Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht voor de muskusrattenbestrijding en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen (32474).

De voorzitter:

De heer Houwers houdt vandaag zijn maidenspeech. Dat betekent dat hij niet geïnterrumpeerd mag worden tijdens zijn verhaal en dat er na zijn bijdrage even wordt geschorst om hem te feliciteren met het feit dat hij er nu helemaal bij hoort.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. We bespreken vandaag een wijziging van de Waterwet waarbij, als het aan het kabinet ligt, de bestrijding van muskusratten wordt vastgelegd als een van de expliciete doelen bij de voorkoming van schade aan de waterstaatswerken. Dat is een slecht idee. Ik zal uiteenzetten waarom.

Allereerst is de huidige vorm van muskusrattenbestrijding een verspilling van geld en tijd. Op dit moment geven we er jaarlijks ongeveer 35 mln. aan uit. Dat is best veel geld voor een activiteit waarvan de effectiviteit hoogst twijfelachtig is. We gooien letterlijk geld in het water.

Muskusratten zijn sinds 1946 in Nederland, met dank aan de bontindustrie. Inmiddels worden ze al meer dan 50 jaar bestreden. Door schrikbeelden van vernielde oevers en ingestorte dijken nadat muskusratten die zouden hebben ondergraven, wordt deze diersoort al sinds jaar en dag fel bestreden. Afgelopen jaar zijn er 155.000 muskusratten gedood. De bestrijding gebeurt meestal via klemmen en vallen. Die methoden zijn uitermate wreed. De klemmen worden onder water geplaatst bij de ingang van een burcht of op zogenaamde wissels, paadjes waarlangs de dieren zich door hun territorium verplaatsen. Deze klemmen doden de dieren vrijwel nooit direct. De gevangen muskusrat stikt of verdrinkt pas na enkele minuten of zelfs nog langer. Ook worden er gazen fuiken en inloopvallen gebruikt. De muskusrat loopt of zwemt erin, kan er niet meer uit en verdrinkt langzaam na een doodsstrijd van zeven minuten. Daarna zijn de vallen ook nog eens niet selectief, waardoor er afgelopen jaar 14.000 andere dieren slachtoffer werden: waterhoenen, meerkoeten, eenden, futen, bunzings, hermelijnen. Ook zij stierven een afschuwelijke dood in de vallen en klemmen die in het kader van de muskusrattenbestrijding worden uitgezet.

De muskusrat is in staat, zich zeer snel voort te planten. Zolang we natuurlijke regulatiemechanismen negeren, zullen grote bestrijdingscampagnes er voortdurend toe leiden dat er extra veel jongen geboren worden. Het vangen en doden van deze schuwe dieren zal de stand dan ook niet verlagen. Het is dweilen met de kraan open. Dat blijkt ook wel uit het feit dat ondanks de sinds 1951 door de overheid georganiseerde bestrijding, de muskusrat kans heeft gezien zijn leefgebied uit te breiden naar alle provincies in Nederland.

Naast het feit dat de bestrijding zeer diervijandig is en het de stand van de muskusrat niet lijkt te doen afnemen, is het maar de vraag hoe effectief de huidige vorm van bestrijding is. Het effect van muskusrattenbestrijding op de veiligheid is onduidelijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een eenduidige relatie tussen het aantal vangsten en de veiligheid van de waterkering. Ook wordt nu alleen het aantal gedode muskusratten geteld en niet het aantal graverijen of nesten. Daardoor is er dus geen goed beeld van het aantal muskusratten of het veiligheidsniveau. De bestrijders zetten alleen vallen. Ik vraag aan de staatssecretaris waarom we deze mensen niet inzetten om bijvoorbeeld de aangetroffen graverijen direct te herstellen. Juist daar worden de waterwerken veiliger van, toch? De enige dijken waar muskusratten nog een gevaar voor zouden kunnen vormen, zijn de oude boezemdijken en poldersystemen. Maar volgens de voorzitter van de landelijke Werkgroep Ecologisch Waterbeheer is zelfs daar nooit iets gebeurd. Hij geeft zelfs aan dat er geen verband is tussen een hoge muskusrattenstand en aantasting van de oevers. Onderzoek van het LEI naar de economische schade van de graverij en vraat laat alleen schade aan de oevers en niet aan waterkeringen zien. Onderzoek naar de gevolgen van graverij laat zien dat de veiligheid van alle typen waterkeringen, met uitzondering van zeeweringen, hierdoor afneemt. Tevens wordt geconcludeerd dat alle waargenomen schade wordt hersteld, omdat alle vormen van schade direct worden hersteld in het reguliere beheer- en onderhoudsprogramma. Hierdoor komt de veiligheid in die gevallen niet daadwerkelijk in gevaar.

Na vijftig jaar bestrijding is er nog steeds geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit ervan. Dat is toch wel zeer te betreuren. Al in 2005 werd door Alterra op dit gemis gewezen, maar er is nog steeds niets mee gedaan. Ondertussen worden er jaarlijks wel duizenden dieren gedood, zonder dat er duidelijk bewijs is dat dit omwille van de veiligheid noodzakelijk zou zijn. Het is niet zo dat de muskusratten zonder bestrijding heel Nederland zouden overnemen. Uit onderzoek is gebleken dat de natuurlijke jaarlijkse sterfte vrij hoog is. Het gaat om 55% van de volwassen dieren en zelfs 84% van de jonge. Er vindt predatie plaats door vos, bunzing, hermelijn, havik en bosuil. Het is dan ook onjuist om te zeggen dat muskusratten geen natuurlijke vijanden zouden hebben. Natuurlijke regulatie treedt echter vooral op door ruimteverdeling en onderlinge concurrentie. Deze zouden wij dus de ruimte moeten geven.

De Partij voor de Dieren neemt veiligheid zeer serieus. Muskusrattengraverij van kritieke grootte moet worden voorkomen. De huidige wijze van bestrijding is daartoe echter niet adequaat. De Partij voor de Dieren stelt voor om de muskusrattenbestrijding om te vormen naar een minder diervijandige, effectieve dienst, die de veiligheid van dijken als enige doel heeft. Daarbij is de Partij voor de Dieren tegen het doden van gezonde dieren, tenzij met alternatieven niet voldoende effect op de veiligheid wordt behaald en bestrijding op locatie dat effect wel kan beloven. Dit betekent dat het doel van de wetswijziging niet kan zijn het bestrijden of vangen van muskusratten, maar het waarborgen van de veiligheid. Dat kan in sommige gevallen bestrijding van muskusratten inhouden, maar dat hoeft niet direct te leiden tot het plaatsen van vallen en klemmen. Er zijn ook alternatieven. Om veiligheid het doel van dit wetsvoorstel te laten zijn heb ik een amendement ingediend. Ik geloof dat dit reeds is rondgedeeld.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Nieuwe of vernieuwende waterkeringen zouden muskusratbestendig gemaakt moeten worden. Door een eenmalige investering worden structurele kosten voorkomen. Muskusrattenbestrijding kan dan, als het nodig is, alleen worden ingezet op risicoplaatsen waar op korte termijn geen verbeteringen mogelijk zijn. Zo wordt voorkomen dat dure en arbeidsintensieve bestrijding wordt ingezet op plaatsen waar geen veiligheidsrisico is.

Ik sluit af met enkele vragen aan de staatssecretaris. Is hij bereid om nu eindelijk wel onderzoek naar de effectiviteit van bestrijding te doen, bijvoorbeeld door op enkele locaties een proef te starten waar niet wordt bestreden en waar de ontwikkeling van de populatie en de schade wetenschappelijk worden onderzocht? Is hij bereid om de verdrinkingsvallen zo snel mogelijk te verbieden, omdat zij leiden tot een gruwelijke dood van deze dieren? Is hij bereid om bij ontwerp en aanleg van nieuwe waterkering en bij groot onderhoud aan bestaande waterkeringen preventieve maatregelen te nemen, zoals betonnen voeten voor dijklichamen?

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik stel een toelichtende vraag over het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Ouwehand en mevrouw Thieme. Begrijp ik het goed dat met dit amendement de wet zodanig wordt aanpast dat het in de toekomst mogelijk wordt om een diervriendelijkere vorm van waterveiligheidsbeleid toe te passen? In principe kunnen we met de tekst van dit amendement doorgaan zoals het nu gaat, maar het wordt wel mogelijk gemaakt om beter te gaan werken. Is dat de essentie van het amendement?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, dat is de essentie van het amendement. Het is geen geheim dat wij geen grote fans zijn van de muskusrattenbestrijding. In het wetsvoorstel heeft het kabinet bestrijding als een van de doelen opgenomen. Dat lijkt ons om meerdere redenen verkeerd. Wij willen dat de waterschappen de mogelijkheid hebben om op basis van voortschrijdend inzicht te kiezen voor de effectiefste manier om de waterwerken te beschermen. Een van die methoden kan bestrijding zijn. Nogmaals, we zijn er geen fan van, maar we zien ook dat wij er niet omheen kunnen. We willen dat in elk geval niet als een dogma vastleggen in de wet.

De heer Koppejan (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is positief over het voorliggende wetsvoorstel. Het is prima dat het kabinet de handreiking van de Unie van Waterschappen om te komen tot efficiency, besparingen en doelmatig waterbeheer voortvarend ter hand heeft genomen, om daarmee de rijksbegroting voor 2011 met zo'n 100 mln. te ontlasten. Wij steunen dan ook de voorstellen om te komen tot een overdracht van de muskusrattenbestrijding van de provincies naar de waterschappen; een kostenbesparing van 19 mln. De financiële deelname van de waterschappen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma met 81 mln. vinden wij ook een goede zaak. Ook de voorgestelde verdeelsleutel voor hoe de 81 mln. door de waterschappen moet worden opgebracht, namelijk op basis van het aantal ingezetenen en de waarde van de gebouwde onroerende zaken, heeft ons gerustgesteld. Het CDA hecht immers zeer aan de solidariteit tussen regio's.

Wel hebben wij zorgen of de kostenbesparing van 100 mln. op de rijksbegroting van 2011 straks niet grotendeels door de waterschappen wordt afgewenteld door verhogingen van de waterschapslasten via de watersysteemheffing van burgers en bedrijven. Wij zien nu reeds dat sommige waterschappen de komende tijd hun tarieven sterk laten stijgen. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn van dit wetsvoorstel, dat een doelmatiger waterbeheer beoogt met efficiencybesparingen voor de rijksoverheid zonder dat dit leidt tot sterke belastingverhogingen elders. Kan de staatssecretaris aangeven wat er in 2011 nu daadwerkelijk wordt bespaard of bezuinigd door de waterschappen van het totale bedrag van 100 mln.?

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Koppejan begon met een compliment over dit wetsvoorstel omdat het de doelmatigheidswinst zou bevorderen. Daarna zei hij dat hij zorgen heeft dat het mogelijkerwijs toch in de tarieven wordt verrekend. Ik denk dat die zorg terecht is, want er is eigenlijk helemaal niets geregeld. In het wetsvoorstel wordt alleen geregeld dat er 100 mln. wordt bezuinigd, niet meer en niet minder. Deelt de heer Koppejan de opvatting van de ChristenUnie-fractie dat hier eigenlijk een enorme kans is blijven liggen om de doelmatigheidswinst structureel te regelen en op een goede wijze te borgen, iets waartoe in het verleden wel pogingen zijn gedaan?

De heer Koppejan (CDA):

Ik kom straks ook met een voorstel, want ik vind dat er een bestuursakkoord moet worden gesloten met de waterschappen waarin ook afspraken worden gemaakt over de tarieven. Wij weten dat de waterschappen een eigen verantwoordelijkheid en een eigen belastingregime hebben. In een bestuursakkoord kun je echter met elkaar afspreken dat de 100 mln. niet wordt afgewenteld op de burgers en de bedrijven. Dat wil mijn fractie aan de staatssecretaris vragen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Zoals de heer Koppejan weet, hadden de waterschappen zelf al plannen gemaakt omdat die 100 mln. op hen af kwam, maar die zijn nu min of meer aan de kant geschoven. Met dit wetsvoorstel wordt eigenlijk alleen geregeld dat er 100 mln. wordt bezuinigd. Ik stel de vraag nogmaals: deelt de heer Koppejan mijn opvatting dat dit een gemiste kans is en dat hier eigenlijk gewoon een heel ander voorstel had moeten liggen?

De heer Koppejan (CDA):

Nee, ik deel die opvatting niet. Ik denk dat wij nu nog alle ruimte en mogelijkheden hebben om op de juiste richting aan te sturen. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat de staatssecretaris in een bestuursakkoord met de waterschappen daarover goede afspraken kan maken, ook voor 2011.

Voorzitter. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat de waterschappen de kosten doorbelasten aan burgers en bedrijven? De waterschappen hebben een zelfstandige vrijheid om te beslissen over hun tarieven, maar hebben dus ook de vrijheid om daarover met de staatssecretaris afspraken te maken. Is de staatssecretaris bereid om over de hoogte van de tariefstijgingen van de waterschappen bindende afspraken te maken in een bestuursakkoord tussen Rijk en waterschappen?

Mijn fractie heeft samen met andere fracties gepleit voor een periodieke prestatievergelijking tussen de waterschappen. Hierover is een motie aangenomen. Nu hebben wij onlangs een dergelijke prestatievergelijking mogen ontvangen van de voorzitter van de Unie van Waterschappen. Zouden de waterschappen een dergelijke prestatievergelijking niet ieder jaar moeten laten uitvoeren, zodat beter inzicht wordt verkregen of de in dit wetsvoorstel voorgestelde efficiencymaatregelen ook daadwerkelijk hebben geleid tot lagere kosten voor zowel Rijk als burgers en bedrijven? Meer transparantie van kosten en tarieven wordt daarmee de prikkel voor waterschappen om zo doelmatig en kostenefficiënt mogelijk te werken. Is de staatssecretaris bereid om hierover afspraken te maken in een nog af te sluiten bestuursakkoord tussen de waterschappen en het Rijk?

Mijn fractie dringt er bij de staatssecretaris op aan om op korte termijn – voor 1 maart 2011 – te komen tot een dergelijk bestuursakkoord. Daarin moet niet alleen worden gesproken over de tariefstijgingen en een jaarlijks verplichte prestatievergelijking tussen waterschappen, maar ook moeten daarin de overige voorstellen van de waterschappen aan de orde komen die leiden tot een doelmatig waterbeheer. Ook moeten daarin afspraken worden gemaakt over de maatregelen die nodig zijn om de waterschappen in staat te stellen om via inverdieneffecten de kosten van de muskusrattenbestrijding en de gedeeltelijke financiering van de verbetering van de primaire keringen te laten terugverdienen. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

In de memorie van toelichting spreekt de regering over een beperkte toename van bestuurlijke lasten als gevolg van het wetsvoorstel. Mijn fractie ziet nog wel mogelijkheden om deze bestuurlijke lasten verder terug te dringen, namelijk door, uitgaande van de in het regeerakkoord voorgestelde tweelagenstructuur, het door de provincie op te stellen regionaal waterplan te laten vervallen in de Waterwet. Door wateraspecten nadrukkelijker mee te nemen in de door de provincie op te stellen structuurvisies, wordt het waterplan overbodig. Wij hebben een amendement ingediend om hierover alvast duidelijkheid te bieden. Ik ben mij ervan bewust dat dit slechts een onderdeel is van de bredere afspraken die gemaakt moeten worden, maar als de regering met deze wet aan de waterschappen de zekerheid geeft dat zij 100 mln. moeten afdragen, is het niet meer dan fair om hun zicht te geven op een concrete besparing in de planvorming.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

U hebt het over twee lagen. Dit kabinet wil minder bestuurlijke drukte. Het CDA heeft een paar maanden voor de verkiezingen aangegeven van mening te zijn dat het bestuurlijke deel van de waterschappen ondergebracht zou kunnen worden bij de provincies, terwijl de waterschappen zelf uitvoeringsorgaan zouden worden. Nu doet u eigenlijk de suggestie om de provincies er weer uit te schrappen. Hoe is het gekomen dat het CDA zo van standpunt is veranderd op dit terrein?

De heer Koppejan (CDA):

U geeft nu wel een heel bijzondere interpretatie van ons verkiezingsprogramma. Wij hebben nooit gepleit voor het afschaffen van de provincies; integendeel. Wij vinden dat je een bepaalde bestuurslaag datgene moet laten doen waarvoor deze het meest geschikt is, en dat je dingen niet dubbel moet doen. Dat is wat er op dit moment gebeurt met het waterplan. Ons pleidooi is: laat de provincies in hun structuurvisie datgene doen waar zij voor zijn en laat daarin ook het wateraspect volop meetellen. Laat het echter niet zo zijn dat zij daarnaast ook nog een waterplan moeten opstellen, want dat kan prima worden gedaan door de waterschappen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik denk in termen van efficiency en de grootst mogelijke samenhang. Met dit voorstel laat je in feite een bestuurslaag bestaan, die je eruit zou kunnen halen door de taken bij de provincies neer te leggen, omdat die ook over aspecten van natuur gaan. Dit kabinet wil ook samenhang in beleid op het gebied van natuur, visserij en landbouw. Ik wil daarom graag van de heer Koppejan weten waarom hij voor dit model kiest, terwijl het naar mijn mening veel efficiënter zou zijn om de taken bij de provincies neer te leggen.

De heer Koppejan (CDA):

Dat laatste waag ik te betwijfelen. Ik denk dat juist de waterschappen laten zien dat zij heel goed hun waterbeheertaken kunnen uitvoeren. Ik ben heel blij met de passages in het regeerakkoord over de waterschappen en hun zelfstandige rol in het waterbeheer.

De heer Jansen (SP):

Ik heb er wel waardering voor dat de heer Koppejan met zijn amendement probeert om het shoppen van het kabinet in de 4-novemberbrief te repareren. Hij beoogt één element te repareren. De rest moet gebeuren door middel van het bestuursakkoord. Is hij niet met mij van mening dat er eigenlijk nog een aantal ander zaken zijn die eigenlijk ook beter wettelijk verankerd zouden moeten worden, zoals het in één hand brengen van de afvalwaterketen? Dat lijkt mij iets wat je niet kunt doen zonder wetgeving. Is de heer Koppejan het met mij eens dat dit wel ergens geregeld zou moeten worden?

De heer Koppejan (CDA):

Ik kom in mijn betoog nog terug op de afvalwaterketen. Op dat punt verschillen CDA en SP niet van mening. Wij streven hetzelfde na, maar wij kunnen dit nu niet in deze wet regelen. Wij zullen er echter zeker bij de staatssecretaris op aandringen om er wel vaart mee te maken.

Ten slotte vragen wij de aandacht van de staatssecretaris voor de optimalisatie van de samenwerking in de afvalwaterketen. Dit onderwerp vormt weliswaar geen onderdeel van het wetsontwerp, maar het is wel het beleidsterrein waarop de komende jaren sterke efficiencywinst valt te behalen. Een ruime meerderheid in de Kamer pleit hier al jaren voor. Ook gemeenten, provincies en waterschappen praten hier al jaren met elkaar over, maar naar de mening van onze fractie vaak veel te vrijblijvend. In de praktijk komt de samenwerking nog steeds te weinig van de grond. De staatssecretaris spreekt in de nota naar aanleiding van het verslag over vrijwillige samenwerking binnen de bestaande wettelijke kaders. Wij zouden graag zien dat de staatssecretaris onderzoekt hoe deze samenwerking in de afvalwaterketen versneld en minder vrijblijvend vorm kan krijgen, waarbij extra wettelijke maatregelen niet bij voorbaat mogen worden uitgesloten. Is de staatssecretaris bereid om middels een brief zijn visie te geven op de wijze waarop hij de komende jaren de samenwerking in de afvalwaterketen concreet vorm wil geven, inclusief de beoogde besparing?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Houwers, die zijn maidenspeech zal houden. U mag hem dus niet interrumperen.

De heer Houwers (VVD):

Voorzitter. Misschien is het wat ongebruikelijk, maar ik wil hier eigenlijk toch beginnen met een dankwoord. Dat wil ik richten aan allen die het mij mogelijk maken om hier in deze Kamer mijn werk te doen als volksvertegenwoordiger. Dan denk ik natuurlijk aan mijn familie, maar ook aan de VVD-familie, de VVD-fractie en aan de ondersteuning van die VVD-fractie. Ik denk aan de collega's in de Kamer, die heel behulpzaam zijn om nieuwelingen toch een beetje wegwijs te maken, en aan alle medewerkers in dit Kamergebouw. Mijn collega Huizing heeft dat vanochtend ook gedaan. Wij voelen dat ook echt zo en dan lijkt het mij goed om het ook op deze plek uit te spreken. Dus dank!

Voorzitter. Vandaag mag ik voor het eerst namens de VVD-Tweede Kamerfractie het woord voeren in deze zaal. Dat is voor mij een bijzonder moment, nadat ik zo'n moment ook al in 1990 in de gemeenteraadszaal van Winterswijk heb meegemaakt en daarnaast in de Statenzaal van Gelderland. Als voetballiefhebber heb ik dit moment van optreden in de Tweede Kamer wel vergeleken met het spelen in de eredivisie, nadat je eerst op zondag bij de zondagamateurs hebt meegedaan en daarna in de eerste divisie. Dan is dit toch het moment van het eredivisiewerk, dat ik dan misschien toch wel het "grote werk" zou willen noemen. Als we het over 100 mln. hebben, is het misschien ook wel groot werk.

Vandaag mag ik het woord voeren over de wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet. De waterschappen zijn mij goed bekend, want midden jaren negentig mocht ik onderdeel zijn van een waterschapsbestuur als algemeen bestuurslid en als dagelijks bestuurslid van het toenmalige Waterschap van de Oude IJssel, inmiddels door de nodige fusies opgeheven. Water is in ons land een factor van grote invloed, door onze nauwe verbondenheid met zee en rivieren, die kansen en bedreigingen vormen. We hebben water nodig als drinkwater, voor de akkerbouw, in de veeteelt en in de industrie.

In Nederland is er meestal water genoeg, maar het is vaak ongelijk verdeeld en soms ook vervuild. Daarom is waterbeheer nodig. Waar te veel water is, voeren de waterschappen het af en waar te weinig is, voeren ze het aan. De waterschappen hebben een belangrijke taak en dat georganiseerde verband ten aanzien van de waterbeheersing gaat al heel ver terug in de geschiedenis. Al vanaf de middeleeuwen werkten boeren en grondeigenaren samen om grond te ontginnen en overstromingen tegen te gaan. Dat is volgens sommigen zelfs de reden voor het ontstaan van ons internationaal befaamde poldermodel.

Aan het begin van de 19de eeuw brak de opvatting door dat de waterstaat een publieke aangelegenheid behoorde te zijn. Rijkswaterstaat werd gevormd op landelijk niveau. Ook hadden de provincies eigen waterstaatsdiensten ingesteld voor toezicht op en coördinatie van de talloze kleine waterschappen binnen hun grenzen. Geleidelijk aan zijn deze talloze kleine waterschappen opgeheven en samengevoegd met of opgedeeld over andere. Dit fusieproces is nog versterkt door de Waterschapswet van 1992. Daarin is niet alleen bepaald dat alle inwoners van Nederland zeggenschap hebben over en moeten meebetalen aan een goede waterstaatszorg, maar ook dat alle taken op het gebied van die zorg bij de waterschappen moeten zijn ondergebracht.

Vandaag is de wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet aan de orde, de spoedwet. Eigenlijk praten wij hier over de toekomst van de waterschappen. Dit onderwerp valt onder de bredere hervorming van de overheid en het takenpakket van de verschillende overheden. Wat de VVD betreft, zijn twee dingen daarbij belangrijk. Ten eerste dienen de waterschappen zich net als andere overheidslichamen te beperken tot hun kerntaken en ten tweede moeten zij, net als iedereen in Nederland, een bijdrage leveren aan de bezuinigingen van 18 mld. Wat die kerntaken betreft, het volgende. In de afgelopen decennia is de overheid in Nederland te groot geworden. Zij bemoeit zich met te veel, voert haar eigen taken niet goed uit en geeft te veel geld uit. De VVD wil de bestuurlijke drukte verminderen, de overheid terugbrengen naar haar kerntaken en steunt het kabinet in zijn opgave om 18 mld. te bezuinigen. Het vorige kabinet heeft ook al een bijdrage geleverd aan deze bezuinigingsoperatie en er onder meer voor gekozen, de begroting van Infrastructuur en Milieu met deze wet met 100 mln. te ontlasten. Deze 100 mln. komt voort uit een eigen voorstel van de waterschappen, die stelden dat deze besparing mogelijk was als er efficiënter gewerkt kon worden door doelmatig waterbeheer, verbeterde afstemming en samenwerking te zoeken met provincies en gemeenten. De VVD-fractie zegt: hulde voor dit initiatief. De waterschappen verdienen dit compliment, hoewel ik mij ook realiseer dat dit voorstel is gedaan in een tijd dat zij in enige mate onder politieke druk stonden. De discussie net tussen mevrouw Jacobi en de heer Koppejan duidde daar al een beetje op.

Een discussiepunt vandaag is het voorstel van de waterschappen dat uitging van een ingangsdatum van 2012, gekoppeld aan verbeterde regelgeving. Invoering in 2011 zou kunnen leiden tot verhoging van de waterschapslasten. Dat is voor de VVD-fractie niet acceptabel. Ons uitgangspunt is dat het niet zo mag zijn dat het Rijk een bezuiniging inboekt en dat de burgers die moeten betalen via de waterschapslasten. Zo'n verschuiving van lasten vinden wij ongepast. Deze doet ook geen recht aan het door de waterschappen geformuleerde voorstel, namelijk 100 mln. besparen zonder lastenverhoging voor de burgers.

Wij stellen niet de tarieven van de waterschappen vast. Naar onze mening hebben de waterschappen echter wel een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij vragen de staatssecretaris met klem om de waterschappen te verzoeken de tijdelijke kosten niet af te wentelen op de burgers middels een verhoging van de waterschapslasten. Wij verzoeken hem de waterschappen de reserves te laten gebruiken, mocht dat nodig zijn. De lasten voor de burgers mogen niet omhoog. Kan de staatssecretaris ons verzekeren dat een tariefstijging wordt voorkomen?

Een manier om die tariefstijging te voorkomen, is door de wet- en regelgeving waar nodig aan te passen om een betere afstemming en verdeling van de taken van het waterschap enerzijds en de provincies en de gemeenten anderzijds mogelijk te maken. Deze herschikking van taken past naar onze zienswijze prima in de weg naar een betere taakverdeling tussen de verschillende overheidslagen. Daarvoor is een bestuursakkoord volgens ons de juiste weg. De VVD-fractie roept de staatssecretaris op om hiermee voortvarend aan de slag te gaan. Wat vindt hij ervan om aan de slag te gaan met zo'n bestuursakkoord?

Ik begon met een terugblik op de geschiedenis van de waterschappen. Wat echter eigenlijk veel interessanter is, is de vraag waar wij naartoe gaan. Hoe ziet de toekomst eruit? Hoe zal Nederland blijven werken met het water? Welke rol kunnen de waterschappen daarbij spelen? Veel zal daarbij afhangen van de toekomstige ontwikkelingen, maar ook van onze visie en onze flexibiliteit. Daarmee moeten wij de kerntaken van de waterschappen nauwkeurig afstemmen op de behoeften van de tijd.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Aan mij de eer om u als eerste te feliciteren, mijnheer Houwers. Het is fijn om het geluid van de Achterhoek weer eens versterkt hier in de Kamer te horen en het kan nooit kwaad om er een ervaren volksvertegenwoordiger bij te hebben.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Vanaf deze plaats feliciteer ik mijn collega met zijn maidenspeech. Wat mij betreft komen er nog veel meer Kamerleden uit de Achterhoek.

Het is een bijzonder debat, want het is het eerste debat met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Ik heb hem altijd als Friese collega gehad. Dit is dus een historisch moment.

De PvdA-fractie vindt het goed dat er meer stroomlijning komt in het waterbeheer. Laat daarover geen misverstand bestaan. Uiteindelijk is immers het doel dat er efficiencywinst wordt geboekt. Wij denken dat dit mogelijk is. Collega Slob zei echter al dat het kabinet met deze wetswijziging een korting inboekt voor 100 mln. en dat het de zorg voor het oplossen van dit probleem bij de waterschappen "neerlegt". Daarbij komt dat zij dit uiteindelijk zelf hebben voorgesteld, wat ook bijzonder is. Het idee om de bestrijding van de muskusrat aan de waterschappen over te laten, steunen wij.

We zien dat de werken in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma vaak duurder uitvallen dan geraamd. Dat is mede het geval doordat de beheerder – dat is in dit geval het waterschap – dit nu niet zelf betaalt. Die stelt daaraan echter wel de hoge eisen. Hoeveel verwacht de staatssecretaris aan kostenreductie te kunnen behalen als de waterschappen nu aan cofinanciering doen? Verwacht de staatssecretaris dat de waterschappen kritischer zullen worden op deze kosten? Nu betalen de waterschappen de beheerslasten en de reparatielasten van het Rijk. Het is niet onvoorstelbaar dat er in het verleden op het beheer geëxtensiveerd is, opdat eerder tot reparatie kon worden besloten. Met deze nieuwe constructie loont goed beheer naar ons oordeel meer.

Staatssecretaris Atsma repte in het Algemeen Dagblad over een tekort van 1,3 mld. voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Wat zijn de gevolgen van deze wet op korte termijn voor de bijdrage van de waterschappen? Blijft die beperkt tot het genoemde bedrag van 81 mln.?

Wij vinden het goed dat de muskusrattenbestrijding over gaat van de provincie naar de waterschappen. Naar mijn idee zijn er twee regio's waar dit nog moet plaatsvinden, namelijk in Groningen en Zuid-Holland. Daarmee komt het beheer van de waterveiligheid in één hand te liggen en daar gaat het om. Muskusrattenbestrijders nemen een bijzondere plaats in mijn hart in. Ik heb voor die medewerkers grote waardering. Zij staan altijd in het veld en ik denk dat zij daarmee uiteindelijk heel weinig geld verdienen. Het zijn mensen aan wie je ook andere taken kunt geven. Zij zouden bijvoorbeeld watermonsters kunnen nemen. Die mensen merken veel zaken op. Muskusrattenbestrijder is een bijzondere functie. Wij delen de opvatting van de PvdD dat muskusrattenbestrijding niet een doel op zich is, maar een middel. Wij vinden dat de muskusrattenbestrijders netjes moeten worden overgenomen. Ook al zijn het nog maar twee regio's waar dit moet gebeuren, wij hebben er op dit moment geen vertrouwen in dat dit goed gaat gebeuren. Bijvoorbeeld in Groningen moeten de muskusrattenbestrijders een medische keuring ondergaan en in Zuid-Holland kan een groot aantal muskusrattenbestrijders niet worden overgenomen. Daar lijkt het althans op. Graag wil ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Wij hebben een amendement ingediend met als doel dat er een regeling wordt getroffen die inhoudt dat muskusratbestrijders een-op-een, werk naar werk, worden overgenomen. In het regeerakkoord staat daarover ook iets. Er wordt niet specifiek iets vermeld over de muskusratbestrijders, maar wel over de overgang van werk naar werk en dat voor ambtenaren dezelfde voorwaarden gelden als voor werknemers in de private sector. In de private sector is dit keurig geregeld in de Wet overgang ondernemingen. Graag wil ik steun van de staatssecretaris voor ons amendement.

Ik maak nog een opmerking over de 100 mln. Ik zei het al: wat het kabinet doet, is een korting inboeken van 100 mln. en de zorg bij de waterschappen neerleggen. Er is hier al meer ingebracht dat wij vinden dat dit niet mag leiden tot tariefverhogingen voor de burger en dat de waterschappen zelf alles uit de kast moeten halen om dit kostenneutraal te laten verlopen.

De heer De Mos (PVV):

Voorzitter. Ik neem dit debat over van een Kamerlid dat vandaag is vertrokken. Ik wil in ieder geval een nieuw Kamerlid van harte feliciteren met zijn maidenspeech en ik hoop op een fijne samenwerking.

De PVV is verheugd over het feit dat dit wetsvoorstel vanaf 2011 een structurele efficiencywinst zal opleveren van 100 mln. op de rijksbegroting. Wij steunen dit wetsvoorstel dus. Wel hebben wij een paar kleine dingetjes daarbij.

Een van die dingen is de paniek die is ontstaan in land- en tuinbouwland. Deze sector vreest een kostenverhoging van 10% door deze wetswijziging. Dat is een beetje vreemd, want de premier beloofde aan het begin van deze week nog dat de lasten van de bezuinigingen niet bij het bedrijfsleven terecht zullen komen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus hoe de land- en tuinbouw sector kan worden ontzien bij de 10% stijging in de waterschapslasten.

Het is al vaker genoemd: de waterschappen lopen het risico van een lastenverzwaring van 3% tot 5% per jaar. Ook de PVV is van mening dat wij deze niet moeten doorberekenen aan burgers. Daarover zou ik graag opheldering willen van de staatssecretaris.

Last but not least kom ik bij de muskusrat. Ik heb er gisteren zelf de hele dag naar uitgekeken om mij even te verplaatsen in de rol van de ijverige muskus- of beverrat. Als het even tegenzit, wordt er een holletje gegraven aan de waterkant, waarin je je heerlijk droog kunt terugtrekken. Echter, ook het leven van de muskus- en beverrat gaat niet over rozen. Was het vroeger nog de rattenvanger van Hamelen die met een fluit achter je aan zat, nu sterven vele ratten een langzame dood. Waar de dieren schade veroorzaken aan de waterkeringen en waar de mens in gevaar komt, moeten die dieren worden bestreden, maar ik heb daarover toch een aantal vragen aan de staatssecretaris.

Ten eerste: is de staatssecretaris bekend met het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen waarin wordt gesteld dat de schadegevallen die de ratten aanrichten niet worden geregistreerd en dat het daarom moeilijk is om justificatie te geven voor de bestrijding? Wat is zijn visie hierop, mede gezien het feit dat de bestrijding miljoenen kost? Ten tweede: de staatssecretaris is bekend met de alternatieven voor de bestrijding van muskusratten. Is hij voornemens om die alternatieven ter hand te nemen om ervoor te zorgen dat het dierenleed van de muskusrat wordt bestreden?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Namens mijn fractie feliciteer ik collega Houwers met zijn maidenspeech. Ik heb de heer Houwers mogen meemaken in de commissie bij het onderwerp visserij. Nu heeft hij hier gesproken over het waterbeleid. Dat zijn prachtige portefeuilles.

Dit zeg ik ook tegen de staatssecretaris, die het hele waterbeleid in zijn portefeuille heeft. Ik moet wel zeggen dat wij hem eigenlijk een mooier wetsvoorstel hadden gegund om in deze plenaire vergaderzaal zijn debuut te maken wat betreft de behandeling van wetgeving. Dit wetsvoorstel vormt een beetje een ondankbare taak voor hem. Het zou misschien rechtvaardiger zijn geweest als de minister van Financiën hier vandaag had gezeten. Immers, met dit wetsvoorstel wordt er, om het wat kort door de bocht te formuleren, 100 mln. binnengehaald over de rug van de waterschappen of, misschien beter gezegd, de belastingbetaler. Dit gebeurt zonder dat er goede afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten over het bereiken van doelmatigheidswinst, zowel in het waterbeheer als, vooral, in de afvalwaterketen. Dat was toch het oorspronkelijke doel: besparen van geld voor de burger door het slimmer organiseren van taken en verantwoordelijkheden tussen Rijk, gemeenten en waterschappen. Dat de rijksbegroting daarvan ook zou kunnen profiteren, was natuurlijk mooi meegenomen.

Met dit wetsvoorstel wordt eigenlijk de volgorde omgedraaid: een gat van 100 mln. op de rijksbegroting wordt hiermee eenzijdig gedicht, zonder dat er afspraken zijn over het realiseren van de doelmatigheidswinst. Daarom begreep ik niet helemaal de complimenten die de collega van het CDA, de heer Koppejan, maakte in de richting van de regering. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de fractie van de ChristenUnie dat dit de schoonheidsprijs niet verdient, temeer daar de waterschapslasten hierdoor naar grote waarschijnlijkheid 4,5% extra zullen toenemen?

De heer Koppejan (CDA):

Wat had de heer Slob dan gewenst? Had hij weer een jaar willen wachten? Wij willen in 2011 de zaken aanpakken en al 100 mln. besparen. Wij hebben ook de staatssecretaris opgeroepen om voor 1 maart tot een bestuursakkoord te komen met de waterschappen en daarin nadere invulling aan de zaken te geven. Had de heer Slob weer een jaar willen praten en nadenken om vervolgens de zaak op zijn beloop te laten?

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijn fractie had graag gezien dat er geen jaar verloren was gegaan. De heer Koppejan weet dat de waterschappen zelf al de handen ineen hebben geslagen met de actie Storm, omdat ze wisten dat er een bezuiniging aankwam. De heer Koppejan weet ook dat de staatssecretaris die toen over waterbeheer ging daar een reactie op heeft geschreven, een brief die naar ik meen op 11 december 2009 naar de Kamer is gestuurd. Natuurlijk weet ik ook dat een paar maanden later het kabinet gevallen is, maar het zou fraaier zijn geweest als de verantwoordelijke bewindspersoon in het afgelopen jaar de handschoen had opgepakt, aan het werk was gegaan en afspraken had gemaakt. Dar is niet gebeurd. Wat er wel is gebeurd, is dat 100 mln. gewoon is ingeboekt – daar is deze wetgeving voor nodig – zonder dat die afspraken er liggen. Dat vind ik een gemiste kans. Dat is jammer. Wij hadden het graag anders gezien.

De heer Koppejan (CDA):

Begrijp ik goed dat de heer Slob vooral kritiek heeft op de vorige bewindspersoon, de staatssecretaris van zijn partij, en dat hij vindt dat die zaken heeft laten liggen? Dat neem ik dan ter kennisgeving aan. Ik wil nu echter wel weten hoe de heer Slob het dan anders had gewild om in 2011 de zaken echt aan te kunnen pakken en deze besparing te realiseren.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Koppejan moet goed luisteren. Ik heb juist, zonder het zo uit te spreken, een compliment gegeven aan de toenmalig verantwoordelijk staatssecretaris voor het feit dat zij zo snel gereageerd heeft op het plan dat de waterschappen destijds gezamenlijk hebben ingediend. Zij heeft daar een heel goede reactie op geschreven, die ongetwijfeld in het dikke dossier zit dat op het bureau van de heer Koppejan ligt. De heer Koppejan weet dat daarna in februari de beruchte nacht was waarin het kabinet viel en dat daarna een demissionair kabinet verder is gegaan. Toen is de volledige verantwoordelijkheid voor de portefeuille overgegaan naar de minister van Verkeer en Waterstaat. Mogelijkerwijze heeft hij het te druk gehad met andere dingen, maar ik constateer wel dat er een enorm gat gevallen is, dat dit onderwerp niet verder is opgepakt maar dat nu wel 100 mln. wordt ingeboekt. Dat is de omgekeerde volgorde. Het is natuurlijk mooi dat dit bedrag bezuinigd kan worden, doelmatigheidswinst, maar de uitwerking van de afspraken hoort wel daarbij. Daar hadden we een verantwoordelijk bewindspersoon voor nodig die de regie erover voerde, want de heer Koppejan weet dat inzake de afvalwaterketen de waterschappen met de gemeenten in de slag moeten en dat er enige regelgeving bij betrokken is. Dat kan niet zonder het Rijk, maar dat Rijk heeft het een beetje laten afweten.

De heer Koppejan (CDA):

Ik blijf het een heel merkwaardige redenering vinden van de heer Slob. Hij geeft nu de schuld aan de minister, maar in de Kamer spreken wij de regering als één geheel aan. Het was een regering van CDA en ChristenUnie, dus ik begrijp werkelijk niet waar hij de zondebok probeert neer te leggen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik wijs geen zondebok aan; ik constateer alleen dat nadat er allerlei voorwerk was verricht door de waterschappen en daarna door de verantwoordelijk staatssecretaris, dit niet verder is opgepakt. Dat kan gebeuren; daar kunnen redenen voor zijn, maar dan is het niet zo gepast om nu de 100 mln. in te boeken op de manier waarop het is gebeurd noch om allerlei opdrachten aan de regering te geven om alsnog te zorgen dat de doelmatigheidswinst wordt geboekt. Mogelijkerwijze gaat dat lukken, al heb ik er enige zorg over, maar het is de omgekeerde volgorde. Uiteraard heeft de heer Koppejan gelijk dat we de individuele bewindspersonen weliswaar aanspreken in de Kamer, maar dat het uiteindelijk om de regering gaat. Het is onze taak, ook al betreft het een regering waarvan wij destijds deel uitmaakten, om de regering kritisch te volgen. Als we bezwaren hebben tegen bepaalde onderdelen van de voorstellen, moeten we die natuurlijk gewoon uiten. Overigens ken ik de heer Koppejan als een man die als het moet zijn mond opendoet, ook als dat lastig is.

Voorzitter. De huidige staatssecretaris treft natuurlijk geen blaam voor het voortraject. Hij is nu echter wel bestuurlijk verantwoordelijk. Eerlijk is eerlijk, wij zijn erg tevreden dat de staatssecretaris op de Waterschapsdag, 1 november jongstleden, aankondigde op korte termijn een bestuursakkoord met de waterschappen te willen sluiten over het waterbeheer. Zo pakt de huidige staatssecretaris de draad van zijn voorganger op, al is er wel een gat gevallen van een jaar. Wanneer denkt hij dat akkoord te kunnen sluiten? Lukt het nog om dat voor het einde van dit jaar te doen? Dat is wellicht iets te snel, maar het gebeurt wat ons betreft zo snel als verantwoord is.

Mijn fractie geeft de bewindspersoon mee, hopelijk ten overvloede, zodanige afspraken te maken, dat de stijging van de waterschapslasten die door dit wetsvoorstel wordt veroorzaakt, minimaal weer wordt tenietgedaan. Worden bij het te sluiten bestuursakkoord ook de gemeenten betrokken? Immers, de grootste winst is te boeken – ik zei het al tijdens de interruptie – bij de afvalwaterketen. Die winst is alleen te halen als de gemeenten goede afspraken met de waterschappen weten te maken. We hebben het Rijk nodig om daar een handje bij te helpen.

De regering stelt voor het verbeteren van de efficiency in de afvalwaterketen geen wijziging van taken voor, maar gaat ervan uit dat de efficiency kan worden bereikt door een meer doelmatig geïntegreerde uitvoering. Gemeenten en waterschappen moeten er met andere woorden uitkomen hoe ze de riolering, het afvalwatertransport en de zuivering goedkoper maken. De staatssecretaris houdt tegelijkertijd wel de mogelijkheid open van wetgeving om samenwerking af te dwingen. Hieruit maakt de ChristenUnie op dat de staatssecretaris er nog niet zo zeker van is dat het allemaal snel gaat lukken. Ik zeg hem: doe wat u kunt. U hebt onze steun. Wij denken dat hierbij wel een slag te maken valt.

Voorzitter. Eigenlijk is dit wetsvoorstel dus alleen bedoeld als tussenstap om, zoals ik al eerder zei, de rijksbegroting rond te krijgen. De ChristenUnie-fractie ziet graag zo spoedig mogelijk een voorstel voor de langere termijn, dat ook meer garanties biedt voor een doelmatig waterbeheer. Ik heb daarom een amendement ingediend dat voorziet in een horizonbepaling. Dat is het amendement op stuk nr. 11. Dit amendement geeft regering en Kamer twee jaar de tijd om met een goed inhoudelijk voorstel te komen, waarbij er niet alleen winst is voor de rijksbegroting, maar ook echte winst voor de maatschappij door meer doelmatigheid in het waterbeheer en vooral in de afvalwaterketen. De horizonbepaling mag de staatssecretaris ook opvatten als een aanmoediging om door te pakken op dit dossier. Een extra argument is bovendien het feit dat in het regeerakkoord een tweede tranche zogenaamde doelmatigheidswinst is opgenomen: in 2014 50 mln. en vanaf 2015 100 mln. structureel. Die bezuiniging op de rijksbegroting mag niet nog eens op deze manier worden gerealiseerd, zoals met dit wetsvoorstel gebeurt. Met een horizonbepaling kunnen we dat met elkaar voorkomen.

De ChristenUnie-fractie is benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op de financiering van de hoogwaterbescherming in de toekomst. Met het wetsvoorstel ontstaat een aparte verdeelsleutel voor hoogwaterbescherming. Waterschappen gaan daar 81 mln. aan bijdragen op basis van aantal inwoners en de WOZ-waarde. Hierdoor komen er allerlei nieuwe geldstromen op gang. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma loopt binnen afzienbare tijd af en de hoogwaterbescherming krijgt een vervolg onder de vlag van het Deltaprogramma. Volgens de ChristenUnie is er daarom een link met het Deltafonds. Daar zullen we snel verder over moeten spreken. Dat is een extra reden voor de horizonbepaling in mijn amendement op stuk nr. 11.

Hoe dan ook, mijn fractie roept de staatssecretaris ertoe op om zo spoedig mogelijk met een goed inhoudelijk voorstel te komen, geruggensteund door een bestuursakkoord, waarmee dit wetsvoorstel kan komen te vervallen. Gelet op de inhoud van de actie Storm en de oorspronkelijke reactie van het kabinet – ik noemde al de brief van 11 december 2009 – ligt het voor de hand daarbij het nog uit te brengen advies van de heer Ten Heuvelhof over de toekomstige financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma, te betrekken. Ik vraag de staatssecretaris dat te doen.

Tot slot maak ik enkele opmerkingen over de bestrijding van muskusratten, die overgaat naar de waterschappen. Ik begrijp dat er bij de provincie nog zorgen leven over de overgangsperiode, ook omdat het wetsvoorstel vrij laat is gekomen. Het zal niet mogelijk zijn om in alle provincies de overdracht van de muskusratten- en beverrattenbestrijding tijdig te regelen. Mevrouw Jacobi vroeg daar ook aandacht voor. Ik heb een amendement ingediend dat een overgangsbepaling introduceert, zodat de waterschappen ingaande 1 januari 2011 verantwoordelijk zijn voor de kosten van de provinciale muskusrattenbestrijding in hun gebied, tot het moment van de feitelijke overgang. Immers, de provincies worden wel vanaf die datum gekort op het Provinciefonds. Duidelijkheid over de financiering is dus geboden. Met dit amendement op stuk nr. 12 worden de financiën voor de overgangsfase zorgvuldig geregeld.

Er is nog onzekerheid voor het personeel. Mevrouw Jacobi heeft daar een amendement voor ingediend. In de memorie van toelichting wordt ervan uitgegaan dat het personeel het werk zal volgen en dus zal overgaan naar de waterschappen. Hierover moeten wel tijdig afspraken worden gemaakt. Wij ontvangen signalen – vanuit de provincies die mevrouw Jacobi ook noemde, met name Zuid-Holland – dat die afspraken er nog niet zijn. Zo kunnen we de medewerkers natuurlijk niet de kerstdagen insturen, die al heel snel komen. Wat gaat de staatssecretaris doen om het goed te regelen? Hierbij zou toch het uitgangspunt moeten zijn dat al het personeel verplicht moet worden overgenomen door de waterschappen? Het amendement van mevrouw Jacobi heeft in dat opzicht onze sympathie. Graag een reactie van de staatssecretaris daarop.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik feliciteer de heer Houwers met zijn maidenspeech. Ook ik was lid van de gemeenteraad en van de provinciale staten en ik houd van voetballen. Maar als ik zijn bestuurlijke redenering doortrek – hij zegt nu in de eredivisie te zitten – dan vrees ik dat wij hem binnenkort weer kwijt zijn. Dan streeft hij er immers naar om naar de Champions League te gaan en zit hij binnenkort in Brussel. Ik hoop dat wij hem nog even hier kunnen houden. In ieder geval complimenten met zijn eerste bijdrage.

Efficiënter werken in de waterketen is een mooi streven want zo kunnen wij de kosten laag houden en de tarieven dan wel het geld dat wij uitsparen, inzetten voor het versneld realiseren van mooie maatschappelijke doelen op dit terrein, met name de waterveiligheid, het peilbeheer, de waterkwaliteit en de zoetwatervoorziening. De watertaken zijn op dit moment versnipperd over vier overheden. Dat kan simpeler. Al die overheden roepen inmiddels ook: het moet simpeler. Tegelijkertijd wil niemand zijn taken afstaan ook als evident is dat die beter op een andere manier georganiseerd kunnen worden.

Mijn eerste plenaire debat over water op 14 februari 2007 ging over de wet gemeentelijke watertaken. Namens het kabinet was staatssecretaris Schultz van Haegen woordvoerder. Bij dat debat heb ik aan haar gevraagd waarom zij niet aanstuurde op een niet vrijblijvende vorm van samenwerking in de afvalwaterketen tussen het rioolbeheer en de rioolzuiveringen. Zoals bekend is dat een tak van sport waar de hoogste efficiencywinst mogelijk is als de gescheiden verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen in één hand gebracht zouden worden. De staatssecretaris zat toen op de lijn van vrijwillige samenwerking. De nieuwe staatssecretaris lijkt nog steeds op die lijn te zitten. Een bestuurscategorie valt wat mij betreft in die categorie. Dat is half werk. Het is mooi om op vrijwillige basis te streven naar samenwerking. Het is noodzakelijk om een stok achter de deur te hebben als dat niet lukt.

Met dit wetsvoorstel worden de waterschappen op waterdichte wijze opgezadeld met een aantal taken zonder daar financiële compensatie voor te krijgen. In een brief van 4 november 2009 hebben de waterschappen aangegeven die financiële compensatie ook niet nodig te hebben als er maar een herschikking komt van de watertaken die een efficiencyslag mogelijk maakt. Die herschikking wordt met dit wetsvoorstel niet geregeld.

Het kabinet speelt op deze manier dus vals spel. Het gevolg daarvan is dat waterschappen hun efficiencywinst niet kunnen realiseren en hun tarieven extra moeten verhogen. Dat wil de heer Houwers niet maar is wel de consequentie van deze manier van wetgeving. Zo wordt de rekening van het regeerakkoord via een U-bocht doorgeschoven naar de huishoudens. Dat willen wij niet, dat wil de SP-fractie niet en dat willen die huishoudens ook niet.

Ik heb overwogen om te proberen de andere kant, de vergeten zijde van het wetsvoorstel er weer in te amenderen. Ik constateer dat een aantal collega's daar ook mee aan de slag is gegaan en daar soms heel verdienstelijke pogingen toe gedaan hebben. Het probleem is wel dat het ook met alle amendering die er nu ligt, niet gelukt is om het pakket van 4 november 2009 integraal in het wetsvoorstel op te nemen. Kortom, er is nog steeds een aantal gaten in het wetsvoorstel ook al worden alle amendementen op dit punt aangenomen. Dat is jammer. Daarnaast hebben wij nog het probleem dat complexe amendering eigenlijk een second opinion van de Raad van State vereist. Dat kunnen wij in deze korte tijd niet voor elkaar krijgen.

Het is dus een dilemma om een en ander op dit moment door middel van amendering te regelen. De SP-fractie stelt daarom voor en vraagt de staatssecretaris om de wetswijziging om de benodigde herschikking van taken en verantwoordelijkheden te regelen binnen zes maanden aan de Kamer voor te leggen. Als hij daartoe bereid is, zijn wij bereid om het wetsvoorstel te steunen. Als hij daar niet toe bereid is, zal ik in tweede termijn eerst een motie indienen om de Kamer te laten uitspreken dat hij dat wel moet doen. Mocht daar geen meerderheid voor zijn, dan zullen wij tegen het wetsvoorstel stemmen.

Een aantal collega's heeft het gehad over de muskusrattenbestrijding. Het amendement van mevrouw Ouwehand op dat punt heeft onze grote sympathie omdat het een stukje innovatie en diervriendelijk handelen mogelijk maakt zonder direct de huidige gang van zaken te blokkeren. Ook het amendement van mevrouw Jacobi heeft onze sympathie omdat wij denken dat het overnemen van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden cruciaal is bij het overgaan van die taak van de ene overheid naar de andere. Het amendement van de heer Slob heb ik nog niet kunnen bekijken maar dat gaan wij uiteraard welwillend bezien.

Ik heb een afsluitende vraag over een suggestie van de Unie van Waterschappen om een kostenbesparing te bereiken op korte termijn. De unie suggereert om de frequentie waarmee de algemene waterstaatkundige toestand van primaire waterkeringen wordt beoordeeld, terug te brengen van zes jaren naar twaalf jaren. Dat is de keuring waarmee onder andere wordt vastgesteld hoeveel procent van de waterkeringen op dit moment voldoet aan de eisen van 1960, van hoeveel procent wij het nog niet weten et cetera. Voor alle duidelijkheid: dat is iets anders dan de schouw, waarbij wordt vastgesteld of er gaten in de waterkering zitten. Dat moet namelijk frequenter worden gecontroleerd en dit gaat gewoon door. De waterschappen zeggen dat het een stukje extra bureaucratie is, dat wij kunnen schrappen door de frequentie te verschuiven naar de meer natuurlijke frequentie van grote kunstwerken en dijken. Dat lijkt mij een goede suggestie en daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen, maar ik wacht eerst zijn reactie af.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ken de heer Jansen als een verantwoordelijk bestuurder. In feite heeft hij in zijn betoog onderstreept wat ikzelf gezegd heb, namelijk dat hierbij de verkeerde volgorde wordt gehanteerd: de doelmatigheidswinst had eigenlijk eerst geboekt moeten worden, voordat je een bezuiniging inboekt. De heer Jansen zei dat de SP-fractie tegen het wetsvoorstel stemt, als het niet binnen een paar maanden gebeurt. Dan zitten wij dus met een probleem van 100 mln. Het is ook door mijn hoofd gegaan, maar wat is de boodschap van de SP-fractie als zij tegen het wetsvoorstel stemt? Moet de staatssecretaris dan maar ergens anders 100 mln. uit zijn begroting halen? Als dat zo is, ben ik benieuwd wat de heer Jansen op het oog heeft.

De heer Jansen (SP):

Ik wijs de heer Slob erop dat de SP-fractie de grootst mogelijke efficiencywinst heeft voorgesteld, namelijk om de waterschappen als uitvoeringsorganisaties integraal over te brengen naar de provincies. Dat levert namelijk nog veel meer op dan alle andere maatregelen. Als ik met een schuin oog naar de verkiezingsprogramma's kijk, is daar inmiddels een meerderheid voor. Er is nog geen tweederde meerderheid, maar het gaat wel die kant op. Het is echter wat radicaal om dat met dit wetsvoorstel te regelen.

Ik hoop dat de heer Slob mij het volgende niet kwalijk neemt. Wij kunnen de staatssecretaris de kans geven om met een voorstel te komen of de Kamer de kans geven om hem met zo'n opdracht op pad te sturen. Als dat niet gebeurt, houdt onze verantwoordelijkheid in dit geval op. Het zou mij overigens spijten als het niet goed geregeld wordt, want onze fractie heeft dezelfde overwegingen als de fractie van de heer Slob.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb een aanvullende vraag. Het gaat om een termijn van een halfjaar; het voorstel moet dus ongeveer in juni klaar zijn. Het desbetreffende bedrag wordt nu ingeboekt, waardoor de waterschappen direct te maken krijgen met een korting van 81 mln. Daar moeten zij iets mee doen. Alle noodzakelijke afspraken over de waterbeheerketen etc. zijn niet gemaakt, die zijn blijven liggen, en daarvoor is misschien zelfs wetgeving nodig. Hoe moet dat dan?

De heer Jansen (SP):

Ook als de staatssecretaris haast maakt, hebben de waterschappen een probleem. Ik neem aan dat de heer Slob het met mij eens is dat het echt niet sneller kan dan binnen een halfjaar; dat is haast maken. In de novemberbrief staan volgens mij ook een aantal voorstellen die geld opleveren, maar die niet per se met wetgeving te maken. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het instellen van gemeenschappelijke belastingkantoren met gemeenten. Dergelijke voorstellen kunnen sowieso worden uitgevoerd. De waterschappen zullen al heel blij zijn als de staatssecretaris of de Kamer besluit om op zo kort mogelijke termijn dit soort zaken via aanvullende wetgeving netjes te regelen.

De heer Koppejan (CDA):

Ik heb nog een vraag over de periodieke keuring. Wij hebben ook van de waterschappen begrepen dat zij denken aan een termijn van twaalf jaar. Kun je die discussie niet beter betrekken bij de discussie over de normering? Wij werken nu nog met normen uit de jaren zestig van de vorige eeuw, maar die gaan wij herzien. Is het niet logischer om in dat verband te bekijken of de termijn voor periodieke keuringen niet langer kan zijn dan zes jaar?

De heer Jansen (SP):

Dat is een goede overweging van de heer Koppejan. Dat heeft er zeker mee te maken. Daarom vraag ik allereerst naar de mening van de staatssecretaris. Men heeft inmiddels al een aantal keuringsrondes achter de rug; men is al met de derde ronde bezig. Kortom: de keringen zijn al een aantal keren gekeurd. Ik stel mij voor dat het al kan, vooruitlopend op het bredere wetsvoorstel. Nogmaals, als blijkt dat het grote veiligheidsrisico's met zich brengt, dan wil de SP-fractie dit ook niet. Als de waterschappen er zelf mee komen – de heer Koppejan en ik achten ze op dit terrein deskundig – dan zijn er wel mogelijkheden.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 17.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Dames en heren, terwijl de staatssecretaris zijn papieren ordent, maak ik u erop attent dat wij het tijdstip voor de uitgestelde stemmingen hebben gefixeerd op 18.00 uur. De staatssecretaris weet dat. Dus om 18.00 uur hoort u een lange bel en dan gaan we halverwege zijn antwoord stemmen. Ik realiseer me dat dit niet hoffelijk is, maar er zijn leden die andere verplichtingen hebben. Wij hebben dit keer afgesproken dat er om 18.00 uur wordt gestemd. Daar gaan we ons aan houden.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik de geachte afgevaardigde van de VVD, de heer Houwers, zeer complimenteren met zijn maidenspeech. Ik vind overigens dat hij in zijn bijdrage meteen de spijker op de kop sloeg door heel kort te schetsen wat de positie is van de waterschappen in relatie tot water. Op sommige plaatsen hebben we te veel en op sommige plaatsen hebben we te weinig. Dat is in de kern de reden waarom er waterschappen nodig zijn, natuurlijk samen met de andere argumenten die hij noemde. Wat dat betreft waardering voor zijn bijdrage. Ik wens hem veel plezier in de eredivisie van de Nederlandse politiek, die ik overigens zelf altijd heb beschouwd als de Champions League. De Euro League is in mijn beleving toch een iets andere competitie. Ik wens hem heel veel succes. Ik hoop dat wij op een prettige manier mogen samenwerken.

Ik heb de afgelopen zestig minuten veel horen zeggen over het doelmatig waterbeheer in al zijn facetten, zoals dat in de afgelopen vijftien à zestien maanden aan de orde is geweest in verschillende overleggen. Een aantal afgevaardigden heeft aangegeven dat de waterschappen op verzoek van het kabinet de handschoen heel proactief hebben opgepakt in de vorige kabinetsperiode. De waterschappen hebben namelijk zelf aangegeven via de Operatie Storm wat er allemaal mogelijk zou kunnen zijn.

Dan ben ik meteen aanbeland bij de kern van de discussie. Als je het over doelmatig waterbeheer hebt, heb je het over het combineren van activiteiten en van taken en het creëren van synergie als het gaat om zaken die nu door waterschappen en soms door gemeenten worden opgepakt. Maar ook de samenwerking met de provincies en de rijksoverheid moet ik natuurlijk in dit verband noemen.

In het kader van doelmatig waterbeheer, waarop door verschillende sprekers is gewezen, is uitgebreid gesproken over de mogelijkheid van een eventuele bijdrage die de waterschappen zouden kunnen leveren aan het doelmatig beheer van 's Rijks financiën. Anders gezegd: er is gesproken over een bijdrage uit de waterschapswereld van 100 mln. in relatie tot de financiële problematiek waarmee de overheid wordt geconfronteerd. Ik ben het met eenieder eens die hier naar voren heeft gebracht – de heer Slob was daarin nogal expliciet – dat het jammer is dat de afgelopen zeven à acht maanden geen concrete stappen zijn gezet die wellicht gezet hadden kunnen worden. De heer Slob maakte net in een interruptiedebatje met de heer Koppejan al duidelijk waar de nuancering wellicht zou kunnen zitten. Ik wijs erop dat in de vorige kabinetsperiode, ook toen het kabinet demissionair was geworden en de portefeuille overging van de staatssecretaris naar de minister, de Kamer en niemand anders het onderwerp controversieel heeft verklaard. Daardoor moest ook het ministerie pas op de plaats maken. Dat heeft echt niet aan het ministerie gelegen en ook niet aan het vorige kabinet. Het kabinet had op dit punt wel willen doorpakken en dat had wellicht ook gekund, maar de Kamer heeft het op de lijst met controversiële onderwerpen geplaatst. Het kabinet kende zijn plek. In mijn beleving zou het ongepast zijn geweest als het kabinet, ongeacht de opdracht die de Kamer zichzelf heeft gegeven, zou zijn doorgegaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het is terecht dat de staatssecretaris erop wijst dat de Kamer dit onderwerp controversieel heeft verklaard, maar dat wil niet zeggen dat een bewindspersoon helemaal stil moet gaan zitten. Zeker als er nog zo'n mooie taak ligt, kan een en ander worden voorbereid. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het eigenlijk niet zo gepast is om die 100 mln. op deze wijze in te boeken?

Staatssecretaris Atsma:

Ik ga even in op de vraag of het kabinet kan doorgaan terwijl de Kamer in februari of maart heeft uitgesproken dat het een controversieel onderwerp moest worden. Ik meen toch iets van de spelregels van de Kamer te kennen. Als het kabinet zou zijn doorgegaan, waren hier onmiddellijk een of twee bewindslieden ter verantwoording geroepen. Dat weet ik als geen ander. Volgens mij zijn wij het erover eens dat het het kabinet past om daarnaar te luisteren als de Kamer iets controversieel verklaart. Dat laat onverlet dat de bijdrage van 100 mln. die door de waterschappen en het kabinet is genoemd, al door het vorige kabinet als taakstelling voor de begroting 2011 is aangekondigd. Die blijft wat ons betreft recht overeind staan. De afgelopen weken en maanden hebben wij daar met de Unie van Waterschappen over gesproken. Er kan geen misverstand over bestaan dat de ambitie om die 100 mln. te bezuinigen en te vinden, moet worden gerealiseerd. Wij hebben ons daarvoor ingespannen. Overigens hebben wij er alle vertrouwen in dat dit met de invulling die de Unie en de waterschappen daaraan zullen geven, goed zal komen.

Dan ga ik in op misschien wel een van de belangrijkste kernpunten van het debat van vandaag. Als in het kader van de wetswijziging wordt vastgehouden aan de bezuiniging van 100 mln., krijgen de burgers, bedrijven en andere betrokkenen die bezuiniging dan niet een-op-een voor hun kiezen? Wat kan ik doen om te voorkomen dat deze bezuiniging een-op-een wordt doorgesluisd naar burgers, bedrijven en alle andere belasting- en heffingsplichtigen? Verschillende afgevaardigden hebben het gevraagd. Ik ben het met de Kamer eens dat dit niet de bedoeling is van deze bezuiniging. Dat is ook niet de ambitie van de waterschappen. Er zijn overigens waterschappen die de tarieven, althans hun begrotingen, voor volgend jaar al hebben vastgesteld. Ik hecht er daarom aan dat een knip wordt gemaakt. De waterschappen staan voor deze 100 mln. Zij hebben zelf in een eerdere reactie gezegd dat deze bezuiniging niet hoeft te worden doorvertaald naar de tarieven voor burgers en bedrijven. Ik vind dat de waterschappen daaraan gehouden moeten worden. Een aantal Kamerleden hebben als bestuurder in de waterschapswereld ervaring opgedaan. Wij kunnen niet vanaf deze plek verordonneren dat er in algemene zin helemaal niets met de tarieven mag gebeuren. Daartoe biedt de wet ons niet de mogelijkheid. Daarnaast wil ik erop wijzen dat de waterschapsbestuurders gekozen bestuurders zijn die allen hun eigen verantwoordelijkheid op dit punt hebben.

Ik kom terug op de vraag die iedereen heeft gesteld: kan deze 100 mln. een-op-een worden doorgesluisd naar de ingezetenen? Mijn antwoord daarop is: nee, dat kan niet. Dat is ook niet in de geest van de gemaakte afspraken en de gedane toezegging. Je mag van de waterschappen daarover op korte termijn duidelijkheid verlangen. Nu de waterschappen zelf hebben gezegd dat zij door doelmatig waterbeheer in de breedte de komende jaren een forse slag kunnen maken, vind ik dat je samen met de waterschappen moet proberen om die slag te realiseren. Ik ben op dat punt optimistisch omdat er verschillende mogelijkheden zijn voor het realiseren van die bezuiniging binnen de eigen organisatie.

De heer Jansen vroeg wat je de komende tijd allemaal kunt doen. Er zijn verschillende opties. Er zijn waterschappen die zeggen dat zij in het kader van het eigen beheer en onderhoud fors kunnen reduceren, maar er zijn ook geluiden die erop wijzen dat de inspectie van een cyclus van zes jaar naar een cyclus van twaalf jaar zal gaan. Daar doelde de heer Jansen in zijn bijdrage op.

Er zijn dus verschillende mogelijkheden. De allerbelangrijkste mogelijkheid voor een bezuiniging binnen afzienbare tijd is door de waterschappen zelf aangereikt, namelijk om in intensieve samenwerking met de gemeenten te komen tot een integrale benadering van de afvalwaterketen. Zij voorzien daar een heel forse besparing, die enerzijds ten goede komt aan de gemeenten en anderzijds aan de portemonnee van de waterschappen, vooral door een veel sterkere efficiency­slag. Naar ik meen is uit de berekeningen van de waterschappen gebleken dat dit oplopend naar 2020 380 mln. kan opleveren. In mijn beleving heb je het dan over heel substantiële bedragen. Deze kunnen niet van vandaag op morgen worden gerealiseerd, maar het doorkijkje is absoluut gegeven.

Mijn laatste opmerking in dit blok betreft het antwoord op de vraag hoe wij dat gaan organiseren. Naar mijn stellige overtuiging is dit op korte termijn te organiseren door samen met de waterschappen het door een aantal woordvoerders genoemde bestuursakkoord te sluiten. De heer Slob was misschien iets te optimistisch door te spreken over december. Ik heb de waterschappen ook laten weten dat de stellige ambitie van het kabinet moet zijn om in februari het bestuursakkoord met de waterschappen rond te maken, zodat je ook op dat punt klare wijn kunt schenken.

De heer Jansen (SP):

De staatssecretaris zegt dat de bezuiniging van 100 mln. niet een-op-een moet worden doorgeschoven naar de huishoudens en dat de waterschappen dat ook niet willen. Dat willen de waterschappen ook niet, maar zij worden daartoe gedwongen, als zij niet op korte termijn beschikken over instrumenten om die efficiencyslag te maken. Kan de staatssecretaris bevestigen dat hij geen enkel middel heeft om de waterschappen te verplichten om die 100 mln. niet door te belasten in een tariefverhoging en dat hij afhankelijk is van hun eigen beleid daarin? Is hij het met mij eens dat de conclusie is dat de rekening straks voor een deel of misschien geheel op het bordje van de consument terechtkomt?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al gezegd dat waterschappen een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het is een gekozen bestuur, met een wettelijke taak en een wettelijke bevoegdheid, als het gaat om het vaststellen van de tarieven. Tegelijkertijd is het natuurlijk niet vrijblijvend, laten we daar volstrekt helder over zijn. In die zin zijn de gesprekken met de Unie van Waterschappen absoluut constructief. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de ambitie van de waterschappen wat betreft het hard maken van de toezegging dat deze 100 mln. niet een-op-een neerslaat op burgers en bedrijven. Dat hoeft ook niet, omdat zij hebben aangegeven dat bezuinigingen op korte termijn mogelijk zijn voor een aantal waterschappen. Daarnaast hebben de waterschappen, zoals bekend, de systematiek van het kosten-batenstelsel. Dat betekent dat zij een bezuiniging voor volgend jaar ook vanaf 2012 kunnen afschrijven, als zij dat zouden willen. Dan ben ik weer bij die andere ambitie; dat ik vind dat er voor 2012 duidelijkheid moet zijn over de verdere invulling van het bestuursakkoord, inclusief de vertaalslag die wel die besparingen oplevert, waarover zij zelf optimistisch zijn, zoals door enkele woordvoerders is opgemerkt. Ik ben ervan overtuigd dat dit niet een-op-een hoeft te worden doorgesluisd. Ik heb niet de mogelijkheid om dit af te dwingen, maar ik denk dat dit ook niet nodig is.

De heer Jansen (SP):

Over een maand zullen we weten wat de tarieven voor 2011 worden, want dan zijn ze vastgesteld door de besturen. De tariefverhoging over 2010 was ongeveer 2,8%. Stel dat blijkt dat het in 2011 5% is, ongeveer 2,5% à 3% erbovenop, wat is dan de conclusie van de staatssecretaris? Wat gaat hij dan doen?

Staatssecretaris Atsma:

Ik ken de tarieven op dit moment nog niet, maar bij de gesprekken die wij de komende weken zullen voeren, mag duidelijk zijn dat in deze tijd iedereen de broekriem moet aanhalen en dat dit in algemene zin ook voor de waterschappen geldt. Als u net als ik de media hebt gevolgd in de afgelopen weken, hebt u kunnen vaststellen dat de bakens in enkele regio's letterlijk worden verzet om de begrotingen van de waterschappen intern op orde te krijgen en te houden. Dan heb ik er echt vertrouwen in dat men in de pas blijft lopen met de ambitie die wij in algemene zin hebben uitgesproken; dat tariefstijgingen minimaal moeten zijn, zeker in een tijd waarin iedereen de broekriem moet aanhalen.

De heer Jansen (SP):

Ik concludeer dat de staatssecretaris de zwartepiet probeert toe te schuiven naar de waterschappen, als de verhogingen veel groter zijn dan trendmatig, maar in dit geval ligt deze toch echt bij hemzelf, want hij zadelt de waterschappen met dit probleem op.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wil de staatssecretaris de kwestie van de tariefstijgingen, waarin wij in feite een moreel appel op hem doen, nader vastleggen in het bestuursakkoord zodat de burger straks toch beschermd wordt?

Staatssecretaris Atsma:

Ik vind dat een goede suggestie. Het moreel appel is altijd aanwezig. Als je de ambitie hebt om in februari een bestuursakkoord te sluiten – dat zeg ik de heer Slob toe – is het goed om daarin ook afspraken te maken over de tarieven, nu en in de toekomst. Daarbij moet met name worden gekeken in hoeverre de tarieven nog mogen en kunnen stijgen. Als ik zie wat de waterschappen zelf hebben aangeleverd aan potentiële bezuinigingen, ben ik ervan overtuigd dat zij daarop constructief zullen reageren.

De heer Slob (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat het niet allemaal kan worden doorgerekend in de tarieven, omdat dit in strijd is met gemaakte afspraken en toezeggingen. Welke afspraken en toezeggingen heeft hij hier op het oog?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb de toezeggingen op het oog – ik heb er al een aantal genoemd – van de eigen doorrekeningen van de waterschapswereld inzake de 380 mln. die zou kunnen worden bezuinigd, overigens samen met de gemeenten. De waterschappen hebben aangegeven dat – even uit mijn hoofd – 40% van die 380 mln. zou kunnen worden toegerekend aan de waterschappen en wellicht 60% aan de gemeenten. Dat is een win-winsituatie. Als dat inderdaad realiteit blijkt – en waarom zou het geen realiteit zijn? – denk ik dat iedereen er beter van wordt, in de eerste plaats de burger en de ondernemer.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is echter geen afspraak of toezegging met betrekking tot deze 100 mln. Het betreft een voorstel dat zij hebben gedaan en waarvan wij met zijn allen hebben geconcludeerd dat het gewoon is blijven liggen en niet is opgepakt. Nu krijgen zij wel eenzijdig de rekening toegeschoven. Dat is dus absoluut niet hard.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb ook geprobeerd duidelijk te maken dat deze korting niet hoeft te worden doorvertaald in de begroting voor volgend jaar. Er zijn verschillende mogelijkheden. Ik heb zelfs gewezen op het feit dat de systematiek binnen de waterschapswereld is gebaseerd op het kosten-batenstelsel, waardoor je datgene wat je nu of volgend jaar oplegt, vanaf 2012 kunt verrekenen, als je dat zou willen zelfs via een afschrijvingsformule. Dan is er, kijkend naar het lange- en middellangetermijnperspectief dat zij zelf hebben geboden, geen enkele reden om het nu een-op-een door te rekenen aan alle heffingsplichtigen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kunnen wij ervan op aan dat de staatssecretaris de waterschappen op deze manier zal benaderen en hen erop zal aanspreken zonder dat hij zelf de bevoegdheden heeft om het af te dwingen? Het zou dan wel mooi zijn als hij zo snel als mogelijk met hen dergelijke afspraken maakt. Er is dan echt haast geboden, want die 100 mln. ligt er straks gewoon als dit voorstel wordt aangenomen.

Staatssecretaris Atsma:

Die toezegging doe ik graag en heb ik eigenlijk ook al gedaan. Ik vind dat het ook onderdeel kan zijn van het bestuursakkoord. Ten aanzien van de specifieke tariefstijging denk ik dat het goed is – ik heb dat ook al aan de heer Jansen gemeld – dat wij eerder met de waterschapswereld aan tafel gaan om te kijken of die zekerheid, ook gehoord uw Kamer, kan worden gegeven. Ik heb al gezegd dat niets afdwingbaar is, maar dat wij natuurlijk wel een paar stokken achter de deur hebben. Dat weet men ook heel goed.

Voorzitter. Ik kom bij een aantal specifieke vragen. Een aantal van die vragen is door verschillende Kamerleden naar voren gebracht. Ik begin met de muskusrattenbestrijding, waarvan enerzijds mevrouw Ouwehand zei dat wij het niet langer zo moeten willen doen en anderzijds verschillende afgevaardigden zeiden dat wij er vooral mee moeten doorgaan en ervoor moeten zorgen dat de muskusrattenbestrijding adequaat blijft. Het is de absolute overtuiging van het kabinet dat dit laatste noodzakelijk is. Tot mevrouw Ouwehand zeg ik dat de verantwoordelijkheid voor de muskusrattenbestrijding niet bij wet wordt overgeheveld naar de waterschappen omdat wij dat ineens zo nodig zouden willen. Sterker nog, het kabinet hecht eraan om te benadrukken dat de muskusrattenbestrijding een wettelijke taak was die al bij de provincies lag. Het enige wat nu gebeurt is dat die taak wordt overgeheveld naar de waterschappen. Om dat te kunnen doen, is een wetswijziging nodig. In die zin verandert er dus niets. Er ontstaat niet ineens een nieuw doel. Muskusrattenbestrijding is op zichzelf genomen een middel en niet meer dan dat. Wij moeten het ook niet zwaarder aanzetten dan nodig is. Waar ik wel bezwaar tegen maak, is dat mevrouw Ouwehand suggereert dat er geen sprake zou zijn van schade of aangetoonde schade. Ik kan aan de hand van verschillende concrete praktijkvoorbeelden illustreren dat er wel degelijk sprake is van schade, en dus van risico's. Het gaat niet alleen om schade aan dijken, maar ook aan wegen en paden, waar de muskusrat, als die eenmaal op dreef is, forse schade kan aanrichten. De bijdrage van mevrouw Jacobi bevestigt dat dit breed wordt erkend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat de muskusrat schade toebrengt aan waterstaatswerken en oevers heb ik niet ontkend. De vraag is, of de bestrijding effectief is. In vijftig jaar tijd hebben wij nog nooit onderzoek daarnaar gedaan. Allerlei belangrijke signalen wijzen erop dat de bestrijding niet effectief is als wij geen rekening houden met natuurlijke regulatiemechanismen. Ik heb er al op gewezen: hoe meer dieren je doodmaakt, des te meer jongen er geboren zullen worden. Daar gaat het mij om. Ik vraag de staatssecretaris om ervoor open te staan om eindelijk eens dat onderzoek uit te voeren. Ik ga daarover straks een motie indienen.

Staatssecretaris Atsma:

Ik denk dat de bestrijding op dit moment effectief is. Het is een goed signaal dat het aantal gevangen muskusratten de afgelopen jaren systematisch terugloopt. Mevrouw Ouwehand gaf zelf al een paar cijfers. Van ruim 200.000 is het aantal teruggelopen naar rond de 150.000. De precieze cijfers voor dit jaar hebben wij uiteraard nog niet. Dit betekent dat er in een tijdsbestek van drie à vier jaar tientallen procenten minder muskusratten zijn gevangen. Mevrouw Ouwehand zal kunnen zeggen: dat kan positief zijn. Het aantal vanguren van de bestrijding is echter hetzelfde gebleven. Daardoor heb je wel een goed vergelijkingsmoment. Dat er minder worden gevangen betekent dat het probleem meer en meer onder controle komt. Laten wij dat ook hopen. In een aantal regio's in Nederland, met name in Noord-Nederland, Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel, is er geen sprake van die substantiële teruggang, maar in andere regio's gaat het goed. Ik vind dat dit een indicatie is dat het op streek is. Laten wij hopen dat het aantal muskusratten dat wordt gevangen, op basis van het aantal vanguren dat de afgelopen jaren is gehanteerd en waar wij voorlopig mee doorgaan, uiteindelijk nog verder daalt. Dat kan betekenen dat er inderdaad een keer ten goede is.

Een andere discussie is die over de vangstmethode Ik denk dat mevrouw Ouwehand vooral daarop doelt en dat zij vindt dat daar iets aan gedaan zou moeten worden. Er is al vele jaren in de Kamer over dit onderwerp gesproken, evenals bij verschillende waterschappen en in andere gremia, niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten. Ik ben met de Kamer van mening dat daar scherper en beter naar zou kunnen worden gekeken. Dat is echter pas mogelijk op het moment dat je vaststelt dat de overvloed aan muskusratten in de hand te houden is. Want dan kun je daadwerkelijk kijken naar een andere bestrijdingsmethode. Daarnaast hebben wij te maken met Europese wet- en regelgeving. Ik meen dat wij nu werken met regelgeving uit Europa uit de jaren negentig. In 2004 heeft de Europese Commissie al aangekondigd dat de vangstmethoden geëvalueerd en wellicht ook anders ingevuld zouden moeten worden. Het spijt mij ook dat er tot nu toe weinig voortgang is geboekt. Het duidt erop dat het niet een gemakkelijk probleem is, dat je even één, twee, drie in een namiddag oplost.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kan wel zien dat de staatssecretaris al goed in het onderwerp zit, maar misschien kan hij nu naar een volgend punt overgaan.

Staatssecretaris Atsma:

Wij hebben het over de ratten gehad, maar nu wil ik nog iets zeggen over de mensen die ze bestrijden: de muskusrattenvangers. In Nederland hebben wij zo'n 400 rattenvangers, die allemaal stuk voor stuk hun uiterste best doen en ook goed werk doen. Laten wij dat ook even vaststellen. Ik ben blij dat de afgelopen jaren in een groot aantal provincies de muskusrattenbestrijding geruisloos is overgegaan van de provincies naar de waterschappen. In een aantal provincies is dat nog niet het geval. Mevrouw Jacobi heeft daarover een aantal zekerheden gevraagd, met name ingegeven door vragen uit de provincie Groningen. Het gaat erom dat er garanties komen dat de waterschappen ook een-op-een de muskusrattenvangers die nu nog in dienst zijn bij de provincie, zullen overnemen. Ik ga er ook op dit punt van uit dat, waar het de afgelopen jaren in alle andere provincies goed is gegaan, overleg met IPO, met het zeer beperkte aantal provincies dat het nog betreft en met de waterschappen, op korte termijn duidelijkheid zal geven. Ik ga er ook vanuit dat er wellicht na 1 januari nog een overgangsperiode nodig zal zijn om een en ander te formaliseren. Ik ben de eerste die dat zal erkennen, maar om dat nu via een amendement te realiseren, zoals mevrouw Jacobi heeft aangegeven, of af te dwingen, dat lijkt me niet echt nodig, temeer daar de praktijk iets anders heeft uitgewezen.

De voorzitter:

Dan nog een vraag van mevrouw Jacobi en als u die beantwoord hebt, gaan wij stemmen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Heel kort. Dat de praktijk weerbarstig is, heb ik duidelijk gemaakt. Ik heb een citaat uit het regeerakkoord aan de staatssecretaris meegegeven. Wat weerhoudt hem er nu van om het gewoon netjes in de wet te regelen?

Staatssecretaris Atsma:

Als de muskusrattenbestrijding op enig moment niet meer de inzet vergt die je nu pleegt, dan moet er een afbouw mogelijk zijn. Ik kijk even met een schuin oog naar mevrouw Ouwehand, die dat naar mijn stellige overtuiging zou toejuichen, gelet op haar inbreng. Je moet het niet een-op-een blokkeren. De inzet is dat alle muskusrattenvangers, ook die van Groningen, een-op-een overgaan naar het waterschap. Dat geldt ook voor een paar andere regio's. Mevrouw Jacobi heeft daar zelf op gewezen. Dat moet de inzet zijn. Daar moet je harde afspraken over maken met de waterschappen en ik ben ervan overtuigd dat die afspraken te maken zijn. Dat is iets anders dan het vastleggen in de wet. Daarmee krijg je namelijk – en dit is mijn laatste opmerking – het heel rare model dat je achteraf gaat bepalen hoe negen andere provincies het hadden moeten regelen, terwijl het daar al prima geregeld is.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Tot slot wil ik opmerken dat de staatssecretaris er dan aan voorbij gaat dat deze muskusrattenvangers niet de garantie hebben dat het in de betrokken regio's netjes geregeld wordt. Ik vind dat de staatssecretaris uitvoering moet geven aan wat hij zelf in het regeerakkoord heeft toegezegd.

Staatssecretaris Atsma:

Ik hoef mijn argumenten niet te herhalen. Ik zou het betreuren als het niet geregeld zou kunnen worden door de waterschappen waar u op doelt. Ik vind dat dit moet en wij zullen daar ook de Unie van Waterschappen op aanspreken, die wederom haar leden kan aanspreken. Je moet niet achteraf iets regelen wat niet nodig is. Ik heb al gewezen op het feit dat het in negen van de twaalf provincies tot nu toe goed is georganiseerd. Bovendien moeten wij ons dan ook maar eens kritisch verstaan met de provinciebesturen in kwestie. Zij moeten daar ook aan meewerken, tegenover de waterschappen die misschien iets meer welwillendheid zouden moeten tonen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord tot zover. We zullen het debat na de stemmingen vervolgen, met excuses voor de onderbreking. Ik hoop dat de leden snel in de zaal komen, dan kunnen we gaan stemmen.

Naar boven