4 Competentiegerichte kwalificatiestructuur

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de invoering van een competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs (32316).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heerBeertema (PVV):

Voorzitter. Laat ik beginnen door te zeggen dat wij niet tegen onderwijs in competenties zijn, maar wel tegen het concept van competentieonderwijs.

De heer Dibi refereerde er al aan dat de voormalige voorzitter van de HBO-raad, die tegenwoordig zijn politiek activisme als bestrijder van de PVV afwisselt met het voorzitterschap van hogeschool Inholland, een belangrijk inzicht heeft gehad. Dat inzicht zal voor Inholland van grote betekenis zijn en een enorme stap voor de kwaliteit van het hoger onderwijs op die hogeschool betekenen. Daar ben ik blij mee. Ik gun het de studenten in Rotterdam en de studenten op alle andere vestigingen van Inholland dat deze stap is gezet.

Voorzitter. Ik zal hier en nu iets doen wat ik nog niet eerder heb gedaan en wat zich waarschijnlijk niet zal herhalen. Ik zal het inzicht van de heer Terpstra met u allen vieren. Wat is er gebeurd? Ik citeer uit NRC Handelsblad van 20 april: "Inholland neemt ook de manier van lesgeven op de schop, omdat de kwaliteit van het onderwijs omhoog moet, zegt Terpstra. Met die kwaliteit is het bij een aantal opleidingen slecht gesteld. Inholland werkt nu via de methode van het competentiegericht leren, waarbij studenten veel vrijheid krijgen opdrachten naar eigen inzicht uit te voeren. Terpstra: 'We stoppen met ons huidige onderwijsconcept. Inholland gaat studenten in de toekomst meer structuur en houvast bieden'."

De heer Terpstra meende iets heel anders toen hij nog voorzitter van de HBO-raad was. Toen zei hij: "De school bestaat niet meer. De school heeft plaats gemaakt voor een kennisinstelling. Een docent met een krijtje in zijn hand is niet meer de werkelijkheid. Het is de werkelijkheid van de vorige eeuw. We moeten af van eerstegraads leraren die over vakkennis beschikken en op basis daarvan les geven." Zo denken en dachten de boven ons gestelden in het onderwijs. Daarmee is wat mij betreft het cgo, het competentiegericht onderwijs, in het hoger onderwijs doodverklaard en dat is maar goed.

Zoals men weet is het hoger onderwijs het mbo voorgegaan op de weg naar verzelfstandiging, nadat het rampzalige besluit was genomen om het onderwijsbeleid te decentraliseren en het besluit van de overheid om zich terug te trekken uit het veld. Ik benadruk dat dit overigens met de beste bedoelingen gebeurde. Het adagium was: de professional weet het het beste en laat die nu maar beslissen wat er moet gebeuren. De professional werd echter heel snel opzijgezet door een kongsi van onderwijskundigen, kennisinstituten zoals APS, CPS en KPC Groep en door een enkele hoogleraar met meer ego dan inzicht die verklaarde dat de leraar zoals wij die al 2000 jaar kenden zijn beste tijd had gehad, omdat er een nieuwe mens geboren was; de einsteingeneratie had haar intrede gedaan. Die generatie bestond uit multitaskende kinderen die hun eigen ervaringen verzamelden en zelfs hun eigen werkelijkheid construeerden waarbij kennis zoals wij die al 5000 jaar aan elkaar doorgaven er niet meer toe deed.

Ik kan mij herinneren dat het begrip "halfwaarde tijd van kennis" toen ook werd geïntroduceerd. Kennis verouderde namelijk razendsnel en was al achterhaald als de woorden over de lippen van de docent kwamen, dus weg met de leraar met een verhaal. Nog altijd ben ik verbijsterd over de dynamiek die deze baarlijke onzin gekregen heeft; deze gekte die over het hbo en vervolgens over het mbo werd uitgerold. Er moet nog eens goed onderzocht worden welke schade dit heeft aangericht; de schade aan de beroepseer van leraren van wie heel veel het onderwijs hebben verlaten. Het werk van de leraar was namelijk sterk veranderd. Ooit waren leraren zelfstandige beroepsbeoefenaren – zo begon ik zelf ook – die naar eigen inzicht op basis van een uitgangspunt vormgaven aan een onderwijs-leerproces, maar nu werden zij verlaagd tot het niveau van instructeur. Zij werden een werknemer die niet verder kwam dan het uitvoeren van een model, een schema. Zij werden een uitvoerder die zich voortdurend via afvinklijstjes moest verantwoorden, maar lesgeven was uit den boze.

Het allerergste komt namelijk nog. Het cgo, het competentiegericht onderwijs, werd warm onthaald door de nieuwe managerskaste die door de schaalvergroting was ontstaan. Een school van 2000 leerlingen deed helemaal niet meer mee, want roc's van 20.000 tot 25.000 leerlingen werden het ideaal waarnaar je moest streven. Die losgeslagen managerskaste gebruikte het cgo op zijn eigen manier. Efficiency kreeg het primaat boven de interactie tussen de leraar en de leerling. En wat was het cgo goedkoop; wat was het efficiënt om 60 leerlingen in een computerzaal bij elkaar te zetten, een instructeur in schaal 7 of 8 erbij en een "lol" in kantoortje, een leraar op loopafstand. Het is geen karikatuur, want zo is het in heel veel grote roc's in het gehele land geweest.

Voorzitter. Als bestuurslid van BON maakte ik mijn eerste optreden in dit huis. Daar is al even door de heer Dibi aan gerefereerd. Ik was uitgenodigd door de Kamercommissie en ik zag daar al mijn collega's, Bosma, Biskop, Jasper van Dijk en Dibi. Ik zie ze daar nog zitten. Ik kon uitgebreid verhalen van mijn collega boekhouden die wanhopig was omdat hij volgens het nieuwe cgo niet meer klassikaal mocht lesgeven. Zijn leerlingen, een stel meiden op niveau 4, kregen maar geen vat op die boekhoudregels die hij al vijftien jaar lang met goed resultaat had meegegeven aan generaties boekhouders in Rotterdam-Zuid. Hij besloot om die cgo-groep stiekem in een klas te zetten om het eens en voor altijd goed uit te leggen. Even klassikaal, even frontaal. De leerlingen vonden het heerlijk en terwijl zij dapper aantekeningen maakten, vloog de deur open en werd hij op heterdaad betrapt door zijn teamleider. De les werd onmiddellijk beëindigd en hij kreeg een forse uitbrander. Hoe denkt de minister dat het staat met zijn beroepseer?

Ik kan mij herinneren dat wij als ware verzetsstrijders in geheimzinnige telefoontjes anoniem informatie gaven aan Martin Sommer die een column schreef in de Volkskrant. Die columns zijn later gebundeld in dat prachtboekje Onder onderwijzers. Ik kan het aanraden. Alles moest anoniem want de vijand luisterde mee.

Er waren critici, maar veel te weinig. De belangrijkste reden daarvan was de intimidatie waarmee de generatie managers waarover ik spreek, meende het cgo te moeten vertalen en op te leggen aan het onwillige veld. Alleen de cgo-gelovigen kwamen in aanmerking voor promotie. Onwillige leraren en beleidsmakers werden op non-actief gezet, zij werden weggepest, kregen spreekverboden zoals ook mij overkwam, werden ziek verklaard en kregen kantonrechterformules aan de broek. De individuele leraar werd het leven vergald, carrières werden gebroken en leraren met een gezin en een hypotheek werden ontslagen. Zo krijg je een gezeglijk lerarenkorps. Zo sloop je ieder kritisch vermogen uit je organisatie en zo ga je met je ogen dicht richting de afgrond zonder dat iemand protesteert.

Er waren maar weinig organisaties van leraren die dat tegengeluid een stem wilden geven. Die ene organisatie die het wel deed, heeft ook alle stadia van dergelijke grassrootsorganisaties doorlopen. Eerst worden ze genegeerd, als dat niet meer kan worden ze belachelijk gemaakt en daarna worden ze verketterd. Als ze uiteindelijk gelijk krijgen omdat ze te evident het gelijk aan hun zijde hebben, wordt die ongemakkelijke waarheid toch maar overgenomen en gepresenteerd als eigen voortschrijdend inzicht.

Daar zijn wij nu aanbeland. Waar die ene lerarenvereniging is begonnen met het articuleren van het tegengeluid, hebben de SP en de PVV die problemen herkend en een politieke lading gegeven. Ere wie ere toekomt. Zo langzamerhand wordt dit geluid breed in deze Kamer gedragen.

Ik stel vast dat het competentiegericht onderwijs in het hoger onderwijs zijn langste tijd heeft gehad. Wij zijn vandaag bij elkaar om de Wet educatie beroepsonderwijs en de Wet studiefinanciering 2000 te wijzigen met als belangrijkste doel die competentiegerichte kwalificatiestructuur structureel in te voeren in het mbo. Wij voeren daarmee een onderwijsconcept in dat dus een verbod inhield op lesgeven. Dat verbod is nog altijd niet helemaal hersteld. Wij voeren een onderwijsconcept in dat structureel een gebrek aan steun en structuur meegeeft aan leerlingen. Een idiote didactiek waarin leerlingen het allemaal zelf maar moeten uitzoeken, met googleonderwijs waarmee iedereen een diplomaatje haalt, of dat nu verdiend is of niet. Wij legitimeren daarmee het "doe-maar-watonderwijs" waaraan nu al enkele generaties mbo'ers zijn opgeofferd, want dat is het cgo volgens talloos veel leraren in het beroepsonderwijs, volgens hoogleraren onderwijskunde bijvoorbeeld in Groningen, volgens een belangrijk deel van het bedrijfsleven en zelfs volgens de heer Terpstra, de voorzitter van Inholland.

Voorzitter: Van der Ham

De heerBiskop (CDA):

De heer Beertema is bij zijn hobby aanbeland en dat gun ik hem graag, maar ik vraag hem toch in welk artikel van de wet ik het verbod op lesgeven kan vinden en het promoten van het "doe-het-zelfonderwijs" en het "zoek-het-zelf-maar-uitonderwijs". Of staat het soms in de memorie van toelichting? Ik meen dit gemist te hebben.

De heerBeertema (PVV):

Dat klopt, het staat nergens, maar ...

De heerBiskop (CDA):

Dank uw wel.

De heerBeertema (PVV):

Ik ga nog even verder met het beantwoorden van de vraag van de heer Biskop ook al gaat hij nu zitten. Hij kan ook zittend luisteren. Wat ik betoog is dat het niet de kwalificatiestructuur is, maar de onderliggende principes van het competentieonderwijs dat er nu eenmaal niet in kan slagen gestructureerd onderwijs aan te bieden. Het biedt zoveel ruimte aan managers die op zoek zijn naar perverse prikkels – laat ik het zo maar even noemen; de term is nog niet gevallen vandaag – om zo goedkoop mogelijk leerlingen door een traject te halen met zo weinig mogelijk inzet van die dure leraren. Daar gaat het namelijk om.

De heerÇelik (PvdA):

Ik ken de heer Beertema als docent, maar ik heb hem altijd heel serieus genomen. Ik geloof oprecht dat hij een goed docent is geweest. Als hij op dit moment docent zou zijn en geen Kamerlid en competentiegericht onderwijs een feit zou worden, zou de manier van lesgeven van de heer Beertema dan veranderd zijn? Of zou hij gewoon op zijn eigen manier lesgeven en invulling geven aan de wettelijke kaders?

De heerBeertema (PVV):

Dat vind ik een heel interessante vraag. Ik kan de heer Çelik het volgende meegeven: ik zou dat niet doen. Voor mij is er in mijn eigen doelstellingen, mijn eigen missie in het onderwijs in 34 jaar helemaal niets veranderd, ook vaktechnisch en vakinhoudelijk niet. Mijn vak was Nederlands aan onder anderen secretaresses, boekhouders en ICT-medewerkers. Door al die vernieuwingen, kwalificatiedossiers en nieuwe concepten heen ben ik altijd mijn eigen ding blijven doen, maar de verantwoording kan ik achteraf best "frauduleus" noemen. Ik heb net gedaan alsof en met mij heel veel collega's. Wij hebben net gedaan alsof wij al die regels nakwamen. In Profiel, het blad van de MBO-Raad, heb ik ook gezegd dat daar waar het onderwijs kwalitatief goed is gebleven, je mbo-teams aan het werk ziet van eigenwijze leraren en leraressen die hun eigen gang zijn blijven gaan en zo regelarm mogelijk alles hebben ingevoerd. Dat zijn eigenlijk andere woorden voor "zoveel mogelijk overal omheen".

Devoorzitter:

Dat is helder. U kunt doorgaan met uw betoog!

De heerBeertema (PVV):

Voorzitter. Voordat daar nog vragen over komen: ik weet inmiddels dat de fundamentalistische kantjes van het cgo zijn afgeslepen. Dat wil ik ook het aan het adres van de heer Biskop melden. Het is echt waar. Ik weet intussen dat op veel roc's weer ruimte wordt gemaakt voor lesgeven in klasseverband, voor kennisoverdracht en voor examens en toetsen die weer wat voorstellen. Daar zijn wij hartstikke blij mee.

Voorzitter: Verbeet

De heerBeertema (PVV):

Wij zijn blij dat er inzicht is in de kwalijke kanten die aan dat cgo kleefden. Maar nog altijd denkt het overgrote deel van de leraren, de managers en de bestuurders in het mbo – het is al gezegd – dat het cgo een didactiek voorschrijft waarin de leerling alles zelf moet doen. Ook al is dat niet het geval; het zal me een zorg zijn, want het gaat om die praktijk. Daar gebeurt dat en daar wordt dat ook echt geloofd. Al mijn collega's wisten zeker dat ze geen les meer mochten geven omdat het systeem dat nu eenmaal voorschreef. Dat hadden ze gehoord. Om die reden hebben wij veel bezwaren tegen deze wetswijziging. Wij willen het liefst helemaal van de verplichte didactiek, van de naam "cgo" af. Wij willen een onderwijssysteem, waarin het de onderwijsteams zijn die zelf bepalen op welke manier zij hun leerlingen door een onderwijstraject loodsen. Wij willen dat leraren kunnen kiezen voor groepswerk, maar ook voor klassikale lessen, voor instructie, voor oefening in de klas, voor herhalen en voor oefenen en voor het formuleren van de eigen leervragen. Waarom niet? Natuurlijk! Maar dan altijd onder de deskundige leiding van een leraar.

De heerÇelik (PvdA):

Het cgo gaat toch met name over wat de leerlingen moeten leren en niet over de vraag hoe zij gedoceerd moeten worden? Heb ik de wet nu verkeerd begrepen? Kan de heer Beertema dat uitleggen?

De heerBeertema (PVV):

Ook dat is interessant. Die kwalificatiedossiers en de competenties die erin genoemd worden, moeten hoe dan ook terugkomen. Dat is weliswaar het "wat", maar je kunt niet om dat "wat" heen als je het serieus wilt gaan doen. Om die reden worden die idiote proeven van bekwaamheid in elkaar geknutseld door al die teams die met de handen in het haar zitten om al die competenties maar op de een of andere manier terug te laten keren in een soort toetsmoment. Het is ook niet mogelijk. Dan krijg je dat gekke verhaal dat mevrouw Smits vertelde, namelijk dat de leraren 's avonds zitten te knutselen om tot een cijfer te komen dat zij eigenlijk hadden willen geven.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik deel een aantal punten van kritiek van de heer Beertema, maar ik ben wel van mening dat hij een ongelooflijke karikatuur van docenten maakt, als waren zij slachtoffers van Den Haag die gek zijn geworden en maar iets doen, ook al hoeft het niet van de wet. De heer Beertema zegt dat het wetsvoorstel al heel erg is veranderd en dat de fundamentalistische kantjes eraf zijn. Dan vraag ik de heer Beertema: help ons dan om het nog verder te verbeteren. Wat moet er volgens de heer Beertema nog aan het wetsvoorstel worden veranderd voordat hij denkt dat dit recht doet aan wat leerlingen en leraren nodig hebben?

De heerBeertema (PVV):

Ik ga eerst even in op het beeld van de leraren dat de heer Dibi nu neerzet. Ik denk niet dat ik leraren neerzet als willoze slachtoffers van Den Haag. Het is natuurlijk wel zo dat die leraren in hun eigen schoolwerkelijkheid zitten en niet heel intensief met de wet bezig zijn. In ieder geval doen zij dat op een heel andere manier dan wij. Zij zijn voor hun informatie afhankelijk van hun teamleiders, hun divisiemanager enzovoort, tot en met het college van bestuur. Zo hoort het ook. Leraren zijn geen beroepsgroep die heel veel risico neemt. Zij vertrouwen erop dat de informatie klopt.

Devoorzitter:

De heer Dibi vroeg ook hoe u het dan anders zou willen doen.

De heerBeertema (PVV):

Dat is niet helemaal aan mij, denk ik. Wij behandelen nu dit wetsvoorstel over het competentieonderwijs. Ik zou het graag anders zien. Ik zou graag willen dat dit wetsvoorstel er helemaal niet door kwam en dat wij iets anders zouden bedenken. De competenties hoeven niet weg, want nogmaals, beroepsonderwijs zonder competenties is geen beroepsonderwijs. Maar er zijn tal van andere mogelijkheden. Het wettelijk vastleggen van deze kwalificaties, die per definitie een bepaalde didactiek met zich brengen, is echter de verkeerde weg.

De heerDibi (GroenLinks):

De heer Beertema is docent geweest en hij was bestuurslid bij Beter Onderwijs Nederland. Hij is nu gedoogpartner van dit kabinet. Er rust een heel grote verantwoordelijkheid op zijn schouders om van dit wetsvoorstel iets moois te maken. Als het de heer Beertema niet zint, heeft hij het volste recht om tegen te stemmen, maar hoe zouden wij samen dit wetsvoorstel kunnen verbeteren? Wat moet eruit en wat moet erbij om docenten voldoende toe te rusten om gewoon hun werk goed te kunnen doen?

De heerBeertema (PVV):

De competenties moeten eruit, laat ik het zo zeggen.

De heerDijkgraaf (SGP):

Voorzitter ...

Devoorzitter:

Als wij het wetsvoorstel überhaupt nog willen behandelen, moeten wij wel enig tempo maken.

De heerDijkgraaf (SGP):

Zeker, voorzitter, maar dit raakt volgens mij wel de kern van het betoog van de heer Beertema. Ik deel zijn zorgen over de didactische vormgeving, maar tegelijkertijd staat er in de wet nu juist niets over de didactische vormgeving. Zou de heer Beertema het dan eens zijn met een vraag aan de minister hoe wij, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, kunnen voorkomen dat precies datgene gebeurt waar de heer Beertema bang voor is, namelijk dat het eigenlijk gaat om het "hoe" in plaats van om het "wat"?

De heerBeertema (PVV):

Dan zou ik er in de eerste plaats voor willen pleiten dat de leraren veel meer "in charge" zijn en veel meer in het zadel komen te zitten. Dit kan misschien zelfs in het door ons zo vermaledijde middenveld een plek gegeven worden. Daar moet ik dan maar op hopen, maar het is nog niet zo ver dat het wetsvoorstel is aangenomen.

De heerDijkgraaf (SGP):

Is de heer Beertema het wel met mij eens dat, als de minister daar een duidelijk antwoord op heeft, dit in elk geval helpt om iets van de angel uit het wetsvoorstel te halen, namelijk dat het niet om het hoe zou moeten gaan?

De heerBeertema (PVV):

Ik heb het nu al enkele keren betoogd. Op het moment dat de competenties onder het "wat" vallen, kom je bijna niet meer onder het "hoe" uit. Ik zal er verderop in mijn bijdrage nog iets over zeggen.

Wij willen dat de leraren zelf kunnen kiezen voor allerlei methodieken. Wij willen dat de mbo-leraren weer in het zadel komen. Zij moeten degenen zijn die in teams hun managers aan het werk zetten, in plaats van andersom. Dat moet gebeuren op grond van een onderwijsmodel met de focus op kennis, vakkennis, de praktijk en de eigen verantwoordelijkheid van de leerlingen, maar altijd onder leiding van professionele docenten, die "in charge" zijn, dat wil zeggen die de baas zijn over hun eigen onderwijsconcept. Dan zeg ik: waarom zouden wij het cgo nog laten voortbestaan? Het begrip is zo besmet en beladen geraakt en het heeft zo veel tweedracht gezaaid; dat wij er helemaal vanaf moeten. Daarom zouden wij het anders willen.

De efficiencyoverwegingen zijn op de terugtocht. De pedagogiek keert terug. Dat is allemaal mooi en in de politiek is dat ook doorgedrongen. De seinen staan op groen voor de leraren en voor de teamleiders die het gewone goede onderwijs terug willen hebben. Of laat ik het liever zo zeggen: de seinen staan op oranje, want de minister is kennelijk nog niet helemaal zo ver. De belangrijkste stakeholders van het onderwijs, willen het nu zelf gaan bepalen. Om nog even antwoord te geven aan de SGP-fractie wil ik vertellen wat ik heb meegemaakt en wat ik ook op andere scholen zie gebeuren. Het is ook een vraag die ik aan de minister wil stellen en het is meteen het antwoord op de vraag van de heer Dijkgraaf. Is de minister het met mij eens dat het concept dat nu voorligt, onvermijdelijk moet bestaan uit te veel oefenen in praktische vaardigheden, zo veel dat het leidt tot saai, zouteloos onderwijs voor leerlingen en leraar? In het schoolrooster worden heel veel projecturen per jaar opgenomen. Dat zijn bedrijfssimulaties, het is een soort namaakwerken. Dat is buitengewoon saai voor leerlingen. Ze moeten eindeloos opdrachten en opdrachtjes maken, zo veel dat ze niet of nauwelijks nog nagekeken of geëvalueerd worden. Dat is de praktijk. Als er dan eindelijk een zogenaamde theorieles is, wordt ook daarin geprobeerd om de opdrachten zo veel mogelijk op de beroepspraktijk te enten. Dat leidt ontzettend vaak tot flauwiteiten. Dan is er ook nog eens heel veel BPV of te wel stage. Dan blijft voor uitdagend onderwijs voor leerling en leraar niet veel meer over. Dan slaat de verveling toe, maar het ergste is nog, vooral in de grote steden, dat "die Bildung", het vormingsaspect, als eerste het loodje legt. Dat is helemaal verdwenen. Dat is een vraag aan de minister van mij.

Ik wil eindigen met de volgende vraag. Het brededomeinprogramma lijkt op het eerste gezicht een goed idee. Als daar echter net zo mee wordt gewerkt als in grote delen van de roc's, dan zie ik dat het niet goed gaat. Juist in het brede domein komt het immers aan op docentintensief onderwijs, met veel coaching en begeleiding, teneinde die leerlingen zo snel mogelijk eruit te krijgen en op het juiste spoor te zetten. Juist op het vlak van het docentintensief onderwijs heeft het cgo natuurlijk een heel slechte track record. Het wordt namelijk overal ingezet als docentextensief onderwijs. Weinig leraren, veel leerlingen en juist in dat brede oriëntatiedomein gaat zich dat wreken.

Daar wil ik het bij laten, voorzitter.

De heerElias (VVD):

Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de heer Beertema. Los van het feit dat zijn betoog af en toe kenmerken vertoonde van een soort individuele therapeutische sessie over zijn recente verleden, heb ik toch ook een paar dingen gehoord die ik interessant vind. Veel pleidooien voor de leraar. Die zijn belangrijk. Dat snap ik en dat ben ik voor een groot deel ook met de heer Beertema eens, als hij de scherpste kantjes ervan af haalt. Wij bespreken hier echter vandaag een wetsvoorstel, waarvan mijn fractie het een van de belangrijkste verworvenheden acht dat het bedrijfsleven mee kijkt naar wat de leerlingen, de cliënten, de kinderen moeten kennen en kunnen als ze klaar zijn met hun beroepsopleiding. Het woord zegt het al. Als ik uw redenering consequent volg, mijnheer Beertema, dan zegt u – en spreek mij vooral tegen, graag zelfs, als ik het verkeerd zie – dat de leraar in het mbo moet bepalen wat de leerling voor zijn beroep moet kennen. Ik vond het nu juist zo aardig dat het bedrijfsleven daarbij betrokken was.

De heerBeertema (PVV):

In dat taaie onderwijsmiddenveld participeert het bedrijfsleven natuurlijk inderdaad ook. Ik ken de mensen niet die daarin participeren. Ik kwam wel heel veel bij Rotterdamse bedrijven, in de hele regio waar mijn leerlingen zaten. Dat bedrijfsleven – en dat vind ik toch "het echte bedrijfsleven", zou ik maar even zeggen – klaagde steen en been over de vakkennis van mijn leerlingen en over de sociale vaardigheden, over alles wat daarbij hoorde. Daar hadden wij direct mee te maken. De gremia die zich bezighielden met SHL en zo, zijn niet de mensen die op de werkvloer zitten. Dat is de grote makke van het hele onderwijs. Er zijn twee realiteiten. Er is een papieren realiteit en een realiteit op de werkvloer, van mensen van vlees en bloed, met al hun gedoetjes. En dat wreekt zich hier.

De heerElias (VVD):

Op het eerste kom ik nog. Voor het laatste geldt wat de heer Biskop al heeft gezegd. Het bedrijfsleven kiest zelf of het om welke reden dan ook, of dat nu doorgepolder is of wat dan ook, niet goed genoeg en serieus genoeg zelf participeert in de mogelijkheden die wij vandaag bij wet bieden. Dat is wat wij doen. We nemen geen individueel bedrijf of een clubje van loodgietersbedrijven bij de hand en zeggen: je zal en je moet met die en die leraar over dat boek gaan praten. Nee, wij creëren de voorwaarden waarbinnen het bedrijfsleven op een reële manier kan zeggen: dit en dat verwachten wij van het onderwijs en van de jonge mensen die straks bij ons naar binnen moeten komen. Dat het af en toe verkeerd wordt uitgewerkt in de praktijk, is niet de schuld van de wetgever. Daarvoor moet u bij de betrokkenen in het veld zijn. Misschien moeten we daar wat meer evangeliserend rondgaan.

Het tweede is dat de heer Beertema geen antwoord geeft op mijn vraag. Wie moet in zijn redenering straks bepalen wat voor onderwijs, wat voor kennis en wat voor kunde die leerlingen of die cliënten moeten krijgen?

De heerBeertema (PVV):

Dat zal inderdaad het middenveld moeten doen, hoe vervelend dat ook is. Ik zou het middenveld wel willen oproepen om dit eindelijk eens beter te organiseren, want op deze manier gaat het niet goed.

De heerElias (VVD):

Dan moet de heer Beertema niet tegen deze wet stemmen. Hij moet dan niet zulke grote verhalen houden in de Kamer over het feit dat deze wet niet zou deugen. Als degenen die het instrument in handen krijgen, het instrument verkeerd hanteren, dan moet de heer Beertema bij hen zijn. Hij moet niet zijn bij degenen die het instrument maken, namelijk de wetgever.

De heerBeertema (PVV):

Ik zou dat met de heer Elias eens zijn als de wet slechts incidenteel verkeerd zou uitpakken. Dat is niet het geval. Deze wet pakt niet incidenteel verkeerd uit. Er zit een fundamentele fout in, namelijk in het aspect van de competenties. Daarmee kan je niks in het onderwijs. De manier waarop dit indertijd vrij fundamentalistisch is ingestoken – het moest en het zou gebeuren – heeft zo veel schade aangericht, dat ik geen mogelijkheden meer zie om dit wetsvoorstel tot een goed einde te brengen. Dat is het verhaal.

MevrouwSmits (SP):

Complimenten voor het betoog van de heer Beertema. Hij houdt een consistent verhaal dat wij van hem kennen. Ik ben het eens met zijn verhaal. Voor alle helderheid vraag ik hem of de PVV tegen het wetsvoorstel zal stemmen. Heb ik goed begrepen van hem dat de PVV dat gaat doen?

De heerBeertema (PVV):

Dat hebt u goed begrepen. Wij stemmen tegen het wetsvoorstel, tenzij de minister in haar termijn heel duidelijk afstand neemt van het fundament van competentiegericht onderwijs. De wonderen zijn de wereld niet uit.

MevrouwSmits (SP):

Ziet de heer Beertema een reële mogelijkheid dat de minister daarvan afstand neemt, gezien het wetsvoorstel in de vorm die nu voorligt? Of denkt hij dat dat eigenlijk niet kan?

De heerBeertema (PVV):

Ik laat dat helemaal aan de minister over. Ik ben daarover echter niet heel positief gestemd.

De heerDibi (GroenLinks):

Dat snap ik niet. Het verhaal van de heer Beertema richt zich immers niet op het wetsvoorstel. Het gaat over zijn ideologische visie op wat er allemaal is misgegaan in het onderwijs in de afgelopen tientallen jaren. Op een aantal punten ben ik het overigens met hem eens. De kern van de kritiek van de heer Beertema raakt het wetsvoorstel echter helemaal niet.

De heerBeertema (PVV):

Die kritiek raakt het wetsvoorstel wel. Ik heb namelijk al twee of drie keer gezegd dat de kern van mijn kritiek de competenties betreffen. Er is niets mis met competenties. In een school kun je daarmee van alles doen, maar niet zo expliciet als in de kwalificatiedossiers staat.

Devoorzitter:

Dit hebben wij echt al besproken, mijnheer Dibi.

De heerDibi (GroenLinks):

Gaat het dan om het woordje competenties? Wij weten toch allemaal dat kennis en vaardigheden uiteindelijk samen tot iets leiden wat "competenties" heet? De minister kan dat woord wijzigen in de tekst. Dan klinkt het misschien minder modieus, waardoor de heer Beertema misschien minder op zijn achterste poten gaat staan.

Devoorzitter:

Op zijn achterste benen, mijnheer Dibi.

De heerBeertema (PVV):

Mag ik een klein voorbeeldje geven? Ik weet nog dat wij zelf aan het worstelen waren met die competenties. Op een gegeven moment hadden wij een lijstje van een stuk of tien, twintig of weet ik hoeveel competenties voorliggen. Een ervan was "integriteit". Wij moesten om de twee maanden de meiden een cijfer geven voor integriteit. Hoe denkt de heer Dibi dat dat gaat? Wij zaten dan bij elkaar en zeiden: nou ja, integriteit, laten we maar voor een zeven kiezen. Dat bedoel ik. Leraren kunnen daar niks mee. Integriteit, mijnheer Dibi …

Devoorzitter:

Daarover heeft mijnheer Dibi helemaal geen vraag gesteld, mijnheer Beertema.

De heerBeertema (PVV):

Nee, maar het gaat wel om de competenties. Competenties kun je wel meegeven aan een leerling, maar niet via afvinklijstjes. Dat bedoel ik.

De heerDibi (GroenLinks):

Dat ben ik met de heer Beertema eens. Het volgende staat mij echter hierin tegen. De heer Beertema is lid van in grootte de derde partij van Nederland. De partij is de gedoogpartner van het zittende kabinet. Hij heeft heel veel invloed. Hij kan ons helpen om de kwalijke dingen uit dit wetsvoorstel te halen. Hij geeft het echter bij voorbaat op en stemt tegen. Vervolgens kunnen wij helemaal geen zaken meer doen met het kabinet.

De heerBeertema (PVV):

Wie weet komt het kabinet nog tot inzicht. Dat is heel goed mogelijk.

De heerVan der Ham (D66):

De Kamer heeft het recht van amendement. Daarvan hebben al een aantal leden bij dit debat gebruikgemaakt. Wij moeten heel precies zijn, want het gaat hier om wetgeving. Ik ben bezig met het opstellen van een amendement dat een beetje in de buurt komt van wat de heer Beertema noemt. Welke zin of welk woord moet er volgens de heer Beertema uit het wetsvoorstel verdwijnen om het voor hem draaglijk te maken?

De heerBeertema (PVV):

Het woord competenties.

De heerVan der Ham (D66):

Als er een amendement van die strekking wordt ingediend, gaat de PVV-fractie daarvoor stemmen. Dan wordt dat amendement aangenomen en is ook de PVV voor de wet?

De heerBeertema (PVV):

Dan gaan wij dat heel zorgvuldig bekijken. Wij zullen heel zorgvuldig luisteren naar wat de minister in haar termijn allemaal vertelt over dit wetsvoorstel. Daarna zullen wij alsnog een afweging maken. Dat doen wij uiteraard, want zo werkt het. Ik zeg echter nogmaals dat ik niet erg hoopvol ben op dit punt. Wij gaan luisteren.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Devoorzitter:

Heeft de minister genoeg aan een schorsing van vijf minuten? Ik hoor van haar dat zij tien minuten nodig heeft. Zo kunnen wij nog een begin maken met de beantwoording van de regering. Om 15.30 uur schors ik in ieder geval de behandeling van dit wetsvoorstel. Wij zullen het debat dan in de avond afronden. Daarmee kunnen de leden dus alvast rekening houden. Ik zie dat velen protesteren, maar zo ga ik het echt doen. Als wij dit vanavond niet afronden, lukt het niet meer om dat voor het voorjaarsreces te doen. Dat is nodig om het wetsvoorstel tijdig in de Eerste Kamer te kunnen behandelen. De wet moet op 1 augustus in werking treden.

De heerVan der Ham (D66):

Ik begrijp uw agenda en uw problemen daarmee.

Devoorzitter:

Het is uw agenda. Het is niet mijn agenda.

De heerVan der Ham (D66):

Het is inderdaad onze agenda en uw voorstel. Ik zou het toch wel heel prettig vinden als we het hierna echt kunnen afmaken en de rest dan een beetje opschuift.

Devoorzitter:

Dat kan niet. Er zijn VAO's aan de orde met allemaal verschillende bewindspersonen. Ik heb dus allerlei mensen op een bepaalde tijd staan. Dat gaat gewoon niet.

De heerVan der Ham (D66):

Is er morgen geen ruimte op de agenda?

Devoorzitter:

Nee. U kunt niet zeggen dat ik u niet al heel vroeg in dit debat heb aangespoord om op de tijd te letten. Ik stel vast dat u wel de kennis, maar niet de competentie heeft op dat punt. Het ligt dus niet aan mij. Ik zit nu met het punt dat ik om 15.30 uur echt moet beginnen met een volgend onderwerp op de agenda. Ik houd daar strikt aan vast. Vanavond wordt om 20.15 uur gestart met de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen. Mij is gezegd dat dat snel kan. Daarna kunt u het debat afmaken en anders gebeurt dat pas na het reces.

De heerDibi (GroenLinks):

De GroenLinksfractie wil dit wetsvoorstel dan graag na het reces afhandelen, omdat ik vanavond nog een ander debat heb. Ik wil de behandeling van dit wetsvoorstel wel graag goed afronden.

De heerBiskop (CDA):

Het probleem met uitstel van de behandeling tot na het reces is dat ik mij afvraag of het wetsvoorstel dan nog op tijd door de Eerste Kamer kan worden behandeld en of de invoering per 1 augustus kan geschieden. Hoe zit het dan met die timetable?

Devoorzitter:

Dat is inderdaad een probleem, maar verwijt mij niet dat ik het u niet tijdig heb aangegeven.

De heerVan der Ham (D66):

We zouden niet durven, maar we gaan even kijken.

Devoorzitter:

U hebt daar tien minuten voor en dan hoor ik het.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.40 uur geschorst.

Devoorzitter:

Zoals u allemaal heeft kunnen zien, hebben wij even beraad gehad over het vervolg van de beraadslaging. De minister geeft er de voorkeur aan om het vandaag af te maken, maar de leden hebben daar een probleem mee, gelet op hun agenda's. Ik heb er een probleem mee om het middagdeel van de vergadering op te schuiven. Dat betekent dat wij, op verzoek van de minister, de beraadslaging verdagen tot de eerste week na het reces. Dan gaat het wetsvoorstel daarna naar de Eerste Kamer.

Het woord is aan de heer Elias.

De heerElias (VVD):

Voorzitter. Ik verzoek u, ik neem aan ook namens mijn collega's, om de behandeling zo snel mogelijk na het reces te laten vervolgen, echt zo snel mogelijk. Wellicht helpt het als een deel van de beantwoording, vooral het technische deel, schriftelijk wordt afgedaan.

Devoorzitter:

Ik zal het stenogram doorgeleiden naar het kabinet. We zullen het wetsvoorstel in de eerste week na het reces afhandelen.

De vergadering wordt van 14.46 uur tot 15.30 uur geschorst.

Naar boven