Zaken zal de komende jaren verder stimuleren dat de topsectoren de dwarsverbanden voortvarend op pakt.

De heer Verhoeven stelt dat het Rathenau Instituut waarschuwt voor allerlei nieuwe organisaties die allemaal het wiel uitvinden. Op de eerste plaats wordt juist met de TKI’s een bundeling van allerlei initiatieven van de afgelopen 15 jaar tot stand gebracht. Geen versnippering, maar «ontsnippering» dus. Daarbij vindt men niet steeds het wiel opnieuw uit, er wordt wel degelijk van elkaar geleerd en ervaringen uit het verleden meegenomen. Die ervaring zit namelijk veel in mensen, en binnen de TKI’s zijn zeer veel ervaren mensen uit eerder PPS-en actief. Maar het Rathenau Instituut stelt terecht dat dit nog systematischer kan, en het ministerie van Economische Zaken is van plan dit met alle betrokken partijen op te gaan pakken. Daarbij wordt ook voortgebouwd op twee recente activiteiten van Economische Zaken, namelijk de Expertwerkgroep Effectmeting en de website www.volginnovatie.nl.

NWO en de TKI’s gaan geen zaken dubbel doen. Binnen TKI's vindt de agendering en programmering plaats, toetsing van voorstellen op wetenschappelijke kwaliteit gebeurt doorgaans door NWO. NWO werkt juist samen met de TKI’s en treedt daarbij veelal voor het TKI op als degene die voorstellen op wetenschappelijke kwaliteit beoordeelt. In het wetgevingsoverleg ondernemen is aan mevrouw Lucas (VVD) toegezegd dat de Tweede Kamer in het voorjaar een brief ontvangt over toegepast onderzoek en daarin o.a. de relatie tussen publieke en private kennisinstellingen; en daarmee ook op het punt van de heer Verhoeven  over al dan niet gedwongen winkelnering.

62. Verhoeven (D66)

D66 vreest versnippering door Innovatie en Handel over twee ministeries te verdelen: Hoe gaan de ministers van Economische Zaken en van Buitenlandse Handel dit voorkomen? De onenigheid over het fonds van € 750 miljoen voor het MKB in ontwikkelingslanden is een teken aan de wand

Antwoord

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is primair verantwoordelijk voor de economische missies. In het belang van de Nederlandse economie, de handel en het bedrijfsleven, hebben de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik heldere afspraken gemaakt over de taakverdeling en samenwerking. Dit gaat in de praktijk goed.

Zoals u weet is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking daarnaast momenteel hard aan de slag met de uitwerking van het Revolverend Fonds gericht op het verbinden van de Nederlandse expertise en belangen met die van ontwikkelingslanden en opkomende markten. Ook daarover spreekt het kabinet met één mond en wordt nauw samengewerkt met de vertegenwoordigers van de topsectoren.

63. Verhoeven (D66)

Van groot belang zijn de handelsmissies.

– Wat is de rol en betrokkenheid van EZ?

– Wie bepaalt waar het heen gaat, welke bedrijven meegaan en wat het programma is?

– Wie bepaalt de doelstelling?

– Wanneer is de missie geslaagd?

– Om te zorgen dat missies geen bedrijfsuitjes van belastinggeld worden waarbij wel handen geschud worden maar geen contracten getekend worden, wil D66 dat de ministers van EZ en Handel samen met exporttargets komen. Door vooraf te benoemen hoeveel opdrachten de missie moet opleveren. En dit achteraf te evalueren. Zo zien we of het kabinet haar exportambities en een grotere rol voor het MKB ook waarmaakt. Is het kabinet hiertoe bereid?

Antwoord

In het belang van de Nederlandse economie, de handel en het bedrijfsleven, hebben de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik heldere afspraken gemaakt over de taakverdeling en samenwerking.

Het kabinet onderstreept het belang van missies. Tegenwoordige handelsmissies zijn meer economische missies waarin een breed palet aan onderwerpen aan bod kan komen en dus meerdere departementen betrokken zijn. Zo vormen innovatie en samenwerking op het gebied van R&D vaak een belangrijk onderdeel. De reisagenda wordt vraaggestuurd, dus afgestemd op de behoefte bedrijfsleven vormgegeven, waarbij met name de internationaliseringsagenda’s van de topsectoren leidend zijn. Daarbij kijken we zeker ook naar het MKB. Ook wat betreft innovatie de koppeling gemaakt tussen de inspanningen in Nederland met onze inspanningen in het buitenland.

Een algemene opdrachtendoelstelling is niet haalbaar, omdat er veel verschillende aspecten aan een missie zitten. Er wordt per land gekeken naar de kansen. Soms is er heel concreet wat te halen en kunnen orders worden binnengehaald. Soms is een missie juist heel explorerend. In zijn algemeenheid kun je zeggen dat over elke missie zeer goed wordt nagedacht.

64. Verhoeven (D66)

Ook wil D66 aandacht voor de topsectoren in het exportbeleid. Hoe zetten we deze in de etalage? Wil het kabinet voor elke topsector een speciale missie organiseren? Naar een regio waar de vraag naar de betreffende bedrijven en producten groot is.

Antwoord

Om de privaatpublieke samenwerking ook op het vlak van de internationaliseringambities te realiseren werken Economische en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking nauw samen met VNO-NCW en de door de topteams aangewezen zogenaamde «trekkers internationaal», aan plannen en strategieën om de internationalisering van deze sectoren te versterken. Deze plannen vormen de basis voor de werkzaamheden van de Nederlandse posten in het buitenland en de reisagenda/missies van het kabinet, alsmede het Koninklijk huis en de regionale overheden.

Een goed voorbeeld zijn de ervaringen met de creatieve industrie in Turkije. Maar ook de kansen voor deze sector in gaming in de VS. Ander voorbeeld is HTSM die vol inzetten op Holland branding op de Hannover Messe, de belangrijkste technologiebeurs in de wereld. Wij zullen de topsectoren met een beurzenprogramma ondersteunen, waarbij elke Topsector zich op twee internationale beurzen kan presenteren om Nederland op de kaart te zetten.

65. Verhoeven (D66)

EZ heeft de OESO-richtlijnen mede herschreven. Maar hoe maken we ‘de verwachting’ waar dat Nederlandse bedrijven zich hieraan houden? Ik stel voor dat we bedrijven opleggen in hun jaarverslag aan te geven of ze hier aan voldoen: ‘ja’ of ‘nee’. Kleine moeite, grote transparantie.

Graag een reactie van de minister.

Antwoord

Nederlandse bedrijven staan in het algemeen als fatsoenlijke handelspartners bekend. Verreweg de meeste bedrijven opereren in het buitenland bewust of onbewust reeds in lijn met de OESO-richtlijnen. De uitdaging voor het beleid is om de OESO-richtlijnen in die situaties en landen waar zich specifieke risico’s op het vlak van mens en milieu voordoen tot uitgangspunt van de betrokken bedrijven te maken.

De Nederlandse vakbonden en werkgeversorganisaties verenigd in de SER hebben de OESO-richtlijnen expliciet als kader voor internationaal MVO geaccepteerd. Via hen, MVO Nederland, Agentschap NL en het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) worden de OESO- Richtlijnen actief onder de aandacht gebracht van bedrijven. Daarnaast worden de OESO- Richtlijnen bij het handelsbevorderend instrumentarium van de overheid consequent als inspanningsverplichting voorgeschreven. Deze benadering ziet het kabinet als een betere toepassing van de OESO-richtlijnen dan een algemene «comply or explain»-bepaling in het jaarverslag. Wanneer er mogelijk sprake is van spanningen met de OESO-richtlijnen kan een melding gedaan worden bij het NCP.

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft reeds toegezegd samen met de minister voor Economische Zaken te zullen komen met een nieuwe kabinetsvisie op MVO. Hierin zal nader worden ingegaan op de gewenste inspanningen van bedrijven ten aanzien van de naleving van de OESO-richtlijnen.

66. Verhoeven (D66)

D66 lanceerde afgelopen zomer een Digitale Groeistrategie maar helaas staat versnippering kansen in de weg. Telecom zit bij EZ, auteursrecht bij Veiligheid en Justitie, inkoop bij Rijksdienst en online privacy is verspreid over meerdere ministeries. Bovendien wees Eurocommissaris Kroes op het zwakke digitale beleid van Rutte II met onvoldoende ambitie qua regeldruk, financiering en grensoverschrijdend werken. Wat vindt de minister van deze kritiek? Hoe zorgt Nederland voor een samenhangende groeistrategie?

Antwoord

Eurocommissaris Kroes vraagt aandacht voor de toegevoegde waarde van ICT voor Europese en nationale economie. Zij roept de lidstaten op daarom meer uit ICT te halen. De Digitale Economie is immers onmisbaar geworden voor economische groei. Het kabinet deelt dit standpunt. Daarom heeft Nederland als eerste lidstaat de Digitale Agenda van Europa vertaald in een integrale Digitale Agenda.nl die in 2011 aan de Tweede Kamer is verstuurd. In deze nationale Digitale Agenda staat integraal hoe het kabinet wil bijdragen met ICT aan de economische groei en staan ook acties omtrent auteursrecht en telecom, evenals de positionering van Nederland als Digital Gateway to Europe die D66 in haar groeistrategie noemt. Aanvullend op deze agenda worden de regeldruklasten met € 2,5 mld. verlaagd, onder meer door grootschalige inzet van ICT. In het huidige regeerakkoord worden daarnaast voor ICT tien publiek-private doorbraakprojecten aangekondigd. Deze projecten zijn ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, projecten in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg. In het regeerakkoord is verder afgesproken dat dienstverlening door overheden moet worden verbeterd. Tenslotte vraagt Europa in de EU 2020 strategie om acties omtrent digitale dienstverlening: in regeerakkoord is aangekondigd dat bedrijven en burgers uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen -zoals het aanvragen van een vergunning- digitaal kunnen afhandelen.

67. Verhoeven (D66)

Ook de inkoopkracht van de overheid biedt kansen. Door als ‘launching customer’ nieuwe producten een boost te geven. D66 vraagt daarom de minister om zich actief te bemoeien met het programma ‘innovatief inkopen urgent’ en de resultaten voor de zomer naar de Kamer te sturen. Graag een reactie van de minister.

Antwoord

Innovatiegericht inkopen biedt goede mogelijkheden voor de verschillende overheden om ondernemerschap en innovatie te bevorderen. Het programma Inkoop Innovatie Urgent staat voor het verbeteren van inkoopprocessen door ze beter te richten op deze kansen. Er is een target gezet om minstens 2,5 % van alle inkoopbudgetten van overheden aan te wenden om het creatieve en innovatieve potentieel van het bedrijfsleven beter te gaan benutten. Dit gebeurt onder meer via 25 voorbeeldprojecten. Voor het verbeteren van inkoopprocessen is al veel op rails gezet. Zo is er een innovatiemarkt geopend: dit is een virtueel platform voor vraag en aanbod van overheden en bedrijven. Er worden regionale bijeenkomsten en marktontmoetingen georganiseerd rond thema's als verlichting, veiligheid en gezondheidszorg en gebouwde omgeving. En er worden nieuwe instrumenten ontwikkeld, ook creatieve instrumenten zoals open ateliers. Zo ontstaat er ook zicht of nieuwe financiële instrumenten nodig zijn. Ik meen dat we op een goed spoor bezig zijn. Inkoopprocessen zitten nu al heel anders in elkaar dan 10 jaar geleden. Deze acties vergroten allemaal de concrete kansen op realisatie en inkoop van innovatieve producten en diensten en de impact reikt nu al verder dan 25 voorbeeldprojecten. Voor deze invulling van de rol als lead customer heb ik een regiegroep ingesteld onder voorzitterschap van de DG Rijkswaterstaat, met gedeputeerden en wethouders en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en topsectoren, die zorgt voor commitment en doorzettingsvermogen. Waar versnelling mogelijk is in optimalisering moeten we dat ook realiseren. Voor mij heeft dat een hoge prioriteit en ik wil u daarom toezeggen om voor de zomer en vervolgens jaarlijks te rapporteren over de voortgang van het programma Inkoop Innovatie Urgent.

68. Verhoeven (D66)

De creatieve industrie biedt aan ruim 97.000 bedrijven bieden werk aan 148.000 fte. De sector is de snelst groeiende van onze economie en heeft veel kenniswerkers en innovatie. De toegevoegde waarde is bijna € 10 miljard euro en de productiviteit is 50.000 euro per fte. Belangrijkste knelpunt voor deze sector is financieringsruimte. Wat kan de minister hier betekenen?

Antwoord

Financiering in de creatieve industrie is lastig, onder andere door beperkte opschalingsmogelijkheden en beperkte´proven track records´ bij banken en andere kapitaalverstrekkers. De topsector legt momenteel de laatste hand aan een financieringsagenda om de uitdagingen met betrekking tot financiering het hoofd te bieden. Ik zal met belangstelling kennis nemen van deze agenda en bezien waar ik binnen het huidige instrumentarium de sector kan ondersteunen. In dat kader heb ik binnen de SEED Capital regeling dit jaar € 4 mln beschikbaar gesteld voor de creatieve industrie. De tender staat open en binnen de creatieve industrie zijn verschillende aanvragen in ontwikkeling. Het topteam creatieve industrie functioneert als aanjager van goede voorstellen. Daarnaast kan de creatieve industrie gebruik maken van het bestaande financieringsinstrumentarium van het ministerie van Economische Zaken, inclusief dat voor innovatieve bedrijven. Bovendien heeft de minister van OCW tijdens de OCW begrotingsbehandeling op 17 december jl., naar aanleiding van de motie van Bergkamp en Monash over de financieringsproblemen in de filmsector, toegezegd een filmtop te organiseren met betrokken partijen uit het veld.

69. Verhoeven (D66)

Tot slot lees ik dat oud-staatssecretaris Atsma PVV-voorzitter wordt, maar voorzitter, de PVV wordt toch opgeheven? In het regeerakkoord staat immers dat de productschappen verdwijnen.

Kan de minister dit ophelderen.

Antwoord

Conform de afspraken uit het Regeerakkoord wordt momenteel gewerkt aan het wetgevingstraject dat gericht is op opheffing van de product- en bedrijfschappen en overdracht van de publieke taken naar het Ministerie van Economische Zaken (Zie hiertoe Handelingen II 2012/13, 840). Daarmee zal ook het Productschap Vee en Vlees worden opgeheven. Tot het moment van opheffing vormt het productschap een bestuurslichaam dat moet worden bestuurd. Indien nodig zal de regering daartoe conform de geldende regelgeving op voordracht van de schappen voorzitters benoemen.

Van Veldhoven (D66)

70. Van Veldhoven (D66)

Kabinet heeft verschillende maatregelen geschrapt die goed waren voor o.a. energiebesparing. Minister moet daarom wel een resultaatsverplichting voor energiebesparing opnemen.

Antwoord

In het regeerakkoord is opgenomen dat energiebesparing prioriteit krijgt. In alle scenario’s op weg naar een CO2-arme economie blijkt dat energie-efficiëntie een grote bijdrage kan leveren aan het tegengaan van klimaatverandering. Efficiënt energiegebruik verbetert ook de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven en de koopkracht van de consument. Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te informeren.

71. Van Veldhoven (D66)

Windenergie: maar 60% van de projecten gaat door. Daarom moet de minister elk jaar een groter bedrag in de markt zetten.

Antwoord

Wellicht komt een deel van de afvallers alsnog tot uitvoering nu dit jaar een veel groter budget in de SDE+ wordt gepubliceerd. Het kan immers zijn dat deze projecten de afgelopen jaren achter het net hebben gevist omdat zij meer subsidie nodig hebben dan bijvoorbeeld aardwarmteprojecten.

Daarnaast is het zo dat via de SDE+ alleen projecten worden gesubsidieerd waarvoor de benodigde vergunningen zijn verleend. Als ze daarna, ondanks een SDE+ subsidieverlening alsnog niet doorgaan, dan zijn het waarschijnlijk financieel-economisch gezien geen goede projecten.

72. Van Veldhoven (D66)

Convenant energiebesparing moet echte tanden krijgen. Hoe regelt u dat?

Antwoord

Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020. In dit kader kijk ik ook naar de convenanten, de resultaten daarvan en welke wijze deze een bijdrage kunnen leveren aan de beleidsopgave van 1,5% energie-efficiënte per jaar. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te kunnen informeren.

73. Van Veldhoven (D66)

Woningisolatie: investeren in duurzaamheid van woning moet niet langer gekoppeld worden aan bewoners, maar aan het huis.

Antwoord

Een koppeling van een kredietovereenkomst aan een woning is mogelijk een aantrekkelijke optie voor woningeigenaren om te kunnen investeren in energiebesparende maatregelen. Het kabinet is van deze optie op de hoogte. Momenteel wordt onderzocht welke mogelijkheden en belemmeringen hiervoor zijn. In het voorjaar zal de Minister voor Wonen en Rijksdienst, mede namens mij de uitkomsten van de mogelijkheden presenteren. Dit is onderdeel van een nadere uitwerking van het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving.

74. Van Veldhoven (D66)

Stand van zaken Thermphos.

Antwoord

Thermphos International in Vlissingen-Oost is op 21 november failliet verklaard. Vanaf dat moment is het aan de curatoren wat er met de onderneming gebeurt. Het is een complex faillissement waar vele partijen uit binnen- en buitenland bij betrokken zijn. Het ministerie van Economische Zaken is bij deze onderhandelingen geen directe partij. Gezien het belang van het bedrijf voor de werkgelegenheid, de regionale economische ontwikkeling en de positie van het bedrijf in de Nederlandse industriële keten en voor Europa is EZ echter wel betrokken bij het proces. Deze fosfaatertsverwerker is immers een uniek bedrijf in Europa. EZ is in overleg getreden met provincie, grondeigenaar Zeeland Seaports en belangstellende kopers. Ook met het FNV is overleg gevoerd over de situatie bij het bedrijf. Sedert 3 januari zijn alle medewerkers ontslagen. Het betekent dat wil een doorstart van het bedrijf mogelijk zijn haast is geboden. De curatoren onderhandelen nog met verschillende partijen waarbij een doorstart nog onzeker is. Gesprekken bevinden zich in het laatste stadium. Waar mogelijk bieden we hulp binnen de bestaande wettelijke kaders.

75. Van Veldhoven (D66)

Hoe gaat u lokale energiecoöperaties bevoordelen?

Antwoord

Met het aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit wordt de door een coöperatie van kleinverbruikers in de nabijheid opgewekte elektriciteit (voor de meter) gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld een school) aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een verlaagd tarief voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van hun eigen coöperatie. Een feitelijke fysieke afname van de stroom is hierbij niet noodzakelijk. De energiebedrijven gaan als ‘doorgeefluik’ optreden. De door de coöperatie op het net gezette elektriciteit wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de kleinverbruiker. De doelgroep van dit verlaagde tarief zijn particulieren met een aansluiting van maximaal 3x80Amp (de grens van het kleinverbruik), die wat betreft gebruik van elektriciteit in de eerste schijf van de energiebelasting vallen en die gezamenlijk een coöperatie oprichten en in de nabijheid kleinschalige duurzame elektriciteit opwekken. Het streven is erop gericht het verlaagde tarief te laten ingaan per 1 januari 2014. De afbakening van nabijheid en de hoogte van het verlaagde tarief worden momenteel in samenspraak met Financiën uitgewerkt, hierbij zullen de voordelen en de extra kosten van kleinschalige decentrale energie worden afgewogen. De Tweede Kamer zal aan het eind van het eerste kwartaal 2013 geïnformeerd worden over de uitwerking van het verlaagde tarief.

Dik-Faber (ChristenUnie)

76. Dik-Faber (ChristenUnie)

Waarom is er niet gekozen voor een uitbreiding van de salderingsregeling voor woningcorporaties?

Antwoord

Zowel het salderen als het aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit zijn specifiek gericht op burgers die hun eigen energie willen opwekken. Woningcorporaties kunnen gebruik van de SDE+ om ondersteuning te krijgen voor grootschalige zon-PV-projecten.

77. Dik-Faber (ChristenUnie)

Uitvoerbaarheid Windenergie op land komt in het gedrang. Zijn de gekozen locaties realistisch? Is de Rijkscoördinatieregeling een goede stok achter de deur om de doelstelling te realiseren?

Is de minister bereid een tijdelijk vergunning voor locaties wind op land te onderzoeken?

Antwoord

Uit de toets van Bosch en van Rijn blijkt dat de locaties die de provincies hebben aangeleverd onvoldoende zijn om de doelstelling van 6000 megawatt te halen. Daarom ben ik met de provincies in gesprek voor extra locaties. De rijkscoördinatieregeling is een onmisbaar instrument om de doelstelling te realiseren, maar de RCR is niet alleen een stok achter de deur. Ik heb meer dan 4000 megawatt aan windenergieprojecten in voorbereiding waarvoor de RCR wordt uitgevoerd of waarvoor we nog in een voorbereidend stadium daarvan zijn. In het hele besluitvormingstraject worden de provincies en gemeenten zoveel mogelijk betrokken. In deze gevallen steunt de provincie de inzet van de rijkscoördinatieregeling als versnellingsmiddel, die overigens op grond van de Elektriciteitswet automatisch van toepassing is op deze projecten omdat ze groter zijn dan 100 MW. Daarbij is sprake van zorgvuldige besluitvorming, wat wil zeggen dat de projecten er alleen komen voor zover ze planologisch en milieutechnisch verantwoord zijn. Deze afweging wordt gemaakt in het besluitvormingstraject waar het Rijk verantwoordelijk voor is. Er zal met andere woorden waarschijnlijk wel wat van die 4000 megawatt afvallen.

De rijkscoördinatieregeling kan inderdaad ook worden ingezet als stok achter de deur in provincies die niet meewerken aan wind op land. Het is dan wel noodzakelijk dat in die provincies initiatieven spelen die voldoen aan de criteria van de Rijkscoördinatieregeling (onder andere meer dan 100 MW) en ook hier geldt dat projecten planologisch en milieutechnisch verantwoord moeten zijn.

Ik kan mij voorstellen dat windenergie tijdelijk wordt toegepast op locaties die tien of meer jaren niet gebruikt worden en die geschikt zijn voor windenergie. De vergunningen voor windmolens worden door provincies en gemeenten afgegeven, ook wanneer projecten onder de rijkscoördinatieregeling vallen. Ik zal mijn collega van Infrastructuur en Milieu vragen of zij dit onderwerp samen met gemeenten en provincies wil oppakken.

78. Dik-Faber (ChristenUnie)

Biomassa: Hoe gaat de minister oneerlijke concurrentie tussen grootschalige en kleinschalige biomassa voorkomen?

Antwoord

Biomassa concurreert net als andere duurzame energie projecten in de SDE+. Daardoor kan de duurzame energie doelstelling zo goedkoop mogelijk worden gehaald. Van oneerlijke concurrentie tussen grootschalige en kleinschalige biomassa is geen sprake. Het is afhankelijk van de lokale situatie of het aantrekkelijker is om een grootschalig of kleinschalig project neer te zetten. De stimulering van bij- en meestook in kolencentrales moet nog vormgegeven worden, maar uiteraard geldt daarbij hetzelfde criterium van kosteneffectiveit. In de vormgeving van het beleid is er ook aandacht voor het cascadeprincipe, waarbij zowel duurzame energie als ook andere toepassingen van biomassa, zoals biochemicaliën en biomaterialen, belangrijke opties zijn.

79. Dik-Faber (ChristenUnie)

MEV+: Is er naast financiële, óók ruimte voor sociale en ecologische indicatoren binnen de Macro Economische Verkenningen.

Antwoord

De expertise van het Centraal Planbureau, de auteur van de Macro Economische Verkenning, ligt primair in economische analyses en het maken van ramingen van economische groei, minder op het gebied van sociale en ecologische indicatoren.

Sociale en ecologische indicatoren worden daarom gerapporteerd door de andere planbureaus en het CBS. Denk aan de Milieubalans en de Natuurbalans van het PBL, «De sociale staat van Nederland» van het SCP, de milieurekeningen van het CBS en de "Monitor Duurzaam Nederland" van de planbureaus en het CBS samen. Neem bijvoorbeeld de Monitor Duurzaam Nederland, waarin het brede welvaartsbegrip expliciet wordt gehanteerd. De verschillende soorten kapitaal die welvaart kunnen genereren worden hier naast elkaar gepresenteerd. Naast economisch kapitaal betreft het natuurlijk, sociaal en menselijk kapitaal.

Van Tongeren (GroenLinks)

80. Van Tongeren (GroenLinks)

Overleggen IPO: Kunt u de onderliggende stukken naar de kamer sturen?

Antwoord

Het onderliggende stuk is de toets van het bod van IPO door het onafhankelijke onderzoeksbureau Bosch en van Rijn. Dit rapport is bijna klaar en zal na afronding aan de Tweede Kamer worden gezonden.

81. Van Tongeren (GroenLinks)

Tempo: Projecten die voorheen onder Rijkscoördinatieregeling vielen, mee doorgaan, dus niet ophouden. Initiatiefnemers moeten kunnen rekenen op betrouwbare overheid.

Zoals ik ook heb geantwoord aan de heer Vos, loopt per 1 februari het moratorium af en kan de Rijkscoördinatieregeling voor de stilgezette projecten weer worden hervat. Voor het project in Drenthe waar u op doelt is de overigens Rijkscoördinatieregeling niet stilgezet, zoals aangegeven door mijn ambtsvoorganger. Hij heet wel toegezegd geen onomkeerbare stappen te nemen. Ook is met de provincie afgesproken dat het een alternatief mag aanleveren dat samen met andere alternatieven wordt beoordeeld in de milieueffectrapportage. De initiatiefnemers kunnen er op blijven rekenen dat de Rijkscoördinatieregeling wordt uitgevoerd.

82. Van Tongeren (GroenLinks)

Wind op zee dichterbij de kust: Dit is alleen effectief, als net als in VK de vergunningenpakketten worden geveild.

Antwoord

Bij de inventarisatie van locaties voor wind op zeeparken binnen de 12 mijlszone, wil ik ook bezien hoe dat qua kosten efficiënt kan en wat de beste manier is om het vergunningtraject te regelen. Het is niet juist dat in het VK alle vergunningen reeds gereed zijn tijdens de concessieverlening. In Nederland wordt daar wel aan gewerkt voor de toekomst. Desondanks is het VK wel een voorbeeld voor de wijze waarop we in de toekomst ook in Nederland met vergunningverlening kunnen omgaan. Deze systematiek bevordert namelijk de concurrentie om een locatie tussen marktpartijen.

83. Van Tongeren (GroenLinks)

Hoe staat het met mijn in juni aangenomen motie over eerlijke winddifferentiatie vollasturen

Antwoord

Deze motie heb ik uitgevoerd. We voeren winddifferentiatie in bij wind op land. In windrijke gebieden hebben initiatiefnemers een lagere subsidie nodig dan in windarmere gebieden, omdat daar windturbines meer uren kunnen draaien. In 2013 krijgen initiatiefnemers die indienen voor een lager basisbedrag in de vrije categorie een hoger aantal draaiuren vergoed. Een hoger aantal draaiuren gaat gepaard met een lager basisbedrag en omgekeerd. De vollasturen en basisbedragen zijn geadviseerd door ECN en KEMA DNV. Zoals gebruikelijk heb ik de adviezen één-op-één overgenomen.

84. Van Tongeren (GroenLinks)

Handhaven bepalingen wet milieubeheer: elke maatregel die zich binnen 5 jaar terugverdient moet worden genomen. Gebeurt dat nu voldoende? Handhaving?

Antwoord

Naast de bepaling in de wet milieubeheer hebben bedrijven door deelname aan het MJA convenant toegezegd maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar te zullen implementeren. Ook de ETS-bedrijven, waarop de bepaling in de Wet milieubeheer niet van toepassing is, hebben deze toezegging gedaan. De combinatie van Wet milieubeheer en de convenanten hebben positieve resultaten opgeleverd, omdat de convenanten leiden tot bundeling van kennis voor zowel de bedrijven als de gemeenten en provincies, die zorg moeten dragen voor de handhaving van de Wet milieubeheer. Ondanks de positieve ervaringen kijk ik altijd naar mogelijkheden van verbetering. Enerzijds via evaluatie van de convenanten, maar ik in het kader van de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) die op 14 november 2012 door de Europese commissie is gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020. In dit kader kijk ik ook naar bepalingen in de Wet milieubeheer, de handhaving en combinatie met de meerjarenafspraken. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te informeren.

85. Van Tongeren (GroenLinks)

Kan de minister zorgen dat alleen werkelijk duurzame energie wordt gesubsidieerd? Dus geen bijstook? Hoe hoog wordt de verplichting bijstook biomassa?

Antwoord

Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is voor wat betreft het biomassagedeelte van de energieproductie gewoon duurzame energie. Zo is het ook opgenomen in de Europese Richtlijn duurzame energie. Op dit moment bekijk ik nog hoe ik bij- en meestook van biomassa ga stimuleren en op welk percentage biomassa ik dit zal richten. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over informeren.

86. Van Tongeren (GroenLinks)

Wat vindt u van de verdeling uitgegeven geld SDE+ 2012? Is dit een goede verdeling?

Antwoord

Ik heb geen voorkeur voor specifieke technologieën. Wel wil ik het budget graag zo kosteneffectief mogelijk besteden. Het volledige budget is in 2012 beschikt aan projecten in de eerste fase. Ik ben dan ook zeer tevreden dat het budget aan relatief kosteneffectieve projecten is besteed.

87. Van Tongeren (GroenLinks)

Schaliegaswinning: er is een moratorium en wat GroenLinks blijft dit zo. Klopt het dat het kabinet via een achterdeur het winnen van schaliegas wel alvast makkelijker maakt door bijvoorbeeld de afschaffing van het lozingsbesluit bodembescherming? GroenLinks wil dat regels rond schaliegaswinning expliciet besproken worden in de Kamer en niet via een achterdeur in wetgeving worden gefietst. Kan de minister dat toezeggen?

Antwoord

Het gebruik van chemicaliën bij mijnbouwactiviteiten wordt niet gereguleerd via het Lozingenbesluit bodembescherming respectievelijk het Activiteitenbesluit. Artikel 1.6, lid 5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zegt namelijk dat dit besluit niet van toepassing is op lozingen op of in de bodem waaraan regels zijn gesteld krachtens de Mijnbouwwet. Voor fraccen is artikel 49, lid 1, aanhef en onder e van de Mijnbouwwet, juncto artikel 67 en artikel 74 van afdeling 5.3 van het Mijnbouwbesluit relevant. Het Staatstoezicht op de Mijnen is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze regelgeving.

Volgens deze regelgeving dient de mijnbouwmaatschappij een zogenoemd werkprogramma te overleggen waarin de gegevens worden overlegd ten aanzien van het aanleggen, onderhouden, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat. Hieronder worden ook frac-werkzaamheden begrepen. Bij dit werkprogramma dient de mijnbouwmaatschappij een lijst van chemicaliën te overleggen, welke gebruikt worden bij het fraccen. Het SodM verifieert deze chemicaliën aan de geldende Nederlandse en Europese wet- en regelgeving, waaronder de REACH Verordening. Op deze manier worden er dus weldegelijk eisen gesteld aan chemicaliën die gebruikt worden.

Zoals u weet, laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijke risico's en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas. Mocht uit dit onderzoek blijken dat er aanpassingen of toevoegingen gemaakt moeten worden in de wet- en regelgeving, dan zal dit conform de gestelde procedures aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd, zoals ook met de geldende wetgeving is gedaan.

88. Van Tongeren (GroenLinks)

Hoe staat het met mijn aangenomen motie nuttig gebruik restwarmte industriële processen?

Antwoord

Op 26 april 2012 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uw Kamer per brief (31239, nr. 134) geïnformeerd over de aangenomen motie. Inmiddels heeft op 14 november 2012 de Europese commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014–2020. In dit kader kijk ik ook naar nuttig gebruik van restwarmte bij industriële processen. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te informeren.

89. Van Tongeren (GroenLinks)

Hoe staat het met aanpak elektrische auto’s inclusief zorgdragen voor voldoende laadstations?

Antwoord:

Nederland heeft de ambitie om bij de kopgroep elektrisch rijden te horen, om zo de economische en milieuvoordelen van elektrisch rijden te kunnen optimaliseren. Tot nu toe met behoorlijk succes: Nederland staat internationaal goed bekend en er gebeurt veel op dit terrein. Dit heeft aantrekkingskracht op investeerders, waarvan het Amerikaanse Tesla een goed voorbeeld is.

De groei van het aantal voertuigen op de weg is wat minder dan gehoopt. Plug-in hybrides vertonen een gestage, maar niet spectaculaire, groei. De verkoop van batterijelektrische voertuigen valt momenteel tegen. Vergeleken met veel andere landen doet Nederland het overigens goed. Per 31 december staan er 7410 elektrische voertuigen geregistreerd bij de RDW. Het tussendoel van 15–20.000 voertuigen in 2015 zal ik halen op basis van de huidige trend. De doorgroei naar 200.000 auto’s in 2020 zal een grote opgave zijn, waarvan ik op dit moment niet kan zeggen dat ik dat aantal ga halen. Ik heb daarvoor op dit moment nog onvoldoende harde gegevens.

Wat de laadinfrastructuur betreft, staat de teller per 31 december op 3600 publieke en semipublieke laadpunten, en ruim 60 snellaadpunten. Het aantal private laadpunten wordt geschat op rond 5000.

De aanleg van laadpunten op de verzorgingsplaatsen langs de snelwegen loopt minder voorspoedig dan gehoopt, omdat inpassing in de bestaande wettelijke kaders nog enige knelpunten oplevert. De ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken spannen zich in om de inpassing zo soepel mogelijk te laten verlopen. Aanleg van snellaadstations is opgenomen in het ontwerp van de 6detranche van de Crisis- en herstelwet, die momenteel bij uw Kamer ligt voor behandeling.

Het kabinet realiseert zich terdege dat ook de uitrol van normale laadpunten in de publieke ruimte aandacht nodig heeft. Daarom is in het regeerakkoord opgenomen: «Met netbeheerders, energiebedrijven en lokale overheden worden afspraken gemaakt over de laadinfrastructuur om de groei van elektrische mobiliteit verder te stimuleren.» De Taskforce elektrisch vervoer, die ik belast heb met deze opdracht, is hard aan het werk om deze afspraken voor te bereiden, in samenwerking met vele partijen in de maatschappij.

Tot mijn genoegen heb ik geconstateerd dat autoleveranciers en leveranciers van laadinfrastructuur de handen ineen hebben geslagen, waardoor de koper van een elektrisch voertuig ook vaak een privaat laadpunt meegeleverd krijgt.

89. Van Tongeren (GroenLinks)

53 basisscholen Arnhem willen ledlampen en zonnepanelen op de daken. Gemeente moeten garant staan bij schatkistbankieren, maar dit willen gemeenten niet. Wat gaat u doen? Is garantstelling wel noodzakelijk?

Antwoord

Met de in het regeerakkoord aangekondigd verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit wordt ook de door een coöperatie van kleinverbruikers in de nabijheid opgewekte elektriciteit (voor de meter) gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een ander aanbrengt, bijvoorbeeld een basisschool. De scholen stellen alleen hun daken beschikbaar aan coöperaties voor de zonnepanelen. Voor de scholen vergt dit geen investering, dus ook geen lening, waardoor garantstelling door gemeenten aan scholen niet aan de orde is.

90. Van Tongeren (GroenLinks)

U moet zorgen voor afdoende bevoorrading jodiumpillen in Limburg.

Antwoord

Mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft aan de veiligheidsregio Zuid-Limburg toegezegd dat er in Limburg een decentrale opslag van jodiumpillen komt. De Tweede Kamer is daarover bij brief van 23 augustus 2012 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel 3291). De veiligheidsregio Zuid-Limburg bereidt de decentrale opslag momenteel voor in nauw contact met Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Dijkgraaf (SGP)

91. Dijkgraaf (SGP)

Super minister voor het bedrijfsleven: wenst de minister bij zijn collega’s nadrukkelijk de belangen van het bedrijfsleven onder de aandacht te brengen?

Antwoord

Terecht wijst de SGP erop dat het bedrijvenbeleid kabinetsbreed beleid waarvoor naast het departement van Economische Zaken ook andere departementen een verantwoordelijkheid hebben. Kabinetsbreed wordt er daarom gewerkt aan versterking van onze economische structuur. Een goed voorbeeld is het Topsectorenbeleid waar we als kabinet via een integrale aanpak op alle vestigingsklimaatcondities met bedrijven en kennisinstellingen werken aan sterkte topsectoren. Het gaat hierbij o.a. om innovatie, onderwijs en arbeidsmarkt en aanpak van regeldruk. Wat betreft de specifieke voorbeelden die de SGP noemt kan het volgende worden gemeld. De minister van Economische Zaken is voorzitter van een overleg van bewindslieden met institutionele beleggers, waaronder pensioenfondsen. Doel van deze gesprekken is te verkennen onder welke voorwaarden en op welke gebieden institutionele beleggers meer dan de afgelopen jaren in de Nederland zouden willen en kunnen investeren. Wat betreft de zorg werken de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken samen met lokale overheden en industrie aan de ontwikkeling en marktintroductie van projecten voor langdurige (thuis)zorg. Doel hiervan is om met behulp van ICT toepassingen langdurig zieken en ouderen langer thuis te kunnen laten wonen. Een ander voorbeeld is de aanpak van armoedegerelateerde ziekten, waarover overleg gaande is tussen Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Economische Zaken, NGO's en kennisinstellingen. Hierbij is het ook de insteek om het bedrijfsleven een duidelijke rol te geven.

92. Dijkgraaf (SGP)

Green Deals: Hoe staat het met de motie inzake de monitoring en het maken van meetbare criteria van de Green Deals?

Antwoord

Het kabinet is het eens met de heer Dijkgraaf dat de Green Deal een nuttig instrument is in het groene groei beleid van het kabinet. De Green Deal is een laagdrempelige aanpak waarbij de vernieuwende dynamiek in de samenleving wordt ingezet ter bevordering van groene groei. Partijen in de samenleving geven hierbij hun eigen ambities en doelen aan en de overheid speelt een faciliterende rol om deze te realiseren. Doelen en resultaten worden dus bottom up bepaald en partijen geven deze zo concreet mogelijk weer in hun deals. Zo is de ambitie van de provincie Overijssel om het aandeel hernieuwbare energie met 20% te verhogen een hele concrete doelstelling. Bij de naleving van deze doelen gaat het kabinet er vanuit dat partijen deze ambities dermate serieus nemen dat zij ook alle benodigde inspanningen zullen leveren om de doelen te realiseren. In lijn met de motie Dijkgraaf worden de voortgang en resultaten van de green deals door AgentschapNL twee maal per jaar in afstemming met het veld gemonitord. In oktober vorig jaar heeft de Tweede Kamer hierover de voortgangsrapportage ontvangen. Hierin is de portfolio van 131 deals op de thema's energie, grondstoffen, water, mobiliteit en biodiversiteit inzichtelijk gemaakt en zijn de status, voortgang en eerste resultaten aangegeven van de green deals die op dat moment 1 jaar liepen. Met veel waardering heb ik kennis genomen van de aanbevelingen van de Green Deal Board, zeker ook op het punt van kwaliteit en impact van deals en het monitoren daarvan. De board plaatst het belang van een goede monitoring in de context van het zogenaamde "opschalingspotentieel" van de green deals. Met andere woorden dat bewezen succesvolle deals bredere navolging krijgen, bijvoorbeeld in andere sectoren of regio’s of dat gevonden oplossingen in het beleid worden verankerd, zodat de randvoorwaarden ook voor andere projecten worden verbeterd. Aangezien nu de eerste green deals worden afgerond, doet zich nu ook de gelegenheid voor om het opschalingspotentieel goed in te schatten. De aanpak hiervoor wordt samen met de Green Deal Board ontwikkeld en ik beoog u hierover in de loop van dit jaar nader te informeren in de tussentijdse evaluatie van de Green Deal aanpak.

93. Dijkgraaf (SGP)

De duurzame energiebranche, met name bedrijven die internationaal opereren, verdient volgens de SGP steun via het innovatie- en bedrijfslevenbeleid en de Topsector Energie. Graag de visie van de minister. Hoe kan in komende kabinetsperiode hierop ingespeeld worden?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft deze visie. Duurzame energie vormt, naast energiebesparing, de hoofdmoot van de topsector energie. Net zoals voor elke topsector zal bij de topsector energie worden ingezet op het versterken van de internationale positie en kansen voor bedrijven en kennisinstellingen. Dit geldt zowel op gebied van onderzoek, waar het kabinet mikt op een bredere deelname aan het aankomende Europese onderzoeksprogramma «Horizon 2020», als voor internationale samenwerking en handel. Voor dat laatste zet het kabinet samen met bedrijven en brancheverenigingen in op samenwerkingsovereenkomsten met en gerichte missies naar potentiële buitenlandse partners.

94. Dijkgraaf (SGP)

Grondgebruikers krijgen geen marktconforme vergoedingen voor het medegebruik van hun grond voor leidingen en masten. Ze zijn ontevreden over de wijze waarop ze door TenneT benaderd worden. TenneT dreigt met het opleggen van een gedoogplicht. In Zeeland is inmiddels een proefproces gestart. Grondgebruikers hebben via LTO en de Federatie Particulier Grondbezit jarenlang onderhandeld met TenneT over een centraal akkoord. Recent is overeenstemming bereikt over een conceptakkoord. Volgens mij door de nood gedwongen. De signalen van grondgebruikers zijn negatief. Een jaarlijkse vergoeding voor medegebruik van de grond ontbreekt, hoewel wel aangegeven wordt dat die er wel komt als de rechter of de overheid daartoe besluit. Dat vindt de SGP een onbevredigende gang van zaken. Wil de minister de signalen van grondgebruikers serieus nemen en interveniëren?

Antwoord

Op 18 december heeft TenneT, zoals u aangeeft, een akkoord bereikt met LTO Nederland en de Federatie Particulier Grondgebied (FPG) over de vergoedingensystematiek bij het afsluiten van een zakelijk recht overeenkomst. Basis van dit akkoord is de systematiek die Gasunie sinds 2010 hanteert in zijn overeenkomst met LTO. Dit betekent een aanzienlijke verhoging van de afsluitvergoeding voor betrokken partijen. LTO en FPG zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat vooralsnog een jaarlijkse vergoeding voor medegebruik niet haalbaar is. Conform de wet Belemmeringenrecht privaatrecht gaat het hier om een verbinding van algemeen nut en niet om een verbinding voor commercieel gebruik. Zoals aangegeven in de brief aan Uw Kamer van 21 juni 2012 betreft het een privaatrechtelijke overeenkomst tussen TenneT en resp. LTO en FPG. Echter gezien het belang van het tijdig afsluiten van de zakelijk recht overeenkomsten bij grote energieprojecten heeft mijn Ministerie ingestemd met het verzoek van partijen om een bemiddelende rol te vervullen. Gezien het bereikte akkoord en de daarmee gepaard gaande forse verhoging van de vergoeding en de toezegging dat LTO en FPG het akkoord met een positief advies aan hun leden voorleggen zie ik dan ook geen reden om te interveniëren.

Bij het proefproces in Zeeland gaat het om het opleggen van de gedoogplicht voor het verkrijgen van betredingstoestemmingen door TenneT van grondeigenaren. Doel van deze betredingstoestemming is het kunnen verrichten van onder meer bodemonderzoek ten behoeve van de definitieve besluitvorming voor het tracé. Over de vergoeding hiervoor heeft nooit discussie met LTO plaatsgevonden. Betreffende grondeigenaren koppelen deze gedoogplicht echter aan de toekomstige zakelijk rechtovereenkomst. De zakelijk recht overeenkomsten in het kader van deze verbinding zullen pas later in het proces aan de orde zijn.

Klein (50plus)

95. Klein (50plus)

De gunstige uitgangspositie die Nederland heeft op digitaal gebied, moet behouden blijven. Dat zou met name kunnen door een gerichte publiek-private samenwerking. Graag een reactie van de minister.

Antwoord

Het Kabinet is het hiermee eens. In het huidige regeerakkoord zijn dan ook voor ICT tien publiek-private doorbraakprojecten aangekondigd op terrein van ICT. Deze projecten zijn ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, projecten in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg. De ICT doorbraakprojecten zijn vanuit het regeerakkoord een grote investering en kracht zit in een gezamenlijke aanpak met een groot aantal partners zoals VNO NCW en tal van bedrijven.

96. Klein (50plus)

50-plus vraagt om het nader kwantificeren van de regeldruk doelstelling, bijvoorbeeld zoals recent is voorgesteld door VNO-NCW en zoals wordt gedaan in het Verenigd Koninkrijk. Ook aandacht op regeldruk op EU-niveau. Graag een reactie van de minister.

Antwoord

De regeldrukdoelstelling van het kabinet is gekwantificeerd: het kabinet beoogt een regeldrukreductie van € 2,5 mld in 2017 ten opzichte van 2012. Het kabinet zal op korte termijn een uitwerking van het regeldrukprogramma aan de Tweede Kamer sturen en vervolgens ook periodiek over de voortgang van het programma rapporteren. Daarnaast is er aandacht voor regeldruk EU: Nederland zet zich met een groep van gelijkgezinde lidstaten op het terrein van regeldruk waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk pro actief in om de EU regeldruk te verlagen. Met 12 andere EU ministers is bijvoorbeeld een 10 punten plan in december 2012 aan de Europese Commissie aangeboden met voorstellen om de regeldruk te verlagen. In de nieuwe EU communicatie gezonde EU regelgeving van december 2012 zijn een aantal van deze voorstellen overgenomen. Uw kamer zal over deze mededeling na 28 januari via een BNC-fiche worden geinformeerd. Het gaat dan onder andere om meer inzicht nalevingskosten voor ondernemers en verbeteringen met betrekking tot Impact Assesments. Het genoemde onderzoek van Deloitte inzake "nationale koppen" is in het 2e kwartaal van dit jaar gereed en zal -voorzien van kabinetsreactie- aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Nederland heeft in de Raad voor Concurrentievermogen meerdere malen aandacht heeft gevraagd voor het belang van het verlagen van regeldruk.

97. Klein (50plus)

Werkgelegenheid voor 50-plussers: 40% van de werkgevers is onvoldoende op de hoogte van de regels en regelingen om 50-plussers in dienst te nemen. Graag een reactie van de minister.

Antwoord

De bekendheid van werkgevers met de regels en regelingen die het aantrekkelijk maken om 50-plussers in dienst te nemen moet inderdaad worden vergroot. Zoals de staatssecretaris van SZW al eerder heeft gemeld zal dit onderwerp aan de orde komen tijdens het overleg met sociale partners over het sociaal akkoord.

98. Klein (50plus)

Energiebeleid: hoe kunnen de mogelijkheden voor energieopslag worden verbeterd? (Bv. batterijen en waterstof.)

Antwoord

Dit is een belangrijk onderwerp, mede door een toenemend aandeel duurzame energie. De fluctuaties in de opgewekte energie uit hernieuwbare bronnen, zoals zon en wind, kan deels worden opgevangen door (gasgestookte) flexibele energiecentrales in te zetten. Deels zal de oplossing ook moeten komen van het beter op elkaar afstemmen van vraag en aanbod. Daartoe wordt in verschillende innovatieprogramma’s aandacht besteed aan dit onderwerp, bijvoorbeeld middels slimme energienetten («smart grids») en opslag van elektriciteit in gasvorm («gas to power»). Ook de ontwikkeling van elektrisch rijden kan mogelijk een rol spelen: de accu fungeert dan als medium voor opslag en buffering. Ook daar zit nog veel ontwikkeling in.

Naar boven