Aan de orde is de behandeling van:

de subsidiariteitstoets van het voorstel voor een richtlijn tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG (COM(2009)410) (32024).

De voorzitter:

Voor mij is het de eerste keer dat ik een dergelijk debat voorzit. Een dergelijk debat is voor u blijkbaar niet nieuw. Ik heet de voorzitter van de commissie en de griffier van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Meeuwis (VVD):

Voorzitter. In ons land hebben werknemers goede en ruime mogelijkheden om bij hun werk invulling te geven aan zorgtaken en hun verantwoordelijkheden als ouders. Ouderschapsverlof en regelingen rondom kinderopvang zijn goed geregeld en aanpassingen van deze set van instrumenten worden door werkgevers en werknemers, indien nodig, in de Nederlandse setting goed geregeld en georganiseerd. In dat verband is het relevant om te zeggen dat wij, bezien in de Europese context, in Nederland onze arbeidsvoorwaarden goed voor elkaar hebben. Toch is deze Kamer van mening dat deze regelgeving, waartoe de Europese Commissie oproept, geen verzet behoeft. De Kamer vindt het dus oké dat Europa dit soort zaken regelt. De VVD is het daarmee hartgrondig oneens en vindt dat Brussel hier gewoon van af moet blijven. Ik geef de Kamer hierbij drie overwegingen.

De bestaande situatie is in Nederland prima geregeld, ook in samenhang met andere nationale afspraken over de combinatie van werk en zorg. Verder is het maar de vraag of Brussel het juiste niveau is om dit probleem, if any, op te lossen. De vraag of dit alles klopt met het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel moet wat ons betreft met een volmondig "nee" worden beantwoord. Er wordt hier niets opgelost en dit is ook niet het juiste niveau waarop dit opgelost zou moeten worden. De vraag is of de gekozen oplossingen, dus het nu voorliggende document, in verhouding staan tot het geschetste probleem. De vraag of de oplossingen voldoen aan het beginsel van proportionaliteit, dienen volgens de VVD-fractie eveneens met "nee" te worden beantwoord. Indien dit al wenselijk zou zijn, zijn er betere of andere oplossingen denkbaar, die mogelijkerwijs ook beter passen in ons Nederlandse systeem.

Onder de hamer van deze Kamer – dat is de hamer van de Voorzitter – fietst de zeggenschap over onze arbeidsvoorwaarden zo de polder uit, naar Brussel. Ook in dit geval is sprake van een sterk staaltje Brusselse bemoeizucht dat niets oplost, anders dan dat het de Europese Unie een slechte en regelzuchtige naam bezorgt. De VVD vindt dat het tijd wordt om ons hiertegen te verzetten. De Kamer heeft ook die mogelijkheid. Ik stel de Kamer voor om nu maar eens door te pakken en het voorliggende voorstel op grond van subsidiariteits- en proportionaliteitsoverwegingen af te wijzen. Om deze oproep te onderstrepen, wil ik namens de VVD-fractie een motie indienen. Ik heb de tekst bij mij en zal die voorlezen: "De Kamer, gehoord de beraadslagingen, constaterende dat de Europese Commissie een nieuwe richtlijn voorstelt ..."

De voorzitter:

Ik moet u even onderbreken. Volgens mij is dit een debat in twee termijnen. Als u een motie wilt indienen, dan moet u dat in de tweede termijn doen, tenzij de hele Kamer toestemming geeft om dat in de eerste termijn te doen. In dit geval betekent dat dat de aanwezigen toestemming moeten geven.

De heer Meeuwis (VVD):

Nee, dan doe ik het graag in de tweede termijn.

De voorzitter:

U komt nog een keertje terug, dat dacht ik al.

De heer Meeuwis (VVD):

Super, dank u wel.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. In het kader van het Verdrag van Maastricht is het mogelijk geworden dat de sociale partners op Europees niveau afspraken maken. De afspraken die de Europese sociale partners hebben gemaakt over ouderschapsverlof zijn door de Europese Commissie in een richtlijn verwerkt. Ze waren al eerder in een richtlijn verwerkt. Dit is een hernieuwing van die afspraken. Het CDA is er altijd een warm voorstander van om zaken als verlof primair via afspraken met de sociale partners te regelen. Ook onze Nederlandse sociale partners waren daarbij betrokken.

Vanuit het oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit zijn er wat ons betreft geen bezwaren. De Nederlandse ouderschapsverlofregeling voldoet op hoofdlijnen aan de voorwaarden van de richtlijn. Daarnaast heeft de richtlijn geen financiële consequenties. Wel hebben wij gelezen dat er nog maatregelen zijn waarmee de Nederlandse overheid aan de slag moet. Dat zijn maatregelen die in onze Kamer al eens aan de orde zijn geweest toen wij een voorlopig debat hadden met de minister van Sociale Zaken over zijn verkenningen en de stroomlijning van de verlofregelingen. Daarom willen wij die maatregelen bespreken op het moment dat wij met de minister in debat gaan over de stroomlijning en de flexibilisering van de verlofregelingen.

Voorzitter. Wij kunnen dus akkoord gaan met het advies dat onze commissie heeft uitgebracht.

De voorzitter:

Ik geloof dat u een interruptie hebt van de heer Meeuwis.

De heer Meeuwis (VVD):

Dat klopt, ja.

De voorzitter:

Het is niet echt gebruikelijk om dat al te doen als iemand één zin gesproken heeft.

De heer Meeuwis (VVD):

Volgens mij was mevrouw Smilde al een paar minuten bezig.

De voorzitter:

Ze heeft in totaal nog geen twee minuten gesproken, dus het kan niet lang geweest zijn.

Mevrouw Smilde (CDA):

Ik had heel lange zinnen.

De heer Meeuwis (VVD):

Volgens mij stond mevrouw Smilde ook voor twee minuten spreektijd geboekt.

De vraag die ik heb is: welk vraagstuk vindt u nu dat deze regeling oplost, mevrouw Smilde? Welk Nederlands probleem lost de voorliggende regeling op in uw beleving?

Mevrouw Smilde (CDA):

Het vraagstuk dat opgelost wordt, is dat de Europese sociale partners afspraken hebben gemaakt over een raamwerk om in de gehele Europese Unie te komen tot afspraken over verlofregelingen. Dat juichen wij alleen maar toe. Wij vinden het goed dat daar binnen de EU – waar Nederland deel van uitmaakt – afspraken over gemaakt worden. Er zijn immers ook landen in de EU waar dat allemaal nog niet zo goed geregeld is. Wij hebben in Nederland geen enkele last van de afspraken die nu gemaakt zijn. Wij voldoen er in hoofdlijnen aan. Ik zie dan ook niet in waarom wij het zouden blokkeren dat de sociale partners in andere landen met een steuntje in de rug vanuit Europa voor mensen kunnen regelen dat er goede verlofregelingen komen.

De heer Meeuwis (VVD):

De conclusie is dat u vindt dat er geen probleem hier ligt dat opgelost wordt, maar dat u toch de vrijheid bij Europa legt om zich te bemoeien met wat hier gebeurt?

Mevrouw Smilde (CDA):

Europa bemoeit zich absoluut niet met wat hier gebeurt. Ik geef juist aan dat wij al voldoen aan de richtlijn die er nu ligt. Wij hebben daar helemaal geen last van. Als een goed lid van de Europese Unie staan wij er echter ook voor dat mensen in de gehele unie gebruik kunnen maken van verlofregelingen. Als de Europese sociale partners kans zien om daar afspraken over te maken – ik vind het overigens een knap staaltje dat ze dat voor elkaar krijgen – dan zien wij helemaal niet in waarom wij dat zouden gaan blokkeren. Wij voldoen er zelf al aan, Nederland voldoet er al aan en we kunnen er ook nog andere dingen bij doen. Ik zie niet in waarom dat voor ons een subsidiariteitsprobleem zou zijn.

De heer Meeuwis (VVD):

Het is natuurlijk wel zo dat de termijn wordt opgerekt. Ik heb niet begrepen – u misschien wel – dat dit vraagstuk in Nederland voorligt. Er wordt dus wel degelijk ingegrepen in wat wij hier doen. Dus vroeg ik mij af of u mij kunt aangeven – want waarschijnlijk heb ik dat gemist – welk vraagstuk daarmee opgelost wordt, maar ik krijg het niet echt duidelijk.

Mevrouw Smilde (CDA):

De termijn wordt wel opgerekt. Wij hebben de termijn hier al per 1 januari 2009 van 13 naar 26 weken opgerekt. Wij hebben dat dus al opgelost, vooruitlopend op deze afspraken en die afspraken niet eens kennende. Voor ons is er dus geen probleem. Wat de CDA-fractie betreft is er helemaal geen sprake van strijd met welk subsidiariteitsbeginsel, laat staan proportionaliteitsbeginsel, dan ook.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De SP-fractie is tegen EU-richtlijnen die inbreuken maken op de nationale soevereiniteit en op overdadige regelzucht uit Brussel. Wat wij nationaal kunnen regelen, hoeft niet via Europa te worden geregeld. Er is nu een toets op de subsidiariteit van deze richtlijn. Deze richtlijn heeft niet het karakter van heel veel andere Europese richtlijnen. Ik wijs de VVD-fractie erop dat dit een oorspronkelijk initiatief betreft, volgens mij uit 1996, van Europese werkgevers en werknemers, dat het minimumnormen stelt en dat het niet ingrijpt op regelingen die inmiddels in Nederland tot stand zijn gekomen. Dit soort richtlijnen is wat de SP-fractie betreft niet nodig, maar wij staan nu voor het oordeel over de subsidiariteit. Mijn heeft fractie heeft geen overwegende bezwaren.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik maak het ook niet overdreven lang vandaag. De PVV-fractie is niet zo enthousiast over, sterker nog is tegen deze regeling. Actualisering van bestaande Europese afspraken of over overeenkomsten, zoals in dit geval, zou een impliciete erkenning betekenen van het reeds ingezette Europese traject. Dat gaat voor ons totaal de verkeerde kant op. Elke afspraak of overeenkomst die niet te maken heeft met economische of monetaire zaken wijzen wij af. Dat soort zaken moet gewoon allemaal hier worden geregeld. Die zeggenschap moet worden gerepatrieerd. Laat de EU zich lekker bezighouden met de rechtheid van bananen. Verlofregelingen moeten gewoon hier worden besproken. Mijn fractie pleit daarom voor ouderschap in Nederlandse handen. Laat het gewoon geregeld worden door de sociale partners, door Agnes Jongerius, die sowieso de deur van mijn fractie platloopt dezer dagen, de heer Wientjes en al die andere hoofdrolspelers uit de polder.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Op zich kan de SGP-fractie achter de doelstellingen van het ouderschapsverlof staan. Dat is vanmiddag het punt niet. Voor ons is wel de vraag of er op Europees niveau minimumnormen moeten worden vastgelegd voor alle lidstaten. In het voorstel ter vervanging van de huidige richtlijn over ouderschapsverlof, wordt als motivering voor de verruiming aangedragen dat daarmee een gelijk speelveld ontstaat op het gebied van ouderschapsverlof. Wat is nu de harde noodzaak voor dat gelijke speelveld? Dat is toch meer een argumentatie die past bij bijvoorbeeld internationale handel en toch minder bij verlofregelingen? Wij kunnen toch best aan individuele landen overlaten wat voor dat land, in de omstandigheden daar en in de traditie van arbeidsvoorwaarden de best mogelijke regeling is?

Wat is de noodzaak van het vastleggen van een minimumnorm op Europees niveau? Waarom worden de onderhandelingen hierover niet overgelaten aan de nationale sociale partners? Dat zou onze lijn zijn. Daarom hebben wij geen behoefte aan deze richtlijn.

Wij willen ook – daarin val ik de heer Meeuwis bij – wijzen op de mogelijke precedentwerking. Als wij de subsidiariteitstoets aanleggen en de proportionaliteit wegen van de voorstellen die ons uit Brussel bereiken, hebben wij een beetje de neiging, al dan niet van harte, om mee te gaan in dat proces. Je moet op een gegeven moment echter toch een keer zeggen: nu is het wel genoeg geweest. Dit lijkt mij een onderwerp dat zich daarvoor leent.

De heer Jan Jacob van Dijk (voorzitter TGCS):

Voorzitter. Ik denk dat het goed is om eerst kort in te gaan op de procedure zoals die normaliter gevolgd wordt door de Tijdelijke gemengde commissie subsidiariteitstoets (TGCS). Daarmee geef ik aan op welke manier de commissie uiteindelijk tot haar oordeel is gekomen. Als tweede wil ik ingaan op de argumenten die naar voren zijn gebracht, met name door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze Kamer. Ik zal uitleggen waarom de commissie van SZW voorstander is van de voorgestelde richtlijn of in elk geval geen reden zag om bezwaar aan te tekenen op basis van subsidiariteit en proportionaliteit. Voordat ik met dit alles begin, lijkt het mij handig om te markeren dat het enige waarover wij vandaag spreken, het vraagstuk van subsidiariteit en proportionaliteit is. In deze discussie, op dit moment, wordt nog niet gesproken over de vraag welke elementen precies zouden moeten worden neergeslagen in de uiteindelijke versie van de richtlijn. Het enige waarover wij vandaag spreken, is het vraagstuk van subsidiariteit en proportionaliteit. A: vinden wij dat Europa iets zou moeten doen? En B: achten wij het instrument dat uiteindelijk door de Europese Commissie is voorgelegd ook het instrument waarvan het inzetten verstandig is om het knelpunt aan te pakken?

Om dit vraagstuk te kunnen behandelen, is binnen de tijdelijke gemengde commissie subsidiariteitstoets een procedure afgesproken. Ik wilde de naam van de commissie nog eenmaal voluit citeren. Het is waarschijnlijk de laatste keer dat ik het kan doen. Deze procedure houdt in dat op het moment dat de Europese Commissie een voorstel indient bij het nationaal parlement, door deze commissie wordt bekeken of in het Verdrag voldoende rechtsgrondslag bestaat om überhaupt met een dergelijk voorstel te komen.

Wanneer de commissie tot de conclusie komt dat er op dit vlak geen problemen bestaan, wordt het voorstel direct doorgezonden aan de desbetreffende vakcommissies. Voor de Eerste Kamer is dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en voor de Tweede Kamer de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Beide commissies hebben hierover positief geoordeeld en de mening naar voren gebracht dat geen bezwaren bestaan op basis van subsidiariteit en proportionaliteit. Ik refereer in dit verband aan de notitie die door de Tweede Kamer is besproken in de vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij die gelegenheid zijn drie argumenten naar voren gebracht.

Het eerste argument luidt dat met deze richtlijn uiteindelijk een level playing field wordt georganiseerd. Dat geeft een antwoord op hetgeen door de woordvoerder van de VVD naar voren werd gebracht, te weten de vraag welke vraag wij hiermee oplossen. Misschien dat wij niet een rechtstreeks Nederlands probleem oplossen in de zin dat op dit terrein knelpunten bestaan die wij met deze richtlijn kunnen wegnemen. Het heeft wel te maken met het tot stand brengen van een level playing field. Wij moeten ervoor zorgen dat gelijke voorwaarden bestaan en een gelijk speelveld blijft bestaan op het terrein van de arbeidsvoorwaarden. Ik voeg daaraan namens de commissie nog het element van de grensarbeid toe. Als er ook over de grenzen arbeid wordt verricht, is het verstandig dat er in ieder geval minimumvoorwaarden zijn. Dit is het eerste argument dat namens de vaste commissie voor Sociale Zaken naar voren is gebracht.

Het tweede element is dat deze richtlijn de nationale lidstaten nog voldoende ruimte biedt om uiteindelijk de definitieve regeling naar eigen inzicht in te richten. Uiteraard gelden daarbij enkele elementen die minimaal moeten worden vastgelegd. Met name de periode van drie naar vier maanden is daarbij een belangrijk element. Er is echter ruimte gelaten om daar eventueel bovenuit te gaan. Dat betekent dat wij in Nederland nog steeds de periode van zes maanden, die wij net hebben vastgesteld, overeind kunnen houden.

Het derde element dat in de vaste commissie voor Sociale Zaken naar voren is gebracht, is het feit dat het hierbij gaat om een overeenkomst die is gesloten door de Europese sociale partners. De heer Ulenbelt verwees daar al naar. Dit is gebeurd op basis van het Verdrag van Maastricht, later nog eens aangepast in het Verdrag van Amsterdam. Dit biedt representatieve Europese sociale partners de mogelijkheid om een akkoord te sluiten. Zij kunnen daarover onderhandelen op uitnodiging van de Europese Commissie. Als er een akkoord is gesloten, kunnen zij aan de Europese Commissie vragen om een besluit hierover voor te leggen aan de Raad van Ministers. Dit is voor het eerst gebeurd in 1995. Daarbij speelde exact hetzelfde onderwerp. Dit is in 1996 in Nederlandse wetgeving omgezet. Die verklaring of dat akkoord is nu nog eens tegen het licht gehouden. De sociale partners hebben hierover gezegd: het lijkt ons verstandig dat wij dit iets aanpassen. Men wil met name de periode aanpassen, namelijk van drie naar vier maanden. Dit akkoord heeft de Europese Commissie nu ongewijzigd voorgelegd aan de lidstaten met de opmerking dat men hierover een richtlijn wil vaststellen en dat men de lidstaten wil vragen om daarmee in te stemmen. Dat waren de argumenten die in de vaste commissie voor Sociale Zaken van de Tweede Kamer uitgebreid zijn gewisseld. Deze argumenten zijn ook naar voren gebracht naar de tijdelijke gemengde commissie Subsidiariteitstoets. In die commissie heeft men bezien wat de mening was van de Eerste Kamer en van de Tweede Kamer. De eerste Kamer kwam unaniem en de Tweede Kamer kwam in meerderheid tot de conclusie dat het verstandig was om hiertegen geen bezwaar te maken op basis van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarom hebben wij in de tijdelijke gemengde commissie Subsidiariteitstoets uiteindelijk besloten om geen bezwaar te markeren ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarom ligt dit advies hier nu voor. Ik ben blij dat ik dit advies hier heb mogen verdedigen. Ik hoop dat de leden de uitleg kunnen aanvaarden en begrijpen waarom er in de commissie uiteindelijk is ingestemd met het geheel. Ik wacht verdere besluitvorming af.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk of er bij de leden behoefte is aan een tweede termijn en ik zie dat dit het geval is. De heer Meeuwis komt met zijn langverwachte motie.

De heer Meeuwis (VVD):

Voorzitter. Ik hecht er waarde aan om te melden dat de VVD in zowel de tijdelijke gemengde commissie Subsidiariteitstoets als in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid haar bezwaren tegen deze regel meermaals en standvastig naar voren heeft gebracht. Wij vinden dat dit tot het Nederlands domein behoort. Dit type regels en afspraken over arbeidsvoorwaarden maak je in Nederland. Waar stopt het immers? Een paar maanden geleden hebben wij de zwangerschapsregelingen naar Europa doorgeschoven. In die regelingen zit ook een stukje ouderschaps- of moederschapsverlof. Nu spreken wij over het ouderschapsverlof. Wij maken ons wat zorgen. Eindigt dit bij een situatie waarin de hele arbeidsvoorwaardensetting straks in Europa plaatsvindt? De vraag is dan wat wij in Nederland nog met al die werkgevers en werknemers moeten bespreken en wat zij vooral samen moeten bespreken. De manier waarop de CDA-fractie naar het vraagstuk kijkt, vind ik zorgwekkend. De Europese Commissie is commissie 21, waarnaar vraagstukken die in Nederland liggen, worden doorgeschoven. De vraag is of wij daarmee, in overeenstemming met de andere commissies, beter af zijn.

De heer Ulenbelt – als ik hem er direct erop mag aanspreken – valt mij een beetje tegen. Ik heb hem veel horen spreken over dit soort bemoeizucht vanuit Europa en had gehoopt dat hij met ons deze piketpaal zou willen slaan, door nu even door te pakken. Het doet mij overigens deugd dat andere partijen in de Kamer, die niet de hele discussie in de commissies hebben meegemaakt, in dit debat aangeven dat ze met ons tot hier wensen te gaan, en niet verder.

Ik dien de langverwachte motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Commissie een nieuwe richtlijn voorstelt, waardoor ouderschapsverlof in de Europese Unie zal worden verlengd van drie naar vier maanden;

overwegende dat deze algemene bepaling geen recht doet aan de vrijheid van werknemers en werkgevers in verschillende lidstaten om zelf afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden;

spreekt als haar mening uit dat het onderhavige voorstel niet verenigbaar is met de eisen van subsidiariteit;

en verzoekt de Voorzitter, dit standpunt in een brief aan de Europese Commissie te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Meeuwis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(32024).

De heer Ulenbelt (SP):

Voor zover ik weet, is dit het tweede debat over het oordeel van deze commissie. Wat is nu de beweegreden van de heer Meeuwis? Hij zegt dat nationale werkgevers en werknemers het moeten doen. Maar we verkeren nu in heel bijzondere omstandigheden. Het gebeurt namelijk zelden dat Europese werkgevers en werknemers een voorstel doen. Is het bezwaar van de heer Meeuwis niet dat er nu eindelijk iets uit Europa komt dat het ietsepietsje socialer maakt? Is de doelstelling van de heer Meeuwis niet eigenlijk om dat te bestrijden? Dit voorstel komt niet uit Europa. Het komt van werkgevers en werknemers. Dat kan de heer Meeuwis toch niet gelijkstellen?

De heer Meeuwis (VVD):

Het voorstel komt wel uit Europa. Er wordt een richtlijn voorgesteld waardoor Nederland zich moet houden aan een sociale, arbeidsvoorwaardelijke regel, die voor alle landen geldt. De heer Ulenbelt weet ook dat de mix waarin landen in Europa zorg en arbeid combineren, in verschillende landen er verschillend uitziet. De VVD is van mening dat Nederland het beste in Nederland zelf kan bepalen hoe, met al het beschikbare instrumentarium, de combinatie van zorg en werk optimaal geregeld wordt in deeltijd, zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, en kinderopvangsystemen. De heer Ulenbelt zal weten dat in Nederland de kinderopvang heel anders georganiseerd is dan in Portugal. Waarom doet de heer Ulenbelt aan cherry picking? Waar gaat het naartoe als je het ene er wel uitneemt en het andere niet? Dat blokkeert alleen maar een maatwerkoplossing voor de combinatie van zorg en werk in Nederland. Dat baart ons zorgen. Daarom zeggen wij: hier moet het stoppen; laten we dit nou gewoon zelf regelen. Als we het beter willen regelen, kan dat ook door het in Nederland met elkaar af te spreken. Daar hebben wij Europa niet voor nodig.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat mij erom dat, nu er iets sociaals uit Europa komt, de heer Meeuwis in de touwen klimt. Tegen iets anders dat uit Europa komt, de liberalisering van de postmarkt, waardoor postbodes nu voor stukloon moeten werken, is de heer Meeuwis echter helemaal niet in het geweer gekomen. Ik vermoed dus dat de heer Meeuwis een heel andere agenda heeft dan hier op te treden tegen Europese regelzucht.

De heer Meeuwis (VVD):

Ik kan de heer Ulenbelt geruststellen. Ik keer mij puur tegen de bemoeizucht en de regels uit Europa. Ik koester de wens, de hoop en de verwachting dat we het in Nederland beter voor de Nederlandse werknemers kunnen regelen.

De heer Jan Jacob van Dijk (voorzitter TGCS):

Voorzitter. Ik dank de heer Meeuwis voor zijn opmerkingen. Het klopt dat de VVD-fractie steeds, als over dit onderwerp werd gesproken, bezwaar heeft aangetekend op grond van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat neemt niet weg dat een overduidelijke meerderheid van de Tijdelijke gemengde commissie subsidiariteitstoets geen bezwaar had. Om die reden meen ik dat ik het advies zoals dat hier naar voren is gebracht, kan verdedigen.

De heer Meeuwis stelt dat ouderschapsverlof onderdeel uitmaakt van het arbeidsvoorwaardenbeleid en dat het daarom onverstandig zou zijn als men op Europees niveau daar het een en ander over zegt. Het is goed om op te merken dat ouderschapsverlof geen onderdeel uitmaakt van het arbeidsvoorwaardenbeleid, maar behoort tot het zogeheten arbeidsrecht. Op het terrein van het Europees arbeidsrecht heeft de Europese Commissie reeds een langere traditie waarin zij regels heeft bepaald. Ik herinner de heer Meeuwis aan de arbeidsomstandighedenwetgeving, de arbeidstijdenregelgeving en andere vormen van arbeidsrecht.

Deze situatie is echter anders. Dit betreft een akkoord dat door sociale partners is afgesloten. Dat zijn de drie Europese representatieve sociale partners, waaronder de EVV, het Europees Verbond van Vakverenigingen. Hierbij zijn voor Nederland in ieder geval FNV, CNV en de MHP aangesloten. Als de heer Meeuwis het globaal tegen het licht zou houden, kan hij tot de conclusie komen dat alle representatieve werknemersorganisaties binnen de Europese Unie aangesloten zijn. Als hij hier stelt dat de algemene bepaling geen recht doet aan de vrijheid van werknemers en werkgevers in verschillende lidstaten, is dat niet in overstemming met de werkelijkheid. Deze representatieve organisaties hebben allemaal moeten instemmen met het akkoord zoals dat nu op tafel ligt.

Hetzelfde geldt voor de werkgevers. VNO-NCW en MKB-Nederland zijn bijvoorbeeld aangesloten bij BUSINESSEUROPE, net zoals bijna alle andere Europese representatieve werkgeversorganisaties. Volgens mij komt de stelling in de tweede paragraaf van de motie van de heer Meeuwis dus niet overeen met de werkelijkheid. Dat brengt mij er dan ook toe om hem namens de commissie aan te bevelen om de motie niet in stemming te brengen. Als hij dat toch wil doen, ontraden wij de motie. Ik wacht dus rustig de stemming af zoals die aankomende donderdag wellicht zal gaan plaatsvinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen aanstaande donderdag over de ingediende motie.

De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.15 uur geschorst.

Naar boven