Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 77, item 30 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 77, item 30 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (32842).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Een paar weken geleden hebben we al een groot drugsdebat gehad. Bij dat debat kwam dit wetsvoorstel al ter sprake. Laten we eerlijk zijn: er is best wel overlap tussen de thematiek van dit wetsvoorstel en dat grote, integrale drugsdebat. De behandeling van dit wetsvoorstel kan moeilijk los van dat eerdere debat worden gezien.
Ik memoreerde bij dat drugsdebat van een paar weken geleden al dat bij de invoering van het cannabisbeleid in de jaren zeventig mijn partijgenoot Sef Imkamp stelde dat het beleid zich voortbewoog als een kreupel paard. Mijn fractie ziet de aanleiding voor dit wetsvoorstel eigenlijk als een soort van gevolg van dat kreupele paard. We hebben het beleid dat je cannabis wel mag kopen, maar niet mag telen en verhandelen. Dat is scheef. Dat levert onevenwichtigheden op en steeds vaker ook ontwrichtingen. Om maar aan de vraag te voldoen, gaan mensen zelf klussen en op zolder wiet verkopen of verbouwen, of ze pakken het grootschaliger aan, met alle risico's van dien. In het ernstigste geval springt de georganiseerde misdaad op de handel en worden de opbrengsten van de cannabisteelt voor andere duistere zaken gebruikt. Voor de teelt is natuurlijk materiaal nodig en dat wordt onder andere verkocht in de growshops. Die worden nu aan banden gelegd, althans dat is de insteek van het wetsvoorstel. De vraag is natuurlijk of het verbod een oplossing is voor het probleem dat wij zien.
Wij zetten bij die claim een groot vraagteken. De regering stelt dat er rondom de eigenlijke teelt een hele industrie is ontstaan, die bijdraagt aan de professionalisering van de illegale productie van cannabis. Tegenwoordig hebben coffeeshops een omzet die een stabiele levering van cannabis van goede kwaliteit vereist en aan deze behoefte kunnen eigenlijk alleen maar beroepsmatige of grootschalige telers voldoen. Naast het debat over de coffeeshops is er het debat over de buitenlandse afzetmarkt voor telers. Hoe groot is die? Is die 70%? Daar zijn heel grote vraagtekens bij te zetten. Dat debat is een paar weken geleden gevoerd. Er is ongetwijfeld ook teelt rechtstreeks voor de illegale verkoop in Nederland, dus niet bedoeld voor de coffeeshops, en die voor verkoop in het buitenland.
Wij willen de illegale hennepteelt die niet is bestemd voor de coffeeshops, hard aanpakken. Wij vragen ons toch af of de coffeeshops met dit wetsvoorstel niet nog meer in de verdrukking komen. Dit voorstel levert geen oplossing voor de achterdeur voor de coffeeshops. Die worden door de overheid gedwongen om zaken te doen met mensen die iets illegaals telen en verhandelen. Dat heeft allerlei gevolgen voor hun "credibility". Zij doen immers zaken met mensen die strafbaar zijn. Als straks de teelt nog meer in het nauw komt en er nog meer strafrecht op wordt afgevuurd, tast dat hun positie verder aan. De criminogene zone wordt dan nog criminogener. Kan en gaat de coffeeshophouder met dit wetsvoorstel ook strafrechtelijk worden aangepakt, zo vraag ik de minister, als die cannabis afneemt van een beroepsmatige of grootschalige teler of als in de coffeeshops stekken worden verkocht? Hoe zorgen wij ervoor dat de gereguleerde coffeeshop door overheidsbeleid niet nog meer in de criminogene zone wordt gedrukt? Graag een reactie van de regering.
Coffeeshops dienen navraag te doen naar het THC-gehalte van de cannabis. Vallen met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het apparaat hiervoor en het navraag doen hiernaar ook onder strafbare voorbereidingshandelingen? Is de apparatuur die THC kan meten nu ook verboden? Dat zou toch een beetje contraproductief zijn als het gaat om het gezondheidsaspect dat de regering en de D66-fractie nastreven. Graag een reactie.
Wij vragen ons ook af op welke wijze dit wetsvoorstel impact zal hebben op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit, het eigenlijke doel, aangezien de betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit juist voor zo'n professionaliseringslag heeft gezorgd. Heeft de regering eigenlijk onderzoek gedaan of de grote organisaties hun spullen bij legale growshops kopen? Ik vraag mij dat namelijk af. Halen zij het daar vandaan of zijn het vooral de kleine telers die dat doen? Pakken wij zo echt de grote jongens of niet? Het is mij niet duidelijk of de grote jongens, de grote criminelen, hiermee echt in de problemen worden gebracht. Als dat het geval is, is dat een mooie uitkomst. Wij hebben daar echter geen cijfers over. Lezen wij nu goed in de wet dat er na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel geen ruimte meer zal bestaan voor het verlenen van vergunningen door gemeenten aan growshops? Moeten de vergunningen die inmiddels zijn verleend, worden ingetrokken door de desbetreffende gemeenten? Hoe is dat juridisch geborgd? In hoeverre kan dat aangevochten worden? In hoeverre staat zo'n shop dan op achterstand of juist op voorsprong? Die vergunning is immers ooit verleend.
Welke bedrijven mogen dan wel bijvoorbeeld zaden of lampen verkopen? Aangezien het is toegestaan om vijf planten thuis te hebben, zullen de mensen toch ergens hun stek of zaden moeten kopen. Wij zien dat de regering bij het beoordelen van growshops altijd de kanttekening wil plaatsen dat indien het bewezen kan worden dat de verkoper weet dat de aanschaf van legale goederen is gedaan met het oog op het illegaal telen, en dat de koper daadwerkelijk is gaan telen, de verkoper als medeplichtig aan het telen kan worden aangemerkt. Dat is natuurlijk wel een schimmige definitie. Wanneer weet iemand dat? Hoe weet iemand wanneer iets bedrijfsmatig van omvang is? Zijn er analogieën met andere regelgeving, waarbij een legaal product in handen van een meerderjarige op een gegeven moment een strafbaar product wordt, net als het verkopen ervan, en dat de verkopende partij hiervan een inschatting moet maken? Graag een voorbeeld daarvan.
Is iemand die verkoopt persoonlijk aansprakelijk, of is het bedrijf waarvoor hij of zij werkt dat, en hoever gaat dat precies? Is de regering zich ervan bewust dat door het verdwijnen van growshops mogelijk in andere sectoren een groeiende vraag ontstaat naar producten die in de illegale hennepteelt worden gebruikt? Wat verwacht de minister dat er straks gaat gebeuren bij Intratuin en bij Praxis? Kan een caissière van Intratuin straks in de problemen komen als ze te veel lampen of potgrond verkoopt? Hoe schat je dat in? Moet zij dat inschatten? De klant die twintig gloeilampen koopt, kan immers ook een aardbeienteler zijn. Hoe schat je in dat het om cannabis gaat?
Veel van de growshops adverteren nu als growshop, maar een groot gedeelte van het adverteren heeft te maken met presentatie. Ze willen zich als zodanig profileren, maar de producten die zij verkopen zijn eigenlijk niet zo exclusief als op het eerste gezicht lijkt. Nogmaals, ook bij Praxis en Intratuin zijn dat soort zaken veelal te koop. Ook rijst de vraag of de regering voldoende kan verwoorden wat die "verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid" nu precies is. Daarover zijn opmerkingen gemaakt in de juridische literatuur, en ook daar wordt de vraag naar de precieze grens gesteld. Graag een reactie.
Wij vragen de minister in dit debat dus om voorbeelden. Laat hem situaties aangeven, zodat dit debat, dat onderdeel uitmaakt van de wetsgeschiedenis en waarnaar rechters zullen kijken, handvatten oplevert om daadwerkelijk recht te kunnen spreken. Ik vind dat de regering dit nalaat, zowel in de memorie van toelichting als in de nota naar aanleiding van het verslag.
Met het bestandsdeel "ernstige redenen om te vermoeden" wordt een soort zorgplicht of onderzoeksplicht in het leven geroepen. Echter, als bepaalde lampen zowel voor hennep als voor andere gewassen kunnen worden gebruikt, heeft de verkoper toch niets te vrezen? Wanneer moet de verkoper, die op legale wijze bepaalde artikelen verkoopt, een ernstig vermoeden hebben? Matthias Borgers en Eline van Poecke stellen in Ars Aequi dat de regering een dubbele verruiming van strafbaarheid introduceert. Zij stellen, ik citeer: "... waar artikel 46 Sr vereist dat er sprake is van opzet – zowel op het verrichten van de voorbereidingshandeling als op de "bestemming" van het voorbereidingsmiddel – is voor strafbaarheid volgens het voorgestelde artikel 11a Opiumwet culpa ten aanzien van de bestemming voldoende. In vergelijking met de algemene strafbaarstelling van voorbereiding van artikel 46 Sr is er dus sprake is van een dubbele verruiming". Zij stellen ook dat – en daarmee halen ze een aantal eerdere juridische denkers aan – "het genoegen nemen met culpa ten aanzien van de bestemming niet past bij een delict dat in essentie de verkeerde intentie centraal stelt, en dat om die reden beter aansluiting zou kunnen worden gezocht bij de constructie van artikel 46 Sr", of andere artikelen. Wat vindt de regering van deze redenering van Borgers en Van Poecke? Graag een reactie op die vraag.
Wij hebben dus grote twijfels over de reikwijdte en de inkadering van dit wetsvoorstel, en wij hebben nog meer vragen. De politie gebruikt nu een aantal criteria, waaronder het enkele feit van het in bezit hebben van verrijkte aarde of potgrond en een eenvoudig sproeisysteem, waardoor iemand ongeacht de hoeveelheid planten al kan worden aangemerkt als een beroepsmatige teler. Valt de zeer kleine teler dan evenzeer onder de werkingskracht van deze wet, ook wanneer hij maximaal vijf planten heeft? Daarvoor kun je dit soort middelen immers ook gebruiken. Dit zou toch een beetje krom zijn. En moet iemand die twee van deze zaken aanschaft en deze bijvoorbeeld wil gebruiken voor het kweken van een legaal product, ook de mogelijkheid tot aanschaf hiervan worden ontzegd, omdat hij daarmee een ernstig vermoeden kan wekken? Dat is toch heel erg lastig te definiëren? Hoe gaan we bijvoorbeeld om met thuistelers die telen voor eigen medicinaal gebruik? Daarbij hebben we het wel over wiet. Een aantal jaren geleden heeft de rechter uitgesproken dat een zieke patiënt, die voor eigen gebruik aan het telen was, werd vrijgesproken, ondanks dat hij meer dan vijf van die planten in huis had. De politie kan hiervoor ontheffing geven. Dat gebeurt in de praktijk al en de rechter heeft uitgesproken dat dit in dat soort gevallen wel is toegestaan. Maar ja, zo iemand heeft natuurlijk ook dat soort apparatuur nodig. Ik zeg hier onmiddellijk bij dat dit uitzonderlijke gevallen zijn, maar het zijn wel gevallen waarmee we te maken hebben. Welke uitwerking heeft deze wet in dit soort gevallen?
Voorzitter. Het voorgestelde artikel 11a. van de Opiumwet vormt de juridische inkadering voor het complex van handelingen rondom de illegale hennepteelt maar ook voor andere drugs. Dat staat althans in de toelichting. Kan de regering aangeven welke drugs hier allemaal onder kunnen vallen? Hoe moet een verkoper van deze spullen weten welke vele varianten er zijn om al die specifieke drugs te maken? Dat is toch ondoenlijk? Er is een motie aangenomen van de heer Elissen bij het drugsdebat. Hij zei dat alle mogelijke aspecten die kunnen bijdragen aan het maken van een drug in principe strafbaar zouden moeten worden gemaakt. Dan kun je echter wel aan de gang blijven. Dan kun je zo ongeveer het hele keukenkastje van het gemiddelde huishouden strafbaar stellen. Daaraan is bijna geen grens te stellen. Hoe moet iemand inschatten, een eenvoudige verkoper, wat al dan niet kan leiden tot het maken van een drug? Soms is dat heel duidelijk, maar soms ook absoluut niet.
Mijn fractie steunt dat wat er in ieder geval wel moet gebeuren. De D66-fractie beraadt zich nog op steun aan dit wetsvoorstel. Zij wil eerst wat antwoorden hebben op de vele vragen die ik heb gesteld. In ieder geval moet naar de visie van de D66-fractie het volgende gebeuren. Mijn fractie steunt natuurlijk de opsporing en vervolging van de illegale hennepteelt. De teelt die bestemd is voor de illegale markt, deels buitenlands en deels binnenlands, verdient daarbij prioriteit. Die moet als eerste worden aangepakt. Ik vraag de regering dan ook om bij het rechercheren van hennepteelt, en vanuit het opportuniteitsbeginsel, hieraan prioriteit te geven. Er moet dus minder aandacht aan worden besteed als doorrechercheren leidt tot hennep- en cannabisteelt die in het ideale geval alleen bestemd is voor gereguleerde coffeeshops. Ik kan mij voorstellen dat ook deze minister zal zeggen: iemand die zich met vrouwenhandel en wapenhandel bezighoudt en dan ook nog eens in de cannabisteelt zit ten behoeve van handel in het buitenland gaan wij natuurlijk als eerste pakken want dat is de grootste boef. In het ideale andere geval – binnen de kaders van dat het allemaal niet legaal is – vinden wij de illegale cannabisteler die alleen levert aan een gereguleerde coffeeshop een boef, maar toch een minder grote boef dan die andere boeven. Ik hoor hierop graag een reactie.
Mijn fractie vraagt zich af of dit wetsvoorstel soelaas biedt bij het pakken van de echte boeven. Ik heb daarover een aantal vragen gesteld. Het wetsvoorstel lijkt in hoge mate symbolisch. Daarmee wordt een kordaatheid geveinsd die in de praktijk hol zal blijken te zijn. Reguleren helpt, rechercheren helpt, maar symboliek, zoals vorm gekregen met dit wetsvoorstel, lost niet zoveel op. Dat is het standpunt van mijn fractie op dit moment. Ik hoop op veel uitleg en veel antwoorden op de vele vragen.
De heer Van der Steur (VVD):
Voorzitter. Een deel van de vragen die de heer Van der Ham net gesteld heeft, heb ik zelf ook gesteld in de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel. Wij volgen elkaar dus op dit punt. Is het gevolg van het creëren van die bevoegdheden niet dat die in elk geval voorhanden zijn op het moment dat gedaan moet worden wat de heer Van der Ham noemt, namelijk de aanpak van de grootschalige illegale hennepteelt? Die bevoegdheid moet er zijn voordat men iets kan doen.
De heer Van der Ham (D66):
In de Opiumwet staat dat men geen cannabis mag verbouwen. De politie kan dat dus al doen. Ik zie dat er in de opsporing en vervolging al veel laaghangend fruit – laaghangende cannabis – wordt gepakt; de eenvoudige telers worden ook gepakt. Als men al binnen dit frame wil denken, dan zou men toch allereerst de grote boeven moeten aanpakken. In de prioriteitstelling zou ik aan het oppakken van de wat mildere boeven wat minder prioriteit geven. Dat kan al; daarvoor is dit wetsvoorstel niet nodig. Dit wetsvoorstel gaat over het strafbaar stellen van instrumenten die kunnen leiden tot cannabisteelt. Dat is gericht op de growshops. Zo noemen die zich ook. Zij adverteren met spullen om cannabis te telen. Als zij dat niet meer doen en zich bijvoorbeeld "Intratuin" gaan noemen, zijn zij officieel geen growshops meer maar verkopen zij nog wel dezelfde spullen. Dan is lastig te achterhalen aan wie zij hun producten verkopen: de grote boeven, de kleine boeven of helemaal geen boeven. Dat is het lastige van dit wetsvoorstel.
De heer Van der Steur (VVD):
Toch is dat niet helemaal het door mij gewenste antwoord. Het is waar dat je dit wetsvoorstel kunt gebruiken voor zowel de grote als de kleine telers. Als je je echter richt op de grote telers, heb je dit wetsvoorstel nodig om de mensen aan te pakken die de lampen leveren, de financiering doen, voor de inrichting zorgen, het illegaal aftappen van elektriciteit regelen, ervoor zorgen dat al die bloembedden er staan in huizen of in kassen en dat die de kassen te huur zijn. Je hebt dit wetsvoorstel nodig om de grote telers te kunnen aanpakken. Het enige wat de heer Van der Ham volgens mij aan de minister vraagt, is: wilt u aangeven dat u zich bij de uitvoering van de bevoegdheden uit dit wetsvoorstel richt op de grote telers, want dan kan D66 instemmen met het wetsvoorstel.
De heer Van der Ham (D66):
Het punt is dat helemaal niet bewezen is dat de echt grote boeven naar een growshop gaan om daar met een grote boodschappentas dingen in te kopen. Ik kan me dat niet voorstellen. Als je echt grootschalig dit soort dingen doet, dan kom je op een andere manier aan je spullen. Ik weet het niet. Het is maar een vermoeden, maar het wordt niet weerlegd door de minister. Sterker nog, het tegendeel wordt ook niet bewezen. De vraag is dus of we die grote boeven echt kunnen pakken met die growshops. Als je lampen levert voor een heel grote cannabisplantage, waar de maffia diep in zit, dan kunnen we volgens mij al een heel eind komen met het huidige strafrecht. Voorbereidingshandelingen zijn op meerdere aspecten strafbaar, ook op het gebied van terrorisme. Mijn punt is: dit wetsvoorstel richt zich op de growshops. Die worden als het grootste probleem gezien in de keten van de cannabisteelt, terwijl ik denk dat dit wel meevalt. Ik denk dat de echt grote criminelen op een heel andere manier aan hun apparatuur komen. De vraag is een beetje welk probleem je met dit wetsvoorstel oplost. Is het dan niet alleen maar heel veel symboolpolitiek?
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. Allereerst complimenten aan de heer Van der Ham. Ik heb een aantal zaken gehoord en hij stelt een aantal complicaties aan de orde, waar ik wel iets in herken en waarvan ik mij afvraag of we het met elkaar niet veel te ingewikkeld maken.
Ik hoor de heer Van der Ham gelukkig ook zeggen dat we het wetgevingsinstrumentarium voor de aanpak van criminelen, de grote boeven, optimaal moeten toerusten en dat we daar op een goede manier gebruik van moeten maken. Mijn vraag aan de heer Van der Ham is als volgt. Op dit moment zijn voorbereidingshandelingen voor lijst II, inclusief de hennep dus, nog niet strafbaar. Die strafbaarstelling gaan we regelen met dit wetsvoorstel. We gaan echter met dit wetsvoorstel niet doen – en ik vraag de heer Van der Ham of hij op dat punt op dezelfde lijn zit als ik – is regelen dat het wat eenvoudiger en eenduidiger wordt. Immers, als iemand faciliterend optreedt en bijvoorbeeld tabletteermachines of glaswerk levert voor de productie van amfetamine of xtc, dan is dat nu een strafbare voorbereidingshandeling, omdat het lijst I betreft. Levert die persoon dezelfde zaken aan voor de productie van ethylamfetamine, wat toevallig lijst II is, dan valt het niet onder de strafbaarstelling. Is de heer Van der Ham met mij van mening, althans steunt hij mij in mijn opvatting, dat we dat eenduidiger en simpeler moeten regelen? We hadden eigenlijk gewoon de bewoording van artikel 10a van de Opiumwet moeten overnemen in dit wetsvoorstel inzake voorbereidingshandelingen met betrekking tot lijst II en dat op een genuanceerde wijze in de praktijk moeten brengen en daarbij de juiste prioriteiten moeten stellen, zoals we dat nu ook al doen. Dat kan middels het opportuniteitsprincipe. Deelt de heer Van der Ham mijn opvatting?
De heer Van der Ham (D66):
We hebben een paar weken geleden het grote drugsdebat gehad en ik vind wederom dat wij eens moesten beginnen bij de vraag wat we nu eigenlijk willen. Ik vind de manier waarop we nu een aantal soorten drugs aanpakken, niet de juiste, ondanks het feit dat die drugs ook grote risico's bieden. Daar hebben we ook over gesproken. Met hoe we ze nu aanpakken, helpen we de boel alleen nog verder in de ellende. We kunnen minder gezondheidseisen stellen en we kunnen problemen juist minder voorkomen. Dat zeg ik er wel steeds bij. We hebben het bijvoorbeeld over xtc gehad. Ik vraag mij af of het wel zo verstandig was om dat eind jaren tachtig als harddrug te beschouwen. Daar was medisch gezien geen reden toe. We hebben het daardoor tot een harddrug gemaakt en in handen van de criminaliteit en van de maffia geduwd. Dat is de historie.
Dan geef ik antwoord op de vraag van de heer Elissen. Ik vind dat we, als heel duidelijk is vast te stellen dat de maffia zich bezighoudt met het creëren van wat dan ook, of dat nu drugs zijn of iets anders, alles moeten aangrijpen om de maffia bij de kladden te pakken. Als wetgeving daarbij kan helpen, dan moeten we die maken. Tegelijkertijd, en dat is voor mij echt een belangrijke voorwaarde, wil ik niet meegaan in een negatieve spiraal waarin we "the war on drugs" alleen maar verder aanwakkeren. Hiermee wordt dus alles wat te maken heeft met genotsmiddelen zo onmogelijk gemaakt dat een en ander eigenlijk alleen maar in handen van heel goed georganiseerde maffia kan voortbestaan. Het een heeft wel met het ander te maken. Ik vind het uitstekend dat telers van cannabis die telen voor het buitenland of de illegale markt in Nederland, keihard worden aangepakt. Dat was altijd al ons standpunt en dat is het nog steeds. Daarnaast moet ook worden bekeken of er een soort regulering kan plaatsvinden voor de coffeeshops. Voor mijn part gebeurt dit via het opportuniteitsbeginsel, dat de politie nu al kan toepassen. Verder mag alles uit de kast worden gehaald om al het andere aan te pakken.
De heer Elissen (PVV):
Het doet me deugd dat u spreekt over "alles uit de kast halen". Dat wil zeggen dat er stevige wetgeving komt die genuanceerd wordt toegepast. We gaan niet de gebruiker criminaliseren, maar we zetten keihard in op het vangen van de boeven. We maken het voor de uitvoeringsorganisatie, politie en justitie, niet al te ingewikkeld. We gaan dus vooral voor de eenduidigheid. Daarnaast zorgen we ervoor dat het instrumentarium eenduidig en gemakkelijk toepasbaar is. De toeleverancier voor amfetamine of ecstasy kan dus net zo stevig worden aangepakt als degene die GHB maakt of ethylamine, dat toevallig op lijst II staat.
De heer Van der Ham (D66):
Ik ben voor het aanpakken van illegale producten. De vraag is of bepaalde zaken terecht illegaal worden gemaakt. Dat is een andere discussie. Ik teken niet voor een wet waarmee iets symbolisch wordt geregeld en waardoor alleen maar een aantal zaken wordt verergerd, omdat deze nog meer in de criminogene zones worden gedrukt. Ik sta hier genuanceerd tegenover. Ik richt me keihard op de georganiseerde criminaliteit, samen met de heer Elissen. Ik kies echter een aantal andere prioriteiten voor de markt die we nog wel willen faciliteren. Mijn vraag aan deze minister is of deze wet daarbij zal helpen. Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Sterker nog, ik vraag me zelfs af of een en ander met deze wet niet wordt tegengewerkt.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Tijdens het hoofdlijnendebat over drugs heb ik al gezegd dat wij het huidige standpunt van het kabinet heel onverstandig vinden. Vandaag bespreken we een wetswijziging die eigenlijk voortborduurt op het onverstandige drugsbeleid van dit kabinet. Met dit wetsvoorstel wordt er een artikel ingevoegd in de Opiumwet die handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt strafbaar stelt. Gemakkelijk gezegd: een verbod op growshops.
Ik heb ernstige bedenkingen bij dit wetsvoorstel. Het is bekend dat de SP meer ziet in het reguleren van de achterdeur. Ik heb het al gezegd, dus zal ik er niet al te lang over uitweiden, maar toezicht houden op bijvoorbeeld de kwaliteit en de sterkte van de wiet is veel gemakkelijker als je de achterdeur van een coffeeshop reguleert. Het bespaart ook veel geld.
Wat doet dit kabinet echter? Het verbiedt gewoon zo veel mogelijk, waaronder de growshops. Dit kabinet heeft een naïef vertrouwen dat deze nieuwe strafbaarstelling een afschrikwekkend effect zal hebben op de hennepteelt. Ik betwijfel dat. Ik snap niet waarom de minister het toezicht op de growshops wil verminderen. Er is nu nog enig toezicht. De gemeenten werken bijvoorbeeld met een vergunningenstelsel. De kans dat een en ander wordt verplaatst naar het illegale circuit, is enorm groot. Dan heeft de politie er weer een taak bij. Als een en ander wordt verplaatst naar het illegale circuit, is de kans groot dat mensen gaan knutselen met materiaal, wat wellicht niet handig is. Growshops geven bijvoorbeeld heel veel voorlichting over hoe je een en ander het beste doet. Er is dus een kans op slecht materiaal, waardoor bijvoorbeeld de kans op brand toeneemt. Ik noem maar wat. Kan de minister daar specifiek op ingaan?
Blijkbaar is repressie het toverwoord en de oplossing bij de aanpak van softdrugs en het coffeeshopbeleid. Voortaan ben je dus niet alleen strafbaar als je zelf hennep teelt, maar ook als je bepaalde goederen of producten in bezit hebt of verkoopt waarmee iemand anders hennep kan telen. Je bent ook strafbaar als je een ruimte verhuurt die vol wordt gezet met plantjes. Kortom, dit is een heel ruime strafbaarstelling. Wij moeten ons afvragen of deze expliciete strafbaarstelling verstandig is en niet te ver gaat. Volgens mij is deze strafbaarstelling niet verstandig. Hennepteelt is op dit moment verboden. Ik zei al dat mijn fractie al heel lang voor het reguleren van de teelt van cannabis is. Zelfs wetenschappelijke experimenten hierover worden echter gedwarsboomd door het kabinet. Met dit wetsvoorstel wordt de teelt nog harder weggedrukt. Het telen van hennep wordt nóg crimineler. Volgens mij heeft de minister er geen rekening mee gehouden dat hierdoor de prijzen zullen stijgen. Het wordt namelijk moeilijker om te telen en mogelijk ook duurder. Het wordt daardoor lucratiever voor criminelen om te telen. Kan de minister daarop eens ingaan?
Ik verwacht echt niet dat met de invoering van dit wetsvoorstel de teelt definitief zal worden beëindigd. Waarschijnlijker is dat er alternatieve routes en mogelijkheden worden gezocht. De activiteiten zullen bijvoorbeeld verhuizen naar de reguliere tuincentra en bouwmarkten. Daarmee schieten wij niets op. Mijn fractie blijft dus een voorstander van het gecontroleerd toestaan en het streng reguleren van de teelt.
Ik zei al dat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen te ver gaat. Hiermee wordt niet alleen degene strafbaar die weet dat hij een ander behulpzaam is geweest bij de teelt van hennep, maar hiermee wordt ook degene strafbaar die ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de artikelen die worden verkocht, zijn bestemd voor de hennepteelt. Dat gaat mijn fractie veel te ver. Ook de Raad van State is hierover terecht heel kritisch. Wij hebben het hierbij namelijk ook over de verkoop van bijvoorbeeld gloeilampen of potgrond. Met die gloeilampen en potgrond kunnen bijvoorbeeld ook aardbeiplantjes of mooie viooltjes worden gekweekt. Veel van deze producten zijn gewoon bij tuincentra of verkooppunten van landbouwartikelen te koop. De letterlijke inhoud van het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet zal met zich meebrengen dat iedere bezitter van potgrond of lampen stafbaar kan zijn. Hetzelfde geldt voor degene die toevallig veel weet over hennepplanten, maar aardbeiplantjes wil kweken. Dat is toch zeer onwenselijk? Ik vraag de minister of hij het daarmee eens is.
De regering zegt dat ook van reguliere tuincentra en landbouwcentrales een kritische blik mag worden verwacht. Wat verwachten we nu eigenlijk van die tuincentra? Gaat men daar aan de klanten vragen of zij de potgrond daadwerkelijk gaan gebruiken voor het kweken van hennepplanten? Hoe ver gaat die onderzoeksplicht? Hoe wil de minister dat controleren? Ik meen dat wij moeten voorkomen dat werknemers van tuincentra in de verdachtenbankjes terechtkomen. Ik kan al voorspellen dat de minister mij straks gaat zeggen dat een negentienjarige student die op zaterdag in een tuincentrum werkt, niet zomaar in de cel zal worden gegooid. Toch blijft dit een schimmig gebied. Dit gaat voor mij in strafrechtelijke zin veel te ver. Ik vind het dan ook niet erg sterk dat de regering mij niet heeft proberen te overtuigen in de schriftelijke ronde.
Ik zie op dit vlak allerlei problemen ontstaan. Ik ben in het algemeen niet erg gecharmeerd van dit wetsvoorstel. Ik vind dat wij in ieder geval niet zo ver moeten gaan dat enkel een vermoeden al voldoende wordt om iemand te bestraffen. Ik vind dat in ieder geval bewezen moet worden dat de verdachte weet heeft van de criminele bestemming. Alleen een vermoeden vind ik echt onvoldoende. Ik heb daarom een amendement ingediend waarin de passage over het vermoeden wordt geschrapt. Dat vind ik wel zo zuiver.
Ten slotte merk ik op dat met dit wetsvoorstel wel weer heel gemakkelijk extra taken naar de politie worden geschoven, die ook weer binnen de bestaande capaciteit moeten worden opgevangen. Ik vraag de minister welke lastenverzwaring voor de politie dit weer met zich meebrengt.
Het mag duidelijk zijn dat volgens mij deze wetswijziging een volgende stap is die het kabinet zet in zijn streven om het gedoogbeleid om zeep te helpen. Het is jammer dat de minister dat niet gewoon toegeeft.
De heer Van der Steur (VVD):
Voorzitter. Ik dank u voor de gelegenheid om hier het woord te voeren over dit wetsvoorstel. Dit voorstel zal zonder enige twijfel een onderdeel zijn van de strijd tegen de grootschalige illegale hennepteelt. Dat heeft de minister ons ook uitgelegd in de stukken. Wat de VVD-fractie betreft is het strafrecht een goed middel om voorbereidingshandelingen voor de illegale hennepteelt te bestraffen, te voorkomen en dus ook op te sporen en te vervolgen. Anders dan collega Van der Ham dacht in zijn termijn is het huidige artikel in het Wetboek van Strafrecht dat ziet op de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen niet van toepassing op de strafbaarheid van hennepteelt. Waarom niet? Omdat dit artikel alleen maar van toepassing is op misdrijven waarop een straf staat van acht jaar of hoger. In dit geval gaat het om misdrijven waarop een straf staat van zes jaar of hoger. Dat verklaart waarom dit wetsvoorstel zo belangrijk is. Het moet er komen, willen wij in staat zijn om de voorbereidingshandelingen die horen bij grootschalige hennepteelt te kunnen aan te pakken. Het gaat niet, zoals mevrouw Kooiman even dacht, alleen maar om de growshop. De growshop is wel een voorbeeld van hoe het gedoogbeleid uit de hand is gelopen. Ik herinner eraan dat niet al te lang geleden huiszoeking werd gedaan bij een growshop en dat toen 3 mln. in contanten werd aangetroffen. Dat was niet wat je noemt de kleinschalige, onschuldige growshop waar collega Van der Ham en mevrouw Kooiman het in eerste instantie over hadden. Je praat hier over een grote, wijdvertakte criminele industrie waar de Kamer nu iets aan probeert te doen.
Is het doel van de VVD om primair de thuisteler met vijf plantjes aan te pakken? Het hebben van die vijf plantjes is overigens, in tegenstelling tot wat collega Van der Ham stelde, ook niet toegestaan. Dit wordt slechts gedoogd. Het hebben van vijf plantjes is net zo strafbaar als het hebben van meer plantjes. Het antwoord van mijn fractie is wat dat betreft nee. Het gaat ons primair om de grootschalige, illegale hennepteelt, die bijna industriële hennepteelt. Ook in eerdere debatten hebben wij aangegeven dat het gedoogbeleid op dat punt in ieder geval volstrekt uit de hand is gelopen. Ik vraag de minister te bevestigen dat het ook hem om de grootschalige hennepindustrie gaat. Dat is wat ons betreft het doel van deze wet. Als de minister dit bevestigt, dan is dat voor ons een belangrijke stap om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
Het wetsvoorstel vloeit ook voort uit wat is afgesproken in het regeerakkoord. Daarin staat letterlijk dat de voorbereiding van illegale hennepteelt zwaarder zal worden bestraft. Daar is dit wetsvoorstel een onderdeel van. De VVD vindt het belangrijk dat de nationale en internationale georganiseerde criminaliteit die is ontstaan door het uit de hand lopen van het Nederlandse gedoogbeleid keihard wordt aangepakt. Growshops zijn daar een voorbeeld van, maar het gaat niet alleen om de growshop. Het gaat ook om de financiers en de makelaars die willens en wetens bemiddelen tussen verbouwers van illegale hennep en bedrijven waar zij onder voorwendselen de kassen of bedrijfsruimten van huren. Het gaat hier om de mensen die kassen inrichten voor de teelt van hennep. Het gaat om de vervoerders, de transporteurs, de knipploegen, de mensen die ervoor zorgen dat de enorme hoeveelheden hasj na een oogst van locatie A naar locatie B komen. Dat zijn de mensen die zich schuldig maken aan wat in deze wet wordt bedoeld met voorbereidingshandelingen die wij vanaf nu strafbaar stellen. Dat is, als ik goed heb geluisterd, ook een reden voor de D66-fractie om dit wetsvoorstel te steunen. Weliswaar zijn er vragen over waar de grenzen liggen, ook wat ons betreft een belangrijk punt – dat hebben wij ook in de schriftelijke ronde aan de orde gesteld – maar D66 en de VVD delen de mening dat wij de grootscheepse illegale hennepteelt moeten aanpakken. Daarom hebben wij dit wetsvoorstel nodig. Het enige dat dan nog nodig is, is dat de minister bevestigt dat de focus komt te liggen op de grootschalige hennepteelt en niet op de kleintjes.
De heer Van der Ham (D66):
De heer Van der Steur sprak over die 3 mln. In dat kader is er dus een duidelijke connectie met de georganiseerde misdaad. Als dat zo duidelijk in je gezicht schijnt, is het duidelijk wat je moet doen. Ik ben wel benieuwd wat de heer Van der Steur zo meteen gaat zeggen over de voorbeelden waarover hij twijfelt. Het amendement van mevrouw Kooiman haalt volgens mij de negatieve angel uit het wetsvoorstel van de minister. Daar zag ik veel nadelen in. Een vermoeden is namelijk heel vaag. Zou de heer Van der Steur voor dit amendement stemmen?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik zal zo meteen aan de minister de vraag stellen hoe hij aankijkt tegen de risico's die in de literatuur genoemd worden en waar de heer Van der Ham op wees, namelijk dat wij een soort onderzoeksplicht creëren. Daarbij gaat het niet alleen om het ernstige vermoeden. Ik zal aan de minister nog vragen wat een ernstig vermoeden is. De VVD-fractie vindt dat dit helder moet zijn en dat dit in dit debat nog eens helder moet worden geformuleerd. Ik zie wat betreft de precieze definitie van het ernstige vermoeden iets minder bezwaren dan mevrouw Kooiman. Moet iemand die in een tuincentrum werkt, zodra iemand vier zakken kunstmest wil, denken dat deze persoon deze weleens voor een hennepplantage zou kunnen gebruiken? De VVD-fractie denkt dat dit niet het geval is, maar als iemand 250 lampen bestelt, 150 zakken kunstmest, een paar afzuigers en goede filters om de lucht mee te zuiveren, is dat misschien het moment om te spreken van een ernstig vermoeden.
De heer Van der Ham (D66):
We horen nog wel wat de heer Van der Steur zal vinden van het amendement. Daar ben ik zeer benieuwd naar.
De heer Van der Steur zegt dat de vijf planten geen probleem moeten zijn. Die worden nu gedoogd, dan wel toegestaan. De VVD-fractie gaat niet bovenop de bestrijding hiervan zitten. Ziet de heer Van der Steur echter met mij dat er diverse soorten kwekers zijn? Sommige kwekers zitten diep in de georganiseerde misdaad. Die moet je zo snel mogelijk oppakken en heel ver weggestopt opsluiten. Er zijn ook andersoortige telers, die wel degelijk meer dan de toegestane vijf planten telen, maar wat minder grote boeven zijn. Hoe wil de heer Van der Steur daarmee omgaan? Welke prioriteit adviseert hij aan de opsporende organisaties?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik denk dat deze vraag verdergaat dan ik zou kunnen beantwoorden in het kader van dit debat. Het is namelijk niet aan mij om keuzes te maken in de opsporing en de vervolging van strafbare feiten. Dat is aan het Openbaar Ministerie. Ik denk dat het Openbaar Ministerie de afgelopen jaren heel duidelijk heeft aangegeven dat het de juiste prioriteiten weet te stellen.
Je kunt een fantastische, goedwillende hennepkweker zijn met 15.000 planten. Ik vind dat je dan echt onderdeel bent van de grote, illegale hennepteelt. Je kunt ook een zwaar criminele hennepteler zijn die midden in het illegale en criminele circuit zit, maar van wie we maar één plantage vinden, met slechts 100 planten. Ik ben ervan overtuigd dat we in beide gevallen niet tegen het OM zouden moeten zeggen dat het OM maar rustig aan moet doen.
Mevrouw Kooiman (SP):
De heer Van der Ham heeft juist gewezen op mijn amendement. Ik ben heel blij dat ook D66 erachter staat. De vraag aan de heer Van der Steur is terecht. Moeten we iets strafbaar stellen waarvan we weten dat het heeft plaatsgevonden of moeten we iets strafbaar stellen waarbij we daarvan alleen een vermoeden hebben? Het kan ook zijn dat zaken verkocht worden die gebruikt worden voor het planten en het kweken van viooltjes.
De heer Van der Steur (VVD):
In het amendement staat dat iemand strafbaar is als er een ernstig vermoeden is dat wat hij doet, faciliterend is voor de grootscheepse illegale hennepteelt. Ik gaf zojuist al voorbeelden waarbij je zonder meer kunt weten dat dit het geval is. Ik zat toevallig niet al te lang geleden in een café naast iemand die mij vertelde dat hij de afgelopen jaren vreselijk veel geld verdiend had met het aanleggen van elektriciteit voor een aantal grote kassen. Ik vind dat mensen die dit soort werk doen, extra risico moeten lopen. Het werk dat zij doen is illegaal en levensgevaarlijk. Het kan bovendien toch niet zo zijn dat Nederlandse elektriciteitsbedrijven, loodgieters en elektriciens hun geld verdienen door te faciliteren dat er in Nederland op grootschalige wijze illegale hennepteelt plaatsvindt? Zo iemand weet dondersgoed wat hij doet. Hij heeft meer dan een ernstig vermoeden. Ik ga aan de minister vragen of hij dit nog eens helder wil uitleggen. Vooralsnog heb ik er geen moeite mee om te kiezen voor het begrip "ernstig vermoeden". Als je het makkelijker wilt maken, moet je spreken van "redelijkerwijs vermoeden". Dat wil mevrouw Kooiman volgens mij echter niet.
Mevrouw Kooiman (SP):
Nee, ik wil helderheid bij het opsporen en strafbaar stellen van mensen. Dat doe je niet door een vermoeden strafbaar te stellen. Mensen zijn alleen strafbaar als je weet dat zij iets hebben gedaan. De heer Van der Steur wijst heel slim alleen op de grootschalige hennepkwekerijen, maar er zijn natuurlijk ook de zolderkwekerijtjes. Als een student die toevallig heel veel van hennepteelt weet in een tuincentrum achter de kassa zit en als hij weet dat een aantal lampen, potgrond en irrigatiesystemen makkelijk toepasbaar zijn voor hennepteelt, is hij in de zin van dit wetsvoorstel eigenlijk strafbaar. Dat moeten wij toch niet willen, mijnheer Van der Steur?
De heer Van der Steur (VVD):
Mevrouw Kooiman geeft eigenlijk al antwoord op de vraag die zij zelf stelt. Ik heb nog nooit een irrigatiesysteem in een tuincentrum gezien, maar dat ligt misschien aan mij. Ook niet bij bouwmarkten. Dat heeft de minister terecht geantwoord op mijn vraag daarover. Het zou kunnen dat er potgrond te vinden is; dat ben ik helemaal met mevrouw Kooiman eens. Een irrigatiesysteem of grote hoeveelheden gloeilampen kom je in een normale bouwmarkt, laat staan in een normaal tuincentrum, niet tegen. In ieder geval niet in de centra waar ik kom. Zeker de combinatie van die twee kom je niet tegen. Het gaat over de invulling van een ernstig vermoeden. Nu geef ik eigenlijk antwoord op de vraag die ik aan de minister had willen stellen. Er is sprake van een ernstig vermoeden in gevallen waarin het duidelijk is, ook voor iedereen die naar dit debat luistert, dat het voorbereidingshandelingen voor illegale hennepteelt betreft. Een mooi voorbeeld is de man met wie ik niet al te lang geleden in het café sprak. Hij zei tegen mij dat hij de afgelopen jaren zoveel geld had verdiend met het aanleggen van illegale elektriciteit voor hennepplantages. Die man wist zelf kennelijk donders goed dat het om hennepplantages ging, anders had hij mij dat niet kunnen vertellen.
De heer Elissen (PVV):
Ik twijfelde even, want we mogen maar twee keer interrumperen. Ik vind het voorbeeld van de man die de heer Van der Steur in het café tegenkwam intrigerend. Dat was gewoon iemand die 's avonds wat had bijgeklust met het aanleggen van elektriciteit, maar deed hij dat in een georganiseerd verband of gebeurde dat beroeps- of bedrijfsmatig? Zo luidt nu namelijk de tekst van het wetsvoorstel. Ik vind dat echter nodeloos gecompliceerd. Ik sluit liever aan bij de teksten en de redactie van artikel 10a van de Opiumwet. Hoe kijkt de heer Van der Steur daar tegenaan?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik erken onmiddellijk mijn beperkingen. Het verschil tussen de heer Elissen en mij is onze achtergrond. Ik kom uit de advocatuur en speel een andere rol bij dit soort gevallen. De heer Elissen is oud-politieagent en had onmiddellijk een onderzoek ingesteld. Dat heb ik echter niet gedaan; ik heb die vraag niet gesteld. Eén ding was zeker, namelijk dat de betrokkene aangaf dat hij er al heel wat jaren mee actief was. Voor mij is dat meer dan genoeg, wil er sprake zijn van een ernstig vermoeden dat je onderdeel bent van de grootschalige illegale hennepteelt.
De heer Elissen (PVV):
De heer Van der Steur is dus met mij van mening dat dit soort mensen moet kunnen worden aangepakt. Ik vat kort samen wat in zowel het advies van de Raad voor de rechtspraak als het advies van het College van procureurs-generaal staat: maak het niet ingewikkeld en sluit gewoon aan bij de redactie van artikel 10a; maak wat je voor lijst I strafbaar maakt qua facilitering van voorbereidingshandelingen ook voor lijst II strafbaar. De heer Van der Steur zal het met mij eens zijn dat criminelen geen onderscheid maken tussen lijst I en lijst II. Laten wij de boeven eens stevig aanpakken en kom alstublieft op mijn lijn. Hoe kijkt hij daar tegenaan?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik vind het goed als de heer Elissen dit zo meteen in zijn termijn nog eens aan de minister vraagt. Vooralsnog kon ik leven met de huidige redactie, ook naar aanleiding van de vragen die ik daarover in de schriftelijke ronde heb gesteld. Wellicht veranderen mijn gedachten nog als de heer Elissen deze vraag ook nog aan de minister stelt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Vrijwel alles wat voor hennepteelt nodig is, is in een tuin- of kluscentrum te halen. De heer Van der Steur zegt net dat hij nooit irrigatiesystemen in bouwcentra of tuincentra heeft gezien. Dat is prima; laten wij er dan van uitgaan dat het naar het internet wordt verplaatst. Hoe gaan wij het dan doen? Wie moet aan de bel trekken als mensen via internet goederen bestellen die door een vervoerder bij een consument worden afgeleverd? Wie moet dat gaan onderzoeken? Hoe kun je dan achterhalen of sprake is van voorbereidende of vergemakkelijkende handelingen?
De heer Van der Steur (VVD):
Het komt niet vaak voor, maar ik denk dat ook de heer Dibi een vraag stelt waarop hij zelf eigenlijk al het antwoord geeft. Je moet het van geval tot geval bekijken. Ik kan er geen antwoord op geven, want ik ga er niet over. Ik zit niet in de opsporing en vervolging. Misschien moet de heer Dibi dat aan collega Elissen vragen, want hij heeft daar veel meer ervaring mee dan ik. Eén ding is zeker: als je bij een internetbedrijf 150 of 4000 bakken bestelt om plantjes in te telen en als je die naar een of ander bedrijfsterrein laat brengen waar totaal geen normale kas staat of een bepaald bollenbedrijf of wat dan ook te vinden is, dat denk ik dat in die hele keten een ernstig vermoeden kan zijn dat er iets niet klopt. Datzelfde geldt voor een makelaar die door bepaalde mensen contant wordt betaald om te bemiddelen bij het huren van bedrijfsruimten. Datzelfde geldt voor een elektricien die 's avonds, zoals de heer Elissen zegt, komt bijklussen om in een gigantische kas illegaal energie af te tappen. Datzelfde geldt ook voor degene die daar de lampen komt ophangen en het irrigatiesysteem aanlegt. Ik heb in een normaal tuincentrum nog nooit een irrigatiesysteem gezien, maar ik weet niet waar de heer Dibi zijn tuinproducten haalt. In het tuincentrum waar ik kom, heb ik in ieder geval nog nooit een grootschalig irrigatiesysteem gezien. Op het moment dat je dat gaat afleveren op een bedrijfsterrein dat niet geschikt is en normaliter ook niet gebruikt wordt voor dit soort zaken, dan mag er wel eens een klein belletje bij je gaan rinkelen. Volgens mij is dat het kleine belletje waarvan wij nu zeggen dat het gaat om een ernstig vermoeden dat je onderdeel bent van de grootschalige illegale hennepteelt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb geen tuin, dus ik kom niet in tuincentra. Dit zijn heel veel woorden voor een volgens mij vrij simpele vraag. In het vorige drugsdebat zei ik tegen de heer Van der Steur dat de wietpas ertoe zal leiden dat mensen zich niet willen laten registreren, maar op een andere manier aan drugs willen komen. Dus de straathandel zal floreren. Wat vindt de VVD daarvan, vroeg ik. Ja, daar gaat de VVD niet over, dat is iets van opsporing en van politie en justitie. Door het voorliggende wetsvoorstel kan de handel op internet enorm gaan toenemen. Hoe gaat de VVD voorkomen dat alle voorbereidende handelingen voor hennepteelt zich in het virtuele spectrum gaan afspelen? Wat gaat de VVD daaraan doen?
De heer Van der Steur (VVD):
Dit is wel een merkwaardig moment in het debat. De heer Dibi zegt feitelijk het volgende. Als je een maatregel neemt om een ernstig probleem in de samenleving op te lossen, maar het is mogelijk dat de criminaliteit een uitweg zoekt waar wij ons daarna dan weer mee moeten bezighouden, dan is dat voor GroenLinks genoeg reden om die stap maar niet te zetten. Dat ben ik volstrekt niet met de heer Dibi eens. Ik realiseer mij terdege dat wij hier een wetsvoorstel hebben met rafelrandjes, zoals de heer Van der Ham al heeft gezegd. Als ik daartoe de gelegenheid krijg, zal ik daarover wat vragen aan de minister stellen. Maar het kan niet zo zijn dat omdat de heer Dibi bang is dat de handel zich naar internet verplaatst – eerlijk gezegd denk ik dat de handel nog wel dieper het zwarte circuit zal ingaan – wij de wet maar niet moeten aannemen. Wat is dat voor gekkigheid? Ik zie dat de heer Dibi weer wil interrumperen, maar hij heeft zijn twee mogelijkheden gebruikt.
De voorzitter:
Fijn dat u mij daar even in bijvalt. Die afspraak hebben wij inderdaad gemaakt.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
De heer Van der Steur heeft het een beetje moeilijk met de invulling van het begrip "ernstig vermoeden". Ik hoor de woorden "denk ik" en "dat zal wel zo zijn". De heer Van der Steur sprak zelf van rafelrandjes in de wet. De PvdA is blij dat de VVD die wil herstellen en is benieuwd naar de reactie op eventuele moties. Belangrijker is het volgende. Wij kunnen hier wetten maken tot in de hemel, maar als wij te weinig mensen hebben voor opsporing, vervolging en handhaving, heeft het allemaal vrij weinig zin. Wij weten allemaal dat de Task Force Aanpak Georganiseerde Hennepteelt aangegeven heeft slechts een capaciteit te hebben voor de aanpak van 25% van de criminelen die hij vandaag in beeld heeft: naam, adres, rugnummer, alles. Maar de mensen zijn niet te pakken. Nu gaan wij hier weer een wet maken met nog meer strafbaarstelling, maar wij hebben de mensen al in beeld en kunnen ze niet pakken. Welke agenten levert de heer Van der Steur om deze wet effectief te maken?
De heer Van der Steur (VVD):
Dit is een interessante vraag van mevrouw Bouwmeester. Ik ken haar al wat langer dan vandaag, om precies te zijn twee jaar, en zij stelt altijd interessante vragen. Hier gaat het om. Wat is het effect van deze wet? Je hoeft niet alleen maar op zoek te gaan naar de plantage zelf, die soms heel lastig te vinden is omdat iedereen ermee samenwerkt, zorgt voor afzuiging, isolatie en van alles en nog wat. Je stelt voorbereidingshandelingen die leiden tot zo'n plantage, strafbaar. Als mevrouw Bouwmeester deze vraag aan de minister stelt, waar de vraag ook thuishoort, zal het mij niets verbazen als de minister zegt dat hij waarschijnlijk meer capaciteit kan vrijmaken door deze wet. Immers, de opsporing zal verschuiven naar de plek waarvan het OM volgens mij allang weet dat er voorbereidingshandelingen worden gepleegd.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik ken de heer Van der Steur ook al langer dan vandaag. Het zijn heel veel woorden, maar ze gaan totaal niet over mijn vraag. Wij weten precies waar de criminelen zitten, maar ze blijven er zitten, omdat wij ze niet kunnen pakken. Daar hebben wij de agenten niet voor. Nu komen er extra verboden en nieuwe wetgeving, maar de criminelen blijven in hun huis zitten. Als de heer Van der Steur dit echt zo belangrijk vindt, als hij echt meent wat hij zegt, dan gaat hij daar wat aan doen. Ik denk niet dat de criminelen vandaag massaal denken: wij gaan stoppen, wij gaan een ander handeltje zoeken.
De heer Van der Steur (VVD):
Als je kijkt naar de cijfers, kloppen de standpunten van mevrouw Bouwmeester niet. Vanuit België, Duitsland en Oost-Europa komen heel veel berichten dat in de afgelopen jaren als gevolg van de succesvolle aanpak van de criminelen, die volgens mevrouw Bouwmester rustig in hun huis zitten af te wachten, wat in de beleving van de VVD niet het geval is, deze lui hun praktijken naar andere landen hebben verplaatst. Dat betekent dat we juist wel succesvol zijn. Ik herken mij helemaal niet in het beeld van mevrouw Bouwmeester dat Nederlandse criminelen rustig zitten te wachten totdat ze worden opgepakt. Dat is helemaal niet de situatie. Er wordt keihard gewerkt door politie en Justitie om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk van die illegale hennepplantages worden opgerold. Wat we nu creëren, is een extra middel om ervoor te zorgen dat het nog effectiever, efficiënter en vooral ook eerder in de keten kan. Bovendien ligt er daardoor een belangrijke waarschuwing voor mensen die mee willen werken aan dit soort praktijken dat ze ook het risico lopen dat ze strafbaar zijn. Dat is wat we hier vandaag gaan doen.
Voorzitter. In de schriftelijke bijdrage heb ik een aantal keren vrij kritische vragen gesteld aan de minister over de werking van deze wet, omdat, zoals de heer Van der Ham al aangaf, deze wet qua wetsartikelen natuurlijk geen onderscheid kan maken tussen de kleine voorbereidingshandelingen en de grote voorbereidingshandelingen voor de grootscheepse illegale hennepteelt. Kan de minister nog eens uitleggen hoe dat ernstige vermoeden in de praktijk nu gaat werken? Hoe ziet hij dat nu voor zich? Wanneer valt dit er nu onder, en wanneer is er duidelijk sprake van een ernstig vermoeden? Natuurlijk zal het verder in de praktijk worden uitgewerkt, maar toch is het handig om in het kader van dit debat een aantal richtlijnen te krijgen van de minister, waaruit naar voren komt wat onder dat ernstig vermoeden valt.
In de literatuur is er de opmerking gemaakt dat als je de term "ernstig vermoeden" handhaaft, wat mevrouw Kooiman niet wil, om welke reden ze haar amendement heeft ingediend, er de facto een soort onderzoeksplicht ontstaat. Ik noem het voorbeeld van een onderzoeksplicht ten aanzien van iemand die kunstmest verkoopt, om te onderzoeken of die niet toevallig toch gebruikt zal worden voor grootscheepse illegale hennepteelt. Is het de bedoeling van de minister om een onderzoeksplicht te laten ontstaan of niet?
Dan de lastigste vraag. Ik weet dat ik daarbij in herhaling verval maar dat doe ik expres omdat ik dit wel een belangrijk punt vind. Philips maakt vermoedelijk – dat hoop ik in ieder geval – de beste lampen die je kunt gebruiken om gewassen te kweken. Op grond van nationale trots wil ik daar onmiddellijk van uitgaan. Diezelfde lampen echter worden mogelijkerwijs op enig moment gebruikt om onderdeel te worden van de illegale grootscheepse hennepteelt. Wanneer in die keten wordt nu in de beleving van de minister die lamp onderdeel van een voorbereidingshandeling voor die illegale hennepteelt?
Mijn laatste punt heeft te maken met de wijze waarop we in onze Opiumwet omgaan met de invoer van drugs, waaronder softdrugs. Dankzij de succesvolle controles in de haven van Rotterdam en op Schiphol wijken veel Nederlandse, althans in Nederland verblijvende criminelen, uit naar de havens van Antwerpen, Duitse havens of luchthavens in België en Duitsland om drugs aan land te brengen. Dat is een compliment aan de Nederlandse opsporingsinstantie, want die is dus succesvol in de manier waarop zij dat doet.
Maar wat blijkt nu? Bij inbeslagname van de door deze criminelen ingevoerde drugs in België of Duitsland is er geen sprake van overtreding van artikel 2a van de Opiumwet. Er vindt namelijk geen invoer van die drugs in Nederland plaats, weliswaar in Europa maar niet in Nederland. Dus een Nederlandse crimineel die betrokken is bij grootscheepse invoer van drugs wordt in Duitsland gepakt maar wordt, zo is de bedoeling, in Nederland vervolgd en berecht.
Het probleem waar we dan echter tegen aanlopen is dat het Openbaar Ministerie dan alleen het voorhanden hebben van drugs of het vervoeren van drugs aan deze crimineel die bij het transport betrokken was, ten laste kan leggen. Hierop staat een veel lagere strafbedreiging. Ook komt het Openbaar Ministerie dan in de knel met de gronden voor voorlopige hechtenis, want er is immers geen sprake van een feit waarop meer staat dan twaalf jaar en er is ook geen sprake van een ernstig geschokte rechtsorde. Het is voor de VVD-fractie dus niet duidelijk waarom Nederland alleen de invoer in Nederland van drugs strafbaar heeft gesteld en niet de invoer elders. Het verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen, waarover we zeer binnenkort in de Kamer komen te spreken, schrijft voor dat strafbaar gesteld moet worden de invoer als zodanig en dus niet zozeer in het land waar het om gaat, althans dat is de interpretatie die de VVD er aan geeft. Ik vraag of de minister bereid is de Kamer te informeren, dat hoeft wat mij betreft niet nu, of het wenselijk is om de strafbaarstelling bij criminelen die in Nederland worden vervolgd uit te breiden naar drugs die worden ingevoerd uit het buitenland.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik sta hier in de wetenschap dat dit debat wordt gedomineerd door ideologie. In het vorige debat met het kabinet, over het drugsbeleid op hoofdlijnen, hebben wij verwoede pogingen gedaan om de feiten centraal te stellen en de gevolgen voor de volksgezondheid de boventoon te laten voeren, maar de fractie van GroenLinks concludeert dat er politieke afspraken zijn gemaakt om langzaam toe te werken naar het einde van het gedoogbeleid. Ik zie het voorliggende wetsvoorstel als een volgende stap in de strijd tegen drugs, ongeacht wat voor gevolgen dat oplevert.
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het voorbereiden van illegale hennepteelt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar of een geldboete van maximaal € 67.000. Deze strafbepaling is volgens het kabinet noodzakelijk omdat de grootschalige, illegale hennepteelt een reëel veiligheidsrisico voor de samenleving oplevert en omdat gebleken is dat het huidige strafrechtelijk instrumentarium niet in alle gevallen toereikend is om doortastend en effectief op te kunnen treden.
Mijn eerste vraag gaat over deze probleemanalyse. Het kabinet zegt: "De hoogtijdagen van kleine hobbytelers die de kleine, lokale coffeeshop bevoorraden zijn allang voorbij. Tegenwoordig hebben veel coffeeshops een omzet die een systematische en stabiele toelevering van cannabis van constante kwaliteit vereist en alleen beroepsmatige en/of grootschalige telers kunnen dit garanderen".
Het kabinet geeft aan dat er sprake is van een industrie. Waar is de onderbouwing hiervoor? Kan de minister in zijn reactie aangeven hoe groot de omvang is van de grootschalige, illegale hennepteelt en wat de omvang is van de thuistelers?
De heer Çörüz (CDA):
Ik ga even in op de openingszin van collega Dibi. Hij zegt dat dit allemaal voortkomt uit ideologische overwegingen. Hij heeft toch zelf, vorige week in het debat over criminele jeugdgroepen, aangegeven dat met name Marokkaanse jongeren door drugsgebruik schizofreen worden? Hij heeft daar juist aandacht voor gevraagd. Het is toch zo dat dit allemaal overlast, gezondheidsproblemen en criminaliteit met zich meebrengt? Daarover zijn boeken geschreven. Dan kan hij toch niet hard maken dat dit alleen voortkomt uit een ideologische argumentatie?
De heer Dibi (GroenLinks):
De heer Çörüz heeft op een vraag van mij in het debat over het drugsbeleid op hoofdlijnen aangegeven dat het CDA voorstander is van nul coffeeshops, dus dat de afspraken die door deze coalitie zijn gemaakt, een stap in die richting zijn. Dat beschouw ik als ideologisch, maar er kunnen heel legitieme redenen zijn om tegen het gebruik van drugs te zijn en om daar langzaam naartoe te werken. Daarnaast is er de kwestie dat Marokkaans-Nederlandse jongeren zeven keer zo vaak schizofreen zijn als andere jongeren, onder andere vanwege drugsgebruik. Ik denk niet dat dit wordt opgelost door de coffeeshops te verbieden. Ik denk dat de kans op drugsgebruik en verslaving daardoor groter wordt en dus ook de kans op schizofrenie.
De heer Çörüz (CDA):
Dan bevestigt de heer Dibi precies wat ik zeg. Hij geeft zelf aan dat het gezondheidsproblemen geeft. Het CDA opteert voor een nuloptie op grond van drie overwegingen: gezondheid, overlast en criminaliteit. Hij bevestigt eigenlijk wat ik zeg.
De heer Dibi (GroenLinks):
Nee, dat doe ik niet. In het debat met het kabinet heeft het kabinet aangegeven dat de resultaten van het Nederlandse gedoogbeleid succesvol zijn; er zijn op een aantal terreinen wel zorgen, maar over de hele linie kun je spreken van verstandig beleid, ook in het belang van de volksgezondheid, omdat die altijd centraal stond. Dat is iets anders dan de problematiek van de Marokkaans-Nederlandse jongeren, die onder andere door drugsgebruik vatbaarder zijn voor schizofrenie. Die twee dingen trek ik uit elkaar. Ik denk zelfs dat als je coffeeshops en growshops sluit en een zerotolerancebeleid ten aanzien van drugs gaat voeren, de gezondheidsproblemen van niet alleen Marokkaans-Nederlandse jongeren maar van alle jongeren en van alle Nederlanders aanzienlijk groter worden.
De door illegale hennepteelt veroorzaakte veiligheidsrisico's zijn reëel. Kwekerijen, met name op de zolders van afbraakpanden in verpauperde buurten, veroorzaken niet zelden bloedlinke situaties: elektriciteit wordt illegaal afgetapt via houtje-touwtjeconstructies en professionele kwekerijen zijn soms met echte boobytraps beveiligd. Op het platteland wordt hennep in maïsvelden geplant en beschermd door ijzeren buizen, zodat de boer het maïs niet machinaal kan oogsten. Kortom: er is reden tot zorg.
Voor het kabinet is dit ook een reden om te kijken naar een manier om die grootschaliger illegale hennepteelt aan te pakken, maar wat wordt met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Opiumwet precies gedaan tegen het probleem van de illegale hennepteelt? Het antwoord daarop is dat met deze wetswijziging welbeschouwd iedereen die voor eigen gebruik, zonder een vlieg kwaad te doen, een paar cannabisplanten kweekt, de kans loopt om te worden gecriminaliseerd, en al helemaal als het amendement van het lid Elissen wordt aangenomen, waarin het gaat om kleinere hoeveelheden dan die waarnaar wordt verwezen in de memorie van toelichting. Vrijwel alles wat nodig is om hennep te telen, is in een willekeurig klus- en tuincentrum aanwezig: van aarde of potgrond tot ledlampen en sproeiers. Mensen hebben dit debat via Twitter gevolgd. Ik weet inmiddels dat ook irrigatiesystemen gewoon Gardena-producten zijn, die je kunt aanschaffen. De heer Van der Steur had het net dus mis. Zelfs die irrigatiesystemen kun je gewoon bij tuincentra aanschaffen.
Voor je er erg in hebt, moet je weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de contrabande voor de hennepteelt wordt misbruikt en krijgt elk hoveniersbedrijf de opdracht om goed op te letten of het niet een perceel tuinklaar maakt voor de professionele kweek. Het consequent doorvoeren van deze lijn, die in de voorgestelde wetswijziging ligt besloten, betekent dat het verkopen en leveren van keukenmessen potentieel ook strafbaar zou moeten zijn, omdat die bij delicten zijn te gebruiken. Uiteindelijk leent nagenoeg elk voorwerp zich voor een zogenoemde "double use". Men realiseert zich wel eens wat voor strafbare feiten met dergelijke voorwerpen zijn te begaan, maar die voorwerpen worden voor het overgrote deel civiel gebruikt.
Als wetgeving niet duidelijk is en veel ruimte laat voor interpretatie, zal dat een grotere belasting voor de politie- en justitiecapaciteit opleveren. Er moet worden vastgesteld wat de feitelijke handelingen die bedoeld zijn als voorbereiding van illegale hennepteelt, uiteindelijk betekenen. Dit zal leiden tot het verder wegdrijven van de oorspronkelijke uitgangspunten van het Nederlandse drugsbeleid, namelijk decriminalisering, het belang van de volksgezondheid en veiligheid. Ernstiger is dat die wetsvoorstel exemplarisch is voor de verdergaande invoering van een "Gesinnungsstrafrecht": bepaald moet worden wat iemand weet of sterk had moeten vermoeden. Hoe werkt dat, bijvoorbeeld als goederen worden besteld via internet en afgeleverd door een vervoerder? Wie moet aan de bel trekken? Hoe zijn dergelijke bedrijven in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen? Hoe bepalen politie en justitie de wetenschap van een internetbedrijf dat zich specialiseert in gloeilampen, meststoffen of broeikassen? Daarop krijg ik graag een reactie.
Dit roept een vervolgvraag op: hebben wij dit delict eigenlijk wel nodig? Het Wetboek van Strafrecht voorziet reeds in een ruime regeling voor strafbare voorbereiding. De fractie van GroenLinks is daar traditioneel erg kritisch over geweest, omdat aan de hand van objectiveerbare gedragingen wordt bepaald of een ogenschijnlijk straffeloze handeling in werkelijkheid ook een voorbereiding van een delict is. Dat is vaak een riskante zaak en wordt met de voorliggende wetswijziging een nog riskantere zaak. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak vraagt zich af wat de meerwaarde van dit voorstel is. Anders dan de ministers in de memorie van toelichting, zien de strafrechters geen lacunes die met dit wetsvoorstel opgevuld zouden moeten worden.
Nu kom ik bij een citaat uit de memorie van toelichting: "De jurisprudentie over de reikwijdte van de strafbare poging in deze context heeft aan het licht gebracht dat binnen de huidige wetgeving bepaalde aspecten van de illegale hennepteelt niet kunnen worden aangepakt met het bestaande strafrechtelijke instrumentarium." Daar worden geen voorbeelden van gegeven. Ik hoop dat de minister in de beantwoording van de vragen van de Kamer duidelijk kan maken waaruit blijkt dat de jurisprudentie onvoldoende mogelijkheden biedt om voorbereidende handelingen strafbaar te stellen en aan te pakken. Er staat ook in de memorie van toelichting: Door het dichten van de hierboven geschetste lacune zal naar verwachting het aantal personen dat zich bezighoudt met voorbereidingshandelingen al vanzelf teruglopen. Dus, als een meerderheid van de Eerste en de Tweede Kamer deze wet aanneemt, gaan mensen zich vanzelf niet meer bezighouden met voorbereidende handelingen voor de hennepteelt? Waaruit blijkt dat? Uit welk onderzoek komt dit? Hoe komt de minister hierbij?
Het huidige artikel 11a van de Opiumwet maakt, volgens de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, in combinatie met artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht gericht strafrechtelijk onderzoek mogelijk. Kan de minister zeggen waarom het gericht strafrechtelijk onderzoek niet volstaat voor het aanpakken van mensen die voorbereidende handelingen treffen voor grootschalige, illegale hennepteelt?
Dan de vraag die het kabinet steevast lijkt te negeren als het weer met nieuwe eisen en taken voor agenten komt. Ik lees de eerste zin van de memorie van toelichting voor: De bestrijding van illegale hennepteelt is een topprioriteit van dit kabinet. Ik kan door de topprioriteitbomen het bos niet meer zien! Hoeveel fte wordt er landelijk en regionaal precies besteed aan de naleving van dit aangescherpte delict? Wat wordt de pakkans waarop de minister na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel inzet? Hoe hoog, of, beter gezegd, hoe laag, is de pakkans nu? Vindt het kabinet het onder de huidige omstandigheden, met de huidige prioriteiten en taken van de politie, realistisch om dit er nog eens bovenop te doen?
Ik kom bij het slot van mijn betoog. De vraag die voorligt, is of Nederland veiliger en gezonder wordt door strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van de illegale hennepteelt. Nee, Nederland wordt niet veiliger van het criminaliseren van Jan en alleman. Nederland wordt veiliger van het openbreken van de achterdeur van de coffeeshop. Nederland wordt veiliger van vergunde hennepkwekerijen, die onder strikt toezicht criminaliteitsvrije en kwalitatief hoogwaardige cannabis kunnen leveren aan meerderjarigen die op het eigen initiatief en zonder overlast voor anderen genieten, in de welbewuste wetenschap dat drugsgebruik slecht is voor de gezondheid, net als bij drank- en tabakgebruik. Nederland wordt er niet veiliger van en intussen knijpen criminelen de handen dicht. De illegale handel zal immers floreren als nooit tevoren.
Ik eindig mijn betoog met de volgende opmerking. GroenLinks accepteert dat meerderjarige Nederlanders een individuele keuze hebben bij drugsgebruik. Wij zijn daar niet altijd blij mee. Net als bij het kiezen voor gebruik van alcohol of tabak, is het echter een individuele keuze en gaat het om individuele vrijheid. Waarom zeggen wij dat? Net als bij het gokbeleid – waarover het kabinet in vergelijking tot het drugsbeleid overigens een geheel andere opvatting heeft – en het prostitutiebeleid denken wij zo het illegale circuit beter te bestrijden. Door een deel te reguleren, voorkomen wij dat mensen in de handen van criminelen gedreven worden. Wij voorzien dat ook met de voorliggende wetswijziging meer mensen in de criminaliteit worden gedreven.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Voorzitter. Twee weken geleden hebben wij een uitgebreid drugsdebat gevoerd, waarin heel duidelijk werd dat de oppositie eigenlijk niks in te brengen heeft. In die wetenschap ga ik toch proberen om enige invloed uit te oefenen op dit kabinet. Wij hebben het vandaag immers over de wondere wereld van wiet. Die is niet wonderlijk in de positieve zin van het woord, maar wonderlijk omdat wij veel problemen kennen rondom de teelt en inkoop van wiet, die door slechte regelgeving zijn ontstaan en waar niets aan wordt gedaan. Wonderlijk is dat wiet wel mag worden verkocht in de coffeeshop, maar dat het niet mag worden ingekocht. De inkoop moet dus in het geheim gebeuren. Iets wat in het geheim moet gebeuren, iets wat niet mag, is lucratief voor criminelen. Daar valt veel geld mee te verdienen. Zo heeft de BV Nederland er zelf voor gezorgd dat er sprake is van thuisteelt, waardoor buurten totaal aftakelen, en er sprake is van grootschalige teelt, een financieringsbron voor criminelen.
Ik ga even terug naar het ontstaan van het coffeeshopbeleid. Bij het ontstaan van het coffeeshopbeleid is de gebruiker gedecriminaliseerd. Gebruik werd onder voorwaarden toegestaan. Hierdoor werd een scheiding aangebracht tussen de markten van soft- en harddrugs; een groot goed, waar we trots op kunnen zijn. Tegelijkertijd werd de verkoper juist gecriminaliseerd. Inkoop mag niet, verkoop mag wel. Dardoor zijn zij de criminaliteit in geduwd. Het deed ook een noodzaak ontstaan voor illegale teelt, groot- en kleinschalig. De vraag ernaar blijft namelijk bestaan, want de coffeeshop mag het verkopen.
Het kabinet wil met dit wetsvoorstel de illegale thuisteelt, de grootschalige teelt en de voorbereiding daarvan tegengaan. Het doel is het tegengaan van verloedering, overlast, criminaliteit, ripdeals en noem alle ellende maar op die hiermee gepaard gaat. Wij zijn dat zeer, zeer eens met het kabinet. Echter, de gekozen oplossing voldoet niet en dat is zeer teleurstellend. Blijkbaar vindt dit kabinet het probleem niet groot genoeg, anders was het wel met een goed voorstel gekomen. Een nieuw verbod, vervolgens doen we alsof de cannabis die in de coffeeshop te koop ligt, als manna uit de hemel komt vallen.
Hoe moet het wel? Het mag duidelijk zijn dat de Partij van de Arbeid korte metten wil maken met thuisteelt en alle vormen van illegale teelt. Om daaraan een einde te maken, moeten we de teelt eerst reguleren; ervoor zorgen dat de coffeeshop een normaal bedrijf wordt; de keten van teelt, inkoop, verkoop en gebruik zo organiseren dat er geen ruimte is voor criminaliteit, overlast en gezondheidschade. Daar kiest dit kabinet nadrukkelijk niet voor. Dat maakt dat we nu met een wetsvoorstel zitten dat we "dweilen met de kraan open" kunnen noemen. De noodzaak tot illegale teelt blijft immers bestaan, daar doen we niks aan. Er is nu een wetsvoorstel dat de problemen aan de achterkant helemaal niet oplost. Ik zei al eerder in een interruptiedebatje met de heer Van der Steur dat we van alle criminelen die zich bezighouden met illegale teelt, de namen, rugnummers en adressen weten. We weten waar ze nu zijn, maar we kunnen er niks aan doen, want er zijn te weinig mensen die hen kunnen aanpakken. "Aanpakken" is het favoriete woord van dit kabinet, maar we hebben slechts capaciteit voor 25% van deze bendes. De Partij van de Arbeid vindt dit onbegrijpelijk. Het kabinet noemt dit een topprioriteit. Dat is fantastisch, maar als er slechts capaciteit is om 25% van deze bendes op te pakken, is dat gewoon een van de vele taken van de politie waar de politie geen tijd voor heeft. Wij kunnen dit dus echt geen topprioriteit noemen en dat is jammer.
Dit voorstel kun je eigenlijk een verbod op de growshop noemen; mevrouw Kooiman zei dit al. Met dit voorstel spant het kabinet goedwillende winkeliers voor zijn karretje. Het maakt het strafbaar, enkel en alleen omdat het kabinet de teelt niet wil reguleren en onvoldoende agenten heeft om korte metten te maken met iedereen die vervolgens nog crimineel teelt. Wij hebben over dit voorstel vijf vragen. De eerste heb ik net even ingeleid: waarom een nieuwe wet, terwijl we met de huidige wet en huidige mogelijkheden al weten waar de criminelen zijn en hen kunnen aanpakken, maar daarvoor geen agenten hebben? Moeten we niet gewoon investeren in slim opsporen, rechercheren, doorrechercheren van de kleine kruimeldief – die overigens erg overlastgevend is – naar de grote crimineel, om het criminele netwerk in de kern aan te kunnen pakken? Is dat niet gewoon wat we moeten doen? Soms zijn oplossingen veel gemakkelijker dan ze op het eerste gezicht lijken, ook al klinkt deze wet symbolisch wel heel erg mooi.
Onze tweede vraag gaat over het volgende. In antwoord op de vragen die wij al hebben gesteld, kan het kabinet niet aangeven dat de grote telers hun spullen ook daadwerkelijk bij de growshop halen. Onze vraag is dus eigenlijk: welk probleem lossen we op met dit wetsvoorstel? We weten immers niet eens of de growshop wel de plek is. We weten wel dat er bij de growshop dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen, en daarom heeft de Partij van de Arbeid al acht jaar geleden voorgesteld om de growshops te reguleren, vervolgens te controleren en aan te pakken.
Onze derde vraag: hoe kunnen we voorkomen dat goedwillende medewerkers van een tuincentrum onbedoeld strafbaar worden? Op dit punt heb ik vier vragen. Hebben medewerkers van een tuincentrum met dit wetsvoorstel een onderzoeksplicht in de zin van dat zij moeten nagaan wat en waarom iemand komt kopen? Hoe denkt het OM hiermee om te gaan? Waar ligt de grens? Wanneer had iemand iets moeten weten? Wat is de definitie van een "ernstig vermoeden"? Dat blijft namelijk heel vaag. Ik geloof dat de VVD-fractie dit al de rafelrandjes van het wetsvoorstel noemde. Moeten medewerkers ook een opsporingsbevoegdheid gaan halen? Er ligt namelijk een grote druk op hun schouders. Wanneer mag men ervan uitgaan dat iemand kwade bedoelingen heeft in de zin van grootschalige thuisteelt? Hoe kan men zien dat iemand echt bonsaiboompjes kweekt of paprika's? Ik heb namelijk begrepen dat daarvoor dezelfde apparatuur nodig is. Ik kan mij voorstellen dat als iemand thuis een grootschalige plantage wil hebben, hij met een grote smile naar de Intratuin moet gaan en moet zeggen: ik heb paprika's en bonsaiboompjes. Wat moet ik doen om die te laten groeien? Wanneer moet een medewerker dat serieus nemen? Er wordt misschien een beetje grappig over gedaan, maar het punt is wel dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om medewerkers ernstig te straffen – zij kunnen drie jaar de bak in gaan – maar hoe het precies wordt geregeld en waar de grens ligt, blijft een beetje vaag. Dat wordt een beetje in de marge geregeld, maar dat kan niet in een rechtsstaat als Nederland. Ik hoop dat deze minister daarover meer duidelijkheid kan geven. Hoe weet de minister dat de koop zich niet verplaatst wanneer de growshops zijn gesloten en mensen niet naar een tuincentrum gaan? Hoe weet hij dat wij met dit wetsvoorstel geen crimineel circuit organiseren van ondergrondse verkoop van allerlei apparatuur? Wij weten dat er veel minderjarige jongens worden ingezet als loopjongens in het drugscircuit, van de geheime opslagplaats, de stash, naar de coffeeshop. Hoe weten wij dat er niet nog meer van dit soort jongens de criminaliteit in worden getrokken omdat het kabinet geen goede regelgeving kan maken? Hoe gaan wij dat voorkomen? De laatste vraag betreft de capaciteit. Er komt een nieuwe wet. Daarop moet ook gecontroleerd worden. Van het drugsdebat weet ik nog dat de politie zich moet gaan bezighouden met het controleren van pasjes, het THC-gehalte en de soorten cannabis. Daar komen dan nu ook nog de growshops bij. Wat gaat de politie dan niet meer doen? Of: hoeveel agenten komen erbij?
Mijn fractie is zeer kritisch over dit wetsvoorstel. Vooralsnog ziet de PvdA-fractie totaal niet in welk probleem ermee wordt opgelost. Zij stemt daarom tegen, tenzij dit kabinet met heel goede antwoorden komt. Daarin ligt een uitdaging.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Lange tijd leek het telen van drugs in Nederland een hobby van goedwillende kwekers, die het beste met de maatschappij voor hadden. Als dat beeld ooit juist was, dan is die tijd echt voorbij. Er is sprake van een groeiende industrie. De regering erkent dat ook. Ik citeer uit de nota naar aanleiding van het verslag: "De ideeën die in 1976 en vele jaren daarna hebben bestaan over het onschuldige karakter van cannabis en de teelt ervan komen niet meer overeen met de situatie zoals die de afgelopen jaren is ontstaan". Al in 2005 stelde de rechter dat iedere exploitatie van een growshop op zijn minst genomen de verdenking van medeplichtigheid en overtreding van de Opiumwet met zich meebrengt. Het heeft wat lang geduurd, maar vandaag spreken wij eindelijk over een wettelijk verbod op onder meer de growshops.
Growshops zijn echte groeiwinkels geweest. Zij zijn zowel in aantal als in omvang als kool gegroeid en dat is een kwalijke zaak. Hier wreekt zich ook het beleid met dubbele boodschap, zoals dat lange tijd in Nederland wordt gevoerd. Enerzijds wordt met diverse middelen geprobeerd om illegale teelt tegen te gaan en anderzijds mogen coffeeshops gewoon hun waar aan de man brengen. Dat is ook een van de redenen waarom het voorstel om growshops te verbieden vijf jaar geleden in het rapport De wereld achter de wietteelt nog werd verworpen. Intussen zien wij dat de tendens in de richting gaat van een strengere aanpak van drugs. Steeds meer komen de gevaren van drugsgebruik in beeld in plaats van de vermeende onschuld. Op die gewijzigde visie sluit het wetsvoorstel goed aan. Mijn fractie steunt die wijziging dan ook van harte. Het is positief dat de regering met dit voorstel ook een algemeen preventief effect beoogt en een einde wil maken aan het bestaande, laagdrempelige en alomvattende aanbod van growshops.
De draaischijf van de illegale hennepteelt moet snel aangepakt worden. Een aantal gemeenten kent een vergunningstelsel voor growshops. We zijn daar nooit voorstander van geweest. Dit soort ondernemingen moet je niet faciliteren, maar tegenwerken. In de praktijk blijkt vaak dat het controleren van growshops bij de politie helemaal geen prioriteit heeft. Rapporten over de wietteelt melden dat alleen in Zeeland eigenstandig opsporingsonderzoek plaatsvindt naar growshops en wietkwekerijen. Elders vindt opsporing alleen plaats in combinatie met andere activiteiten. Onze vraag aan de minister is hoe hij denkt te bevorderen dat de nieuwe regels voor growshops actief worden gehandhaafd. Anderen hebben ook gesproken over capaciteitsproblemen. Bij elke strafbaarstelling is dat natuurlijk altijd een reële vraag. We kunnen het netjes op papier zetten, maar gaat daar ook echt iets mee gebeuren?
Het risico van opsplitsing van de growshop in verschillende samenhangende bedrijfjes, die producten verkopen die gebruikt kunnen worden voor hennepteelt, blijft ook na dit voorstel bestaan. Wij vragen ons af of op dit punt het wetsvoorstel niet nog wat sterker gemaakt kan worden. Zou het niet de voorkeur verdienen om het ontplooien van andere activiteiten, die gezamenlijk een growshop vormen, eveneens onder het wettelijk verbod te doen vallen? We vinden het een goede zaak dat ook een ernstige reden om te vermoeden dat sprake is van criminele activiteit onder de strafbepaling valt. We steunen dan ook een amendement om dat ongedaan te maken, voorshands niet.
Verder moeten we natuurlijk wel voorkomen dat ook gewone tuincentra die hun werk normaal uitoefenen, geconfronteerd zouden worden met de verdenking dat zij strafbare feiten plegen. In reactie op vragen ook van onze kant naar specifieke voorlichtingsactiviteiten richting tuincentra gaat de regering er toch wat makkelijk aan voorbij dat er onduidelijkheid kan bestaan over de risico's die de tuincentra lopen. Hoewel in het wettelijk verbod een criminele intentie wordt verondersteld, kunnen de tuincentra wellicht ook onbewust behulpzaam zijn bij criminele activiteiten. Hoe kan dit risico zo veel mogelijk en zo goed mogelijk worden afgedicht?
We hebben gezien dat er nog diverse voorstellen zijn, onder andere van collega Elissen, om het wettelijk verbod nog wat uit te breiden. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop. Ik zag dat het ook wel voor een belangrijk deel spoort met een commentaar dat al eerder van de kant van het Openbaar Ministerie, ik meen in 2010, naar voren is gebracht. We hebben ook zelf nog aandacht gevraagd voor het verschil in formulering van de diverse wetsbepalingen in de Opiumwet, met name artikel 10a. Zou het niet beter zijn, zo vraag ik de minister tot slot, om gelijk ook artikel 10a aan te passen aan de ontwikkelingen in het recht en de formulering gelijk te laten luiden met artikel 11a zoals die nu in dit wetsvoorstel is opgenomen?
De heer Çörüz (CDA):
Voorzitter. Het wetsvoorstel waarover wij vandaag praten, wordt door de CDA-fractie nadrukkelijk gezien in het verlengde van het wetsvoorstel waarin een verruiming van de fouilleerbevoegdheden is geregeld en het wetsvoorstel dat een verruiming regelt van de kring van opsporingsambtenaren die kunnen optreden tegen overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het kabinet pakt de uitwassen van ons drugsbeleid krachtig aan en dat kan rekenen op een al even krachtige steun van de CDA-fractie. Coffeeshops worden besloten clubs, waardoor drugstoeristen worden geweerd. Er komt een duidelijke afstand tussen scholen en coffeeshops en daar wordt dan ook echt de hand aan gehouden. Onder scholen vallen niet allen scholen voor het voortgezet onderwijs, maar ook basisscholen. De Wet Bibob wordt aangescherpt en de minister heeft beloofd dat hij gemeenten stimuleert om coffeeshops te laten screenen door het Landelijk Bureau Bibob. Het bureau is hiertoe zelfs uitgerust met extra capaciteit. Vandaag hebben we het over een wetsvoorstel dat de voorbereiding en bevoorrading van cannabis en andere middelen van lijst II strafbaar maakt. Het CDA telt zijn zegeningen.
Dan kom ik op het voorliggende wetsvoorstel. De CDA-fractie is daarover positief, maar we hebben ook een aantal kritische opmerkingen. Growshops die door de motie-Van Haersma Buma c.s. voorportalen van de georganiseerde criminele cannabisteelt werden genoemd, zijn onder de huidige wet nauwelijks aan te pakken. Dat het kabinet hierin verandering wil aanbrengen, ziet de CDA-fractie als een rechtstreeks antwoord op deze motie. De CDA-fractie kan dan ook instemmen met dat antwoord. De gedachte dat er achter hennepteelt een gigantische industrie zit die op alle mogelijke manieren een bijdrage levert aan professionalisering, schaaluitbreiding en innovatie van de cannabisproductie, is moeilijk te verteren. Softdrugs, zo blijkt opnieuw, horen bij hard crime.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het CDA is in ieder geval te prijzen omdat het eerlijk is in dit debat over wat het van drugs vindt. Het CDA wil er op alle mogelijke manieren een einde aan maken. De menselijke natuur laat zich echter niet zo gemakkelijk leiden door wetgeving. Mensen zullen op een andere manier op zoek gaan naar drugs. De overheid zal daar dus een stevig handhavingsapparaat op moeten zetten. Als je voor een zerotolerancebeleid bent, voor een verbod op drugs, moet je ook kunnen handhaven als mensen wel drugs gebruiken. Dat aspect mis ik. Het CDA is minder eerlijk over hetgeen je daarvoor nodig hebt. Kan de heer Çörüz hierop ingaan?
De heer Çörüz (CDA):
Daar ben ik heel open en eerlijk over. Ik vind deze taak gewoon passen bij de klassieke politietaak. Dezelfde discussie hebben we ook gehad bij de sluiting van een aantal coffeeshops in bijvoorbeeld Roosendaal en Terneuzen. Toen vroeg men zich ook af of een en ander zou weggaan naar de straat. Als er een goed handhavingsbeleid wordt gevoerd – dat verwacht ik ook – ben ik daar niet bang voor.
De heer Dibi (GroenLinks):
Met dit antwoord richt de heer Çörüz zich op het huidige gedoogbeleid en de huidige taak van de politie. Er komt een scala aan wet- en regelgeving aan, waaronder de wietpas en dit wetsvoorstel. Er liggen tig voorstellen. Deze zullen ertoe leiden dat een grote groep mensen op een andere manier aan drugs komt of wil komen. Dealers zullen hierin op een andere manier voorzien. Een en ander zal meer vragen van politie en justitie. Komt de uitbreiding van de capaciteit er dan ook? Of zegt het CDA dat dit de wens is van de Kamer en dat de politie zelf maar moet ondervinden wat dit betekent voor de politie- en justitiecapaciteit? Zegt het CDA dat de politie dan maar efficiënter moet werken?
De heer Çörüz (CDA):
Ik denk dat we een gigantische slag maken met de nationale politie. Minder bureaucratie betekent meer blauw op straat. Daar geloof ik heilig in. De heer Dibi heeft het elke keer over zaken die erbij komen, maar deze zaken zijn in mijn ogen gewoon klassieke politietaken. Ik heb het lijstje vorige keer tijdens het politiedebat aan de orde gesteld. Dan moet de heer Dibi ook het lijstje noemen van taken die de politie niet meer heeft. Dat is geen klein lijstje. Handhaven en dergelijke hebben te maken met strafrecht. Dat is een klassieke politietaak. Ik kan er niets anders van maken.
Net was er een discussie over "een ernstig vermoeden". Daarmee kom ik bij artikel 11a. Ik kijk even mevrouw Kooiman aan. Volgens mij suggereerde zij dat de term "vermoeden" voor ingewikkeldheid zou zorgen. In de delictsomschrijving staat echter: "waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden". Het gaat dus niet alleen over vermoeden. Ik heb de termen even gegoogeld. De delictsomschrijving komt in deze precieze formulering zeventien keer in onze Wetboek van Strafrecht voor. Dat heeft nooit problemen opgeleverd. Het staat bijvoorbeeld in artikel 113, openbaarmaking beledigend geschrift betreffende Koning, Koninklijk Huis, en in artikel 132 over een strafbaar feit tegen het openbaar gezag. Ik kan een heel lijstje noemen. In deze artikelen staat exact dezelfde formulering. Ik vind het overigens terecht dat collega's hierover vragen stellen. Ik zal ook een aantal kritische opmerkingen maken. Laten we het debat scherp voeren. Ik zal bijvoorbeeld ook vragen stellen over de tuincentra et cetera. Dan wordt hier in ieder geval alle casuïstiek uitgesproken.
Ik ben enthousiast en positief, maar ook kritisch. De growshops in hun huidige vorm zullen verdwijnen. Maar de dames en heren growshophouders zijn uiteraard creatief. Zij gaan uiteraard ook op zoek naar andere vormen. Hoe gaan wij voorkomen dat de growshop straks niet meer "growshop" heet, maar dat er op het bordje "tuincentrum" of "bouwcentrum" is komen staan? Enkele collega's hebben deze vraag in iets andere woorden ook gesteld. Die vraag wordt terecht gesteld. Laat de minister die vraag maar eens beantwoorden. Laat de minister ons maar eens duidelijk maken dat wij ons zorgen maken om niets. Ik stel deze vraag daarom ook maar, net als mijn collega's. Volgens mij heeft de heer Van der Staaij ook de situatie geschetst waarbij de aankopen worden gesplitst. Kwekers gaan bij de GAMMA de lampen halen en bij Praxis de aarde. Hoe gaan wij borgen dat zulke zaken hier niet onder vallen?
Ik wil nog twee korte opmerkingen maken. In de hennepteelt gaat heel veel geld om. De straf is gesteld in de zogenaamde vijfde categorie op maximaal € 76.000. Is dat niet te weinig? In deze business gaan miljoenen zo niet miljarden om. Ik vraag mij daarom in alle ernst af of dat bedrag niet te laag is. Het zijn natuurlijk vaste bedragen, maar ik zeg dit toch, om een politiek signaal af te geven.
Ten slotte herhaal ik dat ik het heel goed vind dat wij dit nu strafbaar stellen. Mijn fractie steunt dat. Als zo'n teler vervolgens wordt veroordeeld, kan hij bij de ontneming zijn kosten aftrekken. Dat is natuurlijk erg merkwaardig. Ik heb dat al eerder tegen de minister gezegd. Hoe staat het met het voorstel dat de minister zou initiëren op mijn verzoek?
De heer Van der Ham (D66):
De heer Çörüz vroeg hoe wij gaan voorkomen dat telers hun lampen hier gaan halen en hun grond daar, nog los van de vraag of de echt grote georganiseerde misdaad bij tuincentra en bouwmarkten haar spullen betrekt. Laten wij ons voorstellen dat men inderdaad daar zijn spullen gaat halen. Het lijkt mij dan heel logisch dat de telers hun aankopen op deze manier gaan verspreiden. Zij zullen niet al hun potgrond bij één vestiging van Intratuin halen, maar zullen op allerlei plekken kleinere hoeveelheden halen. Misschien gaan zij hun lampen wel via internet bestellen. Zij zullen het wat spreiden. Dat is heel simpel en dat kunnen de heer Çörüz en ik samen bedenken. Wat is zijn verzoek op dit punt aan de minister? Wil hij dat tuincentra met elkaar in kaart gaan brengen hoeveel potgrond er aan één persoon wordt verkocht? Dat is toch ondoenlijk? Ik begrijp het probleem. Ik heb zelf ook over dit probleem gesproken. Dat in kaart brengen, is echter toch bijna niet te doen?
De heer Çörüz (CDA):
In de eerste plaats het volgende. De heer Van der Ham suggereerde dat de politie niet in actie zou komen als er via internet wordt besteld. Het is niet zo dat de politie wel in actie komt als er aankopen bij tuincentra worden gedaan, en niet als er via internet wordt aangekocht. Ik vind dat de politie ook bij aankoop via internet moet optreden.
In de tweede plaats zeg ik dat ik de minister mijn vragen heb gesteld, juist om hem aan te sporen om de heer Van der Ham en mij antwoorden te geven die zo goed zijn dat ze ons overtuigen. Misschien hebben wij het over heel hypothetische zaken. Je moet immers nogal wat lampen bij Praxis en nogal wat aarde bij de GAMMA halen om dit bedrijfsmatig te kunnen aanpakken. Eerlijk gezegd verwacht ik niet dat dit zal gebeuren. De heer Van der Ham was wat aan het twijfelen over wel of geen steun voor dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de minister met antwoorden komt die zo goed zijn, dat hij de heer Van der Ham en mij daarmee tevreden stelt en geruststelt.
De heer Van der Ham (D66):
De kans dat D66 voor dit wetsvoorstel zal stemmen, is niet heel groot, omdat wij in het voorstel veel symboliek en weinig praktische uitwerkingen zien staan. Maar goed, ik sta echt open voor goede antwoorden. Ik heb niet voor niets al mijn vragen gesteld. Ik zeg echter nogmaals dat telers natuurlijk gewoon hun aankopen zullen spreiden. Als zij dit soort producten op een legale manier willen aankopen, zullen zij hun risico's spreiden. Er zijn open grenzen. De telers zullen misschien wel met een enorme kar even naar Polen rijden om daar heel veel aarde op te halen. Dat kan allemaal. Moeten er weer grenscontroles komen van de heer Çörüz? Dit wetsvoorstel voorziet daar niet in. Met deze wet kan dit niet worden ondervangen. Daarvoor is de Nederlandse economie veel te open. Van die open economie plukken wij vaak de vruchten, maar wij kunnen er misdadigers niet mee aanpakken.
De heer Çörüz (CDA):
Laat ik nog eens kijken naar de delictsomschrijving in artikel 11a. Aarde halen in Polen alleen, is op grond daarvan uiteraard niet strafbaar. Wij moeten er ook geen karikatuur van maken. Ik ondersteun alle collega's in hun casuïstieke voorbeelden, zodat de minister met goede antwoorden kan komen. Dan zijn wij daarmee gerustgesteld. Ik denk dat de minister in staat is, ook als ik kijk naar de delictsomschrijving en wat er allemaal niet onder valt – je hebt wel iets nodig – om met goede antwoorden te komen.
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. Het lastige is dat wij maar twee interrupties hadden, want daarna had ik er nog wel een paar willen plaatsen. Het vervelende is ook dat al heel veel is gezegd als je als laatste moet spreken. Ik heb dus in mijn speech zitten schrappen om niet in doublures te vervallen, maar ik ga toch nog een aantal dingen zeggen.
Ik wil de heer Van der Ham eerst graag geruststellen. Volgens mijn wetenschap – ik heb goede bronnen bij politie en justitie, zoals men weet – is het niet zo dat de potgrond uit Polen komt, dus daar hoeven wij ons niet op te richten. Het gaat erom dat wij met elkaar een scheiding willen maken. Dat heb ik mevrouw Bouwmeester en de heer Van der Ham ook horen zeggen. We willen enerzijds een genuanceerd beleid met de juiste focus. Dat wil zeggen dat we degenen die echt crimineel zijn en vooral de grote boeven keihard willen aanpakken. Dat kun je alleen doen met goede wetgeving. Je moet een goed wetgevingsinstrumentarium hebben dat je op een goede manier kunt inzetten. Vanuit het politieveld krijg ik vaak signalen dat wij wetgeving moeten maken die een beetje begrijpelijk en overzichtelijk is, het liefst ook nog eenduidig.
Gelukkig hebben wij ook het tweepijlerbeleid. Dat staat duidelijk in de brief. Ik heb dat de vorige keer al gezegd bij het hoofdlijnendebat. Enerzijds gaat het volksgezondheid, anderzijds om justitie. Het zal geen verbazing wekken, in de context van dit wetsvoorstel, dat ik focus op de justitiepijler. Dat laat onverlet dat ik ook alle aandacht heb voor de andere pijler. De minister legt een wetsvoorstel voor om een aantal voorbereidende handelingen met betrekking tot hennep strafbaar te stellen. Dat is een prima zaak. Het is een stap in de goede richting, maar laten wij dan ook direct alle voorbereidende handelingen voor alle soorten drugs strafbaar stellen.
Ik zal dat nader toelichten. Ik duid met name ook op de analogie die wat mijn fractie betreft wenselijk is tussen de voorbereidingshandelingen voor Lijst I, die wij al jaren kennen in artikel 10a van de Opiumwet, en die voor Lijst II. Deze mogen van ons redactioneel volledig worden overgenomen in Lijst II. Ik krijg dat ook van experts van politie- en justitiekringen aangereikt. Het is namelijk een bekend feit dat criminelen geen onderscheid maken tussen Lijst I en Lijst II, soft- of harddrugs. Daar hebben ze maling aan. Het gaat om het verdienen van poen. Die lui moeten wij keihard kunnen aanpakken. Dat kan alleen met fatsoenlijke wetgeving. Dan maak je het verschil.
Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, zorgt ervoor dat eindelijk kan worden opgetreden tegen personen die niet zelf telen of produceren, maar wel heel nauw betrokken zijn bij de productie door deze te faciliteren. Dat zijn de zogenaamde facilitators. Vergis u niet: We hebben het hier over criminelen, over boeven die dus niet met de Opiumwet op de achterbank rondrijden. Zij maken echt geen verschil tussen Lijst I en Lijst II, tussen soft- of harddrugs. Zij houden het lekker simpel. Ze anticiperen op bepaalde ontwikkelingen. Ze kijken in de historie en ze denken: Ze zitten bij Justitie weer iets uit te broeden. Dus zetten op het schaakbord drie zetten tegelijk. Ze zijn dan al weer met de volgende fase bezig. Dat vooruit kijken – dat heb ik de vorige keer ook gezegd toen ik het had over de generieke toepassing – moeten wij ook doen. Wij moeten ook naar die patronen kijken. Wij moeten daarin een trend herkennen. Het maken van wetgeving duurt heel lang en is heel ingewikkeld, maar als wij dan toch gaan repareren, dan moeten we het ook goed doen.
In Lijst I, harddrugs, is het goed geregeld. Alle voorbereidingshandelingen zijn strafbaar. Wat ons betreft moet dat ook. Dat moet vervolgens op een goede manier worden toegepast. Voor Lijst II is dat echter niet het geval. Ik vind dat heel vervelend. Ik krijg dit ook aangereikt uit de uitvoeringspraktijk, door mensen uit politie- en justitiekringen. Dat wordt dadelijk heel lastig.
Met bepalingen over beroep of bedrijf of over grote hoeveelheden maken we het politie en justitie onnodig moeilijk. Niemand behalve de crimineel profiteert daarvan. Ik hoorde mevrouw Bouwmeester pleiten voor slimmer rechercheren. Daar ben ik het volstrekt mee eens. Maar dan moeten we ook slim gereedschap verstrekken. Nu wij de kans hebben om de wet te wijzigen, moeten wij de wet zodanig wijzigen dat politie en justitie in staat zijn om al die drugscriminelen op te sporen en te vervolgen, ongeacht de vraag of zij zich bezighouden met de productie van stoffen op lijst I of lijst II.
Ik heb zojuist tijdens een interruptie al het voorbeeld gegeven van criminelen die de productie faciliteren van een illegaal laboratorium. Of het hierbij nou gaat om het faciliteren van een laboratorium voor de productie van amfetamine of xtc, of van een laboratorium voor de productie van ethylamfetamine, maakt niet uit. Het verschil is dat het laatste stofje, ethylamfetamine, op lijst II staat. Productie daarvan is volgens deze wet niet strafbaar. Dat wordt lekker ingewikkeld als we de facilitators gaan aanpakken! Ik geef het te doen. Dit kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Daarom vraag ik de minister om er nog eens goed naar te kijken.
Ik vraag dit ook vanwege het advies van het College van procureurs-generaal. Dit college raadt aan om tot een strafbaarstelling te komen van alle voorbereidingshandelingen met betrekking tot lijst II. Het college zegt terecht dat de focus van het oorspronkelijke wetsvoorstel terecht lag bij de illegale hennepteelt. Het college duidt dit, volgens mij terecht, als een ongewenste beperking. Het college pleit er ook voor om qua formulering, begrippen en redactie zo veel mogelijk aan te sluiten bij de terminologie van artikel 10a. Ik volg dat. Ditzelfde advies is gegeven door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Ik citeer gemakshalve maar eventjes: "Gezien de voorgaande opmerkingen vraagt de NVvR zich af waarom bij de formulering van artikel 11a nieuw niet is aangesloten bij de tekst van artikel 10a van de Opiumwet". In de laatste zin van het advies wordt die vraag herhaald. Dat heeft deze vereniging toch scherp gezien, wat mij betreft. Ik hoor graag van de minister waarom dit zo is. Ik kan dit aan een crimineel niet uitleggen. Ik kan het ook aan politie en justitie niet goed uitleggen waarom we zo rare verschillen maken. Nogmaals, de criminelen hebben er op deze manier geen boodschap aan.
Tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie zag ik hier een daadkrachtige minister van law and order en van "handen uit de mouwen en we gaan ze aanpakken". Zo ken ik de minister. Ik waardeer dit, omdat dit ook mijn manier van aanpakken is. Dat bleek zeker in mijn vorige functies. Ik heb de minister tijdens de begrotingsbehandeling de vraag gesteld of de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen voor hennepkweek, zoals we die nu van plan zijn op te nemen in de wet, van toepassing wordt op alle stoffen op lijst II. Dat is namelijk een hele waslijst. Toen antwoordde de minister letterlijk dat dit inderdaad de feiten zijn. Ik werd op mijn wenken bediend en dacht: zo, die heb ik in de pocket. Dat is een mooie toezegging! Maar ja, aan het einde van de rit voelde ik mij maar gedeeltelijk bediend. Ik ken de minister echter als een daadkrachtig minister. Voortschrijdend inzicht is aan iedereen gegeven. Ik hoop daarom dat we elkaar nog vinden. Ik ben maar gedeeltelijk bediend. Of de bestelling was verkeerd of de bediening was verkeerd. Ik concentreer me even op de bediening. Zij heeft mij niet gebracht wat beloofd was. Mij was beloofd dat er een strafbaarstelling zou komen voor voorbereidingshandelingen. Die kennen we al voor lijst I en zou identiek worden voor lijst II. Dit is identiek aan het advies van het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Ik kan nog wel een blik opentrekken van alle andere experts die ik gesproken heb binnen politie- en justitiekringen.
Wat wil ik er verder nog over zeggen? Er is altijd ruimte voor verbetering. Er is dus ook ruimte voor reparatie. Daarom heb ik mijn amendementen ingediend. Voor sommigen is er misschien wat verwarring ontstaan. Die Elissen heeft niet één amendement ingediend, maar zelfs twee! Dat heb ik gedaan om iedereen op zijn wenken te bedienen. Voor mij zou het het beste zijn om het advies van het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak te volgen. Dan zouden we gewoon de redactie pakken van artikel 10a en daar artikel 11a van maken. Dat is de inhoud van mijn eerste amendement. Voor degenen die daartegen verschrikkelijke en onoverkomelijke bezwaren hebben, heb ik er een lightversie aan toegevoegd. Deze focust alleen op het strafbaar stellen van de voorbereidingshandelen van het vervaardigen. Dat is natuurlijk wel de belangrijkste en de eerste stap. Die hebben wij nu niet afgedekt. U wordt dus op uw wenken bediend; er zijn twee opties.
Ik spreek nog een paar woorden over zaken die mij hier ook ter ore zijn gekomen. Allereerst heb ik van de meeste sprekers wel begrepen dat wij het allemaal wat ingewikkeld vinden. Als wij de politie slimmer willen laten werken, is goede wetgeving noodzakelijk. Adopteer de slogan van de Belastingdienst, zou ik bijna zeggen: mooier kunnen wij het niet maken, maar wel eenvoudiger. Daarmee kunnen wij uit de voeten.
Een aantal mensen heeft het over de "dual use", zoals de heer Dibi het zo mooi zei, gehad. Het betreft de bezwaren die sommige collega's hebben geuit over de vaak heel brede legale toepassing van bepaalde goederen die niet alleen voor de productie van drugs of voor het inrichten van hennepkwekerijen of laboratoria worden gebruikt. Het is juist dat die ook breed legaal kunnen worden toegepast. Datzelfde was ook aan de orde toen destijds artikel 10a werd ingevoerd, maar toen viel er niemand over. In de kern gaat het om slim rechercheren. Daarbij gaat het om de criminele intentie, zoals de heer Van der Staaij al zei. Men moet dus willens en wetens hebben gehandeld en men moet iets redelijkerwijs kunnen vermoeden enzovoort. Er zijn dus heel veel waarborgen ingebouwd. Je moet dus slim rechercheren en je best doen. Die angst wil ik daarmee wegnemen. De onderzoeksplicht waaraan werd gerefereerd, is dus niet aan de orde. Mensen die bij een bouwmarkt werken, hoeven wij niet plotseling tot rechercheur om te scholen. Nee, onze rechercheurs moeten gewoon heel slim kunnen rechercheren.
Ik zie het lampje knipperen en dat betekent dat ik aan het einde van mijn spreektijd ben. Ik had nog wel wat te melden, maar in der Beschränkung zeigt sich der Meister; ik beperk mij tot de toegezegde minuten. Ik dank u voor uw aandacht.
De voorzitter:
U bent iets te snel, want mevrouw Kooiman heeft nog een vraag.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik gun de heer Elissen nog wel wat spreektijd. Ik heb een serieuze vraag over zijn amendementen. Uit de woorden van de heer Elissen begrijp ik dat hij graag de grote boeven en het criminele circuit wil aanpakken. Daarbij vindt hij de SP aan zijn zijde. Volgens mij helpt hij met zijn amendement echter ook het gedoogbeleid compleet om zeep. Ik hoop dat de heer Elissen mij kan uitleggen hoe het zit. De strafbaarstelling wordt in zijn amendement bijvoorbeeld ook op de kleinere hoeveelheden, zoals vijf planten, toegepast. Begrijp ik dat goed?
De heer Elissen (PVV):
Nee, dan begrijpt mevrouw Kooiman mij niet goed. Ik merk het volgende op over vijf planten en überhaupt de aanpak van criminelen. Wij moeten de focus leggen op de aanpak van boeven. Het betreft dus de criminelen. In dit land geldt het opportuniteitsprincipe: wij richten ons niet op de recreatieve of individuele gebruiker. Er is thans een richtlijn van het OM: het mag tot vijf planten. Daaraan zijn nog enkele andere zaken verbonden, zoals de mate van professionaliteit. Als je vijf plantjes hebt die heel professioneel worden gevoed en waar allemaal lampen boven hangen waardoor het geen kleine plantjes maar grote knoerten worden, dan zijn het geen vijf "plantjes" meer. Het gaat echt om proportionaliteit en subsidiariteit. Het gaat erom dat wij de goede mensen aanpakken en wat mij betreft blijven dat de boeven. Daarop leggen wij de focus. Het gaat niet om de mensen die thuis vijf kleine plantjes hebben staan; het gaat echt om de criminelen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Het is goed om dat helder te hebben. Kleine hoeveelheden kunnen inderdaad ook die vijf planten beslaan, maar als ik het goed begrijp is dat niet het geval.
De heer Elissen (PVV):
Mevrouw Kooiman, wat mij betreft moet het volstrekt duidelijk zijn dat het Openbaar Ministerie dankzij het opportuniteitsprincipe de ruimte heeft en de ruimte moet nemen om duidelijke richtlijnen uit te vaardigen voor wie wij wel en niet gaan aanpakken en waarop wij de focus leggen. Wat ons betreft moeten wij de focus leggen op de aanpak van criminelen. Daarbij moet geen onderscheid worden gemaakt tussen lijst I en lijst II en soft- en harddrugs. Laten wij het in godsnaam simpel houden, zodat de gemiddelde rechercheur niet met wetboeken onder z'n arm naar een plantage hoeft. Anders snappen wij er dadelijk niets meer van.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dit is het einde van de eerste termijn van de Tweede Kamer. Ik kijk naar de klok en ik constateer dat het in de twintig minuten die ons nog gegeven zijn, niet zal lukken om de minister nog een bevredigende hoeveelheid tijd voor zijn eerste termijn te gunnen. Ik stel daarom voor dat wij de beraadslaging over dit voorstel op een nader te bepalen moment voortzetten. Ik kijk nog even naar de minister, omdat ik begrijp dat hij wellicht een aantal vragen schriftelijk wil beantwoorden.
Minister Opstelten:
Voorzitter. Wij zouden heel snel de Kamer een heleboel concrete antwoorden op vragen schriftelijk kunnen overleggen. Ik merk vervolgens vanzelf of die antwoorden aanleiding zijn voor een mondelinge beantwoording.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Voorzitter. Op uw verjaardag vraag ik allereerst of u uw eigen toezegging gaat waarmaken nu wij voor elven klaar zijn. En nu serieus: ik begrijp dat wij schriftelijke antwoorden krijgen en vervolgens een tweede termijn kunnen inplannen. Hoe korter, krachtiger en scherper de antwoorden van de minister – de minister kan dat zeker – hoe korter onze spreektijd in tweede termijn.
De voorzitter:
Dat stelt de minister ook voor. Na ontvangst van de antwoorden zetten wij de beraadslaging voort.
Minister Opstelten:
Dat lijkt mij prima. Het kan kort, krachtig en snel.
De voorzitter:
Aan die toezegging houden wij de minister graag.
Mevrouw Kooiman (SP):
In de schriftelijke beantwoording zou ik ook graag een reactie op de amendementen ontvangen. Daar ging een groot gedeelte van het debat over. Het zou het debat een heel eind op weg helpen.
Minister Opstelten:
Dat zeg ik toe.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Het leek daarnet net alsof wij na ontvangst van de antwoorden onmiddellijk overgaan tot de tweede termijn van de Kamer. Wij willen ook een mondelinge eerste termijn van de minister, waarbij wij ook op de schriftelijke antwoorden kunnen doorvragen.
Minister Opstelten:
Heel graag. Dat stel ik zeer op prijs.
De voorzitter:
Dit is inderdaad de procedure.
De heer Elissen (PVV):
Voor alle duidelijkheid: er komt een schriftelijke beantwoording en vervolgens hebben wij de ruimte om de minister te bevragen op die antwoorden.
Minister Opstelten:
En op de beantwoording op hoofdlijnen die ik mondeling zal verzorgen. Ik doe niet alles helemaal schriftelijk. Ik wil ook over de hoofdlijnen het echte debat met de Kamer voeren. Daar is dit wetsvoorstel veel te belangrijk voor.
De heer Elissen (PVV):
Zoals altijd is de minister heel duidelijk.
De voorzitter:
Het lijkt mij ook dat hij hiermee in ruime mate tegemoet komt aan de wens van de Kamer. Wij beginnen op een nader te bepalen moment na de ontvangst van de schriftelijke antwoorden met de eerste termijn van de minister.
Sluiting 22.43 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-77-30.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.