2 Studiefinanciering

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging Wet studiefinanciering 2000 in verband met het creëren van de mogelijkheid tot maximering van het gebruik meeneembare studiefinanciering (33453).

De voorzitter:

Ik heet de minister welkom. Zij was gisteren jarig. Alsnog hartelijk gefeliciteerd!

Ik herinner de leden eraan dat wij hebben afgesproken, in tweeën te interrumperen, met een vraag en één vervolgvraag. U hoeft natuurlijk niet te interrumperen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wij spreken over de meeneembare studiefinanciering. Tot op heden is het beleid dat studenten die drie van de afgelopen zes jaar in Nederland woonden, aanspraak kunnen maken op die meeneembare studiefinanciering, om een studie in het buitenland te volgen. Dat is een prima dienst in het kader van de internationale mobiliteit. De wet moet echter worden geschrapt volgens het Europese Hof. De wet zou discriminerend zijn voor migrerende werknemers. De nieuwe regeling gaat uit van een maximum aantal studenten als het aan de minister ligt. Het aantal wordt dan ieder jaar bekeken. Op dit moment zouden het 9.000 studenten zijn, het aantal dat nu van de regeling gebruik maakt. De toekenning zou gaan op volgorde van binnenkomst: wie het eerst komt, het eerst maalt. Daarmee ontstaan nieuwe bezwaren. Worden bepaalde studenten niet ten onrechte uitgesloten van de meeneembare studiefinanciering?

Wat mijn fractie betreft is de meeneembare studiefinanciering belangrijk voor een goed stelsel van hoger onderwijs. Studenten moeten de mogelijkheid hebben om in het buitenland te studeren. De vraag is, hoe je dit vormgeeft. Als de minister internationale mobiliteit werkelijk serieus neemt, zou zij dan ook aan alle studenten die dat wensen zo'n beurs moeten verlenen. Zij spreekt zelf in de stukken over aanzienlijke baten. Zonder de zogenaamde drie-uit-zes-eis die ik zojuist heb toegelicht, zouden maximaal 8.000 studenten extra aanspraak maken op die studiefinanciering, zo blijkt uit onderzoek. Het financiële risico bedraagt 40 miljoen euro, maar het kan ook minder zijn. Is dat juist en is deze oplossing ook overwogen? Het zou de meest ideale oplossing zijn, omdat je dan geen talenten hoeft uit te sluiten. Hoe doen andere landen dit? Kan de minister daar iets over zeggen?

De minister wil het in ieder geval niet op die manier doen en komt met het voorstel voor een maximering. Zij wil het aantal jaarlijks vaststellen, zoals gezegd te beginnen met het huidige aantal van 9.000 studenten. Inschrijving gaat volgens het principe wie het eerst komt, het eerst maalt. Zo lang er 9.000 studenten zijn, zoals nu, kan er dus niemand bij. Is dat juist en is dat dan niet pijnlijk voor nieuwe ambitieuze studenten? Er ontstaan dus problemen met het plafond. In hoeverre is dit nogal willekeurig? Hoe veel studenten worden uitgesloten vanwege het verdringingseffect? Hoe veel studenten worden bevoordeeld? In de nota naar aanleiding van het verslag wordt al het voorbeeld genoemd van de Poolse student wiens ouders in Nederland werken of de Duitse dochter wier vader expat is in Nederland, zoals genoemd door de LSVb. In hoeverre krijgen deze studenten gemakkelijker een beurs, omdat zij de weg al kennen in hun eigen land?

Door allerlei maatregelen in Nederland, zoals het verdwijnen van bepaalde studies, willen mogelijk meer studenten in het buitenland studeren. Hoe wordt voorkomen dat nu juist deze studenten achter het net vissen? En waarom wordt eigenlijk alleen naar het aantal aanvragen gekeken en niet naar het aantal toekenningen? Hiermee loop je de kans dat veel studenten onnodig een beurs mislopen. Het zou om een verschil gaan van maar liefst 15%. Dan is er het probleem dat buitenlandse studenten zonder band met Nederland ook aanspraak kunnen maken op deze meeneembare studiefinanciering. Er wordt nog gekeken naar alternatieve oplossingen, schrijft de minister. Dat is nogal vrijblijvend. Hoe gaat zij dit nu werkelijk aanpakken?

Kortom, het lijkt een gammele wet te zijn, die beslist geen schoonheidsprijs verdient. Graag hoor ik van de minister hoe zij hier tegenaan kijkt en welke oplossingen zij heeft overwogen. Wellicht kan de Kamer hierover spreken als het onderwerp aan de orde komt bij de nog nader in te vullen ministeriële regeling. Dat zou dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur met voorhang moeten worden, zoals dat in jargon heet. Alleen dan zou de Kamer ook werkelijk inspraak krijgen en zou het parlement niet zomaar gepasseerd worden.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. We spreken over de meeneembare studiefinanciering. De PvdA vindt het belangrijk dat Nederlandse studenten zich internationaal oriënteren en hun talenten maximaal ontwikkelen. Daar hoort de mogelijkheid bij om studiefinanciering mee te nemen. We hebben begrip voor het feit dat de regering de kosten van de MSF wil begrenzen. Het feit dat het Europees Hof zich heeft uitgesproken tegen de drie-uit-zes-eis respecteren we, maar vinden we wel jammer. De drie-uit-zes-eis was er juist voor bedoeld dat er niet te veel buitenlandse studenten aanspraak zouden kunnen maken op meeneembare studiefinanciering en dat er enige eis aan werd gesteld. Juist de drie-uit-zes-eis komt overeen met de doelstelling van de meeneembare studiefinanciering, het bevorderen van diplomamobiliteit. Dat heeft ook het Europees Hof gesteld. Nederlandse studenten moeten de mogelijkheid houden om in het buitenland te studeren. De regering pleit voor een eenvoudige systematiek met het risico dat Nederlandse studenten buiten de boot kunnen vallen bij het aanvragen van de MSF. Omdat we vooraf niet exact kunnen voorspellen voor hoeveel studenten dit het geval zal zijn, is het noodzakelijk om het komende jaar scherp te monitoren hoe groot het aantal Nederlandse studenten is dat daadwerkelijk niet langer aanspraak kan maken op de meeneembare studiefinanciering. We moeten zo veel mogelijk proberen te voorkomen dat Nederlandse studenten achter het net vissen. Graag hoor ik daarop een reactie van de minister. Waarom is er gekozen voor één instroommoment, zoals ik heb gelezen? Er is ook een groep studenten die in februari begint met de studie in het buitenland. Dat heeft ook het ISO aangegeven. Kan de minister aangeven hoe zij deze studenten tegemoet komt? Graag hoor ik daarop een reactie van de minister.

De heer Beertema (PVV):

Ik proef uit de woorden van de heer Mohandis dat de PvdA het een beetje jammer vindt dat het nu zo gelopen is en dat een mooi stukje wetgeving van Nederland, van ons autonome parlement, een wetgevingsinstrument bij uitstek, door ongekozen EU-technocraten even buiten werking wordt gesteld. De heer Mohandis zegt: dat vind ik wel een beetje jammer. Wat is zijn politieke oordeel hierover? Vindt hij dit niet eigenlijk verschrikkelijk? Vindt hij dit niet een voorbeeld van hoe dat ongekozen Europa in kleine stapjes een steeds grotere invloed krijgt op ons huis?

De heer Mohandis (PvdA):

De uitspraak is gedaan door het Europees Hof. Dat hebben wij te respecteren. Ja, het is natuurlijk niet te bedoeling dat men zich vanuit de Europese Unie gaat bemoeien met ons onderwijsbeleid. Daar ben ook ik geen voorstander van, maar we zullen nu even een plafond moeten stellen en op basis daarvan kunnen we dan monitoren om te bezien wie er gebruik gaat maken van deze regeling. Het mag echter niet zo zijn dat de regeling straks in meerderheid gebruikt wordt door een groep studenten voor wie de regeling nooit bedoeld was. Kortom, we houden de vinger aan de pols. Het is wel de bedoeling dat de meeneembare studiefinanciering het doel dient waarvoor ze ooit is ingevoerd. De drie-uit-zes-eis was een goede regeling.

De heer Beertema (PVV):

We houden de vinger aan de pols. We kunnen een hele hand aan de pols houden, maar kennelijk helpt het helemaal niet. Het komt niet voor niets helemaal bij het Europese Hof terecht. Dit is aangespannen door een wat schimmige vereniging van Vlaamse grensarbeiders of zo. Die vindt het discriminerend en zet vervolgens de hele Europese machinerie in werking. U zegt heel stoer: we gaan de vinger aan de pols houden. Maar eigenlijk zegt u toch gewoon: Europa heeft het voor het zeggen en wij niet meer?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee. Het gaat mij erom dat het Europese Hof – dat is niet de Europese Commissie – nu een uitspraak heeft gedaan. U vindt Europa helemaal niets, maar wij zijn wel gewoon onderdeel van Europa. Dat is gewoon een feit. Daar ben ik ook trots op. Maar dat neemt niet weg dat ik mij natuurlijk zorgen maak over de manier waarop die regeling straks uitpakt. Daarover heb ik vragen gesteld. Ik vraag ook aan de minister om dit te monitoren. Als blijkt dat straks te veel anderen gebruikmaken van de regeling, zullen wij dat als Kamer kunnen herzien als het zo ver is.

De voorzitter:

Wij zouden het in twee interrupties doen.

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar het is bijna een persoonlijk feit dat ik Europa helemaal niks zou vinden. Daar wil ik toch graag iets op zeggen.

De voorzitter:

U mag altijd een persoonlijk feit maken. Dan zorgen wij ervoor dat er een aantekening komt, maar interrupties doen wij in tweeën.

De heer Beertema (PVV):

Dan kan ik er nog even iets over zeggen. Europa vind ik wel degelijk iets. Het Europa van de Europese Economische Gemeenschap bijvoorbeeld draag ik diep in mijn hart. Waar ik bezwaar tegen heb, is de overdracht van onze wetgevende macht aan Europa. Dat wil ik nog even duidelijk maken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het viel mij op dat de heer Mohandis zei: we zullen nu een plafond moeten instellen. Maar dat is volgens mij niet helemaal juist. Dat is wat de minister voorstelt. De Tweede Kamer is helemaal vrij om daarover te oordelen. Misschien zit ik ernaast, maar ik neem aan dat de PvdA internationale mobiliteit van groot belang vindt. Dan is de heer Mohandis toch ook vrij om te vragen of dat plafond wel zo'n slimme zet is en of wij het niet anders kunnen oplossen?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik heb aan het begin van mijn betoog gezegd hoe belangrijk ik het vind dat studenten zich internationaal oriënteren. Ik heb wel gezegd dat ik, nu de drie-uit-zes-eis te vervallen komt, dat plafond wel even belangrijk vind, in ieder geval om te overzien hoe die kosten zich ontwikkelen. Maar ik heb zojuist ook in antwoord aan de heer Beertema aangegeven dat wij natuurlijk, als blijkt dat te veel Nederlandse studenten achter het net vissen, met elkaar moeten bekijken of dat wel de wenselijke richting is. Voor de duidelijkheid: ik ben voor dat plafond. Misschien had ik niet het woord "we" moeten gebruiken; misschien zat daarin het misverstand.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is het punt. U zegt dat wij moeten bekijken hoe het zich ontwikkelt. Daarmee ben ik het zeer eens, maar dat kunt u natuurlijk ook omkeren door te zeggen dat je het plafond pas instelt als je daartoe aanleiding ziet. Maar dat is nu nog niet het geval. Nu wordt uw uitspraak dat u internationale mobiliteit belangrijk vindt een beetje een lege huls. U zegt namelijk: wij gaan een plafond instellen. Daarmee bent u het eens. Talentvolle studenten bekijken het dan maar.

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, talentvolle studenten uit Nederland hebben echt het recht om maximaal hun talenten te benutten. Daarop zal ik ook toezien. Maar het plafond is nu nodig om de kosten te overzien.

De heer Van Meenen (D66):

Over de noodzaak van dat plafond zou ik graag de heer Mohandis vragen waarom dat dan zo nodig is. Wij geven 2 miljard euro per jaar uit aan studiefinanciering. Daar staat ook geen hek omheen. Dat is feitelijk een openeinderegeling, want wij weten niet vooraf hoeveel studenten daarvan gebruik zullen maken. Nu hebben wij een heel klein hoekje, met een maximaal risico van 40 miljoen. De heer Mohandis zou ook kunnen redeneren: laten wij nog maar even afzien van dat plafond. Als het dan eventueel uit de hand loopt, kunnen wij altijd nog zien. Maar het kan nauwelijks uit de hand lopen in relatie tot het totale bedrag van de studiefinanciering. Kan de heer Mohandis die redenering volgen?

De heer Mohandis (PvdA):

Ja, ik volg de redenering, alleen blijkt ook uit de schriftelijke beantwoording dat er niet nu opeens heel veel aanvragen komen. Er is wel onderzocht dat dat zou kunnen. Daarom is het wel belangrijk om op zijn minst een plafond in te stellen en goed te monitoren. Mocht het zo zijn dat er straks te veel studenten achter het net vissen, dan kunnen wij daarnaar kijken.

De heer Van Meenen (D66):

Is de heer Mohandis het met mij eens dat het dan te laat is? Dan hebben die studenten al achter het net gevist. Zou de heer Mohandis bereid zijn om het risico van maximaal 40 miljoen te lopen en dan te monitoren? Het risico in de totale studiefinanciering is vele malen groter.

De heer Mohandis (PvdA):

Het gaat mij erom dat wij dit in ieder geval goed monitoren. Ik zie nog geen aanleiding om het plafond nu los te laten. Volgens mij is er een plafond nodig om te monitoren wie er gebruik van maken, want dit moet wel worden begrensd. Dat neemt niet weg dat wij, als het moment daar is, altijd kunnen kijken wie er gebruik van maken en of wij de regeling anders moeten invullen.

Er komt één downloadformulier. De Nederlandse studenten mogen geen gebruik meer maken van de DigiD-code bij het aanvragen. Ik weet dat Nederlandse studenten dan in het voordeel zijn, maar we hebben dit systeem nu eenmaal. Volgens mij heeft het Europees Hof niet specifiek gezegd dat we iets wat er in Nederland al is, niet zouden mogen gebruiken. Ook hier graag een reactie van de minister op. Daarnaast is het van belang dat er wordt gecontroleerd of studenten hun prestaties, gebonden aan de prestatiebeurs, behalen en afspraken nakomen. Straks kunnen buitenlandse studenten Nederlandse studiefinanciering gemakkelijker naar het buitenland meenemen door het wegvallen van deze eis voor bijvoorbeeld het volgen van een opleiding in het land van herkomst. Dit moet echter wel gebonden zijn aan duidelijke terugbetaaleisen van de prestatiebeurs en eventueel een aangegane studentenlening, die ook in internationaal verband zijn te handhaven. Hoeveel studieschuld is er op dit moment niet inbaar bij debiteuren die niet traceerbaar zijn? Is het mogelijk om aan te geven om hoeveel personen het gaat? Kan de minister dit specificeren naar groepen Nederlanders die in het buitenland zitten en niet traceerbaar zijn en uitstaande oninbare studieschulden van studenten die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, niet te traceren zijn en mogelijk in het buitenland verblijven? Welke instrumenten heeft de minister om deze uitstaande leningen alsnog te innen? Ik ga ervan uit dat er binnen de huidige kaders genoeg ruimte is. Ik wil niet al te veel meegaan in het doemdenken. De PvdA hecht veel waarde aan de mogelijkheid voor Nederlandse studenten om in het buitenland te studeren. Wij willen dat de minister de Kamer informeert over het verloop van deze wijziging. Ook tijdens de aanmeldingsprocedure wil ik dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden, zodat wij waar nodig kunnen bijsturen. Ik maak mij sterk voor de Nederlandse studenten. Het is niet de bedoeling dat door de uitspraak van het Europees Hof een en ander ertoe leidt dat meeneembare studiefinanciering niet meer leidt tot hetgeen waar het voor was bedoeld, namelijk Nederlandse studenten de mogelijkheid geven om een studie in het buitenland te volgen. Laat deze talenten maximaal tot hun recht komen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel laat heel helder zien hoe de EU de Nederlandse soevereiniteit aantast en het Nederlandse belang schaadt. In navolging van het Europees Hof vond de Europese Commissie drie uit zes woonplaatsvereisten in strijd met het gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van werknemers. Mijn eerste vraag aan de minister. Wat vindt zij ervan dat een paar belangengroepjes, zoals de genoemde Vereniging voor Grensarbeiders, nota bene een Vlaamse organisatie, een klacht indienen over de woonplaatseis bij het Europese Hof, want die eis zou discriminerend zijn, en dat die klacht nog wordt gehonoreerd ook? Vervolgens is er een ongekozen Europees Commissaris die de uitspraak van het hof naadloos overneemt, waarna onze gekozen regering een noodwetje bedenkt om de grootste schade te voorkomen. Dat is de situatie: gelegenheidswetgeving. Kan de minister mij uitleggen welk mandaat die EU-commissaris kreeg van de Nederlandse burger? Ik weet niet eens welke Commissaris het precies was. Misschien weet de minister dat wel. Deze minister heeft als PvdA-bewindspersoon kennelijk geen overwegende bezwaren tegen de overdracht van onze soevereiniteit aan de EU. Vaak spreken wij erover in generieke, nogal abstracte bewoordingen, maar hier hebben wij een concrete casus bij de hand. Daarom vraag ik de minister hoe zij deze ingreep van een niet gekozen EU-mandarijn rijmt met haar eigen democratisch rechtsgevoel. Wat is er gebeurd? Nederland besloot om alleen meeneembare studiefinanciering ter beschikking te stellen aan studenten die drie van de zes jaar, voorafgaand aan de inschrijving in Nederland, moeten wonen en waarom? Om te voorkomen dat studenten uit een ander EU-land zonder enige band met Nederland Nederlands gemeenschapsgeld zouden ontvangen om in eigen land te gaan studeren. Dat is een alleszins respectabel standpunt, dat breed gedeeld werd door het autonome Nederlandse parlement en daarom werd omgezet in wetgeving.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema stelde de minister de vraag wat zij ervan vond dat een schimmig groepje een zaak aanhangig had gemaakt bij het Europees Hof. Wat is nu gewenste antwoord: ja, het is inderdaad een schande dat mensen zomaar iets aanhangig kunnen maken bij het Europees Hof; dat moeten wij ten koste van alles voorkomen? Of wilt u iets anders horen van de minister? Wanneer bent u tevreden? Als wij gaan selecteren wie er wel en wie er geen gebruik mag maken van een rechtsgang naar het Europees Hof?

De heer Beertema (PVV):

Ik wilde daar nog even op terugkomen aan het einde van deze alinea, maar ik kan de heer Van Meenen nu al meegeven dat ik niet in het hoofd van de minister kan kijken. Zij gaat over haar eigen antwoorden. Ik wil graag van de minister weten hoe haar politiek-morele oordeel hierover is.

De heer Van Meenen (D66):

Dan wil ik graag van de heer Beertema weten wat volgens hem het juiste antwoord van de minister zou zijn. Wat wil hij horen?

De heer Beertema (PVV):

Nogmaals, ik ga niet over deze minister; ik wou dat het waar was, ik ...

De heer Van Meenen (D66):

Nee, maar u stelt ...

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, de heer Beertema probeert een antwoord te geven op uw vraag.

De heer Beertema (PVV):

Ik kom er nog op terug in het vervolg van mijn betoog. Maar nogmaals, de minister gaat over haar eigen antwoorden. Ik verzoek haar om mij nu eens uit te leggen wat zij daarvan vindt.

Met de drie-uit-zes-eis werd bovendien een dam opgeworpen tegen een onredelijke financiële last voor de Nederlandse overheid. Dat is waarachtig wel iets om stil bij te staan in deze tijd van lastenverzwaringen voor elke Nederlandse burger. Maar ons democratisch wetgevingsproces is voor de ongekozen EU-commissaris kennelijk niet iets om rekening mee te houden. Stel je voor dat de Nederlandse burger en de Nederlandse politiek zich bindend uitspreken over de besteding van het eigen belastinggeld, moet hij of zij gedacht hebben. Ik wil graag een uitleg van de minister die mij ervan overtuigt dat hier geen sprake is van een democratisch tekort. U zult het antwoord weten, mijnheer Van Meenen, u zult het allemaal in orde vinden, maar ik wil graag van deze minister weten of er sprake is van een democratisch tekort of niet.

Het aantal Europese studenten met Nederlandse studiefinanciering is de afgelopen zes jaar verdriedubbeld naar bijna 4.900. De jaarlijkse uitgaven stegen hierdoor van 6 miljoen naar 26 miljoen euro. Met het torpederen van de drie-uit-zes-maatregel door het Europees Hof kunnen wij hier de komende jaren mogelijk nog miljoenen bij optellen voor studenten uit het buitenland. Het kan voorkomen dat een Griek, een Spanjaard of een Portugees die hier acht uurtjes in de week werkt, drie kinderen in Athene laat studeren op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Klopt die aanname van mij, kan dit wettelijk werkelijk gebeuren? Nu al is ongeveer een tiende van alle studenten die gebruikmaken van meeneembare studiefinanciering afkomstig uit het buitenland. 90% van die 980 studenten over wie ik nu spreek, studeert op dit moment in eigen land en gebruikt Nederland dus louter als een pinautomaat. Ze onttrekken zo'n kleine 5 miljoen euro aan de meeneembare studiefinanciering die bedoeld is om onze Nederlandse studenten internationale ervaring te laten opdoen. Wij vinden dat een onwenselijke situatie. Ik verneem graag een reactie van de minister. Vindt zij het een na te streven situatie dat een Nederlandse belastingbetaler betaalt voor de studiefinanciering van de kinderen van bijvoorbeeld een Poolse werknemer in het Westland die nota bene in Polen studeren op kosten van de Nederlandse belastingbetaler? Is zij het met ons eens dat dit verdringingseffecten kan hebben waar onze Nederlandse studenten de dupe van worden?

Studiefinanciering is bestemd voor de eigen inwoners. Dat is het uitgangspunt van de PVV, maar dat was ook het uitgangspunt van de Bolognalanden. Daar is afgesproken dat mobiele studenten in principe studiefinanciering uit eigen land meekrijgen. Dit uitgangspunt wordt nu tenietgedaan door de EU-regel dat migrerende werknemers recht hebben op dezelfde sociale voorzieningen als inwoners van het bestemmingsland. De Europese regels bepalen alleen niet wie een migrerend werknemer is en wie een student met een bijbaantje. Het is Nederland zelf geweest dat de lat heel laag gelegd heeft op 32 werkuren per maand. Nu gaan wij, deze minister althans, het heel anders doen. Wij gaan de eis verhogen naar, houdt u zich vast, 56 werkuren per maand, wel 14 werkuren per week! Onderzoekers zijn van mening dat het effect van die ophoging echt te verwaarlozen is. Hoe kan het dat mobiele studenten ineens vallen onder de Europese regelgeving voor migrerende werknemers? Wij hebben die afweging niet gemaakt voor zover ik mij kan herinneren. Het Europese Hof maakte die. Zo rolt Europa. Wij kunnen wetgeving maken wat we willen, de Tweede Kamer wikt, maar de EU beschikt over ons geld. Hoe schat de minister het effect van deze maatregel in? Hoeveel buitenlandse studenten verwacht zij met de verhoging van acht naar veertien werkuren hiervan te weerhouden? De drie-uit-zes-maatregel had naast de beperking van het financiële risico ook tot doel, te voorkomen dat studenten uit andere EU-landen zonder band met Nederland gebruik konden maken van onze studiefinanciering om in eigen land te studeren. Dat was een slappe noodmaatregel, maar hij sorteerde wel effect. Kan de minister uitleggen hoe dit wetsvoorstel, dat een plafond wil inbouwen, aan dat doel tegemoetkomt? Er wordt gesproken van een maximum van 8.000 nieuwe buitenlandse studenten. Maar stel dat het eerste kwart daarvan uit het buitenland komt, dan malen die ook het eerst. Dat zijn zo'n 2.000 buitenlandse studenten die gemiddeld € 5.000 per jaar ontvangen. Dat kost de belastingbetaler 10 miljoen euro.

Het lijdt geen twijfel dat de minister deze schadelijke uitspraak van het Europees Hof zal opvolgen. Dit betekent wel dat de minister halve maatregelen neemt om onze belangen te beschermen. De Partij voor de Vrijheid vindt dat we hogere drempels moeten opwerpen dan alleen het ophogen van het aantal werkuren. Alleen dan kunnen we voorkomen dat studenten uit andere EU-landen zonder enige band met Nederland gebruikmaken van onze studiefinanciering om in eigen land te studeren. De Partij voor de Vrijheid wil de eis stellen dat alleen studenten met een afgeronde Nederlandse vooropleiding in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering. Wij hebben daartoe een amendement ingediend. Mijn vraag is uiteraard hoe de minister daartegenover staat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hoe serieus moet ik de PVV nemen? Misschien zegt de minister straks in haar antwoord: als het aan mij had gelegen, hadden we de drie-uit-zes-6-regeling gewoon gehouden, maar het Europees Hof vindt dat dit niet mag. De heer Beertema mag zeggen dat het allemaal flauwekul en onzin is wat uit Brussel, van het Europees Hof en van het Europees Parlement komt.

De heer Beertema (PVV):

Dat hebt u mij helemaal niet horen zeggen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Goed, dan krijgt u nu de mogelijkheid om daarop te reageren. Ik wil weten wat uw logica is. Ik weet dat uw partij uit de EU wil, maar er is vandaag een Europese praktijk met een Europees Hof. Trekt de PVV zich daar niets van aan en vindt zij het allemaal belachelijk of begrijpt zij dat de minister daarmee te dealen heeft?

De heer Beertema (PVV):

Ik zeg twee dingen tegen de heer Van Dijk. In de eerste plaats is er de Europese realiteit, die wij niet willen. Ik wil dat de minister en de Nederlandse kiezer zich ervan bewust zijn dat ook dit kleine dossiertje, dat in het licht van het grote Europa natuurlijk heel onbetekenend is, toch weer een voorbeeldje is dat ons inderdaad politiek uitkomt. Hier wordt gewoon Nederlandse wetgeving opzijgezet door een Europees Hof en een Europese Commissaris die ik niet ken. Kent u zijn naam, mijnheer Van Dijk? Ik niet en u waarschijnlijk ook niet. En toch zet hij onze wetgeving even bij het oud vuil. Wij doen er niet toe. Ik vind dat verschrikkelijk! Dat was de essentie van het eerste deel van mijn betoog. Ik wil de minister eigenlijk horen zeggen dat het heel verschrikkelijk is dat wij er als parlement niet meer toe doen. Want dat is de realiteit.

In de tweede plaats heb ik wel degelijk een oplossing aangeboden. De eis van een Nederlandse opleiding is ook een noodmaatregel, maar in ieder geval kunnen we daarmee de schade enigszins beperken. Wij denken als Partij voor de Vrijheid wel degelijk mee. Wij passen wel op de centen. Het is geen mooie maatregel, natuurlijk niet, maar dit zijn geen van alle mooie maatregelen. Het lijkt wel alsof we allemaal burgemeesters in oorlogstijd zijn die allerlei noodwetjes moeten maken om erger te voorkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat de heer Beertema zegt, vind ik heel reëel. Ik vroeg hem immers hoe serieus ik de PVV moet nemen in relatie tot de Europese praktijk, die er nu eenmaal is en waarmee wij ook lang niet altijd gelukkig zijn. De heer Beertema zegt: wij nemen die serieus en proberen die op een andere manier te omzeilen.

De heer Beertema (PVV):

Ja. U moet de Partij voor de Vrijheid altijd heel serieus nemen.

De voorzitter:

We moeten alle Kamerleden heel serieus nemen. Het maakt niet uit van welke partij zij zijn.

De heer Beertema (PVV):

Zo is dat.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Nederland heeft veel baat bij de internationalisering van het hoger onderwijs. Ons land is een open economie en wil als topvijfkenniseconomie met goede mensen met een internationaal perspectief in de wereld actief zijn. Daarom is – eigenlijk moet ik zeggen: was – deze regeling voor meeneembare studiefinanciering een goede regeling. De VVD-fractie is daarom zeer ongelukkig met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 14 juni 2012 en dat wordt breed gedeeld als ik het zo hoor.

Met die uitspraak heeft het hof aangegeven dat aan migrerende werknemers uit de Europese Unie en hun gezinsleden de extra drie-uit-zes-eis niet gesteld mag worden. Studiefinanciering wordt hierbij als sociaal voordeel aangemerkt. Door de extra drie-uit-zes-eis zouden migrerende werknemers uit de Europese Unie worden benadeeld ten opzichte van Nederlanders, aldus het hof. Als gevolg van de uitspraak is de groep die aanspraak kan maken op deze meeneembare studiefinanciering groter geworden. Een Franse jongere bijvoorbeeld kan al studiefinanciering voor zijn opleiding in Parijs krijgen als zijn vader of moeder een aantal maanden in Nederland werkt. Een Poolse student van wie een ouder sinds kort in Nederland werkt, kan in de nieuwe situatie, zonder de drie-uit-zes-eis, in Krakau studeren en studiefinanciering ontvangen. Dit zijn de voorbeelden waarvoor de regeling niet bedoeld is. In de oude situatie was dit niet mogelijk. Het hebben van binding met Nederland is een terecht uitgangspunt, waaraan door de drie-uit-zes-eis werd vormgegeven.

De minister schrijft dat er tot nog toe vanuit andere EU-landen geen run is geweest op de meeneembare studiefinanciering. In totaal maken zo'n 9.000 studenten gebruik van studiefinanciering, van wie zo'n 1.000 studenten niet de Nederlandse nationaliteit hebben, maar een van de nationaliteiten van de landen die zijn aangesloten bij de EU of de EER of de Zwitserse nationaliteit. Dit zijn de aantallen onder de oude situatie, met de drie-uit-zes-eis. Al vallen de aantallen nu nog mee, het risico van grotere aantallen is er wel.

Het gaat echter niet alleen om aantallen, maar ook om het principe. Studiefinanciering is geen exportproduct. Het is een Nederlandse voorziening, betaald met Nederlands belastinggeld. Door de uitspraak van het Europees Hof heeft niet alleen Nederland nu het probleem van onbedoeld gebruik; ook andere landen lopen hiertegen aan. Dit kan toch niet de bedoeling zijn?

Europa wil graag dat studenten in het buitenland gaan studeren, maar als het tegenzit en er door deze uitspraak van het Europees Hof te veel gebruik zal worden gemaakt van deze regeling door studenten voor wie de regeling niet bedoeld is, gebeurt juist het tegenovergestelde. Wij willen ervoor waken dat studiefinanciering wel een exportproduct wordt, betaald met Nederlands belastinggeld. Met de pragmatische oplossing van een plafond en het monitoren van het gebruik gaan wij voor nu akkoord, maar als het gebruik door onbedoelde groepen uit de hand loopt, kan dat wat ons betreft uiteindelijk het einde van de regeling betekenen. Dan heeft de uitspraak van het hof geleid tot precies het tegenovergestelde van wat Europa wil.

De heer Van Meenen (D66):

Ik kon mij geheel vinden in de inleiding van de heer Duisenberg. Ik dacht: nu komt de mooie conclusie dat wij het plafond niet moeten willen omdat wij dan het risico lopen dat Nederlandse studenten niet meer in het buitenland kunnen studeren. De conclusie van de heer Duisenberg is echter precies tegenovergesteld. Hij zegt: als het zo doorgaat, moet aan die regeling maar een einde komen. Ik begrijp dat niet. Waarom komt de heer Duisenberg tot deze en niet tot de tegenovergestelde conclusie? Die conclusie zou zijn: dan stellen we maar geen plafond in en dan gaan we zoeken naar mogelijkheden om op een andere manier terug te keren naar de doelgroep.

De heer Duisenberg (VVD):

Als het onbedoelde gebruik uit de hand loopt, moet er een einde aan de regeling voor studenten komen. Internationalisering van het onderwijs is echter heel belangrijk. Daar kom ik in het tweede deel van mijn betoog op terug.

Voorzitter. Ik ga nu in op de pragmatische oplossing die de minister aandraagt met deze wetswijziging. Het budgettaire risico wordt hiermee op korte termijn ingeperkt. Dat heeft onze steun. Daarnaast wil de minister het gebruik monitoren en de Kamer hierover blijven informeren zodat eventuele corrigerende maatregelen kunnen worden genomen, indien nodig. Ik heb een paar vragen over deze pragmatische kortetermijnoplossing. Mijn eerste vraag is: hoe en hoe vaak wordt de Kamer geïnformeerd over het verloop van de aanvragen? Dit moet zodanig plaatsvinden, dat er nog tijd is voor corrigerende maatregelen.

Mijn tweede vraag luidt als volgt. De regeling stelt een plafond voor aanvragen, maar misschien maken veel aanvragers uiteindelijk geen gebruik van de regeling of worden zij afgewezen. De plekken die wel beschikbaar zijn, willen wij natuurlijk optimaal benutten. Kan er daarom in de monitoring onderscheid worden gemaakt tussen aanvragen en het uiteindelijke aantal gebruikers?

Mijn derde vraag gaat over het systeem van "wie het eerst komt, het eerst maalt". Wat doet de minister als Nederlandse studenten die eigenlijk voor meeneembare studiefinanciering in aanmerking zouden zijn gekomen, achter het net vissen? Wat voor corrigerende maatregelen kan de minister dan nemen?

Mijn vierde vraag betreft het inschrijfmoment. De minister kiest voor één inschrijfmoment per jaar, in september, maar veel buitenlandse studies hebben twee instroommomenten. Eén instroommoment lijkt mij dus erg rigide en zou studenten in een keurslijf kunnen dwingen doordat de regeling en de studie niet aansluiten. De student zou moeten wachten, zonder studiefinanciering aan de slag moeten gaan of er helemaal van moeten afzien. Ik pleit daarom voor minimaal twee inschrijfmomenten per jaar. Deelt de minister mijn opvatting dat één inschrijfmoment een ongewenst effect heeft en kan zij bijvoorbeeld twee inschrijfmomenten in de uitvoering van de regeling inbouwen?

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg vraagt de minister welke corrigerende maatregelen zij kan nemen als een Nederlandse student buiten de boot valt. Welke andere maatregel dan het alsnog toekennen van een studiebeurs kan dat volgens de heer Duisenberg zijn? Tenzij hij heel andere gedachten heeft, zie ik geen andere mogelijkheid om dat onrecht te bestrijden. Hoe ziet hij het? Ziet hij andere mogelijkheden?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik stelde mijn vraag aan de minister. Ik heb het antwoord niet. Uit de toelichtende documenten heb ik echter begrepen dat de minister ergens mogelijkheden heeft om dingen te doen. Daar ben ik heel benieuwd naar.

De heer Van Meenen (D66):

Tot welke corrigerende maatregelen is de VVD volgens de heer Duisenberg dan bereid? Is de VVD bereid tot het instellen van een soort hardheidsclausule waardoor studenten alsnog aan een beurs kunnen komen?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb een paar grenzen aangegeven. Ik ben sterk voorstander van deze beheersingsmaatregel voor de korte termijn, om het maximum te beperken. Daarbinnen moet je echter wel tot oplossingen kunnen komen.

Voorzitter. Uit mijn vragen begrijpt men dat wij met tegenzin akkoord zullen gaan met deze pragmatische wet, met deze oplossingen voor de korte termijn. Ik kom wel terug op de vervelende bijsmaak die deze wet veroorzaakt. Het is een noodzakelijk reparatie voor de korte termijn. Juist de internationalisering van ons onderwijs vinden we belangrijk, in Nederland en Europa. Dit betekent dat studenten uit het buitenland hier komen studeren, maar vooral dat studenten uit Nederland worden aangemoedigd om in het buitenland te gaan studeren. De minister had daarvoor een goede regeling gemaakt, met een aantal voorwaarden bovenop de basisvoorwaarden voor studiefinanciering. Daardoor kon de studiefinanciering naar het buitenland worden meegenomen.

De uitspraak van het hof doorkruist echter het beleid voor studiefinanciering van de Nederlandse minister van Onderwijs. Dit heeft wellicht tot gevolg dat wij de regeling helemaal moeten stopzetten als het onbedoelde gebruik ervan uit de hand loopt, als studiefinanciering een exportproduct wordt. Dit kan toch niet de bedoeling zijn? Dit is niet uit te leggen. Is de minister dus tot het uiterste gegaan voor het verzinnen van alternatieve oplossingen? Welke alternatieven oplossingen bestudeert de minister nu nog? Zijn er andere alternatieven zoals een terugkeereis of andere aanvullende eisen? Welke landen hebben vergelijkbare problemen en vergelijkbare of misschien juist andere oplossingen? Is de minister bereid om dit met haar Europese collega's op te nemen en gezamenlijk oplossingen te vinden voor de contraproductieve uitspraak van het Europese Hof? Graag verneem ik van de minister hoe zij nu verdergaat en hoe zij de Kamer hierover informeert.

De heer Beertema (PVV):

De heer Duisenberg begon wat mij betreft heel goed, heel kritisch. Ik dacht even: hé, de oude VVD is terug, de VVD die echt bijt in plaats van alleen maar blaft. Maar goed, ik begrijp dat de heer Duisenberg toch akkoord gaat met deze lelijke wet. Dat zegt hij zelf ook. Hij gaat met tegenzin akkoord, maar hij geeft wel een schot voor de boeg door te zeggen: wij moeten de regeling wellicht stopzetten als het uit hand loopt. Dat is toch veel te vaag? Wanneer loopt het volgens de heer Duisenberg uit de hand? Wanneer komt de VVD tot de conclusie dat studiefinanciering inderdaad een exportproduct is geworden? Dat gaat het namelijk wel worden.

De heer Duisenberg (VVD):

U noemde de cijfers zelf al. Met de huidige insteek gaat het in totaal om 8.000 à 9.000 studenten, van wie er 1.000 niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Ik denk dat we dat gebruik allemaal redelijk vinden. Ik heb geen exacte norm waarbij ik het uit de hand vind lopen. Ik vind het huidige gebruik dus redelijk, maar het onredelijke gebruik zal niet heel ver van het huidige gebruik af liggen.

De heer Beertema (PVV):

Dan zijn we toch terug bij de VVD van voor de gedoogconstructie. Dat is de VVD die heel hard blaft, maar nooit bijt. Dat is dan toch de conclusie?

De heer Duisenberg (VVD):

Dat is uw conclusie, mijnheer Beertema. Mijn conclusie is dat internationalisering van het onderwijs voor ons heel belangrijk is. Ik heb liever dat de minister tot het uiterste gaat om met de Europese collega's te bekijken hoe het wel kan werken. Ik wil niet dat we hier van weglopen en het maar laten gaan. Ik wil zeker weten dat de minister tot het uiterste gaat. Deze maatregel is voor mij een kortetermijnmaatregel om nu het budgetrisico te beheersen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind het wel een beetje opmerkelijk. We mogen aannemen dat de minister heel veel heeft gedaan om dit op te lossen, want niemand is hier heel blij mee. Wat heeft de VVD echter gedaan om dit op te lossen? Er zijn namelijk oplossingen. De VVD zegt dat internationalisering heel belangrijk is, maar als het uit de hand gaat lopen, is het jammer. Dan wordt het volgens mij een klassiek geval van het kind met het badwater weggooien. Er zijn talentvolle, ambitieuze, Nederlandse studenten die graag in het buitenland ervaring opdoen, maar u zegt eigenlijk dat we ermee zullen stoppen als het allemaal te duur wordt. Dan wordt "internationalisering" toch een loze kreet?

De heer Duisenberg (VVD):

We hebben met elkaar gedeeld dat we de eis die tot nu toe gold, redelijk vonden. Ik heb gezegd dat we ermee zullen stoppen als het onbedoelde gebruik uit de hand loopt. Dat wil ik echter niet. Ik wil juist dat die ambitieuze Nederlandse studenten in het buitenland kunnen studeren. Absoluut. Uit de memorie van toelichting en de toelichtende documenten heb ik ook begrepen dat er nog heel wat stappen gezet kunnen worden. Daar wil ik op aansturen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

U gaat, wat mij betreft, te kort door de bocht. We weten uit onderzoek dat het gaat om maximaal 40 miljoen euro op een totaalbudget van 2 miljard euro aan studiefinanciering. De kijker zou zich af kunnen vragen waar de prioriteit ligt bij de VVD, bij het afknijpen van deze prachtige mogelijkheid of bij ambitieus, internationaal onderwijsbeleid.

De heer Duisenberg (VVD):

Voor mij is 40 miljoen geen klein bedrag.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg zegt dat we ermee moeten stoppen als het uit de hand loopt, maar eigenlijk zijn we hier vandaag bij elkaar om te bekijken of het überhaupt nog uit de hand mag lopen. Het plafond dat hier bedoeld is, zal dit namelijk voorkomen. Het kan niet eens meer uit de hand lopen. Is de heer Duisenberg bereid om eerst te bekijken of het uit de hand gaat lopen, voordat we dit soort instrumenten mogelijk maken?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb net duidelijk gezegd dat ik deze maatregel om een maximum te stellen, steun. Ik steun dus dit wetsvoorstel. Dat gaat volgens mij tegen uw voorstel in.

De heer Van Meenen (D66):

Is de heer Duisenberg het dan met mij eens dat hij welbewust het risico loopt dat de studenten voor wie deze regeling oorspronkelijk bedoeld is, de dupe worden?

De heer Duisenberg (VVD):

Daarom vind ik dat het goed moet worden gemonitord en dat de Kamer daarover moet worden geïnformeerd. Dat is dus een parallel traject. Enerzijds moeten de aanvragen en het gebruik worden gemonitord. Anderzijds moet het proces dat de minister nu doorloopt om andere oplossingen te vinden met de Europese collega's, heel goed gemonitord worden.

De heer Rog (CDA):

De heer Duisenberg vindt het van belang dat de regeling beschikbaar blijft voor de mensen voor wie we die regeling ooit bedoeld hadden, namelijk Nederlandse studenten. Op dit moment wordt 12% daarvan gebruikt door buitenlandse studenten. De heer Duisenberg geeft aan dat hij wil dat die groep niet te veel groeit. Begrijp ik het goed dat de heer Duisenberg de gehele regeling van meeneming van studiefinanciering naar het buitenland voor alle studenten, dus ook alle Nederlandse studenten, wil stoppen, als dat percentage van 12 groeit tot bijvoorbeeld 15 of 20?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb geen norm genoemd. De percentages die de heer Rog noemt, hebben veelal betrekking op studenten, ook internationale studenten, die voldeden aan de drie-uit-zes-eis – zo was die regeling ook bedoeld – en die op basis daarvan studiefinanciering hebben ontvangen. Ik kan dus geen getallen noemen. We hebben het nu met name over het onbedoelde gebruik. De voorbeelden daarvan kennen we allemaal. Het gaat daarbij om mensen die geen binding met Nederland hebben en die hier pas heel kort zitten.

De heer Rog (CDA):

Begrijp ik het goed dat het bedoelde gebruik van Nederlandse studenten wel stopt wanneer het onbedoelde gebruik toeneemt, als het aan de VVD ligt?

De heer Duisenberg (VVD):

In ieder geval kunnen huidige studenten gebruikmaken van de regeling. Daar gaan we niet aan zitten. Maar als het onbedoelde gebruik uit de hand loopt, zijn we dus studiefinanciering aan het exporteren en dan werkt de regeling niet zoals wij deze bedoeld hebben. Dan kan ik deze niet meer uitleggen aan de Nederlandse belastingbetaler. Daarom moeten we op zoek naar alternatieven.

Voorzitter. Ik rond af. Ik heb een aantal vragen en wensen genoemd ten aanzien van de uitvoering, maar in principe heeft het voorliggende wetsvoorstel onze steun. Laat ik er helder over zijn: als de praktijk uitwijst dat naar het buitenland meeneembare studiefinanciering te veel bij onbedoelde groepen terechtkomt, budgettair uit de hand loopt of als Nederlandse studenten achter het net vissen, dan moet de regeling met spoed worden beëindigd of anderszins worden aangepast. Dat zou ik echter zeer betreuren. Dat willen we niet, want dat is niet in ons belang of in het belang van Nederland. Dat is ook niet in het belang van Europa. Boven alles is dat niet in het belang van onze studenten.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Inmiddels is duidelijk geworden dat we hier met zijn allen zitten te kijken naar iets wat we liever niet gezien hadden. Daar is wat mij betreft meer dan voldoende over gezegd. Helaas heeft het Europees Hof deze uitspraak gedaan. En nu moeten we iets doen, of niet. Het gaat mogelijk meer geld kosten. Dan worden we hier altijd een beetje onrustig.

Voor D66 staat één ding pal bovenaan: die internationale uitwisseling heeft een enorme waarde, niet alleen voor studenten maar ook voor ons land. Dat vinden andere partijen ook, zelfs partijen die deze maatregel steunen. Daarom moeten we alles doen om te voorkomen dat dit in gevaar komt. Alle vormen van creativiteit zijn al toegepast – dat begrijp ik ook uit de kringen van het ministerie – maar we hebben de oplossing nog niet gevonden. Daarom staan we vandaag voor het vraagstuk: wat doen we nu? Gaan we een plafond instellen om te voorkomen dat het uit de hand loopt? Of vervallen we in de bekende typisch Nederlandse kruideniersmentaliteit, terwijl we er maar niet in slagen om daar een exportproduct van te maken? Die houden we immers echt voor onszelf.

Laten we even naar de feiten kijken. We geven elk jaar 2 miljard euro aan studiefinanciering uit. Studiefinanciering is op dit moment feitelijk een openeinderegeling, want we weten helemaal niet van tevoren hoeveel studenten gebruik zullen maken van studiefinanciering en in welke mate ze dat zullen doen. De marges van het totale bedrag van studiefinanciering zijn vele malen groter dan het maximale risico van 40 miljoen, waar we hier over spreken.

Het is hetzelfde als je zegt: ik ga een auto kopen; het maakt mij eigenlijk niet zo veel uit wat die kost, maar de achteruitkijkspiegel mag niet meer dan € 50 kosten; dat is de voorwaarde die ik mezelf opleg of dat krijg ik van mijn vrouw mee. Zo ongeveer zijn we hier aan het redeneren. Zo'n achteruitkijkspiegel is toch best een heel belangrijk ding. Je kunt niet zonder.

Wij kunnen als land niet zonder internationale uitwisseling. Alle creativiteit moet steeds worden benut om te bekijken wat de mogelijkheden zijn om ervoor te zorgen dat de oorspronkelijke doelgroep hier gebruik van kan blijven maken en anderen zo min mogelijk. Die creativiteit hebben we nu echter nog niet gevonden. Daarom roep ik de minister op om af te zien van die kruideniersmentaliteit en nu geen plafond in te stellen. Voor het geval zij dit inzicht onverhoopt niet met mij mocht delen, heb ik alvast mede namens de heer Van Dijk van de SP een amendement opgesteld dat inmiddels is rondgedeeld. In dat amendement wordt gesteld dat, mocht het plafond worden ingesteld, in ieder geval de Kamer aan zet moet zijn. Dat willen wij dus niet bij ministeriële regeling doen, maar bij algemene maatregel van bestuur.

De heer Beertema (PVV):

"Slechts" 40 miljoen, het is allemaal "kruideniersmentaliteit": in de ogen van de globalistische D66-fractie, de kosmopolieten uit de grachtengordel, om even een cliché te voorschijn te halen, stelt het allemaal niks voor. Zo kun je toch niet redeneren? Dit is toch te gek voor woorden als je dat afweegt tegen alle lastenverzwaringen waar de Nederlandse burger mee te maken heeft? Misschien geldt dat niet voor degenen die D66 stemmen, maar wel voor al die andere burgers. 40 miljoen is gewoon geld.

De heer Van Meenen (D66):

Zeker.

De heer Beertema (PVV):

Mij lijkt dat de heer Van Meenen niet met al te veel dedain over dit soort dingen moet spreken. Is hij het niet met mij eens dat het wel degelijk om heel forse bedragen gaat als je al die kleine dossiers bij elkaar optelt? Wat gaat de heer Van Meenen doen als het plafond niet wordt ingesteld en van deze regeling massaal misbruik wordt gemaakt? Of vindt hij dat allemaal niet erg en zegt hij: in het kader van ons kosmopolitische wereldbeeld hebben al die burgers, ook in Portugal en Griekenland, recht op onze studiefinanciering? Is dat de redenering?

De heer Van Meenen (D66):

Nee, mijnheer Beertema, u hebt mijn betoog niet geheel goed weergegeven. Ik heb juist gezegd dat wij heel goed moeten oppassen met de besteding van ons geld, maar we moeten wel kijken waar ons geld vooral naartoe gaat. 2 miljard euro gaat naar de studiefinanciering. Ik hoop dat de heer Beertema het met mij eens is dat dit een openeinderegeling is. De marges in de studiefinanciering zijn vele malen groter dan dit bedrag, of wij dat nou leuk vinden of niet. Daarom relativeer ik het. Natuurlijk is 40 miljoen een belangwekkend bedrag, maar niet in verhouding tot het totale bedrag waar wij het nu over hebben. Als we echt maatregelen willen nemen op financieel vlak, moeten we iets doen aan de totale financiering. Dan zouden wij een plafond moeten instellen, waardoor bijvoorbeeld maximaal 100.000 studenten per jaar in Nederland gebruik kunnen maken van studiefinanciering. Als je dat zou zeggen, maak je nog eens wat mee. Dat doen we echter niet, maar voor dit beperkte groepje zetten wij er wel een hek omheen. Dat heeft niks met dedain of met wat dan ook te maken. Dat heeft gewoon te maken met de manier waarop ik de belangen van die studenten en van ons land als geheel afweeg tegen de kosten. Wij kijken hier veel te weinig naar de opbrengsten. Die zijn vele malen groter. Dat is meerdere keren aangetoond. Daar heeft de heer Beertema last van; het komt hem niet goed uit dat de opbrengsten van internationalisering heel groot zijn in verhouding tot de kosten, maar het is wel degelijk een feit. Nu gaan we hier door zo'n uitspraak heel erg ingewikkeld zitten doen om maar vooral te voorkomen dat er eens een student uit het buitenland van de regeling gebruikmaakt. Het is een fact of life dat deze uitspraak dit nu eenmaal mogelijk maakt. Totdat wij iets anders hebben bedacht, zullen wij daarmee moeten dealen. Dat kunnen we op twee manieren doen. We kunnen een plafond instellen. Daarvoor lijkt een meerderheid in deze Kamer te gaan. We kunnen dat nu ook niet doen. De heer Duisenberg zegt dat we het zorgvuldig gaan monitoren, maar daar heeft een student niks aan als hij in het buitenland wil studeren.

De heer Beertema (PVV):

Misschien kunnen wij onze Nederlandse studenten stimuleren om in een ander Europees land gebruik te maken van het studiefinancieringsstelsel van dat land. Welke landen in de Europese Unie hebben volgens de heer Van Meenen een net zo aantrekkelijk studiefinancieringsstelsel, of misschien een nog aantrekkelijker studiefinancieringsstelsel dan Nederland?

De heer Van Meenen (D66):

Dat weet ik niet.

De voorzitter:

Nee, nee, nee, mijnheer Beertema. De heer Van Meenen heeft het woord.

De heer Van Meenen (D66):

Dat zal zo zijn. Geen idee. We hebben een aantrekkelijk studiefinancieringsstelsel. Prima. Dat is niet de vraag die nu voorligt. Een juridisch conflict heeft tot een ongewenste uitkomst geleid. Dat komt ons niet goed uit, maar nou moeten we iets. Ik stel voor om nu vooral even niet iets te doen. Laten wij eerst maar eens kijken of dat probleem zich voordoet. Doet het zich voor – maximaal 40 miljoen – laten wij dan in deze Kamer met elkaar spreken over de vraag hoe wij daarmee omgaan. Laten we ondertussen alle creativiteit die wij met elkaar op kunnen brengen, gebruiken om te bekijken of wij het op een andere manier kunnen regelen. Daar draagt de heer Beertema ook aan bij en dat zal ik ook doen. Tot op dit moment hebben we de oplossing nog niet gevonden. Het gaat mij dan te ver om nu tegen de minister te zeggen dat zij maar alvast een plafond moet instellen als zij vindt dat het uit de hand begint te lopen. Daar doen wij niet aan mee.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben klaar. Ik vraag de minister mij daarin te volgen. Ik ben heel benieuwd. De minister is een verstandige vrouw. Ik feliciteer haar overigens nog met haar verjaardag.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Meenen.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wil beginnen met de minister alsnog te feliciteren met haar verjaardag en haar nog vele jaren in gezondheid toewensen.

Op een moment dat ik in juridische of politieke teksten boeiende historische beschouwingen aantref, gaat mijn hart altijd een slag sneller kloppen. Men begrijpt wat er gebeurde toen ik in de conclusie van de advocaat-generaal over dit onderwerp het volgende las. "Erasmus van Rotterdam ontving reeds lang geleden een verkrijger van studiefinanciering voor een opleiding in het buitenland. De toenmalige bisschop van Kamerijk, Hendrik van Bergen (voor wie Erasmus was gaan werken als secretaris) gaf hem in 1495 verlof en een beurs om aan de universiteit van Parijs te gaan studeren. We kunnen zonder veel aarzeling zeggen dat hij uitstekend gebruik heeft gemaakt van de studiefinanciering voor zijn universitaire opleiding in het buitenland."

Ik heb waardering voor dergelijke historische levendigheid in taaie, juridische teksten, maar de toepassing vliegt toch wel heel erg hard uit de bocht. Gierend, om het zo te zeggen. De vergelijking gaat volslagen mank. Hier wordt sowieso de denkfout gemaakt dat een individuele mecenas wordt geplaatst tegenover een technocratische, anonieme kolos. Dat is al de eerste wanvergelijking. De tweede wanvergelijking is dat die individuele mecenas het zelf betaalde terwijl die technocratische, anonieme kolom anderen met die kosten opzadelt. Dit is typerend voor de kwaliteit van deze uitspraak.

Ik wil niet zozeer ingaan op deze wetgeving. Die is gewoon noodzakelijk. We zouden wel dwaas zijn als we het niet zouden doen, als we ons een openeindefinanciering zouden laten opdringen, naast het feit dat wij al een verplichting opgelegd hebben gekregen om met eigen geld maatregelen uit te voeren die niet onze keuze zijn. Kernpunt voor de SGP is dat deze uitspraak van het hof een schoolvoorbeeld is van de manier waarop Europa sluipenderwijs werkt aan een vergroting van invloed, zelfs buiten de geldende juridische kaders. Zoals in het regeerakkoord terecht wordt gesteld, moet die beweging gekeerd worden. De bevoegdheden moeten juist terug naar de lidstaten.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Bisschop zegt dat we wel dwaas zouden zijn als we een openeinderegeling zouden tolereren. Is hij het met mij eens dat de studiefinanciering per definitie een openeinderegeling is? Ik heb het dan over de totale studiefinanciering.

De heer Bisschop (SGP):

Ja. Ik heb daar geen bezwaar tegen zolang wij daar zelf de regie over houden. Maar op het moment dat wij op Europese condities studenten tot onze studiefinanciering moeten toelaten – condities die wij niet delen – dan denk ik: wacht even, dit gaat me net even iets te ver!

De heer Van Meenen (D66):

Is de heer Bisschop zich ervan bewust dat hij door dat te zeggen, deze hele regeling in gevaar brengt voor de studenten om wie het juist gaat?

De heer Bisschop (SGP):

Dat doe ik juist niet. Ik wil deze regeling reserveren voor diegenen die een relatie met ons land hebben en hun volop de mogelijkheid bieden om zich in het buitenland te oriënteren. Daar moet ons belastinggeld naartoe. Daarnaast is er een verruiming van het Europese budget die andere studenten andere mogelijkheden biedt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wil in dit verband twee problemen expliciet aan de orde stellen. Europa geeft een te ruime uitleg aan regels. De SGP volgt het oordeel van de Staat in zijn verweer dat toepassing van sociale voordelen op kinderen met betrekking tot studiefinanciering niet mogelijk is. Het hof heeft een te ruime werking aan de verordening toegekend. De verordening spreekt alleen over sociale voordelen ten aanzien van werknemers. Ten aanzien van de kinderen spreekt de verordening alleen over toelating tot het onderwijs, bovendien expliciet met een woonplaatsvereiste. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. Gaat de regering in Europa pleiten voor verheldering dan wel verandering van de verordening, zodat er meer ruimte komt voor eigen beleid?

Ik voeg hieraan toe dat dit hele proces en dit Europese juridische oordeel voor mij ook iets heeft van een situatie waarin de slager zijn eigen vlees keurt. Je vraagt een Europees Hof een oordeel over toepassing van Europese regels. Dan kun je toch verwachten dat die regels maximaal worden opgerekt? Wie controleert deze rechters? Wie corrigeert ze? Dat zal toch een beetje van de politiek moeten komen.

Het tweede probleem waarop ik wil ingaan, is dat het systeem van studiebeurzen kraakt. Het is toch merkwaardig dat de basale financiering in Nederland, de basisbeurs, wordt afgeschaft, terwijl aanvullende financiering in Europa juist wordt geïntensiveerd. Nederland wil op termijn 800 miljoen bezuinigen, maar Europa zet de kraan open voor miljarden extra. Op jaarbasis betekent dit een verdubbeling van het budget voor studiefinanciering. Het extra geld dat wij in Europa uitgeven kunnen wij beter gebruiken om onze eigen basis op orde te houden. Zet de regering er in ieder geval op in dat het extra geld in Europa vooral op onderzoek wordt gericht en niet voor uitbouw van de beurzen wordt gebruikt? Dat zou nog een prettige bijkomstigheid kunnen zijn.

Ik heb nog een aanvullende vraag. Er ligt ruimte in het arrest om eisen te stellen, bijvoorbeeld de suggestie van de advocaat-generaal. Er zou bijvoorbeeld de eis gesteld mogen worden dat studenten de studiefinanciering niet in het land van herkomst mogen gebruiken. Hoe denkt de regering hieraan invulling te geven? Heeft de minister inzicht in de wijze waarop in andere Europese landen met deze regelgeving wordt omgegaan? Wij kunnen ons dit wel aantrekken, maar hoe gaat het in andere lidstaten van de Europese Unie?

Het wetsvoorstel is helaas nodig naar het oordeel van de SGP-fractie, maar het is wat ons betreft een mooie aanleiding voor het kabinet om in Europa aan de slag te gaan om lidstaten weer een redelijke vrijheid terug te geven. Ik vraag de minister, daarmee actief aan de slag te gaan. Wij hebben daartoe een motie voorbereid, om te voorkomen dat wij de situatie krijgen van: de honden blaffen, maar de karavaan trekt verder.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik kan mij vinden in heel veel van wat u zegt. Volgens mij komt dit in grote lijnen overeen met mijn eigen inbreng. U stelt terecht heel veel vragen over Europa en over de inzet van de minister in Europa. Is dat de concrete agenda die de minister zou kunnen meenemen als zij met collega's gaat overleggen? Zijn dat deze punten? Hebt u een termijn in gedachten waarop u daarover van de minister iets wilt terughoren?

De heer Bisschop (SGP):

Toen u uw betoog hield, dacht ik inderdaad: hé, hij maait wel wat gras voor mijn voeten weg. Maar dat was mij dierbaar, moet ik zeggen. Ik heb daar veel waardering voor. Als wij inzicht hebben in de wijze waarop andere lidstaten van de Europese Unie met deze regeling omgaan, biedt ons dat informatie om de minister te steunen om in Europa te pleiten voor meer nationale soevereiniteit op dit punt. Dat was ook precies uw betoog. Ik denk dat wij elkaar daarin kinnen vinden. Ik heb bewust nog geen termijnen genoemd. Ik wacht de beantwoording van de minister af en heb er alle vertrouwen in dat wij tot een goede uitspraak kunnen komen. Moet ik de motie nu indienen, voorzitter?

De voorzitter:

Dat mag u in de tweede termijn doen.

De heer Bisschop (SGP):

Goed. Ik heb in elk geval aangegeven dat de motie boven de markt hangt.

De vergadering wordt van 11.20 uur tot 11.30 uur geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Als ik de Kamer zo beluister, denk ik dat wij allemaal een ongemakkelijk gevoel hebben bij de oplossing die hier voorligt en met name bij de aanleiding daarvoor. Ik kan mij dan ook eigenlijk goed herkennen in wat vele leden hier gezegd hebben: het is niet wenselijk en we zouden het ook liever niet willen. We zijn eveneens ongelukkig met de aanleiding, de uitspraak van het Europees Hof van Justitie. We waren het immers met de Kamer eens – zo begrijp ik ook de Kamer – dat we een goede oplossing hadden bedacht met de drie-uit-zes-eis. Ik zou daar ook het liefst naar terug willen, want dat was een goed systeem. Tegelijkertijd constateren we dat we met een uitspraak van het Europees Hof van Justitie zitten. Wat we daar ook van vinden en wat we ook van Europa vinden, wij hebben ons daar als Staat aan te houden en dat geldt ook voor mij als minister. Ik kan dus niet zeggen dat die uitspraak me niet bevalt, ook al heeft die uitspraak absoluut niet mijn voorkeur. Ik zal iets moeten doen.

Ik doe nu iets wat ik zelf als paardenmiddel beschouw en kom met het voorliggende wetsvoorstel. Dat geeft mij de mogelijkheid om, als daar aanleiding toe is, ergens een plafond op te zetten, zodat we niet onverwacht geconfronteerd worden met een enorme toename in aantallen studenten die meeneembare studiefinanciering vragen. Dat zeg ik niet alleen vanwege de aantallen. Ik zeg het, zeg ik met name tegen de heer Van Meenen, vooral omdat vaak studenten meeneembare studiefinanciering krijgen voor wie we dat eigenlijk niet willen; het is een onbedoeld effect. Voor mij is het dus een groot verschil of het gaat om een grote toename in Nederlandse studenten of in buitenlandse studenten. Nederlandse studenten willen wij stimuleren, want het is buitengewoon belangrijk dat zij naar het buitenland gaan. Sterker nog, ik vind dat Nederlandse studenten te weinig naar het buitenland gaan en ik zou graag met de Kamer nadenken over de vraag hoe we de Nederlandse studenten dusdanig kunnen stimuleren dat ze meer gebruikmaken van al die mooie Europese en internationale faciliteiten die we hebben. Ik wil echter niet dat ons studiefinancieringsstelsel onbedoeld gebruikt wordt door studenten van migrerende families, waarvan wij ook niet goed weten wat er uiteindelijk met die middelen gebeurt, omdat de studievoortgang en de kwaliteit van de studie moeilijk te volgen zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij is ook dat een brede opvatting. Dat willen wij allemaal niet, daarom voelen wij ons daar ook ongemakkelijk bij. We willen eigenlijk twee dingen. We willen dat onze Nederlandse studenten gestimuleerd worden om in het buitenland te studeren. Daarbij willen we ze faciliteren, maar we willen niet dat buitenlandse studenten daar in onze ogen onterecht gebruik van maken. Die twee wensen van deze Kamer zijn strijdig met elkaar, juist op het punt van het plafond. Als wij zo'n plafond instellen, voldoen wij wel aan de wens om het aantal buitenlandse studenten te beperken, maar tegelijkertijd gaan we het aantal Nederlandse studenten beperken dat wil studeren. Daarom moeten we een afweging maken, want dat plafond schaadt dus hetgeen wij wensen voor de Nederlandse studenten. Mijn vraag aan de minister is nu wat zij het zwaarst wil laten wegen. Wil zij het zwaarst laten wegen dat we de Nederlandse studenten optimaal de kans blijven geven zoals we dat al deden? Of wil zij zwaarder laten wegen dat we moeten voorkomen dat we de buitenlandse studenten faciliteren?

Minister Bussemaker:

Ik deel de analyse, laat ik dat vooropstellen. Het is inderdaad een duivels dilemma. Je wilt de Nederlandse studenten alle gelegenheid en kans blijven geven, en je wilt tegelijkertijd niet dat de middelen onbedoeld gebruikt worden. Die twee moet je tegen elkaar afwegen. Daarom vond ik eigenlijk wel mooi wat de heer Duisenberg zei: dit is een pragmatische oplossing voor de korte termijn. Zo zie ik het ook. Het is ook maar een deel van de oplossing, want we zullen verder moeten kijken. Er zijn allerlei opmerkingen over gemaakt hoe we voor Nederlandse studenten toch kunnen blijven borgen dat ze zo veel mogelijk van deze regeling gebruik kunnen maken. Daarom zeg ik, ook tegen de heer Van Dijk, dat ik er nu niet al een deksel op zet. Voor mij is niet alleen het aantal relevant. Ik zeg dus niet: het is 9.000 en ik wil niet meer. Ik zeg ook niet op voorhand: ik ga stoppen bij 12.000. Het hangt er ook van af van wie die aanvragen komen. Als dat heel veel Nederlandse studenten zijn, waarvoor je het onderwijs toegankelijk wilt houden, zal ik dat minder snel doen dan wanneer ik het vermoeden zou hebben dat er buitenlandse studenten zijn van wie men misschien opeens bedenkt dat dit wel een interessante manier is om een studiefaciliteit te krijgen en vervolgens in het buitenland te gaan studeren zonder dat wij daarop veel controle hebben. Het maakt dus nogal wat uit waar die groei dan in zit.

Nogmaals, dit wetsvoorstel doet niets meer dan het mogelijk maken om er een deksel op te zetten. Ik zeg dus ook niet dat ik daarvan direct gebruik ga maken. Ik heb daartoe vooralsnog geen aanleiding. Misschien stelt dat u een beetje gerust. Ik zeg dus ook maar direct dat ik heel goed zal blijven monitoren welke studenten een beroep op de meeneembare studiefinanciering doen. Het dilemma dat u schetst, zal dus bij elke overweging steeds een rol spelen om zo goed mogelijk die Nederlandse student te bedienen maar niet een gat in de begroting te laten slaan door onbedoelde effecten.

De heer Van Meenen (D66):

Die redenering begrijp ik, maar acht de minister het juridisch houdbaar om op een bepaald moment een plafond in te stellen met als argument het stuiten van aanvragen van studiefinanciering door buitenlandse studenten? Zou dat niet op precies dezelfde manier weer ongedaan worden gemaakt door het hof? Wat is dan het verschil?

Minister Bussemaker:

Nee, want als je er een deksel op zet, zeg je: dit is het plafond. Dan komt niemand meer in aanmerking. Daarom is het ook een paardenmiddel, omdat ook Nederlandse studenten dan niet meer in aanmerking komen. Iedereen die dan aanvraagt, komt niet meer in aanmerking. Dat kan inderdaad heel vervelend zijn. Maar 40 miljoen tekort en een krater in de begroting van de studiefinanciering is ook niet fijn. Ook dat moeten wij steeds tegen elkaar afwegen.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik wil de minister graag op haar verjaardag complimenteren met de manier waarop zij dit verwoordt. Zij heeft inderdaad een specifieke interpretatie gegeven van het wetsvoorstel met haar woorden over het deksel dat zij erop kan zetten. Heb ik daarmee goed begrepen dat zij daarmee ook een soort middenweg heeft gevonden tussen enerzijds het vinden van het maximum, maar anderzijds toch ook de vrees die een aantal partijen in deze Kamer hebben uitgesproken en waarvan zij graag hadden gezien dat eerst werd aangezien wat er zou gaan gebeuren voordat wij zouden ingrijpen? Heb ik goed begrepen dat de minister een goede middenweg heeft gevonden met deze interpretatie?

Minister Bussemaker:

Dat hoop ik. Het is aan u om dat te beoordelen. Ik hoop dat u die middenweg inderdaad herkent. Ik zeg dus niet dat ik dat deksel nu ga gebruiken, maar mocht het zo zijn dat wij opeens signaleren dat wij een enorme toename van het aantal aanvragen krijgen, en ook nog van een groep die eigenlijk niet tot onze oorspronkelijke doelgroep behoort, dan moet ik snel kunnen handelen. Daarvoor is dit wetsvoorstel.

Ik zeg overigens ook dat ik daarom het amendement van de leden Van Meenen en Jasper van Dijk zal ontraden, omdat daarin wordt gevraagd om een AMvB. Een AMvB-procedure duurt een halfjaar. Dat is gewoon te lang om juist op het moment waarop het ertoe doet snel te kunnen handelen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is natuurlijk heel interessant, want volgens mij moet de Kamer dan precies weten hoe dit in zijn werk gaat. De minister gaat kijken hoe het gaat lopen. Als zij een plotselinge toestroom ziet van studenten die een aanvraag doen, kan zij naar haar zeggen een ministeriële regeling maken en er een deksel op zetten. Betekent dit dan dat die aanvragers direct worden geremd, of gaat dat dan pas voor het volgend jaar gelden? Gaat de minister dan elk jaar opnieuw die mogelijkheid instellen? Ik ben met de heer Van Meenen, andersom, van mening dat de Kamer daarin dan juist inspraak moet hebben, ook al zal dat wat meer tijd kosten.

Minister Bussemaker:

Er zijn ook andere manieren om de Kamer daarin inspraak te geven. Ik ben graag – daarmee behandel ik dan ook maar direct het amendement van u beiden – bereid om de Kamer elk jaar bij de begroting te informeren hoe het ervoor staat. Ik ben bereid de Kamer te informeren als ik voornemens ben om een plafond in te stellen. Ik zal de Kamer dan per brief meedelen waar het plafond zal liggen en wat mijn motivering daarvoor is. Ik zal de Kamer ook de kans geven om met mij in debat te gaan, voordat ik een plafond instel. Ik wil echter vermijden dat ik dat met een AMvB-procedure moet doen, omdat ik dan een half jaar kwijt ben.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kan de minister nog iets preciezer schetsen hoe dit precies in zijn werk gaat? De minister wordt geconfronteerd met een toestroom. Kan zij die toestroom remmen in dat jaar met dat deksel, of gaat het pas een jaar later in werking?

Minister Bussemaker:

Het gaat in vanaf de volgende periode van aanvraag. Studenten die een toekenning hebben, houden die. Studenten kunnen een meeneembare studiefinanciering niet verliezen. Ik kan wel zeggen: met ingang van de eerstvolgende aanvraagperiode, die één keer per jaar is, is dit het plafond, op grond van de ervaring van voorgaande jaren. Ik doe dat voorafgaand aan het moment waarop de aanvragen worden gedaan.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil het nog iets concreter. Wat is in de ogen van de minister het eerste moment waarop zij het deksel hanteert en wat is het eerste moment waarop studenten daardoor worden gestuit?

Minister Bussemaker:

Dat is het moment van aanvraag. Volgens mij hebben wij dat op 1 mei gesteld, maar daar kom ik nog op terug. Studenten moeten één keer per jaar een aanvraag doen. Dan moeten wij aangeven dat dit het plafond is en dan is het: wie het eerst komt, het eerst maalt.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is mij niet helder, ongeacht of het 1 mei of 1 juni of wat dan ook is. Een werknemer met een in het buitenland studerend kind kan feitelijk op elk moment een aanvraag doen voor studiefinanciering, want de studie is gaande. De studiefinanciering, net zoals dat geldt voor een Nederlandse student, kan gewoon beginnen. Hoe denkt de minister daar één moment van te maken? Als dat ene moment daar is, hoe werkt het dan? Moeten alle studenten direct achter de knoppen om zo snel mogelijk een aanvraag te doen? Aanvragen worden toch het gehele jaar gedaan?

Minister Bussemaker:

Het moment waarop je weer aan een nieuw jaar begint, is vastgesteld op 1 april en niet dus 1 mei. Vanaf dat moment geldt een plafond. Dan komt het erop aan, want wie het eerst komt, het eerst maalt. Ik kan geen betere regeling bedenken. Ik weet ook dat dit niet de schoonheidsprijs verdient, maar alle andere vormen stuiten op zoveel uitvoeringsproblemen dat die ook onwenselijk zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is dus 1 april 2014. Daar hebben wij het over en niet 1 april van dit jaar, want dan ziet de minister nog geen toestroom.

Minister Bussemaker:

: Ik moet eerst zeker weten dat dit wetsvoorstel door deze Kamer en door de Eerste Kamer is aanvaard. Ik denk dat het lastig wordt voor dit jaar, dus ik ga ervan uit dat het in ieder geval 1 april 2014 wordt. Afhankelijk van hoe snel de procedure loopt, zou het theoretisch ook nog 1 april 2013 kunnen zijn. Ik zie mijn medewerkers knikken. Dat klopt dus.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Een feitelijke vraag, want ik wil het goed begrijpen. Klopt het dat de minister zegt: in principe geen deksel? Iedereen kan dus op 1 april een aanvraag indienen. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Op het moment dat de minister vindt dat het te gortig wordt, komt zij met de ministeriële regeling van het deksel. Voor de studenten is dat een beetje gek. Nu is het een open eind, maar misschien komt er een deksel.

Minister Bussemaker:

Ik zeg erbij dat ik niet voornemens ben om de deksel er nu op te doen. Het kan theoretisch wel. Dat vraagt de Kamer mij, maar de eerste voorwaarde is dat het wetsvoorstel is aanvaard, want anders kan ik niks. Ik zeg tegelijkertijd dat ik nog geen signalen heb waaruit blijkt dat de deksel erop moet. Het is dus een puur theoretische mogelijkheid dat ik dit voor 1 april 2013 doe. Ik heb u immers net toegezegd dat ik dit alleen zal doen nadat ik de Kamer heb geïnformeerd over mijn voornemens en mijn redenen om op een bepaalde datum dat deksel erop te zetten. Ik heb die voornemens nu nog niet en zolang dat het geval is, kunnen wij ook niet spreken over een moment.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is even een gedachte-experiment. Wij gaan er even van uit dat de wet wordt aangenomen.

De voorzitter:

Even een feitelijke vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de minister zegt dat het puur theoretisch is dat nog dit jaar het deksel erop wordt gezet, dan is het dus ook mogelijk dat er dit jaar een extra toestroom komt van 8.000 studenten voor de somma van 40 miljoen euro. Dat wil de minister toch niet?

Minister Bussemaker:

Nee, maar het is vrij ondenkbaar dat de toestroom zich op één moment zou maximaliseren. Als wij die toestroom in 2013 zien, moeten wij in ieder geval kunnen zeggen: wij zetten er een deksel op om ervoor te zorgen dat de toestroom niet onverwacht blijft toenemen, vooral om ervoor te zorgen dat wij die 40 miljoen niet in gevaar brengen.

Dit naar aanleiding van vragen van de Kamer en mijn wens om dat deksel zo min mogelijk te gebruiken; laat ik het zo maar zeggen. Ik heb al aangegeven dat het voor mij een paardenmiddel is, een pragmatisch middel op de korte termijn. Wij kunnen niet anders, maar ik hoop het niet te hoeven gebruiken.

Ik ga even terug naar de vragen die gesteld zijn over de Europese aspecten die hieraan vastzitten. De heer Beertema en de heer Bisschop hebben gevraagd waar Europa zich eigenlijk mee bemoeit en wat ik daarvan vind. Ik heb al aangegeven dat ik niet gelukkig ben met de uitspraak van het Europees Hof. Ik constateer dat de uitspraak raakt aan het onderwijs. Maar ik moet ook constateren dat het Europees Hof dit niet heeft gedaan omdat het zich wil bezighouden met de onderwijssystemen van de lidstaten. Het Europees Hof zegt: het gaat over sociale voorzieningen, de sociale zekerheid, van migrerende werknemers. Die moeten gelijkgesteld worden met die van nationale werknemers. Met dat uitgangspunt is natuurlijk niets mis. De vraag is echter of de uitwerking ook in de Nederlandse situatie wel aansluit bij wat wij met het systeem van studiefinanciering willen. Dan zeg ik nogmaals dat de gevolgen ervan niet wenselijk zijn. Ik had liever de drie-uit-zes-eis gehouden.

De heer Bisschop vroeg of het hof daarmee een te ruime werking heeft toegekend. Niet volgens de regels van het hof. Het hof heeft immers gekeken vanuit het perspectief van sociale zekerheid en dat van migrerende werknemers. Het hof zegt dat deze werknemers gediscrimineerd worden. Het heeft niet gekeken vanuit onderwijsperspectief. Het betreft dus een interpretatie van het Europees recht. Over de totstandkoming ervan hebben wij ook iets te zeggen gehad. Als lidstaat hebben wij ermee ingestemd. Wat wringt, is de spanning tussen werknemersmobiliteit en studentenmobiliteit.

De heer Bisschop (SGP):

Wil de minister een oordeel geven over de interpretatie als zodanig? Natuurlijk heeft een en ander te maken met gelijke behandeling van werknemers. Het heeft ook te maken met toelating tot het onderwijs. Vervolgens wordt een faciliteit die op nationaal niveau is georganiseerd, door Europese regelgeving in de toepassing uitermate verbreed. Is de minister niet van mening dat het Europees Hof hiermee ver buiten zijn boekje treedt?

Minister Bussemaker:

Volgens de regels van het Europees Hof en van het Europees recht, waarover wij ook iets te zeggen hebben gehad, is dat formeel niet het geval. Ik heb wel ingebracht dat het in de uitspraak van het Europees Hof met name gaat over de toelating tot het onderwijs naar aanleiding van de sociale voordelen voor de werknemers. Die zaak hebben wij ingebracht bij het hof, maar het Europees Hof denkt daar anders over. U weet met mij dat je een uitspraak van een Nederlandse of een Europese rechter uiteindelijk hebt te respecteren. Wat niet wegneemt dat je opnieuw de discussie kunt aangaan – dat zal ik ook doen, ook met mijn collega's uit andere lidstaten – over de vraag hoe wij met studentenmobiliteit om willen gaan en hoe wij dit in de toekomst op een verantwoorde manier kunnen blijven doen. Deze uitspraak is wel een heel belangrijke aanleiding om dat te doen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik dank de minister voor deze toezegging, maar het fundamentele punt blijft nog even onaangeroerd. Misschien is zij van plan om daar later in haar betoog op terug te komen. Het fundamentele punt is dat hierbij sprake is van de slager die zijn eigen vlees keurt. Europese rechters gaan over Europese regelgeving. Zij geven een interpretatie aan wat lidstaten ooit hebben geformuleerd. De lidstaten hebben vervolgens geen corrigerend vermogen, geen corrigerend instrument om al te pro-Europese interpretaties en jurisprudentie tegen te gaan. Misschien kan de minister dat punt ook meenemen in het gesprek met de collega's van andere lidstaten.

Minister Bussemaker:

Ik weet niet of mij dat heel erg verder brengt. Dit is wel een heel principiële discussie die in de eerste plaats gevoerd zou moeten worden door de bewindspersonen die verantwoordelijk zijn voor Europese zaken. Dit betreft natuurlijk helemaal niet alleen mijn portefeuille, maar de vraag hoe het Europees recht zich verhoudt tot de regels die we in Nederland kennen. Je kunt met deze redenering ook zeggen dat ook in Nederland de slager zijn eigen vlees keurt. De Raad van State keurt ons vlees.

De voorzitter:

Ik zie dat u opnieuw wilt interrumperen, mijnheer Bisschop, maar u hebt al een vervolgvraag gesteld.

De heer Bisschop (SGP):

Dat is jammer. Ik wilde namelijk een heel mooie opmerking maken.

De voorzitter:

Misschien kunt u die in uw inbreng in tweede termijn kwijt.

De heer Duisenberg (VVD):

U noemde het overleg met uw Europese collega's. Gaat u er later nog op in wat u concreet van plan bent?

Minister Bussemaker:

Ja.

Voorzitter. Ik beantwoord eerst een aantal feitelijke vragen, ook over de relatie met Europa en over de uitvoering. Daarna kom ik nog even terug op de vraag hoe we nu verder moeten.

De heer Beertema vroeg of de verhoging van 32 naar 56 uur voldoende is. Op zich is die eis nauwelijks relevant voor meeneembare studiefinanciering, omdat het vaak kinderen betreft van medewerkers die fulltime zullen werken in een lidstaat. We hebben met deze ophoging aangesloten bij ander Nederlands beleid, zoals het vreemdelingenbeleid en het sociale-uitkeringenbeleid. Een nog verdere ophoging zou aanzienlijke Europeesrechtelijke risico's met zich brengen. Ik verwacht zelf inderdaad niet dat de ophoging van de 56 ureneis in zichzelf een dempende werking zal hebben, maar op deze manier zorgen we er wel voor dat het Nederlandse beleid van verschillende departementen goed op elkaar is afgestemd.

De heer Beertema vroeg verder wat ik ervan vind als een Poolse student studiefinanciering kan meenemen naar Polen. Eigenlijk heb ik daarop het antwoord al gegeven. Ik vind dat op zich onwenselijk, omdat de Nederlandse studiefinanciering daarvoor niet bedoeld is. Het zou logischer zijn als studenten in de lidstaat van herkomst gebruik zouden maken van de mogelijkheden aldaar. De drie-uit-zes-eis vormde een mooi evenwicht tussen twee zaken. Enerzijds betreft dat het toestaan van gelijke behandeling van migrerende werknemers. Misschien denken de heer Beertema en ik daar iets anders over. Ik vind het wel degelijk belangrijk dat Europa openstaat voor werknemersmobiliteit en migrerende werknemers binnen de EU. Anderzijds moet dit er niet toe leiden dat lidstaten helemaal geen ruimte meer hebben om eigen beleid vorm te geven.

Om deze redenen en vanwege het feit dat we uitspraken van het Europees Hof van Justitie moeten aanvaarden, ongeacht wat we ervan vinden, ontraad ik het amendement van de heer Beertema op stuk nr. 7. Dat amendement is feitelijk destructief. De heer Beertema stelt de eis dat de ontvanger daarvan een Nederlandse vooropleiding heeft afgerond. Dat zal zo mogelijk op nog veel meer bezwaren van het Europees Hof stuiten dan de drie-uit-zes-eis. Dan krijgen we het hele circus opnieuw. Ik kijk liever hoe we met de uitspraak van het Europees Hof tot andere vormgeving kunnen komen dan dat we nu iets gaan doen waarvan we al op voorhand weten dat de kans op succes nihil is.

De heer Beertema (PVV):

Als wij met ons allen besluiten, wil ik de minister voorleggen dat dit inderdaad een redelijk alternatief is. Waarom zouden wij dit dan niet willen voorleggen? Ik hoef het niet voor te leggen, maar er zal ongetwijfeld wel een belangengroepering zijn die dit wel voorlegt aan het Europees Hof. Waarom zouden wij nu al op onze rug gaan liggen bij het Europees Hof en dit alternatief niet indienen? Dat vind ik niet zo enthousiast.

Minister Bussemaker:

Mijn opvatting en die van het kabinet is dat je uitspraken van het Europees Hof van Justitie, of je er nu blij mee bent of niet, moet uitvoeren. Er zijn nog wel tal van manieren om aan te geven dat je er niet zo gelukkig mee bent. Misschien kun je met collega's binnen de Europese Unie opnieuw nadenken over manieren van vormgeving. De drie-uit-zes-eis is afgewezen door het Europees hof van Justitie. Als je de argumentatie van hof hierover leest, weet je zeker dat dit nieuwe voorstel, waarin wordt gesteld dat de vooropleiding in Nederland heeft moeten plaatsvinden, op dezelfde bezwaren van het Europees Hof van Justitie zal stuiten. Ik vrees zelfs dat het op nog veel meer bezwaren van het hof zal stuiten.

De heer Beertema (PVV):

Misschien brengen wij al die andere Europese partners dan op een idee. Dat zou een ingang zijn om het Europees Hof uiteindelijk, op de langere termijn, ook op andere gedachten te brengen.

Minister Bussemaker:

Ja, maar om dat te bewerkstelligen is dit amendement niet erg handig. Je moet met elkaar het gesprek aangaan op Europees niveau en nadenken over redelijke eisen die je kunt stellen. Ik ben graag bereid om dit voorstel mee te nemen, maar ik weet dat over een dergelijke vormgeving al een zaak in Duitsland is geweest. Die is afgewezen. Dat geeft weinig aanleiding om te denken dat er voor dit voorstel enige kans op succes zal zijn.

De heer Van Meenen (D66):

De minister wijst het voorstel van de heer Beertema af omdat zij vreest dat het geen stand zal houden bij het Europees Hof. Geldt dat ook niet voor het voorstel dat zij zelf doet? Zij zet immers een hekje om een deel van de studiefinanciering. Ligt het niet voor de hand dat een Nederlandse student die zich op een bepaald moment benadeeld voelt door dat plafond, waardoor hij niet in aanmerking komt voor studiefinanciering, zich beroept op het feit dat er voor de totale studiefinanciering in Nederland geen budgetplafond is? Hij is dus in het nadeel ten opzichte van een Nederlandse student die in Nederland wil studeren. Is de minister niet, net als ik, van mening dat dit ook een heel groot risico voor deze regeling is? Is het risico niet dat elke student die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering, zich met recht zal kunnen beroepen op het feit dat er wel een budgetplafond is voor studenten die in het buitenland willen studeren, maar niet voor studenten die in Nederland willen studeren?

Minister Bussemaker:

Dat zou een interessante casus zijn. Indachtig de redeneerlijn van het Europees Hof van Justitie denk ik echter dat die casus veel minder kans van slagen heeft. Het Europees Hof van Justitie redeneert immers vanuit gelijke behandeling van migrerende werknemers in Europa, niet vanuit gelijke behandeling van studenten. Dat is de hele problematiek die hieraan ten grondslag ligt. Daarom heeft het Europees Hof van Justitie gezegd: wij vinden dat de drie-uit-zes-eis niet kan. Dat zegt het hof niet vanuit het studentenperspectief, maar vanuit het werknemersperspectief, hoe moeilijk te aanvaarden dat voor ons misschien ook is.

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk hierover nog even door.

Minister Bussemaker:

Goed. De heer Mohandis en anderen hebben mij gevraagd welke alternatieven wij overwogen hebben voor het plafond. Wij hebben een aantal alternatieven overwogen. Een daarvan is om de meeneembare studiefinanciering te laten bestaan in de huidige vorm. Dat leidt echter tot een onaanvaardbaar financieel risico, zo hebben wij geconstateerd. Een ander alternatief is om de meeneembare studiefinanciering helemaal af te schaffen, maar dat is niet bevorderlijk voor de studentenmobiliteit. Je kunt ook een terugkeereis invoeren, maar die leidt waarschijnlijk tot vergelijkbare problemen met betrekking tot de antidiscriminatiebepaling, want ook daarin maak je dan een onderscheid en die eis kan dus belemmerend werken op het vrije verkeer. Je kunt een verbod instellen op het meenemen van studiefinanciering naar het land van herkomst. Een van de leden heeft dat voorgesteld, ik weet niet goed meer of dat nu de heer Duisenberg of de heer Bisschop was. Daarmee kun je de U-bocht direct voorkomen, maar ook dat leidt zeer waarschijnlijk tot vergelijkbare problemen met het antidiscriminatiebeginsel van het Europese Hof van Justitie. Het bepalen van een land van herkomst is bovendien juridisch en uitvoeringstechnisch heel lastig.

Alles afwegende hebben wij daarom geconstateerd dat een plafond het snelst is in te voeren en in die zin dus ook het juiste, pragmatische instrument is om op korte termijn te gebruiken. Wij zullen monitoren hoe het gaat met de meeneembare studiefinanciering en of die tot onbedoelde effecten leidt. Ik heb geen andere mogelijkheden voor Nederlandse studenten die achter het net vissen, behalve dan met de Kamer de discussie aan te gaan over de vraag wat het plafond moet zijn. Voor studenten blijft het mogelijk om een jaar later nog weer een beurs aan te vragen en ervoor te zorgen dat je bij de eerste groep terechtkomt. Ik heb ook het toepassen van een hardheidsclausule overwogen. Daar is ook naar gevraagd. Natuurlijk is het altijd mogelijk om een hardheidsclausule toe te passen, maar dan moet ik buitengewoon goede en objectieve argumenten hebben om dat te doen en moet er sprake zijn van een heel bijzondere situatie. Ik kan geen hardheidsclausule toepassen op alle Nederlandse studenten omdat ik het ze zo gun om in het buitenland te studeren. Ik heb geconstateerd dat ik het misschien wel kan willen, maar dat ik dit middel niet oneigenlijk mag gebruiken. Ik houd het ophogen van het aantal over, maar dat kan onwenselijk zijn. Het debat daarover moeten wij voeren als ik voorstel om het deksel erop te doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil graag even vooruitkijken naar dat debat, want dat is van belang voor de vraag of het amendement op stuk nr. 8 nog noodzakelijk is. De minister nodigt ons, de Kamer, uit om mee te denken als zij overweegt om een plafond in te stellen. Is zij dan ook bereid om daarover een uitspraak van de Kamer te aanvaarden? Wat wordt het namelijk voor discussie? Gaat de minister die discussie met open vizier aan en laat zij het oordeel aan de Kamer of zegt zij: ik luister naar het advies van de Kamer, maar vervolgens doe ik het zoals het mij goed dunkt? Hoe moeten wij ons dat debat voorstellen?

Minister Bussemaker:

De Kamer moet zich dat debat niet anders voorstellen dan elk debat dat wij voeren. Ik doe een voorstel, ik probeer de Kamer te overtuigen van mijn voorstel en de argumenten die ik daarvoor heb en dan heeft de Kamer uiteindelijk het laatste oordeel. Als de Kamer het anders wil, dan is het niet mijn gewoonte om te roepen: deze motie voer ik niet uit.

De heer Van Meenen (D66):

Nee nee, maar door deze wet geven wij de minister het instrument om het zelf te bepalen. Zij hoeft hierover dan op die manier geen oordeel meer van de Kamer te vragen.

Minister Bussemaker:

Nee, maar ik zeg heel duidelijk toe dat ik die ministeriële regeling niet zal gebruiken om eerst een plafond in te voeren en de Kamer daarna pas daarover te informeren. Ik zal dat in de omgekeerde volgorde doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zie de voorzitter kijken, maar het scheelt straks een heleboel tijd als ik nu nog een vraag mag stellen. Ik vind het ook best om tot de tweede termijn te wachten.

De voorzitter:

Daar hebben wij de tweede termijn namelijk voor.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik help de heer Van Meenen even, als mede-indiener van het amendement op stuk nr. 8. De intentie van de minister is heel goed. Zij zegt namelijk dat de Kamer er wel naar moet kunnen kijken. Zij zal aankondigen dat zij voornemens is om een plafond in te stellen. Onze vraag is alleen of wij daar dan nog serieus invloed op kunnen uitoefenen. De minister zegt namelijk niet voor niks dat zij een ministeriële regeling en geen wet wil invoeren. Het is dus legitiem dat wij goed willen weten wat het verschil is. Stel dat de minister een plafond bij 9.000 studenten wil invoeren, kan de Kamer dan zeggen dat zij graag meer of minder wil?

Minister Bussemaker:

Volgens mij kan de Kamer mij verzoeken om het aantal dat ik in de ministeriële regeling opneem, aan te passen. Als ik dat niet doe, is het aan de Kamer om een oordeel over mijn functioneren uit te spreken. Zo zie ik het. Ik wil het niet ingewikkelder maken dan het is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat gaat wel heel hard; dat waren we nog niet van plan hoor. Het gaat erom dat het dan geen wet betreft. Ik neem aan dat de minister dan een brief stuurt waarin zij schrijft dat zij voornemens is om een regeling te maken. Wij, de Kamer, willen graag weten of wij serieuze inspraak hebben op die regeling. Daar is het amendement op stuk nr. 8 voor bedoeld. Als de minister die zorgen van ons kan wegnemen door nu te zeggen dat de Kamer serieuze wijzigingsvoorstellen op die regeling kan doen, is zij van ons af.

Minister Bussemaker:

Wat mij betreft wel. Ik wil echter vermijden dat ik langs de Raad van State, de ministerraad en de onderraden moet. Dat zou met een AMvB namelijk moeten. Dat alles bij elkaar duurt zo zes maanden. We kunnen afspreken dat ik het voorstel bij u zal neerleggen, voordat ik het zal invoeren. Dan moet u mij nu vertrouwen op wat ik zeg. Ik geef aan dat ik me eraan zal houden. We zullen het op korte termijn met elkaar bespreken. Misschien kan ik in tweede termijn terugkomen op de vraag wat dan een redelijke termijn is. Het moet niet weer anderhalve maand duren, want we willen een snelle, pragmatische oplossing. Daarom vraag ik u wel om het debat direct met mij aan te gaan. Formeel zal het aan mij zijn om die ministeriële regeling in te vullen, maar het is aan u om mij een opdracht mee te geven en over mij te oordelen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Bussemaker:

De heer Mohandis vraagt hoe we controleren dat studenten de meeneembare studiefinanciering niet aan iets anders besteden. Er is een jaarlijkse inschrijfcontrole. Zij moeten zich dus wel degelijk bij een universiteit of hogeschool inschrijven. Zij kunnen er niet zomaar iets anders mee doen. Er wordt geregeld gecontroleerd of er nog aan de andere eisen wordt voldaan, bijvoorbeeld ten aanzien van het migrerend werknemerschap. Ouders van die studenten zullen namelijk wel in Nederland een arbeidscontract moeten hebben of aannemelijk moeten kunnen maken dat ze hier werken en 56 uur per maand werken. Hiermee hebben we in ieder geval een basiscontrole.

Ik heb ook nog overwogen om te bekijken of we de studievoortgang kunnen controleren. Zo kunnen we controleren of een student gebruikmaakt van de studiefinanciering op de manier die wij willen, namelijk om te studeren. Daarbij spelen allerlei uitvoeringskwesties een rol. Ik sluit echter niet uit dat dit, als de monitoring daar aanleiding toe geeft, een van de manieren kan zijn om toch nog extra waarborgen te creëren. Zo zorgen we ervoor dat de meeneembare studiefinanciering voor alle studenten, maar zeker voor de groep waarvoor deze oorspronkelijk niet bedoeld was, op de juiste manier wordt ingezet.

De heer Mohandis vraagt hoe we voorkomen dat de schulden niet worden terugbetaald. Daar is nu ook al beleid op. Debiteuren die in het buitenland verblijven, worden gecontroleerd. Daar doet DUO veel aan. Deze heeft allerlei incassomogelijkheden. Bovendien kan hij deurwaarders in het buitenland inschakelen. Er kan gebruik worden gemaakt van paspoortsignalering. DUO verkent verder de mogelijkheid om effectiever in het buitenland te incasseren. Het is daarbij van belang dat je een betrouwbaar adres krijgt. Een techniek als digitaal rechercheren kan daarbij uitkomst bieden, via social media als Facebook. Ook de samenwerking met andere overheden wordt geïntensiveerd, zeker als de monitoring daartoe aanleiding geeft.

De heer Mohandis vraagt waarom het niet via DigiD kan worden aangevraagd. Dat kan niet omdat de meeste buitenlanders niet in het bezit zullen zijn van DigiD, omdat DigiD alleen beschikbaar is voor Nederlandse burgers. Het gaat ook over gelijke behandeling. Dit zou namelijk leiden tot indirecte discriminatie, omdat Nederlanders in het algemeen wel in het bezit zijn van DigiD en buitenlanders niet.

Over de monitoring heb ik al het een en ander gezegd. De heer Duisenberg vraagt of er in de monitor een onderscheid kan worden gemaakt tussen aanvragers en gebruikers. Dat kan en dat zullen we ook doen. Bij de vaststelling van het plafond kan ik ook rekening houden met het verschil tussen toekenningen en aanvragen. Dat is ongeveer 15%. Bij het uitdelen van volgnummers moet ik echter wel uitgaan van het aantal aanvragen. Of er kan worden toegekend is namelijk afhankelijk van de eisen die nog moeten worden gecheckt. De Nuffic checkt bijvoorbeeld op kwaliteit en dat duurt enige tijd. Bij het uitdelen van de volgnummers kan ik het dus niet, maar bij de monitoring, de toekenning en de vaststelling van het plafond kan ik het wel. Dan kan ik dus rekening houden met het verschil tussen aanvragen en toekenningen.

De heer Mohandis (PvdA):

In eerste termijn vroeg ik of het bekend is hoeveel uitstaande studieschuld bij debiteuren op dit moment niet te innen is omdat de personen niet te traceren zijn. Ook vroeg ik of je dit kunt onderverdelen in Nederlandse studenten die elders zijn en die niet te traceren zijn en buitenlandse studenten die een studieschuld hebben uitstaan dan wel prestaties niet zijn nagekomen. Hoeveel is de uitstaande lening? Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Omdat de drie-uit-zes-eis komt te vervallen, maak ik mij er zorgen over dat deze hoeveelheid toeneemt en dat het nog makkelijker is om gebruik te maken van meeneembare studiefinanciering en van de lening die daar een onderdeel van is. Straks wordt het leenstelsel immers ingevoerd. Ik ben daar dus niet helemaal gerust op. Kan de minister daar nog iets meer over vertellen?

Minister Bussemaker:

Ik heb niet paraat wat de precieze aantallen zijn. Ik weet wel dat DUO daar nu al heel hard mee bezig is. Nu zijn er namelijk al debiteuren die in het buitenland verblijven. Ook Nederlandse studenten kunnen dat doen. Zij kunnen waar dan ook ter wereld ondergronds gaan met een Nederlandse studieschuld. Dat levert problemen op. DUO is buitengewoon capabel om er alles aan te doen om daar achteraan te gaan. Ik heb net al aangegeven dat we wel een aantal waarborgen hebben, zoals de jaarlijkse inschrijvingscontrole. Men moet daar in ieder geval ingeschreven staan. We kunnen bekijken of daar ook daadwerkelijk gestudeerd wordt, dus of er studentenpunten gehaald worden. Ik ga dat nu nog niet doen. Dat vind ik te snel, omdat het wel degelijk allerlei uitvoeringszaken en belastingen met zich brengt.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik stelde die vragen, omdat de minister aangeeft dat er allerlei mogelijkheden zijn die kunnen worden toegepast door DUO. Zij sprak van paspoortcontrole. Er kan echter ook worden gereisd met een auto. We hebben het immers ook over meeneembare studiefinanciering in Europa. Het is dan wat lastiger om paspoortcontrole uit te voeren. Ik ben er nog niet helemaal gerust op dat hoge uitstaande bedragen op een effectieve manier kunnen worden geïnd als er sprake is van een lening bij meeneembare studiefinanciering. Maar goed, misschien komen we daar later nog over te spreken.

Minister Bussemaker:

Ik kan bekijken of ik in tweede termijn nog wat meer cijfers heb. Dit ingewikkelde probleem bestaat nu ook al. Dat wordt niet heel veel ingewikkelder door deze wet. Ik deel echter de zorgen van de heer Mohandis. Het is allemaal niet gemakkelijk. Dat is wel een van de gevolgen van de internationalisering waar we voor staan.

De heer Duisenberg en een aantal andere leden hebben gevraagd om twee meetmomenten voor de vaststelling van het plafond, omdat er ook studenten zijn die in januari en februari gaan studeren. Dat is overigens wel een beperkte groep, namelijk zo'n 10%. Ook die studenten willen we zo veel mogelijk bedienen, maar de vraag blijft wel hoeveel werk het kost om dit voor een relatief kleine groep te doen. Ik wil dus ook hierbij eerst monitoren wat het gebruik is, want ik wil het allemaal niet ingewikkelder maken dan strikt noodzakelijk is. Ik vermoed namelijk dat het aantal studenten dat in januari of februari gaat studeren afneemt en dat steeds meer studenten in september beginnen. Ik wil volgend jaar wel bezien of het noodzakelijk is in verhouding tot de kosten. Ik zeg dus toe dat we dit meenemen bij de volgende stappen die we zetten in de uitvoering.

Er is gevraagd hoe we de vinger aan de pols houden. Ik heb al een aantal keren aangegeven dat we zullen monitoren en dat we zullen kijken naar het aantal studenten. We zullen ook bekijken of dat onwenselijke gevolgen heeft voor Nederlandse studenten. Ik zal verder met andere landen bekijken welke oplossingen zij hebben. Er zijn namelijk meer landen die ongelukkig zijn met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Ik noem onder andere Zweden, Denemarken, Oostenrijk en Duitsland. Zij beraden zich nu. Helaas heb ik bij een van de andere lidstaten nog niet het ei van Columbus kunnen vinden dat ik in Nederland zou kunnen toepassen. Ik blijf echter wel met hen in gesprek. Ik ben graag bereid om de Kamer te rapporteren over de oplossingen die andere lidstaten gevonden hebben.

Ik zal dit punt opnieuw agenderen in Europees verband bij bijeenkomsten waar ik mijn collega's tegenkom. Dat zeg ik in het bijzonder tegen de heer Bisschop. Ik zal dat vooral doen omdat wij ook willen nadenken over de internationale studentenmobiliteit. Alle lidstaten vinden die namelijk van belang. We kunnen daar bekijken of wij andere oplossingen kunnen vinden. Binnenkort is daar ook wel het moment voor, want de lidstaten zitten de komende jaren in een onderhandelingsproces over een voorstel van de Europese Unie voor een garantiefaciliteit voor leningen voor buitenlandse masterstudies. Die heeft Nederland op zichzelf niet zo heel veel te bieden omdat Nederland zelf al goede voorzieningen heeft, maar het is wel een moment om te duiden hoe het nu eigenlijk met de meeneembare studiefinanciering zit. Als we toch met elkaar gaan praten over een nieuwe garantiefaciliteit, is dat ook het moment om onze bezwaren tegen de uitspraak van het Hof van Justitie in te brengen en om voor te stellen om na te denken over alternatieven. Daarmee heb ik nog geen garantie dat wij eruit komen, want de Kamer is ook creatief aan het meedenken om tot betere oplossingen te komen. Ik zie dat ook in andere landen. Ik zal de Kamer hoe dan ook blijven informeren over mogelijkheden die zich daar voordoen en over mogelijkheden voor een andere oplossing of een andere grondslag, waardoor we misschien toch kunnen overgaan tot een systeem dat meer verantwoord is dan het instellen van een subsidieplafond.

Volgens mij heb ik de vragen van de Kamer beantwoord en ben ik daarmee aan het einde van mijn eerste termijn gekomen.

De voorzitter:

Blijkbaar leven er nog vragen, bijvoorbeeld bij mijnheer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Op welke termijn denkt de minister uitsluitsel over de uitkomsten van dit soort overleg te kunnen geven?

Minister Bussemaker:

Ik weet dat het overleg ongeveer nu begint en dat het de komende maanden zal doorlopen. Ik weet niet hoelang het zal duren. In Europees verband komt het ook weleens voor dat overleggen niet lukken en worden verplaatst. Als het goed is, zou het overleg voor de zomer tot een conclusie moeten leiden. Als dat zo is, informeer ik de Kamer daar natuurlijk over, ook in de berichten en brieven die de Kamer van mij krijgt over de Onderwijsraad.

De heer Bisschop (SGP):

Ik kan mij voorstellen dat de Kamer ook wordt bijgepraat over de stand van zaken als het overleg niet tot het gewenste resultaat leidt.

Minister Bussemaker:

Ja. Ik beloof de Kamer in ieder geval te informeren over de oplossingen die zijn gevonden door de lidstaten die hier ook mee worstelen en over het resultaat van het eerste overleg tussen die lidstaten en Nederland. Ik bezie nog of dit opgehangen kan worden aan het voorstel van de Europese Commissie over de garantiefaciliteit voor masterstudenten. Als dat nog niet ver genoeg is, zal ik de Kamer in ieder geval informeren over de oplossing van andere landen en de lessen die wij daaruit kunnen trekken.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben blij met de toezegging van de minister over de brief over het overleg met de andere Europese landen.

De minister spreekt verder over de monitoring. Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Hoe ziet de minister dat voor zich? Hoe vaak krijgt de minister hierover informatie en hoe vaak kan zij die met de Kamer delen? Ik vraag dit omdat je er anders pas veel later, namelijk achteraf, achter komt dat er een probleem is, bijvoorbeeld met de twee inschrijfmomenten.

Minister Bussemaker:

Ik stel voor dat ik de Kamer in ieder geval jaarlijks bij de begroting informeer en jaarlijks vooraf bij de daadwerkelijke vaststelling van het plafond, zoals wij dat net hebben afgesproken. Dat geldt althans als ik dat plafond zou willen verhogen. Als wij nog geen plafond instellen, is er ook nog geen relevantie voor twee inschrijfmomenten. Ik zal dat daarbij betrekken. De Kamer krijgt dan in ieder geval een keer bij de begroting informatie. Verder krijgt zij nog jaarlijks informatie bij de vaststelling van het plafond, als ik dat zou doen. In dat geval dien ik namelijk een beargumenteerd voorstel bij de Kamer in waarin ik zeg dat ik het plafond wil verhogen. Daarbij wordt ook gezegd of en waarom ik dat jaarlijks of tweejaarlijks zal doen.

De heer Van Meenen (D66):

Naar mijn beleving kun je geen ontwikkeling zien als je een keer per jaar iets meet. Dan stel je op een bepaald moment gewoon vast dat het is zoals het is. Die conclusie moet je volgens mij trekken als je kiest voor een inschrijfmoment per jaar. Dan is er maar één vraag: wat is dan de betekenis op het moment dat je vindt dat er sprake is van een ongewenste ontwikkeling? Op wie heeft die conclusie betrekking? Heeft die betrekking op degenen die zich op dat moment hebben ingeschreven? Of heeft die betrekking op de volgende groep, een jaar later? Dat lijkt me wel een relevante vraag.

Minister Bussemaker:

Ik zie het als volgt. Dat heeft betrekking op de volgende groep, maar dat is niet per definitie een jaar later. Je kunt immers ook in maart beslissen dat je per 1 april dat plafond instelt. Dan zal het gelden voor degenen die zich vanaf 1 april inschrijven. Dan heeft het dus betrekking op het volgende studiejaar.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb toch goed begrepen dat er voorlopig maar één inschrijfmoment is? Dat is 1 april. Op die datum bekijk je hoe de situatie is. Als die anders is dan je gehoopt had, kun je overwegen om een plafond in te stellen. Daar gaan we dan dus met elkaar over spreken. Daar hebben we het straks nog wel even over. Daar gaat toch enige tijd overheen. En dan stel je vast dat er mogelijk een plafond komt. Mijn vraag is: voor wie gaat dat dan gelden, en per wanneer? Dat kan dan toch niet eerder gelden dan voor de groep die zich het jaar daarna gaat aanmelden? Zij moeten weten dat er een plafond is. De groep die zich tot dan toe heeft aangemeld, heeft dat niet gedaan in de veronderstelling dat er een plafond was. Wat is de minister van plan?

Minister Bussemaker:

Volgens mij spreken we hier langs elkaar heen. Een plafond geldt pas op het moment dat je dat plafond instelt. We zeggen dat er vooralsnog één inschrijfmoment per jaar zal zijn. Dat heeft ook wel mijn absolute voorkeur. Anders gaan we twee momenten en twee keer onrust creëren. Dan gaan allerlei studenten denken: is het niet beter om me niet nu maar op een ander moment in te schrijven? Het merendeel van de studenten schrijft zich gewoon in om vanaf september te gaan studeren. Zij kunnen zich dan vooralsnog vanaf 1 april inschrijven. Het plafond geldt dan op het moment dat je het plafond instelt. Dat geldt op het moment dat je zegt: het gaat niet de goede kant op, we stellen nu dat plafond in.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij willen weten of dat plafond dan voor die studenten geldt. Vanaf 1 april gaat het metertje lopen. Studenten gaan zich inschrijven. De minister is het aan het monitoren. Misschien constateert zij in de loop van april: dit zijn wel heel veel inschrijvingen; laat ik maar een plafond instellen. Vallen die studenten daar dan ook onder? En vallen ze dus af?

Minister Bussemaker:

Ik begrijp niet zo goed wat de heer Van Dijk bedoelt met "die studenten".

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat zijn de studenten die zich vanaf 1 april inschrijven voor het studiejaar dat begint per 1 september. Of zegt de minister: nee, dat kan niet; ik laat die studenten gaan, maar voor volgend jaar stel ik een plafond in?

Minister Bussemaker:

Het geldt niet voor de studenten die dan al meeneembare studiefinanciering hebben. Een keer toegekend blijft immers toegekend. De vraag over april is echter ingewikkeld. Dan hebben ze al wel iets ingediend, maar dan hebben ze misschien nog niets gehoord. Dat gaat dan over een aantal weken of dagen. Daar kom ik in tweede termijn nog even op terug.

De voorzitter:

Hiermee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik kijk even naar de leden. Kunnen we meteen doorgaan met de tweede termijn?

De heer Mohandis (PvdA):

Zouden we twee minuten kunnen schorsen?

De voorzitter:

Er zijn twee mogelijkheden. We kunnen nu ook schorsen voor de lunch en de tweede termijn na de lunchpauze laten plaatsvinden. We kunnen ook meteen doorgaan.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Ik laat dat aan u over.

De voorzitter:

Ik zie dat er geen voorkeur is om eerst voor de lunch te schorsen. Dan wil ik wel meteen doorgaan, want we hebben vandaag nog een heel programma. We gaan dus meteen door met de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

Het woord is aan de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wellicht kan de heer Mohandis vragen of hij wat later op de sprekerslijst wordt gezet. Dan krijgt hij meer tijd.

Hoe ongelukkig deze wet ook is volgens velen, het kan goed gaan. Het kan zo zijn dat er helemaal geen behoefte is aan een deksel. Dat moeten we nog gaan zien, dat zal afhangen van al die monitorrapporten, al die cijfers die binnen zullen komen. Op het moment dat de minister besluit dat zij een plafond wil instellen, is er een groot risico dat talentvolle Nederlandse studenten achter het net vissen, dat zij buiten de boot vallen. Dat is buitengewoon ongelukkig en daar maak ik mij zorgen over.

Wij hebben zojuist een interruptiedebatje gehad over de vraag hoe het nu in de praktijk gaat als de minister het plafond instelt. Geldt dit dan voor de studenten die vanaf 1 april een aanvraag indienen? Is het dus waar – wat ik al eerder vroeg – dat studenten zich kunnen inschrijven vanaf 1 april, maar dat het mogelijk is dat er een plafond wordt toegepast? Of is dat niet zo? Ik vind dat wij daarover echt helderheid moeten hebben, aangezien studenten hun studietijd plannen. Zij willen graag weten of hun studie in Spanje er gaat komen of dat zij buiten de boot vallen. Wij moeten die studenten helderheid geven. Om die reden heb ik samen met de heer Van Meenen een amendement opgesteld. Als de minister overgaat tot het invoeren van een plafond door middel van een regeling, moet de Kamer daar serieus over kunnen spreken. Ik heb het idee dat de minister dit met ons eens is. Natuurlijk willen ook wij zo min mogelijk bureaucratie en zo min mogelijk vertraging. Als de minister zegt dat de Kamer serieus kan spreken over haar regeling en daar aanpassingen op doen, mits er behoefte aan is, dan zijn wij daar tevreden mee.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Beertema, die van plaats heeft geruild met de heer Mohandis op de sprekerslijst.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik vind het natuurlijk teleurstellend dat de minister ons amendement niet overneemt. Hoe mild de eis van een Nederlandse vooropleiding ook is, de minister wil er niet aan. Liever voert zij het halfhartige achterhoedegevecht met een slappe maatregel om een plafond in te stellen. Dat doet zij liever dan dat zij een effectieve maatregel treft die wel resulteert in wat wij ooit beoogden, namelijk dat de studiefinanciering wordt besteed aan onze eigen studenten. De minister buigt welbewust het hoofd voor de bedilzucht van Brussel, maar doet dat tegelijkertijd niet gewild, zo begrijp ik. Zij kiest daarmee voor Europa en tegen Nederland, of zij nu wil of niet. De facto krijgt Brussel hiermee het primaat als het gaat om de besteding van het onderwijsgeld dat door de Nederlandse belastingbetaler is opgebracht. Het enige verzet is nu het verzinnen van een slimmigheidje waarmee zij de schade een klein beetje wil beperken, zonder het machtige Europa voor het hoofd te stoten. Dat is niet erg heroïsch. Uiteindelijk worden wij allemaal op deze manier tot die burgemeesters in oorlogstijd gemaakt, die proberen om met een halfhartige maatregel erger te voorkomen.

Hiermee schaart deze minister zich in het gezelschap dat het laat gebeuren dat soevereine Nederlandse wetgeving wijkt voor regels van ongekozen EU-technocraten, of die nu in de Europese Commissie huizen of in het Europees Hof. Een dienaar van de Nederlandse Kroon geeft het primaat aan Brusselse technocraten zonder mandaat, boven de autonomie die deze Kamer zou moeten hebben. Voor velen is dit maar een kleine casus, ik heb het al gezegd, zeker in het licht van het grote Europa, maar toch dragen al die kleine dossiers bij aan het eindresultaat dat de EU voor ogen staat: de afschaffing van Nederland. Met deze wetgeving komt dat toch weer een stukje dichterbij. Deze minister werkt daaraan mee, niet omdat zij dat wil maar omdat zij niet anders kan. Dat is verschrikkelijk voor elke burger in dit land die zelf zeggenschap wil houden over de besteding van ons eigen gemeenschapsgeld. Daarom mijn laatste oproep aan de minister: neem het amendement gewoon wel over. Laten wij zien waar het schip strandt. Laten wij het Europees Hof nog maar eens laten zweten.

Desondanks bedank ik de minister voor de beantwoording. Ik feliciteer haar ook nog van harte met haar verjaardag van gisteren.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema blaast hoog van de toren: wij moeten van Nederland eigenlijk een soort vrijstaat maken en wij hoeven ons niet aan al die wetten te houden, want die zijn allemaal bedacht door Eurofielen, Eurocraten en D66-rechters in Straatsburg.

De voorzitter:

Misschien kunt u een vraag stellen.

De heer Van Meenen (D66):

Zeker. Tegelijkertijd werd ik in het interruptiedebatje dat ik met de heer Beertema had ervan beticht met een zeker dedain over die 40 miljoen te spreken, alsof dat allemaal geen geld is. Mijn vraag aan de heer Beertema is: wat gaat het nu eigenlijk worden? Gaat u nu het wetsvoorstel steunen, om ervoor te zorgen dat wij in ieder geval geen financiële overschrijdingen krijgen, of gaat u het wetvoorstel afwijzen?

De heer Beertema (PVV):

Ik dank de heer Van Meenen dat hij onze analyse deelt dat veel rechters uit de kring van D66 stammen. Dat is goed geanalyseerd. Zijn tweede vraag: ik weet het niet. Mijn fractie gaat daarover. Ik twijfel nog zeer wat ik mijn fractie moet gaan adviseren. Als mijn amendement kan worden overgenomen, voorzie ik uiteraard geen problemen. Als dat niet zo is, dan ben ik bang dat het de andere kant op gaat. Zo is het. Nogmaals, ik vind het erg defaitistisch om er a priori van uit te gaan dat het Europees Hof het wel weer niet goed zou vinden. Laten we maar eens zien! Dat Europees Hof moet ook wat te doen hebben, kennelijk. Hoe meer weerstand er komt uit de lidstaten op dit soort dossiers, hoe vaker zich ook die rechters daar – ze zijn misschien niet allemaal van D66 afkomstig – misschien toch achter hun oren zullen krabben.

De heer Van Meenen (D66):

Dat was mijn vraag niet. Stel nu even dat uw amendement niet wordt aangenomen. Zegt u dan dat u ernaar neigt om het wetsvoorstel niet te steunen?

De heer Beertema (PVV):

Ja.

De heer Van Meenen (D66):

Dan doet u toch hetzelfde als wat ik van plan was? Dan komt er dus geen plafond. In uw ogen zou dat plafond er dan dus niet moeten komen.

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat is inderdaad mijn duivels dilemma.

De heer Van Meenen (D66):

Hoe duidt u dan wat u net allemaal tegen mij zei over de dedain en die 40 miljoen? Dan doet u toch precies hetzelfde? U laat dan dus geen plafond ontstaan. Dat ben ik met u eens, maar ik begrijp het niet.

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik begrijp het eigenlijk ook niet, maar er is nu eenmaal sprake van een materiële boekhoudwerkelijkheid, zal ik maar zeggen, en een politieke werkelijkheid. Onze minister zit met een dilemma, maar wij zitten ook met een dilemma.

De voorzitter:

De heer Mohandis had nog heel even de tijd nodig, dus de heer Duisenberg gaat eerst.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Heel kort een paar conclusies.

Wij steunen deze pragmatische kortetermijnoplossing. Met betrekking tot de informatieverstrekking bij de begroting ben ik tevreden met het antwoord. In ieder geval bij de begroting zou het plafond er vaker kunnen zijn, als het er komt, zo heb ik begrepen. Er kan ook onderscheid worden gemaakt tussen gebruikers en aanvragers. Dat is ik ook goed. Met betrekking tot het inschrijfmoment heb ik begrepen dat de minister toezegt te gaan kijken naar het percentage inschrijvers dat de studie niet in september start, maar op een ander moment.

Ik heb ook begrepen dat de minister, als dat plafond er komt, het rekening houden met twee inschrijfmomenten zal meenemen in de uitwerking van haar voorstel. Dan zal zij kijken wat daar de oplossing voor zou kunnen zijn en zal ze die afwegen tegen de kosten. Met die toezegging kan ik akkoord gaan.

Tot slot de stappen tegenover Europa. Ik heb net zoals iedereen heel duidelijk aangegeven dat deze uitspraak van het Europees Hof zeer ongelukkig is. Met elkaar schieten we hiermee het doel voorbij, namelijk de internationalisering van het onderwijs. Uiteindelijk is het risico – dat is mijn conclusie – dat deze regeling nog weleens ten einde zou kunnen gaan als het gebruik ervan uit de hand loopt. Dat is wat wij absoluut niet willen. Ik vraag de minister dan ook om tot het uiterste te gaan om in dezen tot een oplossing te komen. Ik ben blij dat zij een aantal stappen zet naar haar Europese collega's en ik zie uit naar de brief die zij heeft toegezegd met betrekking tot dat overleg. Ik acht het heel relevant dat wij daarover hier dan verder spreken. Wij moeten er immers voor zorgen dat de doelstelling – de internationalisering van de studenten – in de toekomst gewaarborgd blijft en, zoals ook de minister wenst, zelfs kan worden uitgebouwd.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Er is al veel gezegd. Het gevoel is bij de meeste fracties dat we voor een voldongen feit staan, maar dat we daarnaar zullen moeten handelen. Ik ben ook blij met de toezegging van de minister dat wij in de Kamer de kans krijgen om in spreken als het "dekselmoment" eraan komt. Het is ook noodzakelijk om te handelen als je staat voor andere feiten.

Op de vragen die ik zojuist in een interruptiedebatje heb gesteld, heeft de minister al geantwoord daarop in tweede termijn terug te komen. Dan gaat het om het innen van studieschulden die uitstaan bij personen die moeilijk te traceren zijn waardoor deze schulden moeilijk te innen zijn. Ik heb een motie voorbereid die ik hierbij indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nu al een openstaand bedrag aan niet te innen lening studiefinanciering is;

constaterend dat er, door het afschaffen van de drie-uit-zes-eis, meer ruimte komt voor buitenlandse studenten een beroep te doen op de MNSF, van wie de lening studiefinanciering mogelijk moeilijker te innen valt;

overwegende dat het wenselijk is dat er sprake is van (internationale) wet- en regelgeving en er effectieve middelen beschikbaar zijn om de lening studiefinanciering terug te vorderen op in het buitenland woonachtige personen;

verzoekt de regering, in te zetten op het realiseren van aanvullende (machts)middelen en wet- en regelgeving wanneer deze tekort blijken te schieten, eventueel binnen een Europees kader,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis en Duisenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (33453).

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Wij zullen hierover nog ongetwijfeld komen te spreken.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ook ik dank de minister van harte voor haar antwoorden, met name voor de toezegging om de Kamer serieus te betrekken bij het moment waarvan wij allen hopen dat het nooit zal komen, namelijk het moment waarop er eventueel een deksel op de regeling gaat.

Hoe het dan precies zal zijn weet ik niet, maar ook om te voorkomen dat het amendement hoeft te worden ingediend, zou ik nog één keer van de minister willen horen dat ook uitspraken die dan een Kamermeerderheid halen door haar zullen worden meegenomen in de regeling, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn. Als dat het geval is, kan het amendement achterwege blijven.

Er komt als ik het goed heb begrepen één inschrijfmoment voor de regeling. Ik kom niet los van de gedachte dat je, als je één inschrijfmoment hebt, niet aan het monitoren bent maar alleen aan het constateren wat er op dat inschrijfmoment is gebeurd. Zeker onder de dreiging van een eventuele stop op de regeling zal die inschrijving heel snel gebeuren. Ik zou graag van de minister horen dat de studenten die zich hebben ingeschreven zonder dat er sprake was van een stop in ieder geval in dat jaar nog de gelegenheid zullen krijgen om die studiefinanciering te gebruiken en mee te nemen. Ik hoor graag van haar dat een deksel pas van toepassing kan worden verklaard, aan de hand van de cijfers die dan worden vastgesteld, voor de aanmelding daarop, of dat nu in januari zal zijn of in april. Dat is afhankelijk van de vraag of er twee aanmeldmomenten komen, wat mij wel een goede gedachte lijkt. Die toezegging krijg ik graag van de minister omdat ik ook denk dat er anders met veel succes bezwaar zal worden gemaakt, als je niet heel helder bent over de vraag wanneer je die regeling en dat deksel dan gaat toepassen. Mijn stelling is dat dat pas gebeurt naar aanleiding van een constatering, maar niet voor de groep waarvoor dat wordt geconstateerd en die zich in eerste instantie nu in april gaat inschrijven, maar voor de volgende groep. Ik krijg graag een bevestiging van de minister.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik wil het goed begrijpen. Het geldt dus niet voor die groep, maar pas daarna. Het gaat met name om het oneigenlijke gebruik door de groep …

De heer Van Meenen (D66):

Ongewenst.

De heer Duisenberg (VVD):

Ongewenst gebruik door een groep waarvan wij niet willen dat die ervan gebruikmaakt. Er zou een jaar kunnen zijn waarin bijvoorbeeld 8.000 studenten uit die groep er opeens in zitten. Dat zou dan worden toegestaan, omdat het deksel pas een jaar later op de pot gaat.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, ik zou er een motie over kunnen indienen, maar volgens mij heeft niemand daar behoefte aan. Ik hoop dat de minister bereid is om toe te zeggen dat, op het moment dat zij in april constateert dat deze situatie zich voordoet, zij gaat nadenken over welke maatregelen ze dan zal nemen. Ik hoop ook dat de minister daarover met de Kamer spreekt en dat er in ieder geval een voorstel komt dat naar de toekomst kijkt en niet terugkijkt naar de groep die zich dan al heeft ingeschreven. Dat hoor ik graag van de minister.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de wijze waarop zij de aangesneden punten heeft beantwoord. Ik wil nog een keer inzoomen op het door mij benoemde aspect van de slager die zijn eigen vlees keurt. Dat is in Europees verband nadrukkelijk het geval. De minister erkent dat daar een knelpunt ligt, want wie controleert, wie corrigeert de Europese rechters die de Europese regelgeving interpreteren? De minister zei dat wij dat ook doen, kijk maar naar de Raad van State. Dat zijn nu precies de dingen waar wij alert op moeten zijn. We moeten ons niet laten framen, alsof de Europese structuur vergelijkbaar is met onze eigen nationale structuur. Natuurlijk keuren wij ons eigen vlees, maar daar hebben wij een uitgebalanceerd mechanisme voor. Dat ontbreekt echter in Europa. Ik dring erop aan om hierin een verschilpunt te zien. Dat is van belang als de minister straks in gesprek gaat met de collega's van andere landen, want ook zij lossen zaken uit dit dossier op een bepaalde manier op en richten dat anders in. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij dit gaat doen. We hebben het iets toegespitst en in de vorm van een motie gegoten. Ik verzoek de minister de motie te zien als een ondersteuning van haar beleid. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat lidstaten door de uitspraak van het hof verplicht worden studiefinanciering te verstrekken aan studenten die nauwelijks een band hebben met deze lidstaat;

overwegende dat de Staat bij het Hof terecht heeft aangevoerd dat de Europese verordening sociale voordelen alleen betrekt op de migrerende werknemers en dat kinderen minder vergaande rechten hebben;

overwegende dat lidstaten de vrijheid moeten hebben om redelijke eisen te stellen inzake de verbondenheid en integratie van de student die aanspraak wil maken op studiefinanciering;

verzoekt de regering, in Europees verband te pleiten voor verheldering dan wel aanpassing van de verordening, in die zin dat lidstaten de vrijheid hebben om redelijke eisen te stellen aan kinderen van migrerende werknemers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33453)

De heer Jasper van Dijk (SP):

Weet de SGP al of zij voor of tegen deze wet gaat stemmen?

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik denk van wel. Ik denk dat de SGP unaniem is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar dat weet je nooit van te voren.

De heer Bisschop (SGP):

Er is wat dat betreft een redelijke homogeniteit binnen de SGP. Ik kan dat met vreugde melden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar dan wel onder protest, begrijp ik uit de motie.

De heer Bisschop (SGP):

Helder, maar dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Wij vinden de redenering die het Europees Hof van Justitie toepast, vreemd. Men legt jurisprudentie op en verbindt deze aan Europese regelgeving zoals die nooit is bedoeld. Dat is dat sneeuwbaleffect dat met Europese macht te maken heeft. Maar dat dit een maatregel is die op dit moment genomen moet worden, zal ik in de fractie volmondig verdedigen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat zij heel even wil overleggen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. De meeste vragen gaan over het moment waarop een plafond zou gaan gelden en over de rol die de Kamer daarbij heeft. Vooral de heer Van Dijk zei: als we dat goed met elkaar kunnen afspreken, is dat amendement niet nodig. Het zit zo. Studenten kunnen nu op elk moment meeneembare studiefinanciering aanvragen. Dat kan het hele jaar door. Dat blijft ook zo totdat er een moment is waarop ik zeg dat er een plafond moet worden ingesteld. Het is logisch dat ik dit zou doen op een moment voorafgaand aan 1 april. Als ik vanaf nu zie dat er een sterke groei in het aantal aanvragen is en ik zeg dat we dat niet meer moeten willen, stel ik vanaf 1 april een plafond in. In dat geval meld ik dat voor 1 april met de bijbehorende redenen. De Kamer geeft vervolgens hopelijk aan dat zij die redenen en argumentatie deelt. Dan gaan we dat doen. Dit houdt in dat vanaf 1 april de meter gaat tellen, want dan stel ik het plafond in. Dan is het logisch dat dit gaat tellen voor het komende studiejaar, maar feitelijk geldt het voor een heel jaar, want je zegt dan: vanaf 1 april volgend jaar kun je je opnieuw inschrijven.

Stel dat we dat niet hebben gedaan en ik in mei zie dat dit gebeurt. We zeggen feitelijk: je kunt je op één moment inschrijven. Ook dan kan ik een plafond instellen. Het plafond geldt vanaf het moment dat ik het instel. Iedereen die zich heeft ingeschreven voor het moment dat die ministeriële regeling gaat gelden, gaat door. Ik beloof de Kamer dat ik de ministeriële regeling niet op dag X afkondig, maar dat ik er de ruimte voor neem om dat met haar te overleggen. We hebben wel een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de periode tussen het moment dat ik de brief stuur en de feitelijke ingang van de regeling zo kort mogelijk is. Anders creëren we enorme onzekerheid en proberen mensen toch nog aanvragen in te dienen. Ik vraag de Kamer om het heel snel te bespreken nadat ik de brief heb gestuurd. Het kan dan ingaan op het moment dat de Kamer aangeeft dat zij mijn voorstel steunt. Dat kan voor een aantal studenten aanleiding zijn om te kijken of ze dat nog heel snel kunnen doen. Dit is overigens makkelijker voor Nederlandse studenten dan voor niet-Nederlandse studenten. Maar de tijd daartussen moet zo kort mogelijk zijn om niet onnodig onrust te creëren. Het deksel gaat pas gelden op het moment dat we het erop doen, op het moment dat we het plafond instellen. Dat plafond stellen we pas in als de Kamer aangeeft het eens te zijn met de ministeriële regeling die ik haar voorleg.

De heer Van Meenen (D66):

De minister zegt dat het zo blijft dat studenten zich in de loop van het jaar inschrijven. Dat was zo ongeveer haar eerste zin over dit onderwerp. Vervolgens zegt zij echter dat we naar één inschrijfmoment gaan. Het is van tweeën één. Wat is nu de situatie? Kunnen studenten zich nu gedurende het jaar aanmelden voor meeneembare studiefinanciering of komt er één moment, bijvoorbeeld 1 april, vanaf wanneer dat mogelijk is voor het komend studiejaar? Als er de dreiging is van een deksel, zal 1 april een echte betekenis krijgen. Je zult dan een hoos aan aanvragen zien.

Minister Bussemaker:

De overweging is dat we, als we een plafond instellen, dat per 1 april doen. Dat is een logisch moment om dat te doen als je in september in datzelfde jaar nog wilt beginnen met je studie.

De heer Van Meenen (D66):

Zolang dat plafond er niet is, kunnen studenten zich in de loop van het jaar inschrijven, denk ik dan. Als dat zo is, doen zij dat niet in de veronderstelling dat er uiteindelijk ineens een regeling komt die de volgorde waarin zij dat gedaan hebben, van belang maakt.

Minister Bussemaker:

Nee. Zij kunnen zich nu inschrijven. Alle studenten die zich nu inschrijven, doen gewoon mee. Wij kunnen dat niet met terugwerkende kracht invoeren.

De heer Van Meenen (D66):

Je schrijft je dus gedurende het jaar in voor je volgende studie en zolang er geen deksel is, krijg je studiefinanciering. Feitelijk wordt de regeling met het deksel dus pas van kracht in het studiejaar daarop. Een deksel in bijvoorbeeld oktober zou geen betekenis hebben.

Minister Bussemaker:

Nee, daarom hebben we de datum van 1 april voorgesteld. 1 april is een goed moment omdat studenten zich dan voorbereiden op het studiejaar vanaf september. Als wij denken dat het logisch is om een plafond in te stellen, doen we dat bij voorkeur per 1 april. Theoretisch kan het echter op elk moment. Zolang ik geen aanleiding zie om dat te doen – die aanleiding zie ik nu inderdaad nog niet – kunnen studenten hun aanvraag op elk moment indienen, zoals zij dat nu ook doen.

De heer Van Meenen (D66):

Het 1-april-moment ontstaat dus pas als de minister besluit om een stop in te stellen. Vanaf 1 april zullen we dan kijken naar het jaar daarop. De stop gaat dan gelden voor het studiejaar daarop.

Minister Bussemaker:

Het is verwarrend om te spreken over "het studiejaar daarop". Als we tot een stop besluiten in april van het jaar X, dan geldt die voor september in het jaar X. Als je een plafond instelt, kunnen studenten zich inschrijven tot dat plafond bereikt is. Ik zeg dus niet direct dat alle studenten die zich vanaf die dag inschrijven, niet meer welkom zijn. Ik zeg alleen: we gaan nu met een plafond werken, dus wie het eerst komt, het eerst maalt.

De heer Van Meenen (D66):

Dat gebeurt niet met terugwerkende kracht.

Minister Bussemaker:

Nee, dat gebeurt niet met terugwerkende kracht.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het begint helderder te worden, al moeten we nog zien hoe het straks precies in zijn werk gaat, bijvoorbeeld als de minister in mei constateert dat een en ander uit de hand loopt. De minister heeft gezegd de Kamer een brief te sturen met een voorstel voor een regeling. Stel dat de Kamer inziet dat de minister met een plafond wil werken, maar over de hoogte van het plafond wil praten. Staat de minister daar dan open voor?

Minister Bussemaker:

Als ik met een plafond wil werken, moet ik de hoogte van het plafond aangeven. Ik meld dat natuurlijk in de brief aan de Kamer. Als ik een plafond wil instellen, geef ik aan dat ik wil dat het plafond een bepaalde hoogte heeft, omdat ik een sterke groei van het aantal inschrijvingen zie. Als het aantal inschrijvingen hoger lijkt te worden dan wij willen, probeer ik te onderscheiden of het wenselijke inschrijvingen zijn of onbedoelde inschrijvingen, zoals we hier zeggen. Op grond daarvan zal ik voorstellen om vanaf een bepaalde datum een plafond in te stellen. Ik hoop dat ik dit kan doen op het moment dat het plafond nog niet is bereikt. Als ik een plafond instel, zeg ik bijvoorbeeld dat ik stop bij 12.000 inschrijvingen. Misschien doe ik dat op het moment dat er 10.000 inschrijvingen zijn. Dan kunnen zich dus nog 2.000 studenten inschrijven. Vanaf dat moment geldt echter: wie het eerst komt, het eerst maalt, tot die 2.000 bereikt zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat gebeurt er als de Kamer wil dat het er 3.000 zijn en dit in een motie vastlegt? Zal de minister de motie dan uitvoeren?

Minister Bussemaker:

Ja, maar dan zeg ik wel tegen de Kamer dat zij daarmee een financieel risico creëert in het stelsel van studiefinanciering. Dan moeten wij met elkaar bespreken hoe een en ander wordt opgelost. Vooralsnog ga ik ervan uit dat ik, als ik een plafond instel, de Kamer kan overtuigen en dat ik kan uitleggen waarom ik dat doe. Ik zal wel tegen de Kamer zeggen: u kunt niet zomaar voor 13.000 gaan zonder na te denken over de financiële consequenties daarvan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister heeft het volste recht om allerlei bezwaren daartegen in te dienen, maar het gaat mij om het principiële punt. Met het amendement-Van Meenen/Van Dijk willen wij ervoor zorgen dat de Kamer volwaardige inspraak heeft, zodat de minister niet kan zeggen: het is mooi wat de Kamer zegt, maar dit is de regeling en zo gaat die worden.

Minister Bussemaker:

Ik maak geen onderscheid tussen het algemene debat dat ik met de Kamer voer en dit voorstel. Het zal wel een kort, snel debat moeten zijn, want we hebben dan niet de tijd om nog eindeloos brieven heen en weer te sturen. Ik hoop eerlijk gezegd dat wij dat debat niet met elkaar hoeven te voeren de komende jaren. Laten wij nog maar even uitgaan van de positieve variant, dat het namelijk helemaal niet nodig zal zijn om dat te doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vat het als volgt samen: we zullen een snel en volwaardig debat voeren. Mag ik het zo samenvatten?

Minister Bussemaker:

Dat lijkt mij een fantastische samenvatting. Als de Kamer en het kabinet zich daaraan houden, komt het vast goed.

De heer Mohandis heeft in eerste termijn al een vraag gesteld over debiteuren en oninbare schulden. DUO heeft recentelijk geanalyseerd welke debiteuren mogelijk oninbare schulden hebben. Dat betreft 4% tot 5% van het totaal aantal debiteuren, op een totaal van 600.000. Van die 4% tot 5% is geen betrouwbaar adres beschikbaar. Circa twee derde van deze groep heeft de Nederlandse nationaliteit. Ik vind dat nog steeds een te grote groep. Het is wel beperkt in percentage, maar op het geheel is de groep te groot. Daarom heb ik DUO gevraagd een actieplan op te stellen en dat wordt nu uitgevoerd. Vanzelfsprekend wordt daarin alle studiefinanciering, dus ook de meeneembare studiefinanciering meegenomen.

De motie van de heer Mohandis op stuk nr. 9 sluit daar eigenlijk bij aan. Hij wordt dus op zijn wenken bediend. DUO is namelijk al bezig met het uitvoeren van het actieplan. Vanzelfsprekend zullen we daarbij bekijken of aanvullende wet- en regelgeving nodig is en of dat binnen een Europees kader moet. Dat kan echter pas als we eerst hebben geïnventariseerd wat andere landen doen. In die zin is de motie dus overbodig, maar ik kan ook zeggen dat ik haar zie als ondersteuning van het beleid en dat ik het oordeel aan de Kamer overlaat.

De voorzitter:

Welke van de twee kiest u?

Minister Bussemaker:

Eigenlijk is de motie overbodig. We hebben DUO al het een en ander laten inventariseren en men is met een werkplan bezig. Ik kan wel toezeggen dat ik de inzichten daarvan met de Kamer zal delen. Dan kunnen we altijd nog zien of dit tot nieuwe moties leidt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Weet de minister nog wat zij tijdens de begroting zei over overbodige moties?

Minister Bussemaker:

Ja. Ik heb bij de begroting bij een aantal moties gezegd dat ik deze zag als ondersteuning van beleid en dat ik het oordeel aan de Kamer overliet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

O, dat is nieuw voor mij.

Minister Bussemaker:

Ja, zelfs over een motie die u hebt ingediend.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het moet niet gekker worden. De minister zei namelijk ook luid en duidelijk tijdens de begroting dat ze overbodige moties ontraadt. Die zijn namelijk overbodig.

Minister Bussemaker:

Ik ben ook Kamerlid geweest en ik weet dat het soms ook belangrijk kan zijn om toch ergens een punt te zetten. Heel veel moties en overbodige moties veranderen echter doorgaans het beleid niet, hoewel je dat dan wel wilt. Ik blijf erbij dat ik de motie in die zin overbodig vindt.

De voorzitter:

Daarmee ontraadt u dus de motie?

Minister Bussemaker:

Daarmee ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Door dit interruptiedebat was ik namelijk in verwarring.

Minister Bussemaker:

Sorry.

De motie van de leden Bisschop en Rog op stuk nr. 10 ontraad ik ook. Ik heb namelijk luid en duidelijk toegezegd welke zaken ik zal overleggen in Europees verband. Ik wil eerst weten wat andere lidstaten die met hetzelfde probleem te maken hebben, doen. We zullen in Europees verband ook over de voorstellen van de Europese Commissie praten. Dit voorstel van de leden Bisschop en Rog gaat toch wel een hele stap verder. Ik vind het ook niet toepasselijk om aan de hand van deze casus zo'n fundamentele uitspraak te vragen. Daarom ontraad ik deze motie. Daarmee ben ik aan het einde van de beantwoording in de tweede termijn.

De heer Van Meenen (D66):

Ik dank de minister voor haar toezegging. Deze is voor de heer Van Dijk en mij reden om het amendement over de Algemene Maatregel van Bestuur in te trekken.

De voorzitter:

Het amendement-Van Meenen/Jasper van Dijk (stuk nr.8) is ingetrokken.

De heer Van Meenen (D66):

Zo is het.

De voorzitter:

Hartelijk dank daarvoor.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over het wetsvoorstel, ingediende moties en amendementen zullen komende dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt van 13.07 uur tot 13.45 uur geschorst.

Naar boven