Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht voor de muskusrattenbestrijding en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen (32474).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Ik heb het merendeel van de vragen die zijn gesteld in algemene zin, beantwoord. Ik beantwoord nog kort even de specifieke vragen die de afgevaardigden hebben gesteld.

De vragen van mevrouw Ouwehand heb ik in mijn beleving allemaal beantwoord. Voor zover dat in mijn vermogen lag, ben ik erop ingegaan.

De heer Koppejan heeft de efficiency nadrukkelijk willen bepleiten. Ik ben het daar uiteraard mee eens.

Hij heeft gesuggereerd, en ik vind dat goed, om in het bestuursakkoord tussen overheid en waterschappen niet alleen te kijken naar de mogelijkheid van tariefafspraken, maar ook een prestatievergelijking op te nemen. Althans, ik heb hem zo begrepen dat je de ambitie zou moeten hebben, ook als waterschappen, om elkaar op dat punt scherp te houden. Wie doet wat voor hoeveel geld? Nu is dat natuurlijk best lastig als je het besturen van een waterschap in de Zeeuwse delta vergelijkt met wat er in het oosten van het land gebeurt, daar waar de heer Houwers woont, of in het zuiden van het land. Je hebt met andere kosten te maken. Een prestatievergelijking zal dus niet gemakkelijk zijn. Ik vind wel – die vraag leg ik graag voor aan de Unie van Waterschappen – dat je indicatoren zou moeten zoeken om te komen tot een prestatievergelijking. Dat houdt iedereen scherp. Dat betekent dat je voor zo weinig mogelijk geld het meeste wilt presteren, het hoogste rendement wilt halen.

De heer Jansen (SP):

Inmiddels is de staatssecretaris alweer een eindje verder, maar hij zei dat hij de vragen van mevrouw Ouwehand had beantwoord. Heeft hij ook al op het amendement van mevrouw Ouwehand gereageerd? Ik dacht het niet.

Staatssecretaris Atsma:

Ik loop de amendementen als laatste door. Dat kan heel snel. Ik pak ze straks dus mee. Dan doe ik niemand tekort.

De heer Koppejan heeft gepleit voor samenwerking in de afvalwaterketen. Ik ben het daar natuurlijk van harte mee eens. Ik heb aangegeven dat juist dat in het bestuursakkoord moet staan.

Dat brengt mij op het volgende. Het is niet zo dat er alleen een bestuursakkoord tussen overheid en waterschappen wordt gesloten. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat dit ook met gemeenten en provincies wordt gesloten. Ik vind dat ook zij de ambitie moeten hebben om dat zo snel mogelijk te doen. Ik kan mij voorstellen dat het met name in provincieland ietwat ingewikkelder ligt, met het oog op de statenverkiezingen begin maart. Ik kan mij voorstellen dat daar over de denkbeeldige schutting van begin maart wordt gekeken. Over de ambitie die de waterschappen hebben en zouden moeten willen hebben en uitdragen, zeg ik, in navolging van wat ik eerder zei, dat het half februari in principe rond moet zijn. Daarmee is ook een heldere vraag van de heer Slob beantwoord. De gemeenten moeten daar parallel aan lopen. Want juist als het gaat om de vraag van de heer Koppejan over de afvalwaterketen, is het onwenselijk dat de één een afspraak maakt en de ander later kan aanschuiven. Dat moet integraal. Ik zou er zeer aan hechten dat hierover een-op-een met gemeenten wordt gesproken.

De heer Houwers heeft specifiek vragen gesteld over het bestuursakkoord. Ik ben daarop ingegaan.

De opmerking die ik eerder tegen hem maakte over zijn bijdrage, trof mij, omdat ik vind dat hij als geen ander in staat was om in een zin te schetsen wat de kerntaak is van de waterschappen en waarvoor de waterschappen zouden moeten staan. Ik hoop dat dat in de toekomst zo blijft, kortom, dat de waterschappen de eigenstandige positie in het Nederlandse bestuurlijke bestel kunnen houden. Ik hecht daar zeer aan. Ik ga er ook voor om dat voor de lange termijn te doen beklijven. Ik ben in algemene zin al ingegaan op de tarieven. Ik hoop dat ik daarover duidelijk ben geweest.

Mevrouw Jacobi heeft specifiek gevraagd naar het Hoogwaterbeschermingsprogramma en onze ambities op dat terrein. Zij heeft gewezen op een mogelijke uitspraak van mij over de tekorten bij het aanpakken van de zwakke plekken in onze kustbescherming, maar ook bij de rivierdijken. Het totaalplaatje is op dit moment niet bekend. Wij zijn nog bezig met de inventarisatieronde van wat er de komende tientallen jaren moet gebeuren om de zwakke plekken in Nederland te doen verdwijnen. Dat het een enorm hoog ambitieniveau is, mag duidelijk zijn. Wij hebben de eerste twee rondes gehad. Ik weet dat er een prijskaartje aanhangt dat in de richting van 1 mld. of zelfs 1 mld.-plus gaat voor extra investeringen. Wij wachten nog op de inventarisatie van een derde toets, die begin volgend jaar binnen zal zijn. Dat zal ook nog wel een aantal zorgpunten met zich brengen.

Daarnaast vroegen mevrouw Jacobi en anderen naar de relatie met het Deltafonds. Daar is onmiskenbaar een relatie mee. Dat moet ook, omdat juist het Deltafonds voor de langetermijnfinanciering een belangrijke spilfunctie zal vervullen. Ik hoop van harte dat de Kamer zal besluiten om op korte termijn de Deltawet, het Deltafonds en het Deltaprogramma – het is één trits – te behandelen, omdat wij daardoor de mogelijkheid krijgen en de ruimte creëren om slagen te maken. De verbindingen zijn er nadrukkelijk. Dat hangt voor een deel af van de ambitie van het kabinet, maar vooral ook van de ambitie van de Kamer. Ik hoop dat het punt op korte termijn op de agenda kan komen. Ik ben in ieder geval graag bereid om daar verder met de Kamer over te discussiëren. Niet alleen omdat deze discussie over dit onderwerp belangrijk is, maar nog veel belangrijker is dat wij allemaal beseffen hoe belangrijk waterveiligheid is. Wij hebben afgelopen weekeind gezien wat het betekent als er hoogwater is. Wij hebben allemaal de afgelopen jaren kunnen ervaren wat het is als het water letterlijk tot de kruin van de dijken staat. Die zorg moeten wij voor de lange termijn voor onze volgende generaties proberen weg te nemen.

De opmerking van mevrouw Jacobi over de muskusrattenbestrijding heb ik reeds van een reactie voorzien.

Ik ben blij dat de heer De Mos steun in algemene zin heeft uitgesproken voor de ambitie van 100 mln. Hij heeft zorg over de tariefstelling binnen de land- en tuinbouw. Dat speelt overigens niet in heel Nederland en is soms heel erg regionaal bepaald. Het is echter wel een punt van aandacht. Het kan niet zo zijn dat enkele sectoren buitensporig, onevenredig worden geconfronteerd met een heffingsverhoging. Het waterschap is vanouds een instituut waar je betaalt voor wat je krijgt en waarbij het belang uitdrukkelijk in beeld is. Als het belang een ander zou zijn dan uit de tariefstijging zou blijken, dan heb je een probleem. Ik ga ervan uit dat in het algemene voorbeeld dat hij noemde wel die koppeling zit, dus dat je krijgt waar je voor betaalt. Ik vind het wel een punt van aandacht dat wij in de komende jaren kijken naar het hele heffingsstelsel, zeker als de slag wordt gemaakt met de afvalwaterketen. Ik heb voor de schorsing al aangegeven dat er dan grote slagen gemaakt kunnen worden, ook op het punt van besparing. Dan moeten wij wellicht ook kijken of misschien is het wel een voorrecht om dan te mogen kijken naar de gehele tariefstructuur. Ik ben ervan overtuigd dat het, als de voorspellingen uitkomen, voor burgers en bedrijven interessanter wordt.

Ik ben niet ingegaan op het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen om de simpele reden dat in mijn overtuiging de afgelopen jaren meer dan eens is aangetoond dat de bestrijding noodzakelijk is en blijft en ook de komende jaren zal blijven. Via het amendement wordt eigenlijk al onderstreept dat de muskusrattenbestrijding gewoon moet doorgaan.

De heer Slob heb ik al een aantal keren aangehaald. Specifieke vragen over de 100 mln. zijn er verder niet gesteld of ik ben er al op ingegaan. Wij hebben bewust niet gewacht om de bezuiniging aan de orde te stellen omdat die al in de pijplijn zat en de waterschappen zelf hebben aangegeven dat die mogelijkheden er zouden zijn.

De horizonbepaling, waar de heer Slob over sprak, vind ik niet direct nodig. Als je het hebt over een tijdelijke wet, dan zegt dat begrip in zich al dat die een tijdelijkheid is. Dan is het niet nodig om daar nog eens een amendement met een horizonbepaling overheen te doen gaan. Dat lijkt mij iets te veel van het goede.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat vind ik een beetje te makkelijk want zoals ik in mijn bijdrage in eerste termijn heb aangehaald en zoals u weet, staat voor 2014 nog eens 50 mln. en voor 2015 nog eens 100 mln. ingeboekt. Ik wil in alles voorkomen dat wij nog een keer in zo'n situatie terechtkomen als nu. Dat is ook onze taak. Wij moeten een horizonbepaling in het wetsvoorstel inbouwen zodat alle druk erop staat, niet alleen bij u maar ook bij alle andere spelers die met dit onderwerp te maken hebben, zodat wij er echt uitkomen met die doelmatigheidswinst en zodat wij naar de toekomst toe de goede slagen maken.

Staatssecretaris Atsma:

Ik begrijp uw wens maar toch is het niet nodig. Wij spreken over een tijdelijke wet met een ambitie die een tijdelijk karakter heeft, een karakter van enkele jaren. Juist door het bestuursakkoord kun je ervoor zorgen dat snel een vervolgstap wordt gezet en er snel wetgeving komt, voor zover dat trouwens nodig is aangezien je het gros van de bezuiniging kunt realiseren zonder wetswijziging, zo hebben waterschappen en gemeenten en wellicht ook provincies aangegeven. Als dat de facto gerealiseerd wordt, is een horizonbepaling in een tijdelijke wet niet nodig. Het is eigenlijk een tegenstrijdigheid in zich om in een tijdelijke wet, waarvan iedereen de ambitie heeft om die binnen een paar jaar weer van tafel te halen, ook nog een horizonbepaling te zetten. Dat lijkt mij niet nodig. Kortom, ik zou daar echt niet voor voelen.

De heer Jansen heeft een aantal kritische vragen gesteld over de garanties voor de tarieven voor burgers en bedrijven. Ook anderen hebben dat gedaan. Ik ben daar voor de schorsing al op ingegaan. Het moet de ambitie van de waterschappen zijn om een en ander daaromtrent te voorkomen. Het is in elk geval mijn ambitie om dat te voorkomen. Naar aanleiding van het debat met de Kamer ga ik dat nog een keer onderstrepen bij de Unie van Waterschappen. Ik weet dat de Unie van Waterschappen zich in de rug gesteund voelt door de opmerkingen van de heren Slob, Koppejan en anderen dat er snel duidelijkheid moet komen over de bestuursakkoorden. Waterschappen willen niets liever dan die duidelijkheid snel geven. Als zij die duidelijkheid geven, is er op middellange termijn zicht op aanzienlijke besparingen, die ten goede komen aan zaken waar de Kamer zich terecht zorgen over maakt. Laat daar geen onduidelijkheid over bestaan.

Hiermee heb ik in algemene zin de gestelde vragen beantwoord. Ik ga nog kort langs de amendementen. Overigens heb ik de meeste al van een reactie voorzien. Het amendement-Slob op stuk nr. 12 over de horizonbepaling zou ik willen ontraden. Ik heb de argumenten daarvoor gegeven. Excuus. Het was amendement op stuk nr. 11.

In amendement op stuk nr. 12 wordt geregeld dat waterschappen per 1 januari volgend jaar, wanneer de wet in werking treedt, alvast betalen voor muskusrattenbestrijding. Om dat in een amendement vast te leggen lijkt mij overbodig. Ik heb al aangegeven in de reactie op mevrouw Jacobi dat het in bijna alle regio's al geregeld is. In het overleg hierover dat wij op heel korte termijn met de waterschappen voeren, moet ook duidelijk worden gemaakt dat dat gewoon gebeurt. De rechtspositie van de muskusrattenvangers mag daar niet onder lijden. De muskusrattenvangers moeten gewoon door kunnen gaan met hun werk. Ik sluit niet uit dat het in de praktijk zal leiden tot een soepele overgang van enkele maanden zodat een en ander op een bijna natuurlijke wijze zijn beslag kan krijgen. Daarmee is een amendering in de wet dus niet nodig.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. U haalt wel 19 mln. bij de provincies weg.

De voorzitter:

Ik niet, hoop ik toch.

De heer Slob (ChristenUnie):

Nee, de staatssecretaris, de regering uiteraard.

De voorzitter:

O, de staatssecretaris. Pfoe, dank u.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik moet via u spreken. Dat heb ik tenminste geleerd van u.

Dan is het ook niet meer dan logisch dat u garandeert dat dat allemaal goed gaat lopen. Dat is toch belangrijk. Ik snap dat het niet zo heel chic is om dat via een amendement te doen maar wij zitten in een enorme tijdsklem. Er moet absolute duidelijkheid wezen.

Staatssecretaris Atsma:

Sterker nog, u bent te bescheiden met de 19 mln. De facto is er nu 25 mln. voor de muskusrattenbestrijding beschikbaar. Het gaat totaal om 25 mln. die beschikbaar moet komen via de waterschappen en die voor een groot deel al beschikbaar is. Ik heb al gezegd dat de insteek en inzet zijn dat de waterschappen die taak een-op-een overnemen. Ze zijn er zich allemaal meer van bewust dan wie dan ook dat dit moet gebeuren. De druk die via het aannemen van deze tijdelijke wet wordt opgevoerd – zo zie ik het wel – ontgaat niemand. Ik zal mijn uiterste best doen om ook de zorg die de heer Slob en mevrouw Jacobi hebben uitgesproken nog een keer kenbaar te maken aan de waterschappen, met name in de provincies waar het nog niet is geregeld. Gelukkig is het in negen provincies al goed geregeld.

De heer Slob (ChristenUnie):

Bij de provincies waar het nog niet geregeld is gaat het om een behoorlijk groot bedrag, met name bij de provincie Zuid-Holland. Ik heb u goed verstaan: u garandeert dat de provincies vanaf 1 januari de kosten niet meer hoeven te dragen en dat deze dan volledig bij de waterschappen komen te liggen.

Staatssecretaris Atsma:

Ja. De provincies worden per 1 januari geconfronteerd met de korting. Dit betekent dat het specifiek voor dit doel geoormerkte geld weg is, dus moet het door een ander worden betaald. Dat is de kern van de afspraken met de waterschappen. Dat zal bevestigd worden in het bestuursakkoord. Maar tegelijkertijd staat het in de wet, waardoor de waterschappen het moeten oppakken. Dat kan niet anders. Het hangt mede van u af of u ja zegt tegen de wet, maar ik ga ervan uit dat dat gaat lukken.

Voorzitter. Op het amendement-Jacobi op stuk nr. 7 heb ik uitvoerig gereageerd. Ik ontraad de aanneming ervan.

Het gewijzigd amendement-Ouwehand/Thieme op stuk nr. 10 over de muskusrattenbestrijding vind ik sympathiek. Muskusrattenbestrijding is geen doel op zich. Dat is het ook nooit geweest en dat zal het ook niet worden. Het is alleen een middel om te voorkomen dat er problemen ontstaan. Als ik het amendement ook zo moet duiden, dan denk ik dat ik er geen probleem mee kan hebben. Sterker nog, ik wil er geen probleem mee hebben. In die zin kan ik het in overweging aan de Kamer meegeven. Dat is voor mij geen enkel probleem, want ik vind dat het nooit het doel kan zijn. Dat zou namelijk heel rigide zijn. Laten we hopen dat er een moment komt dat de bestrijding niet meer nodig is. Dan is datgene wat mevrouw Ouwehand niet wil gerealiseerd en dan is datgene waar waterschappen, provincies, boeren en andere gebruikers van het open veld op zitten te wachten, ook gerealiseerd.

In het amendement-Koppejan op stuk nr. 8. wordt gepleit voor het laten vervallen van het regionale waterplan en in het verlengde daarvan voor de tweelagenstructuur. Ik vind dit een sympathieke gedachte, maar ik wijs erop dat er een paar praktische problemen kunnen zijn. Wat betreft de waterplannen weten we waar we qua wetgeving aan zijn gehouden. Wat betreft het milieuplan kan ik op dit moment niet overzien in hoeverre er wellicht eveneens Europese wet- en regelgeving aan ten grondslag ligt. Dat zouden we sowieso moeten uitzoeken. Ik vind namelijk dat als je dit wilt en in de wet vastlegt, je wel moet zorgen dat dit ook kan. Ik ben erg voor de systematiek die de heer Koppejan bepleit, maar of het in praktische zin op dit moment uitvoerbaar is, gaat mij even een slag te ver. Kortom, ik vraag de heer Koppejan om dit amendement aan te houden. We krijgen straks een ander moment waarop het wellicht aan de orde kan komen. Mocht de heer Koppejan deze ambitie nog een keer willen onderstrepen door bijvoorbeeld in een motie – dat is bijna uitlokking, voorzitter – te bepleiten dat dit in de bestuursakkoorden met de provincies, waterschappen en gemeenten wordt opgenomen, zou ik dat zelfs zeer toejuichen. Je geeft daarmee immers van onderop het signaal af. Op dit moment kan ik niet echt overzien wat de consequenties zijn, maar ik sta positief tegenover de basisgedachte.

De heer Jansen (SP):

Ik constateer dat de staatssecretaris zegt dat er wel wetgeving nodig is, maar dat dit zorgvuldiger moet worden uitgezocht. Dat is precies wat ik in eerste termijn betoogd heb. Het lijkt mij een mooi moment dat de staatssecretaris de door mij gevraagde toezegging doet om binnen een halfjaar met wetgeving te komen om die open eindjes allemaal in te vullen. Voor alle zekerheid wijs ik nog even op de drie concrete punten die ook de Unie van Waterschappen in haar commentaar op dit wetsvoorstel gegeven heeft: het overdragen van de reguleringstaak van de gemeenten, modernisering van het omslagstelsel voor de watersysteemheffing en het volledig bij het Rijk neerleggen van de toezichttaken op waterbeheer. Het was nodig om dat wettelijk te verankeren. Is de staatssecretaris bereid om een wetsvoorstel met deze strekking in te dienen? Mijn suggestie is om dit binnen zes maanden te doen. Als de staatssecretaris praktische argumenten heeft om het langer te laten duren, dan hoor ik het graag. Ik wil wel graag een toezegging dat het zal gebeuren.

Staatssecretaris Atsma:

Ik deel de opvatting van de heer Jansen dat druk op de ketel belangrijk is. Verschillende afgevaardigden hebben daar ook op gewezen. Voor de bestuursakkoorden die begin volgend jaar voor alle gremia moeten worden gesloten, moet de lijn helder zijn. Voor het geval er bij één partij of meerdere partijen onwil is, moet wetgeving achter de hand worden gehouden. Dat kan een reden zijn om snel met wetgeving te komen. Ik kan niet overzien of dit binnen zes maanden kan, want wij kennen allemaal de stroperigheid van wetgeving. Ik heb liever dat het "van onderaf"-gevoel door mij wordt uitgestraald in de brief. Mijn voorganger heeft dat ook gedaan. Als het van onderaf geregeld kan worden, als alle neuzen dezelfde kant op wijzen, dan moet je daar absoluut de voorkeur aan geven boven wetgeving. De ambitie op langere termijn moet echter helder zijn. Als dat wetgeving vereist, moeten wij daar niet bang voor zijn. Daartoe zullen dan in 2011 stappen worden gezet.

De heer Koppejan (CDA):

Ik begrijp heel goed van de staatssecretaris dat hij het met mij eens is dat dit moet gebeuren met het waterplan; hij weet alleen niet zeker of het kan vanwege de Europese regelgeving. Als staatssecretaris is de heer Atsma hoofd van een departement met vele duizenden ambtenaren. Het moet toch mogelijk zijn om dit uit te zoeken in één dag! Als de staatssecretaris dit morgen uitzoekt en mij laat weten of het kan, kan ik alsnog dit amendement indienen. Wat wij vandaag kunnen doen, moeten wij niet laten wachten tot morgen! Wij zijn nu bezig met wetgeving. Het is volstrekt logisch om het nu te regelen. Als de staatssecretaris er een dag voor uittrekt om met zijn ambtenaren uit te zoeken of het daadwerkelijk kan– ik sta open voor suggesties om het amendement aan te passen, mocht dat nodig zijn – dan kunnen wij het gewoon snel regelen. De heer Atsma is tenslotte staatssecretaris van dit kabinet met daadkracht!

Staatssecretaris Atsma:

Ik werd tweeënhalf uur geleden met het amendement geconfronteerd. Het moet mogelijk zijn om binnen 24 uur een inhoudelijke reactie te geven, eventueel met een suggestie ter verbetering zodat het amendement binnen de juridische kaders houdbaar is. Ik doe graag de toezegging dat de heer Koppejan voor dinsdag een nadere reactie van het kabinet op zijn amendement krijgt. Hij kent mijn vragen, dus die zal ik nog op een andere plek neerleggen.

Het amendement van de heer Slob over een evaluatiebepaling heb ik al van commentaar voorzien. Ik ontraad het. Daarmee heb ik gezegd wat ik in eerste termijn kwijt wilde.

De voorzitter:

Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Die moet dan wel heel kort zijn, met de nadruk op het indienen van moties. Er is vanavond immers nog een ander debat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen en voor zijn omarming van het amendement. Ik dank hem tevens voor zijn uitspraak dat wij, als het een beetje meezit, helemaal van de muskusrattenbestrijding af kunnen. Dat lijkt mij een mooi perspectief. Ik zal drie moties indienen om de staatssecretaris een stukje op weg te helpen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mogelijke graafschade aan dijken een van de belangrijkste overwegingen is voor het structureel bestrijden van muskusratten;

overwegende dat bestendigheid van dijklichamen tegen muskusrattengraverij door anticiperende maatregelen makkelijk in het bestaande beleid van dijkrenovaties geïmplementeerd kan worden;

overwegende dat preventieve maatregelen zoals het aanbrengen van beschoeiingen, gevlochten gaas langs kwetsbare delen of betonnen voeten voor dijklichamen, een duurzaam en daarmee op termijn goedkoper alternatief vormen voor het bestrijden van schade aan dijken door muskusratten;

verzoekt de regering, bij ontwerp en aanleg van nieuwe waterkeringen en bij groot onderhoud aan bestaande waterkeringen preventieve maatregelen tegen muskusrattengraverij mee te (laten) nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Jacobi en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(32474).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er tot op heden geen eenduidige relatie tussen het aantal vangsten van muskus- en beverratten en de veiligheid van een waterkering is aangetoond;

constaterende dat er tot op heden geen verband is aangetoond tussen bestrijding van de muskusrattenpopulatie en schade aan dijken en oevers;

overwegende dat Alterra al in 2005 heeft aangegeven dat een gedegen onderzoek naar de effectiviteit van bestrijding op de schade, veroorzaakt door muskus- en beverratten, zeer gewenst is;

overwegende dat er nu jaarlijks meer dan 140.000 dieren worden gedood terwijl de effectiviteit daarvan nooit bewezen is;

verzoekt de regering, op korte termijn onderzoek te starten naar de effectiviteit van bestrijding van muskus- en beverratten op de veiligheid van waterstaatswerken en schade aan oevers, waarbij in elk geval de populatieontwikkeling in kaart wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(32474).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat muskus- en beverratten vaak worden gevangen met behulp van klemmen en verdrinkingsvallen;

constaterende dat deze middelen uitermate wreed Ouwehandzijn doordat de gevangen muskusrat pas na enkele minuten stikt of verdrinkt;

constaterende dat er betere alternatieven beschikbaar zijn of op dit moment worden ontwikkeld, waarbij de duur van de doodsstrijd aanzienlijk wordt verkort;

verzoekt de regering, alternatieven voor de huidige dieronvriendelijke verdrinkingsvallen en klemmen in kaart te brengen en verder te ontwikkelen;

verzoekt de regering, de Kamer op korte termijn te informeren over de mogelijkheden van een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, De Mos en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(32474).

De heer Koppejan (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn reactie op onze vragen en opmerkingen.

Ik heb nog een aanvullende vraag. Wij zijn het eens over de samenwerking in de afvalwaterketen. Dat komt ook aan de orde in de besprekingen in het kader van het bestuursakkoord. Wil de staatssecretaris de Kamer toezeggen dat hij daarna een brief stuurt waarin hij zijn visie uiteenzet over de manier waarop de samenwerking in de afvalwaterketen versneld en minder vrijblijvend vorm kan krijgen?

Ten slotte wil ik de gewenste toezegging van de staatssecretaris graag markeren in de volgende motie over het bestuursakkoord.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met dit wetsvoorstel de waterschappen per 2011 de financiering van de muskusrattenbestrijding en gedeeltelijk de financiering van de verbetering van de primaire keringen, gezamenlijk goed voor 100 mln. per jaar, overnemen;

overwegende dat dit wetsvoorstel niet voorziet in de maatregelen die nodig zijn om de waterschappen deze bijdrage via inverdieneffecten terug te laten verdienen;

verzoekt de regering, voor 1 maart 2011 een bestuursakkoord te sluiten tussen de waterschappen en het Rijk, waarin beide partijen zich verbinden aan de uitvoering van het voorstel Doelmatig Waterbeheer waarin in elk geval concrete afspraken worden gemaakt over:

  • - het voor burgers en bedrijven lastenneutraal opvangen van de 100 mln. per jaar;

  • - een jaarlijkse prestatievergelijking van waterschappen waar lasten- en kostenontwikkeling standaard deel van uitmaken;

  • - overige voorstellen van waterschappen over doelmatiger waterbeheer, de verantwoordelijkheid over het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de maatregelen om de waterschappen in staat te stellen, via inverdieneffecten de kosten van muskusrattenbestrijding en gedeeltelijke financiering van de verbetering van de primaire keringen, terug te laten verdienen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan, Jacobi, Jansen, Van Veldhoven en Slob.

Zij krijgt nr. 17(32474).

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Ik houd het heel kort en dien geen moties in. Ik spreek wel mijn treurnis uit over de harde opstelling van de staatssecretaris. Hij zegt namelijk dat de muskusrattenvangers nog slechts in een paar regio's niet zijn overgegaan naar de waterschappen. Ik maak daaruit op dat hij een wetswijziging daarvoor eigenlijk niet de moeite waard vindt.

Ik merk op dat wij een wetswijziging behandelen en dat je het dan ook netjes moet regelen, al was het voor de laatste zeventig muskusrattenvangers. Deze mensen hebben daar recht op want, nogmaals, in het regeerakkoord staat vermeld: "Voor de overgang van werk naar werk voor ambtenaren moeten dezelfde voorwaarden gelden als voor werknemers in de private sector." Wat mij betreft heeft de staatssecretaris nog een kleine kans om erop terug te komen. Ik zou zeggen: het is toch de beste garantie dat wij dit in de wetswijziging meenemen. Het is een kleine bepaling die uiteindelijk de mensen de beste garantie biedt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Hij deed dat vol enthousiasme. Dat belooft wat als er een keer echt een goede wet voorligt. Als hem dat bij deze wet al lukt, zullen we daarvan genieten met elkaar.

Ik constateer dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij met wat binnen zijn mogelijkheden en bevoegdheden ligt er alles aan zal doen om te voorkomen dat het bezuinigingsbedrag wordt doorberekend in de tarieven en dat hij zich ook zal inzetten om begin 2011 een bestuursakkoord af te sluiten met de waterschappen. Ik heb de motie-Koppejan op stuk nr. 17 ondertekend om daar wat richting aan te geven. Hij heeft ook toegezegd dat de waterschappen vanaf 1 januari 2011 de kosten voor de muskus- en beverrattenbestrijding voor hun rekening zullen nemen. Met die laatste toezegging kan ik mijn amendement op stuk nr. 12 intrekken.

De voorzitter:

De heer Slob wenst het amendement op stuk nr. 12 in te trekken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik betreur de reactie van de staatssecretaris op de andere twee amendementen, maar het is altijd nog de Kamer die het laatste woord heeft en ik heb er enig vertrouwen in dat mijn collega's deze amendementen op hun waarde zullen schatten.

Ik wil twee moties indienen. De eerste sluit aan op de motie van de heer Koppejan.

De SlobKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de waterschappen per 2011 de financiering van de muskusrattenbestrijding en gedeeltelijk de financiering van de verbetering van de primaire keringen zullen overnemen;

constaterende dat er nog geen afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, waterschappen en gemeenten over het bereiken van doelmatigheidswinst in het waterbeheer en de afvalwaterketen die voorkomen dat de waterschapslasten voor burgers en bedrijven extra stijgen als gevolg van genoemde taakverschuiving, maar dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu wel voornemens is, een bestuursakkoord met de waterschappen te sluiten;

constaterende dat in het regeerakkoord wordt voorgesorteerd op verdere doelmatigheidswinst, waarvan de rijksbegroting vanaf 2014 zou moeten profiteren;

overwegende dat er binnenkort een advies wordt verwacht van de "Taskforce Ten Heuvelhof" over de toekomstige verdeling van taken en financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk na het bereiken van een bestuursakkoord doch uiterlijk in het voorjaar van 2011 te komen met voorstellen waarmee ten minste zodanige doelmatigheidswinst in het waterbeheer en de afvalwaterketen wordt gerealiseerd dat de waterschapslasten niet extra zullen stijgen, ook niet in 2014 en later, en met voorstellen voor een toekomstvaste financiering van de primaire keringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(32474).

De heer Slob (ChristenUnie):

Dan mijn laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de meeste waterschappen muskusrattenvangers in dienst hebben, maar dat sommige provincies zelf muskusrattenvangers in dienst hebben;

overwegende dat de memorie van toelichting uitgaat van het principe "werk volgt taak" waarbij dit provinciale personeel overgaat naar de betreffende waterschappen en dat tijdig afspraken zullen moeten worden gemaakt over de rechtspositionele aspecten van deze medewerkers in overleg met de vakorganisaties;

constaterende dat nog niet in alle provincies dergelijke afspraken over de overdracht van personeel zijn gemaakt;

verzoekt de regering, met provincies en waterschappen in overleg te treden, zodat de overname van het personeel van provincies naar waterschappen zo spoedig mogelijk wordt geregeld, waarbij het uitgangspunt van verplichte overname van het personeel wordt gehanteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(32474).

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Nog een korte zin als toelichting op deze motie. Wij vinden het eigenlijk wat te ver gaan om dit in een amendement in de wet te regelen, maar wij vinden wel dat de staatssecretaris – en daar kan de Kamer hem ook toe aanzetten – alles moet doen wat binnen zijn mogelijkheden ligt om te regelen dat het op deze wijze zal gaan plaatsvinden. Dat zijn wij aan het personeel verplicht, al zou het er maar eentje zijn, mevrouw Jacobi!

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Er zijn nog drie punten over na de eerste termijn. Overigens dank ik de staatssecretaris voor zijn beantwoording.

Allereerst heeft de staatssecretaris een aantal strenge woorden gesproken in de richting van de waterschappen over het eventueel doorbelasten van de 100 mln. taakstellende bezuiniging die hij ze heeft opgelegd. Ik neem aan dat de staatssecretaris het logisch vindt dat als wij na 1 januari constateren dat de tarieven wel degelijk meer omhoog gaan dan trendmatig, dat wij elkaar daarover dan direct na het kerstreces zullen spreken.

Het tweede punt betreft de noodzaak van wetgeving. Ik vind het positief dat de staatssecretaris zegt het voornemen te hebben om, als er nog open eindjes zijn na het bestuursakkoord, met wetgeving te komen. De SP-fractie denkt dat die wetgeving zonder meer noodzakelijk is. Ik denk bijvoorbeeld aan de kwestie die de heer Koppejan via het amendement op een nette manier mogelijk wil maken. Ook voor de drie andere aspecten die in de brief van de Unie van Waterschappen zijn genoemd, is wetgeving nodig. Als de staatssecretaris in een bestuursakkoord een afspraak maakt over een oplossing, zal dat altijd doorwerken in de Waterwet en deels ook in de Waterschapswet. Kortom, ik denk dat wij nu moeten afspreken dat dit op tijd zal gebeuren. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de regering de rijksbegroting wil ontlasten door een aantal taken op het gebied van muskusrattenbestrijding en het Hoogwaterbeschermingsprogramma onder Jansente brengen bij de waterschappen, zonder financiële compensatie;

  • - de Unie van Waterschappen in haar brief van 4 november 2009 heeft aangeboden om de rijksbegroting met 100 mln. te ontlasten, mits er een herschikking komt van watertaken die de realisatie van een efficiencyslag mogelijk maakt;

  • - het wetsvoorstel 32474 wél de ontlasting van de rijksbegroting regelt, maar niet de bijbehorende vereenvoudiging van de bestuurlijke structuur;

van mening dat de benodigde wijzigingen van de bestuurlijke structuur op korte termijn geregeld dienen te worden en waar nodig deugdelijk – wettelijk – verankerd;

verzoekt de regering om binnen zes maanden na het sluiten van het bestuursakkoord, maar in ieder geval in 2011, een wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen dat de benodigde wijzigingen in de verantwoordelijkheden rond waterbeheer regelt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jansen en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(32474).

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik al een opmerking gemaakt over het idee om de toetsingsfrequentie van zes naar twaalf jaar te brengen. De staatssecretaris was daarover in principe wel positief, maar ik neem aan dat dit uitgezocht moet worden. Als dat zo is, lijkt mij dat een punt om te betrekken bij het wetsvoorstel dat wij volgend jaar tegemoet mogen zien.

De voorzitter:

Mij blijkt dat de staatssecretaris behoefte heeft aan een korte schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Ik begin met het maken van een paar algemene opmerkingen. Ik dank de Kamer voor haar steun, ook in tweede termijn.

De heer Jansen heeft opgemerkt dat ik, net als hij, van mening ben dat druk op de ketel moet komen te staan. Hij heeft in een motie een en ander onderstreept. Ik heb wel gezegd dat de voorziene bezuinigingen en de samenwerking die op een aantal terreinen mogelijk is, niet per definitie wetgeving behoeven, dus ik bestrijd de stelligheid waarmee wordt gezegd dat er wetgeving nodig zal zijn. Ik vind dat we daarmee terughoudend moeten zijn. Als er geen wetgeving nodig is, omdat de partijen het onderling kunnen regelen, vind ik dat je daarmee terughoudend moet omgaan.

De heer Koppejan vraagt of er een visie komt van de staatssecretaris op de samenwerking bij de afvalwaterketen. Uiteraard vergt deze een visie van het kabinet. De Kamer mag die verwachten. Sterker nog, ik kan de Kamer verzekeren dat zij een integrale reactie van het kabinet tegemoet kan zien in de verschillende bestuursakkoorden die gesloten worden. Dat kan niet anders en dat is ook absoluut van belang.

Dan kom ik bij de moties. De motie-Ouwehand c.s. op stuk nr. 14 geeft aan dat er preventieve maatregelen zouden moeten worden genomen bij de muskusrattenbestrijding. Op grond van de Waterwet kan dat al, maar ik vind een al te stevige stellingname dat dit per definitie bij elk project integraal meegenomen zou moeten worden, te ver gaan. Dat heeft ook geen zin, omdat je er vanuit zou mogen gaan dat het probleem van de muskusrattenoverlast op enige termijn onder controle is. Dan moet je je de vraag stellen of een overinvestering, overal, wel terecht is. Ik vind dat je daar echt mee moet uitkijken. Mevrouw Jacobi heeft de motie meeondertekend, maar zij merkte ook op dat ik in eerste termijn heb gezegd dat de kans groot is dat er aanzienlijke tekorten zijn bij datgene wat wij de komende jaren moeten investeren. Als je dan integraal zegt dat overal dergelijke voorzieningen moeten worden aangebracht, gaat mij dat te ver. Ik kan de consequenties daarvan niet overzien, dus ik ontraad deze motie.

In de motie op stuk nr. 15 heeft mevrouw Ouwehand gewezen op de grote aantallen muskusratten die worden gevangen en die daarmee ook een einde aan hun werkzame leven zien. Mevrouw Ouwehand geeft aan dat er wat haar betreft een einde moet komen aan de wijze waarop de bestrijding plaatsvindt. Ik kan niet garanderen dat er mogelijkheden zijn voor effectieve bestrijding van muskusratten zonder over te gaan tot doding ervan, dus die motie ontraad ik.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, ik had gezegd: geen interrupties meer.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dat begrijp ik, maar er lijkt sprake te zijn van spraakverwarring. Ik vraag niet naar een einde van de muskusrattenbestrijding, maar naar onderzoek naar de effectiviteit.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Als ik de motie zo mag verstaan dat mevrouw Ouwehand vindt dat muskusratten die gevangen worden, daarbij niet het loodje mogen leggen, zo lang dat nodig is, kan ik niet anders dan concluderen dat het onmogelijk is om die toezegging te doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, dat zou ik wel heel graag willen, maar de motie vraagt alleen maar om onderzoek te starten naar de effectiviteit.

Staatssecretaris Atsma:

Als ik u kan helpen door aan te geven dat we dat element graag onder de aandacht van de commissie brengen die het onderzoek doet, denk ik dat we het eens zijn, want daar hebben we geen van allen problemen mee. Dan verstaan wij elkaar op dit punt ook goed.

De voorzitter:

Betekent dit dat mevrouw Ouwehand haar motie wellicht intrekt, met deze toezegging? Ik zie dat zij nee schudt.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Over de derde motie van mevrouw Ouwehand, op stuk nr. 16, kan ik korter zijn. Zij vraagt om de Kamer op korte termijn te informeren over de mogelijkheden om een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen af te kondigen. Ik denk dat dit onmogelijk is. Daar zijn wij tegen. Wij kunnen die garantie niet geven.

In de motie op stuk nr. 17 vraagt de heer Koppejan, mede namens mevrouw Jacobi, de heer Jansen, mevrouw Van Veldhoven en de heer Slob, in een aantal overwegingen om het bestuursakkoord een breed karakter te geven. Ik vind deze motie een ondersteuning van het beleid, omdat er eigenlijk in wordt samengevat wat ik in de kern heb proberen aan te geven. Ik ben dat zeker van plan.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 18, die is ingediend door de heer Slob en die mede is ondertekend door mevrouw Jacobi. Met deze motie wordt de regering verzocht, zo snel mogelijk na het bereiken van het bestuursakkoord doch uiterlijk in het voorjaar van 2011 de Kamer te informeren et cetera. Ik heb al gezegd dat wij dat ook van plan zijn. Het lijkt mij dat dit zou moeten kunnen. Ik heb echter problemen met het lezen van de motie, die in een kleine letter is afgedrukt. U kent mijn probleem, voorzitter.

De voorzitter:

"Verzoekt de regering, zo snel mogelijk na het bereiken van een bestuursakkoord doch uiterlijk in het voorjaar van 2011 te komen met voorstellen waarmee ten minste zodanige doelmatigheidswinst in het waterbeheer en de afvalwaterketen wordt gerealiseerd dat de waterschapslasten niet extra zullen stijgen, ook niet in 2014 en later, en met voorstellen voor een toekomstvaste financiering van de primaire keringen."

Staatssecretaris Atsma:

Dan heb ik het goed gelezen. Ik ben van mening dat dit ook de ambitie is die wij hebben uit te stralen. Ik vind dus dat dit ook de opdracht mag zijn waarmee de Kamer mij en het kabinet op weg stuurt naar de waterschappen. In die zin zie ik deze motie als ondersteuning van beleid, waarbij ik nogmaals zeg dat de waterschapsbesturen wel een eigen verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het vaststellen van tarieven in de meest ruime zin.

De motie op stuk nr. 19 van de heer Slob zie ik als ondersteuning van beleid. Ik heb daarop in eerste termijn al uitvoerig gereageerd. Ik zie geen problemen in het aanbevelen van deze motie.

Ik kom bij de motie van de heer Jansen en mevrouw Jacobi op stuk nr. 20. De heer Jansen zei in zijn bijdrage dat er hoe dan ook een wettelijk kader moet komen. Ik vind dat te strak geredeneerd. Ik heb al gezegd dat wetgeving niet per definitie nodig is. Het is de inzet van het kabinet dat als wetgeving overbodig is, je er vooral ook niet over moet beginnen. Ik zeg wel toe dat wij ermee komen als dat nodig mocht zijn. In eerste termijn heb ik gezegd dat wij dit jaar al een aanzet daartoe zullen geven. Daarmee ben ik het qua strekking eens met de indieners. Als zij de motie in die zin kunnen aanpassen, worden wij het ook inhoudelijk met elkaar eens. Als zij zeggen "je zult hoe dan ook met een wetgevingstraject komen", vind ik dat te boud en een stap te ver gaan. In dat geval ontraad ik de aanvaarding van deze motie.

De heer Jansen (SP):

Volgens mij ben ik de staatssecretaris al tegemoetgekomen door in het dictum de zinsnede "benodigde wijzigingen" op te nemen. Met andere woorden: uitsluitend in een situatie waarin wetgeving nodig is, wordt dat geregeld in 2011.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al gezegd dat wij daarmee zullen komen als dat nodig is. In dat geval zie ik de motie als ondersteuning van beleid. Ik zeg echter nogmaals dat je niet per definitie kunt uitgaan van nieuwe wetgeving. Dat proef ik toch uit de toelichting van de heer Jansen. Als dat niet zijn bedoeling is, dus als wetgeving alleen in het uiterste geval gewenst is, kan ik deze motie bestempelen als ondersteuning van beleid. Als ik haar zo mag duiden, heb ik daar geen moeite mee.

De voorzitter:

De indiener gaat akkoord met uw duiding, staatssecretaris.

Staatssecretaris Atsma:

Akkoord.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.25 uur tot 20.20 uur geschorst.

Naar boven