9 Pensioenonderwerpen

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 april 2011 over pensioenonderwerpen.

Devoorzitter:

Voor alle duidelijkheid zeg ik nogmaals dat het kerstregime geldt. Dat betekent dat er alleen moties worden opgelezen en dat kort het oordeel van de minister of de staatssecretaris wordt gegeven. Er worden geen nadere vragen gesteld en er is geen discussie met de leden.

De heerUlenbelt (SP):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de jaren tachtig en op diverse gronden in de orde van grootte van 25 mld. is onttrokken aan het ABP;

constaterende dat deskundigen verklaren dat er in die jaren circa 80 mld. is onttrokken aan pensioenfondsen;

verzoekt de regering om te onderzoeken of het bedrag van 80 mld. in orde van grootte juist is en na te gaan wat de omvang is van premievakanties, premieverlagingen en/of terugstortingen aan de werkgevers bij grote bedrijfstakpensioenfondsen en grote ondernemingspensioenfondsen in de jaren tachtig en negentig,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (32043).

De heerKlaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat ons pensioenstelsel een groot goed is;

overwegende dat solidariteit het sleutelwoord is binnen ons pensioenstelsel en dat daarbij een evenwichtige belangenafweging moet plaatsvinden tussen generaties;

constaterende dat gepensioneerden nu onverwacht worden geconfronteerd met kortingen op hun pensioenen, maar dat er ook bij de jonge generatie grote onduidelijkheid is over de toekomstige hoogte van de pensioenen en de daarmee gepaard gaande risico's;

overwegende dat transparantie nodig is om het draagvlak voor het pensioenstelsel te behouden;

verzoekt de regering, de gevolgen voor de verdeling van de rekening tussen de generaties in kaart te brengen bij de uitwerking van het pensioenakkoord;

verzoekt de regering, de pensioenfondsen te verplichten om de deelnemers jaarlijks via het uniforme pensioenoverzicht te informeren over de betaalde pensioenpremies en de in dat jaar opgebouwde rechten en een bandbreedte aan te geven voor de verwachtingen ten aanzien van de hoogte van het pensioen, bijvoorbeeld met en zonder indexatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver, Omtzigt, Slob, Vermeij en Koşer Kaya.

Zij krijgt nr. 31 (32043).

De heerKlaver (GroenLinks):

Voorzitter, ik moet dit VAO nu helaas verlaten, maar mevrouw Vermeij neemt de honneurs voor mij waar!

Devoorzitter:

Waarvan akte.

De heerSlob (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om zelf een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarbij de AOW-leeftijd verhoogd wordt naar 66 jaar in 2020;

overwegende dat minister Kamp al heeft aangegeven in 2025 de pensioengerechtigde leeftijd verder te willen verhogen naar 67 jaar;

overwegende dat momenteel het wetsvoorstel-Donner bij de Kamer voorligt, waarin de aanpassing van de AOW-leeftijd op de hierboven genoemde wijze reeds geregeld is;

spreekt uit dat het, gezien de urgentie van de pensioenproblematiek, omslachtig en tijdrovend is om met een nieuw wetsvoorstel te komen;

verzoekt de regering, nu geen nieuw wetsvoorstel in te dienen, maar af te zien van intrekking van het wetsvoorstel-Donner, zodat de Kamer, eventueel met enige aanpassingen, dit wetsvoorstel verder in behandeling kan nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (32043).

MevrouwVermeij (PvdA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er – in het kader van het pensioenakkoord – gesproken wordt over een verhoging van de AOW in ruil voor een verhoging van de pensioenleeftijd;

constaterende dat het verhogen van de AOW een negatief effect heeft op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en derhalve zal moeten samengaan met ombuigingen of lastenverzwaringen, bijvoorbeeld via het schrappen van specifieke aftrekposten in de fiscaliteit;

constaterende dat het schrappen van aftrekposten in de fiscaliteit doorwerkt in de vaststelling van het belastbaar inkomen en daarmee op de hoogte van toe te kennen toeslagen, waardoor ouderen met een AOW en een klein aanvullend pensioen er netto op achteruit zullen gaan;

van mening dat het verhogen van de AOW niet mag leiden tot forse negatieve koopkrachteffecten voor mensen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen;

verzoekt de regering, bij uitwerking van plannen van het pensioenstelsel de koopkracht van ouderen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen op peil te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (32043).

MevrouwKoşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik zal gelijk tot het voordragen van mijn moties overgaan. De inhoud is duidelijk. Het zijn er drie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verwachte aanpassingen van de Pensioenwet en het financieel toetsingskader – al of niet als gevolg van een eventueel pensioenakkoord – grote generationele effecten kunnen hebben;

overwegende dat een neutrale analyse over de generationele effecten van belang is voor een zuivere discussie in de Kamer;

overwegende dat het CPB bij uitstek in staat is om een neutrale en deskundige analyse te maken;

van mening dat dit onderwerp dermate belangrijk is – het totale pensioenvermogen bedraagt circa 800 mld. – dat een analyse van het CPB gerechtvaardigd is;

verzoekt de regering om bij de verwachte wetsvoorstellen een CPB-doorrekening mee te sturen die onder andere ingaat op de generationele effecten van de voorstellen ten opzichte van de oude situatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (32043).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verwachte aanpassingen van de Pensioenwet en het financieel toetsingskader – al of niet als gevolg van een eventueel pensioenakkoord – grote generationele effecten kunnen hebben;

overwegende dat een discussie over de generationele effecten in de Kamer van belang is;

verzoekt de regering om bij de verwachte wetsvoorstellen een gedetailleerde en uitgebreide analyse mee te sturen over de generationele effecten van de voorstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (32043).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deelnemers in het Nederlandse pensioenstelsel vaak niet kunnen kiezen in welk pensioenfonds ze zitten;

constaterende dat hierdoor ook slecht presterende pensioenfondsen verzekerd zijn van deelnemers;

overwegende dat deze problematiek ondervangen kan worden door mensen te laten kiezen tussen pensioenfondsen en te laten stemmen met hun voeten;

overwegende dat aan stemmen met de voeten ook haken en ogen zitten;

verzoekt de regering, om verschillende mogelijkheden tot het stemmen met de voeten in kaart te brengen, inclusief voordelen en nadelen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (32043).

De heerVan den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Frijns constateert dat voor het jaar 2008 "een vergelijking van het benchmarkresultaat met het feitelijke resultaat leert dat daarvan ruim 20 mld. toegeschreven kan worden aan de implementatie van de beleggingsstrategieën van de pensioenfondsen";

constaterende dat die informatie alleen over 2008 beschikbaar is en niet over andere jaren;

constaterende dat er zeer verschillende schattingen de ronde doen over andere jaren;

van mening dat het wenselijk is, te weten hoe de pensioenfondsen gepresteerd hebben ten opzichte van de door hen zelf gekozen benchmark;

verzoekt de regering, opdracht te geven tot onderzoek naar de beleggingsopbrengst in relatie tot de benchmark over de jaren 2000 tot en met 2010, volgens de door de commissie-Frijns gehanteerde methodiek, en de uitkomsten van dat onderzoek aan de Kamer te doen toekomen voor eind 2011,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar, Vermeij en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (32043).

De heerOmtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat al in 2002 de regering heeft toegezegd, een overzicht aan de Kamer te doen toekomen van fondsen die pensioengeld hebben teruggestort aan hun sponsor(en);

constaterende dat negen jaar later het overzicht de Kamer nog niet bereikt heeft of gepubliceerd is;

verzoekt de regering, binnen drie maanden aan de Kamer een overzicht te doen toekomen van alle terugstortingen die hebben plaatsgevonden in de periode 1985–2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Vermeij en Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (32043).

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 18.32 uur geschorst.

MinisterKamp:

Voorzitter. Ik begrijp van u dat ik geacht word zeer kort te zijn. Ik zal zo kort zijn als ik verantwoord acht. Het gaat hier om de aanvullende pensioenen van 90% van de werknemers, waar een bedrag van 800 mld. voor gespaard is. Er worden nu nogal wat uitspraken aan de Kamer voorgelegd en ik denk dat het onderwerp rechtvaardigt dat ik daar een inhoudelijke reactie op geef. Ik zal dat binnen de door u gestelde beperkingen zo goed mogelijk proberen te doen.

Over de door de heer Ulenbelt ingediende motie op stuk nr. 30 zal ik misschien iets langer spreken, maar ik ben niet van plan over alle moties zo uitgebreid te spreken. De heer Ulenbelt stelt dat er in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw op diverse gronden veel geld is onttrokken aan het ABP en verzoekt ons na te gaan wat er in die jaren allemaal is gebeurd. Wij moeten ons goed realiseren dat wat bij het ABP is gebeurd, gedaan is door de wetgever, dus de regering en de Tweede en Eerste Kamer. Voor 1982 was de premie voor het pensioen van het ABP 20%. Die premie was kostendekkend. Daarna hebben verschillende kabinetten, de kabinetten-Van Agt en diverse kabinetten-Lubbers, met instemming van de Tweede en Eerste Kamer besloten om de pensioenpremies van het ABP te verlagen tot onder het kostendekkende niveau. Op een gegeven moment kwam men uit op een premie van 10%. Die premie lag ruim onder het kostendekkende niveau. Dat is gebeurd via wetgeving en met instemming van beide Kamers. Het argument destijds was dat dit nodig was voor het terugdringen van het financieringstekort van de overheid.

Dat was de regering en de wetgever nog niet genoeg, want zij hebben ook een wetsvoorstel gemaakt waarin stond dat op de vermogensoverschotten van de pensioenfondsen een heffing moest komen. Dat betrof niet alleen het ABP, maar alle pensioenfondsen. Tegen de pensioenfondsen werd gezegd dat zij iets zouden moeten doen aan de overschotten die de regering en de Tweede Kamer zagen, dat zij de pensioenrechten zouden moeten verbeteren en de premies zouden moeten verlagen of de door de werkgevers gestorte middelen zouden moeten teruggeven. In de geest van dat wetsvoorstel is ook in de jaren negentig door de pensioenfondsen gehandeld. De rapportage van de Pensioen- en Verzekeringskamer uit 2002 geeft aan dat veel pensioenfondsen in de jaren negentig van de vorige eeuw precies hebben gedaan wat het wetsvoorstel suggereerde: afbouwen van vermogen door premieverlagingen en premierestituties. De gang van zaken bij zowel het grootste pensioenfonds, het ABP, als de overige pensioenfondsen is dus vanuit de politiek in gang gezet. Wij moeten ons dat heel goed realiseren.

In zijn motie vraagt de heer Ulenbelt om na te gaan wat er in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw allemaal is gebeurd. Ik zie het nut er niet van in om dat over een periode van twintig à dertig jaar geleden allemaal na te gaan, vooral niet omdat een en ander door de politiek heel bewust in gang is gezet, eerst bij het ABP, waarna het via het voornoemde wetsvoorstel gestimuleerd is bij alle andere pensioenfondsen. Ik ontraad dus de motie van de heer Ulenbelt.

De motie van de heer Van den Besselaar op stuk nr. 37 ligt in dezelfde sfeer. In deze motie wordt gevraagd wat er allemaal gebeurd is met de pensioenfondsen over de jaren 2000 tot en met 2010. In het jaar 2000 waren er 850 pensioenfondsen, nu zijn er nog 500. Het is voor mij werkelijk onmogelijk om voor al die pensioenfondsen te reconstrueren wat er allemaal gebeurd is. Dat legt een enorm beslag op de menskracht waarover het ministerie beschikt en bovendien vraag ik mij af wat wij daar uiteindelijk mee opschieten. Het is wel mogelijk dat ik totalen geef. Ik neem aan dat dit de bedoeling is van de heer Van den Besselaar en dat hij de gegevens niet gedetailleerd per fonds wil hebben. Als dat inderdaad de bedoeling is van zijn motie, kan ik zeggen dat ik in staat ben op basis van de nu beschikbare informatie die totalen te verzamelen en die aan de Kamer te doen toekomen.

Devoorzitter:

Voor de Handelingen merk ik op dat de heer Van den Besselaar "ja" knikt.

MinisterKamp:

In de motie van de heer Omtzigt op stuk nr. 38 wordt aangegeven dat de staatssecretaris die destijds verantwoordelijk was voor pensioenen in 2002 een toezegging heeft gedaan, maar dat die toezegging niet is nagekomen. De heer Omtzigt wil nu alsnog die informatie hebben. Ik denk dat er sprake is van een misverstand. De toezegging van 31 oktober 2002 is nagekomen, want op 19 december 2002 is een rapport van de Pensioen- en Verzekeringskamer, de toenmalige toezichthouder, naar de Kamer gestuurd. Daarmee is informatie aan de Kamer gegeven over wat zich heeft afgespeeld. Onderdeel van die informatie was dat er inderdaad forse bedragen uit de pensioenfondsen waren gehaald in de sfeer zoals ik net heb verwoord. De Kamer heeft dat rapport bekeken en vond dat er nog nadere verduidelijking mogelijk was. Zij heeft toen 38 vragen gesteld aan de regering naar aanleiding van het rapport van de Pensioen- en Verzekeringskamer. Die vragen zijn beantwoord op 7 maart 2003. Alle informatie die was toegezegd, is in twee instanties aan de Kamer gepresenteerd. Vervolgens is er in januari 2004 over hetzelfde onderwerp nog een set aanvullende schriftelijke vragen geweest van mevrouw Verbeet en de heer Depla. Die vragen van 16 januari 2004 zijn op 9 februari 2004 beantwoord. Dus alle informatie die destijds is gevraagd, is gegeven. Ik ontraad daarom de motie van de heer Omtzigt. Misschien zegt hij: als de informatie destijds allemaal aan de Kamer is gegeven, zet dan voor mij nog even de essentie van die informatie op een rijtje. Als dat de bedoeling is van zijn motie en de Kamer die aanneemt, ben ik daartoe bereid.

In de motie van de heer Klaver op stuk nr. 31 over de transparantie over pensioenen wordt de regering verzocht, de pensioenfondsen te verplichten om de deelnemers jaarlijks via het uniforme pensioenoverzicht te informeren over de betaalde pensioenpremies en de in dat jaar opgebouwde rechten en een bandbreedte aan te geven voor de verwachtingen ten aanzien van de hoogte van het pensioen, bijvoorbeeld met en zonder indexatie. Het is nogal wat, wat allemaal in het pensioenoverzicht naar de mensen zou moeten gaan. Het is zeer de vraag of de mensen daar behoefte aan hebben, of zij er iets mee opschieten en of het tot beter inzicht leidt. Wij hebben een aparte toezichthouder voor de informatie aan de pensioengerechtigden en de deelnemers, te weten de AFM. De AFM is ervoor verantwoordelijk dat de deelnemers en de pensioengerechtigden goed worden geïnformeerd. Als deze motie wordt aangenomen, zal ik de inhoud ervan bespreken met de AFM en zien of en, zo ja, hoe dit kan bijdragen aan meer inzicht. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal ik de Kamer ook daarover informeren. Wij willen geen van allen dat er verwarring ontstaat door een overmaat aan niet begrijpelijke gegevens. Het is vooral zaak en, zo neem ik aan, ook de bedoeling van de Kamer om de mensen goed te informeren en niet om ze met een overmaat aan informatie in verwarring te brengen. Ik zal het overleg over dit punt voeren met de toezichthouder.

Devoorzitter:

Mag ik het zo verstaan dat u dat "oordeel Kamer" noemt?

MinisterKamp:

Ik vind het niet verstandig om dit te doen. Mocht de Kamer toch van mening zijn dat het wel moet gebeuren, dan ben ik bereid om daarover met de AFM in overleg te treden om te kijken of en, zo ja, hoe dat op een verantwoorde manier zou kunnen.

Voorzitter. U wijst mij erop dat ik moet concluderen. Ik zal dat doen. Bedankt voor die aanwijzing.

De motie op stuk nr. 32 gaat over de verhoging van de AOW-leeftijd. Ik vind deze motie van de heer Slob en mevrouw Vermeij interessant. Ik ben van plan om te komen met een wetsvoorstel om de pensioenleeftijd te verhogen naar 66 jaar. Er ligt nog een voorstel om te verhogen tot 67 jaar. Met de motie wordt voorgesteld om dat voorstel in behandeling te nemen. Namens de PvdA- en ChristenUniefractie wordt dus voorgesteld om naar 67 jaar te gaan. Ik ben van mening dat het verstandig is om datgene wat in het regeerakkoord over de pensioenen is afgesproken, in een wetsvoorstel vast te leggen. Ik hoor het regeerakkoord uit te werken en ik zal dat ook doen. Het voorstel zal binnenkort in het kabinet aan de orde worden gesteld. Vermoedelijk zal het nog deze maand naar de Kamer komen. Datgene wat in deze motie is vastgelegd, zal ik aan de orde stellen bij de bespreking in het kabinet, maar ik verwacht dat het mijn taak is om datgene te doen wat over pensioenen in het regeerakkoord staat. De standpunten van de PvdA- en de ChristenUniefractie zal ik dan horen bij de behandeling van het voorstel in de Kamer. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Ik kom op de motie op stuk nr. 33 van mevrouw Vermeij en de heer Slob. Bij de uitwerking van het pensioenstelsel moet de koopkracht van ouderen met alleen AOW of met een klein aanvullend pensioen op peil worden gehouden. Die motie moet ik ontraden. Er is een heleboel aan de hand met de koopkracht. Het gaat niet alleen om pensioenen. Alles wat effect heeft op de koopkracht, zeker op die van ouderen met een relatief laag inkomen, gaan wij in augustus op een rijtje zetten als wij besluiten moeten nemen over de begroting voor het jaar 2012 en een jaar later over de begroting voor 2013. Op dat moment is de koopkracht aan de orde. Op dat moment moeten alle effecten van alle maatregelen beoordeeld worden. Het zou verkeerd zijn om bij voorbaat één groep, alleen in het perspectief van de pensioenen, hiervan uit te zonderen.

Op de stukken nrs. 33 en 34 heeft mevrouw Koşer Kaya moties ingediend over het doorrekenen van intergenerationele effecten van het pensioenakkoord. Er is helaas nog geen pensioenakkoord, hoewel er hard aan wordt gewerkt om het alsnog te krijgen. Als dat akkoord er is, is het mogelijk dat bepaalde onderdelen nog nader uitgewerkt moeten worden. Dan kun je datgene wat er ligt dus nog niet doorrekenen. Bovendien is het pensioenakkoord een centraal akkoord tussen in de eerste plaats de sociale partners. De essentie is dat er vervolgens op decentraal niveau aan de cao-tafels door werkgevers en werknemers in een bepaalde sector met als achtergrond het centraal akkoord onderhandeld wordt over de precieze vertaling voor de desbetreffende sector. Als je een centraal akkoord sluit, weet je dus niet hoe het in de sectoren uitpakt. Dat betekent dat je zo'n akkoord niet kunt doorrekenen. Om die redenen moet ik beide moties ontraden.

Ik kom op de motie op stuk nr. 36 van mevrouw Koşer Kaya. Daarin wordt gevraagd om een verandering van het pensioenstelsel. Als je werknemer bij een bedrijf met een bedrijfspensioenfonds bent of in een bedrijfstak met een bedrijfstakpensioenfonds, ben je daarbij verplicht aangesloten. Werkgevers kunnen onder bepaalde omstandigheden vanuit een pensioenfonds naar een ander gaan, maar mevrouw Koşer Kaya wil ook werknemers die mogelijkheid bieden. Dat is een ingrijpende wijziging van het stelsel. Het huidige stelsel is conform de wet verplichtend. Het is niet verstandig om als Kamer deze uitspraak te doen zonder grondige analyse. Het tast het stelsel te veel aan, terwijl het al onder het vergrootglas van de Europese Commissie ligt. De Commissie bekijkt of het verplicht stellen van deelname aan pensioenfondsen niet haaks staat op het streven naar een level playing field, ook voor de particuliere verzekeraars. Tast je hiermee de positie van de particuliere verzekeraars niet te veel aan? Als je dat nu nog verder gaat variëren, zoals mevrouw Koşer Kaya wil, wordt dat nog problematischer. Om die reden wil ik deze motie van mevrouw Koşer Kaya ontraden.

Devoorzitter:

Een korte, maar dan ook echt korte en toelichtende vraag.

MevrouwKoşer Kaya (D66):

Ik vraag in de motie op stuk nr. 36 juist om die analyse, en dus om de voor- en nadelen in kaart te brengen, en niet dat het meteen wordt ingevoerd. Over de motie op stuk nr. 35 het volgende: tijdens het debat heeft de minister zelf ook aangegeven dat hij zou kijken naar de generationele effecten. Het lijkt erop alsof de minister daarvan nu afstand neemt. Als het gaat om de motie op stuk nr. 34: in de overwegingen staat heel duidelijk: al of niet als gevolg van een eventueel pensioenakkoord. Los daarvan: het zou toch mogelijk moeten zijn om zo'n akkoord, en de voorstellen van de minister te laten doorrekenen door het CPB, simpelweg omdat we op basis van feiten kunnen gaan discussiëren?

MinisterKamp:

Over de motie op stuk nr. 34 heb ik aangegeven waarom het niet kan, en waarom ik haar dus moet ontraden. Voor de werkgevers en werknemers, maar zeker ook voor ons als rijksoverheid, als wetgever, zijn de intergenerationele effecten van belang. Zij worden meegewogen en zullen worden beoordeeld, maar het is niet nodig om dat op deze wijze in een motie uit te spreken, zoals hier is verwoord. Het voegt niets toe: wat er te doen is, hebben we al besproken en dat zijn betrokkenen al van plan. Om die reden ontraad ik de motie op stuk nr. 35 van mevrouw Koşer Kaya.

De beraadslaging wordt gesloten.

Devoorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Hij is een voorbeeld voor zijn collega's in het kabinet. Morgen zal over de ingediende moties worden gestemd.

De vergadering wordt van 18.50 uur tot 19.35 uur geschorst.

Naar boven