3 Vragenuur

Vragen van het lid Recourt aan de minister van Veiligheid en Justitie over het artikel "Korpschef: Alle Nederlanders moeten DNA afstaan".

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid is voor een stevige aanpak van criminaliteit en daarbij hoort een zo groot mogelijke pakkans. Hiervoor pleiten wij met regelmaat en gelukkig vinden wij deze minister aan onze zijde. Er zijn echter grenzen: niet alles wat kan, moet je ook willen. Zo kun je in theorie bij iedere Nederlander een chip onder de huid planten. Dat is heel goed voor de opsporing, want je weet altijd waar diegene is. Het is echter duidelijk dat het voorstel in kwestie te ver gaat in het licht van de privacy.

Het voorstel van de desbetreffende korpschef om het DNA-profiel van iedere Nederlander in een databank op te slaan, is ook zo'n voorbeeld van doorgeslagen denken in effectiviteit. Het kan wel, maar we moeten het niet willen; ook als je niets te verbergen hebt, zelfs juist als je niets te verbergen hebt. Het laat de overheid namelijk te ver doordringen in mijn en ieders privéleven en het vergroot de kansen op onterechte veroordelingen.

Wat vindt de minister van het voorstel om het DNA-profiel van iedere Nederlander op te slaan? Technisch is dat een fluitje van een cent, want bij iedere baby wordt door middel van de hielprik al bloed, en dus DNA, afgenomen en bewaard. Moet het afnemen van DNA-materiaal niet beperkt blijven tot de gevallen waarin er een onderzoeksbelang is? Als je een goed gevuld DNA-databestand hebt, bestaat ook de kans dat agenten een tunnelvisie ontwikkelen. Zij denken namelijk dat zij de vermoedelijke dader al hebben en stoppen met het onderzoek, waardoor andere verdachten niet meer in beeld komen. Erkent de minister dit gevaar? Is de minister tevreden met de huidige wetgeving op dit punt? Er mag namelijk alleen DNA-materiaal worden afgenomen als voorlopige hechtenis is toegestaan en het van belang is voor de opsporing. Binnenkort wordt in deze Kamer een aanvulling behandeld voor onderzoeken zoals in de zaak-Vaatstra.

MinisterOpstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de heer Recourt. Ik heb gisteren publiekelijk gezegd dat ik het voorstel van de korpschef van Rotterdam-Rijnmond afwijs. Ik wil daar duidelijk over zijn, om alle redenen die ook de heer Recourt heeft genoemd. Het voorstel is disproportioneel en in strijd met het beschermen van de privacy waar het kabinet en ik voor staan. Het voorstel is doorgeslagen in het denken in effectiviteit. Het is niet praktisch en operationeel is het niet te verkiezen om dit te doen.

Ik denk dat de huidige wetgeving, waarmee wij ons concentreren op een databank van profielen van veroordeelden en verdachten, als zodanig voldoende is. Ik vind het inderdaad prettig dat de heer Recourt erop wijst; dat betekent alle veroordeelden van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Dat is sinds mei vorig jaar het vertrekpunt van waaruit wij werken. Bijvoorbeeld alle inbrekers zitten in zo'n databestand. Ik vind het wel prettig als wij het wetsvoorstel DNA-verwantschap, dat sinds februari bij de Kamer ligt voor behandeling, zo snel mogelijk zouden behandelen. Ik erken het gevaar dat is aangegeven. Ik deel dat. Ik deel dus het instrumentarium dat wij hebben en dat wij de wetgeving die bij de Kamer ligt, zo snel mogelijk behandelen.

Misschien mag ik nog een ding zeggen, want er is in de media een aantal van 11.000 genoemd voor het aantal profielen in de DNA-databank. Dat is verkeerd. In werkelijkheid zijn er 111.191 profielen van personen opgenomen en 45.000 profielen van sporen. Dat wil ik bij dezen rechtzetten, en dank aan de heer Recourt voor de geboden gelegenheid.

De heerRecourt (PvdA):

Het antwoord van de minister stelt gerust, maar nog niet helemaal. Ik lees in Trouw van 14 maart een reactie van politiebazen, zoals Trouw dat zegt: wel zijn de politiebazen het met Paauw eens dat "de DNA-wetgeving moet worden verruimd en minder omslachtig en bureaucratisch moet worden om misdrijven beter en efficiënter te kunnen bestrijden". Ik maak daaruit op dat de Raad van Hoofdcommissarissen kennelijk wel vindt dat een verruiming van de huidige regelgeving nodig is. Wat vindt de minister hiervan en wat bedoelen die politiebazen eigenlijk als zij zeggen dat het omslachtig en bureaucratisch is? Dat wil uiteraard niemand, maar bedoelen zij niet eigenlijk dat zij waarborgen willen afbreken, wederom om het efficiënter te maken? Graag de reactie van de minister.

MinisterOpstelten:

Ook ik heb er vandaag kennis van genomen dat de Raad van Hoofdcommissarissen het voorstel, naar ik heb begrepen het begin van een discussie, van een van de collega's afwijst. Daarmee is die discussie, ook door wat wij hier bespreken, beëindigd. Ik heb dat ook tegen de heer Paauw persoonlijk gezegd. Ik vind het fair en juist dat hij mijn standpunt ook kent.

Het is mij niet geheel duidelijk wat er met bureaucratie wordt bedoeld. De heer Recourt, hem kennende, en ik zullen beide tegen bureaucratische situaties zijn die geen toegevoegde waarde hebben, die dus kwalitatief niet nodig zijn. Daarop zal ik mij oriënteren.

Wat de kern betreft, het instrumentarium, was het de bedoeling van de heer Paauw om na te gaan of wij de grenzen verder kunnen opzoeken. Ik ben altijd voor het opzoeken van grenzen, maar wij hebben een grens getrokken. Die ligt vast in de wetgeving van vorig jaar en de wetgeving die er nog aan komt.

De heerRecourt (PvdA):

Ik neem aan dat de minister zich ook gaat verstaan met de Raad van Hoofdcommissarissen over dit standpunt. Ik ben blij met zijn antwoord dat ook hij oog heeft voor de grenzen aan de opsporing. "Big Brother is watching you" willen wij niet in Nederland. Laten wij altijd de balans zoeken en laten wij die in dit geval samen zoeken en naar de buitenwereld trekken.

MinisterOpstelten:

Dank. Ik heb een idee wie de Big Brother Award voor dit jaar gaat winnen, maar dat zullen wij volgend jaar weten.

Devoorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden.

Naar boven