Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 oktober 2008 over het onderzoek naar taakstraffen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik wil vier moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overdadige toepassing van taakstraffen ongewenst is, omdat het bestraffende karakter van deze straffen vergeleken met vrijheidsstraffen door veel burgers en ook door veel bestraften als beduidend lichter wordt ervaren;

overwegende dat mitsdien het vergeldende element en de preventieve werking van taakstraffen tekortschieten en soms deze straffen ook geen recht doen aan de ernst van het misdrijf waarvoor zij worden opgelegd;

van oordeel dat taakstraffen alleen moeten kunnen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe misdrijven, gepleegd door daders met geen of weinig zware recente criminele antecedenten;

verzoekt de regering om te regelen dat een taakstraf niet mag worden opgelegd aan een persoon die in de voorafgaande vijf jaren een vrijheidsstraf heeft ondergaan of heeft opgelegd gekregen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(31700 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overdadige toepassing van taakstraffen ongewenst is, omdat het bestraffende karakter van deze straffen vergeleken met vrijheidsstraffen door veel burgers en ook door veel bestraften als beduidend lichter wordt ervaren;

overwegende dat mitsdien het vergeldende element en de preventieve werking van taakstraffen tekortschieten en soms deze straffen ook geen recht doen aan de ernst van het misdrijf waarvoor ze worden opgelegd;

van oordeel dat taakstraffen alleen moeten kunnen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe misdrijven gepleegd door daders met geen of weinig zware recente criminele antecedenten;

verzoekt de regering om te regelen dat een taakstraf niet vaker dan eenmaal aan eenzelfde persoon mag worden opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(31700 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overdadige toepassing van taakstraffen ongewenst is, omdat het bestraffende karakter van deze straffen vergeleken met vrijheidsstraffen door veel burgers en ook door veel bestraften als beduidend lichter wordt ervaren;

overwegende dat mitsdien het vergeldende element en de preventieve werking van taakstraffen tekortschieten en soms deze straffen ook geen recht doen aan de ernst van het misdrijf waarvoor ze worden opgelegd;

van oordeel dat taakstraffen alleen moeten kunnen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe misdrijven gepleegd door daders met geen of weinig zware recente criminele antecedenten;

verzoekt de regering om de maximale duur van een taakstraf te beperken tot 120 uur, en deze bij niet vervulling van de taakstraf te vervangen door twee maanden vrijheidsstraf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(31700 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gunst van het mogen verrichten van een taakstraf in plaats van het ondergaan van een gevangenisstraf, alleen voorbehouden dient te zijn aan personen die niet onze wet voortdurend schenden door een illegaal verblijf in Nederland;

verzoekt de regering om te regelen dat taakstraffen niet kunnen worden opgelegd aan illegaal in Nederland verblijvende personen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(31700 VI).

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Ik heb een vraag ter verheldering over de motie die gaat over het eenmaal kunnen opleggen van een taakstraf. Wij hebben het daar in het algemeen overleg ook over gehad. Wat nu in het geval – op dat punt is mij niet helemaal duidelijk wat de heer De Roon wil – dat iemand op zijn 18de een taakstraf kreeg wegens rijden met drank op, en op zijn 70ste iets lichts doet waarvoor een taakstraf aangewezen zou zijn? Vindt de heer De Roon dan dat die persoon op zijn 70ste toch nog een gevangenisstraf moet krijgen?

De heer De Roon (PVV):

Een van de moties luidt dat een taakstraf niet op zijn plaats zou zijn als een persoon in de voorafgaande vijf jaren een vrijheidsstraf heeft ondergaan of opgelegd gekregen. Dan hebben wij dat niet zien gebeuren.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Wij hebben een mooi algemeen overleg gehad met een zeer inventieve minister van Justitie, die mooie en goede plannen heeft, maar die naar de mening van onze fractie op een aantal punten niet ver genoeg gaan. Vandaar de volgende motie. Tegen de heer Van Haersma Buma zeg ik dat hem deze motie wel bekend zal voorkomen. Zij is namelijk in de archieven van de CDA-fractie uit het jaar 1999 goed te vinden, onder de naam van Kamerlid Van de Camp.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de taakstraf als hoofdstraf geen passende bestraffing is voor het plegen van ernstige geweldsdelicten en zedenmisdrijven;

overwegende dat de overheid slachtoffers, nabestaanden en samenleving niet serieus neemt als deze straf voor dergelijke delicten blijft bestaan;

verzoekt de regering, in het aangekondigde wetsvoorstel naast de mogelijkheid van het opleggen van de kale taakstraf, ook de taakstraf in combinatie met een andere straf bij veroordeling op grond van een misdrijf omschreven in de titels:

  • - XIV (misdrijven tegen de zeden);

  • - XIX (misdrijven tegen het leven gericht);

  • - XX (mishandeling);

  • - XXI (veroorzaken van de dood of lichamelijk letsel door schuld)

  • met een bedreigde maximumstraf van vier jaar of meer, uit te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven en De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(31700 VI).

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Alle moties hebben betrekking op de manier waarop wij de taakstraffen nader gaan regelen. De heer Teeven was zo vriendelijk om zelf al te constateren dat onze gedachten in dezelfde richting gaan, namelijk een wettelijke inperking van de mogelijkheid om de taakstraffen op te leggen. Daarover hoeft niet verder te worden gediscussieerd, want dat konden wij ook in het AO duidelijk constateren. Met de heer Teeven en mij, evenals met de meeste andere woordvoerders die hier aanwezig zijn, is overeenstemming over het feit dat wij er goed aan doen om naast de beleidswijziging – de beleidsregels die op korte termijn door het OM zullen worden vastgesteld – wat wettelijke regels te stellen. Ik wil hiermee overigens niet de indruk wekken dat het opleggen van taakstraffen heel veel voorkomt in andere situaties dan die waarin wij dat gewenst vinden. Dat komt zelfs niet veel voor – de Kamer heeft het onderzoek daarover ook gezien – maar het is goed als de wetgever daarvoor nadere regels vaststelt. Dat was dus de lijn.

Ik heb ook aangekondigd dat er een wetsvoorstel zal worden voorbereid met als benadering kale taakstraffen. Taakstraffen zonder de combinatie met een andere hoofdstraf worden uitgesloten voor ernstige zeden- en geweldsdelicten waarop een strafbedreiging staat van meer dan zes jaar en waarbij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rechter, zoals dat ook bij de rechterlijke functie past, om concrete omstandigheden van de dader, de verdachte, daarin te betrekken.

Ik denk dat de eerste drie moties van de heer De Roon en de motie van de heer Teeven inhouden dat er een wettelijke regeling zou moeten komen ten aanzien van de taakstraf die net een slagje anders is dan de net door mij geschetste. Ik kom nog terug op de motie van de heer Teeven in het kader van de totale omvang van de taakstraffen of de delicten waar het om gaat, want uit de toelichting van de heer Teeven heb ik begrepen dat er een speciale reden is voor die motie. Maar de eerste drie moties van de heer De Roon en de eerste motie van de heer Teeven zeggen iets over een onderwerp waarvoor geldt dat de Kamer daarover een wetsvoorstel te wachten staat. Misschien zegt de Kamer straks dat zij het over de hoofdlijn van dat wetsvoorstel eens is maar dat er iets is wat daarin nog een slagje anders moet. Afgezien van de vraag of ik alle elementen in de genoemde vier moties gewenst vind – ik zou daarbij wat kanttekeningen plaatsen – hebben die een strekking van een soort anticiperend amendement op een wetsvoorstel dat nog moet worden ingediend. Gehoord de verschillende geraadpleegde instanties en de Raad van State, zal ik in dat wetsvoorstel natuurlijk ingaan op de vragen waarom deze keuzes worden gemaakt, waarom wij denken aan die afbakening bij zes jaar en waarom wij de genoemde straffen voor de gewelds- en zedenmisdrijven willen uitsluiten. Dat zal allemaal in het wetsvoorstel en de toelichting aan de orde komen.

Ik denk dat dit eigenlijk niet het goede moment is om een discussie te voeren over de vraag of het in plaats van zes, vijf jaar moet worden. Misschien zijn er zelfs wel mensen die zeggen dat het zeven jaar moet zijn. Mij leek zes jaar een verstandige keuze, gelet op de consistentie met de overige jarengrenzen in het wetboek van strafrecht. Het zou waarschijnlijk een novum zijn als ik deze moties ontijdig zou verklaren. Ik denk eigenlijk dat het het beste is als ik de aanvaarding ervan ontraad of ten minste de suggestie doe om deze aan te houden tot het moment dat er een wetsvoorstel ligt. Dan zouden wij kunnen bekijken of de indieners, gelet op de argumentatie in het wetsvoorstel, nog de behoefte hebben om een amendement in te dienen op de in de moties genoemde punten. Het zou ook kunnen dat wij elkaar overtuigen en dat een en ander op een andere wijze wordt opgelost. Dit was wat ik wou zeggen over de moties op de stukken nrs. 12, 13, 14 en 16.

Het OM is bezig met de aanscherping van de aanwijzing taakstraffen. Mijn verwachting is, al is deze nog niet helemaal gereed voor de begrotingsbehandeling, dat deze op 1 januari 2009 in werking kan treden. Dat is dus zeer spoedig.

Ik wil nog een speciale aantekening maken bij de motie op stuk nr. 16. Ik heb al gezegd wat er eigenlijk aan de orde is bij de beperking van de taakstraffen bij gewelds- en zedenmisdrijven. Heb ik goed begrepen dat de heer Teeven zei dat deze motie in hoofdzaak of misschien zelfs letterlijk overeenkomt met een motie van de heer Van de Camp?

De heer Teeven (VVD):

In hoofdzaak.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb die motie namelijk niet bij mij. Ik sluit niet uit dat destijds de reactie op die motie van mijn gewaardeerde toenmalige ambtsvoorganger de heer Korthals, partijgenoot van de heer Teeven, afhoudender was dan hetgeen ik net zei. Ik weersta de verleiding om te zeggen dat ik op de motie-Teeven/De Roon net zo zal reageren als mijn voorganger de heer Korthals deed op de motie van de heer Van de Camp. Ik verzeker de Kamer dat hetgeen in het wetsvoorstel zal worden opgenomen de hoofdlijn zal volgen die ik net uiteen heb gezet.

Dan blijft over het punt uit de motie van de heer De Roon op stuk nr. 15. Hierin verzoekt hij, in dit geval niet in het goede gezelschap van de heer Teeven, om te regelen dat taakstraffen niet kunnen worden opgelegd aan illegaal in Nederland verblijvende personen. Volgens de aanwijzing taakstraffen wordt er geen taakstraf gevorderd bij illegale vreemdelingen. Ik ken ook geen aanwijzingen uit de praktijk dat zij ondanks de contra-indicatie illegalen toch een taakstraf opgelegd krijgen. Er is dus geen aanleiding voor deze motie. Misschien zegt de heer De Roon: dan is dit dus al geregeld, dat is ook prima. Het genoemde punt is dus onderdeel van de aanwijzing van het OM en ik heb geen aanwijzingen dat deze niet voldoende effect sorteert. Ik ontraad derhalve het aanvaarden van deze motie.

De heer De Roon (PVV):

Ik voel niet voor het voorstel van de minister om de moties op de stukken nrs. 12, 13, 14 en 16 van mij en de heer Teeven aan te houden. In het overleg dat wij met de minister hebben gevoerd over de taakstraffen, zijn wij niet goed met elkaar tot overeenstemming gekomen. Ik vind het heel terecht dat de Kamer dan op een gegeven moment een vingerwijzing geeft aan de minister als initiatiefnemer van het wetsontwerp waarin zij aangeeft welke kant zij op wil. Wij kunnen wel wachten tot de minister het wetsvoorstel heeft ingediend en vervolgens gaan amenderen, maar waarom zouden wij als Kamer niet al van te voren aangeven wat wij willen?

Dan kom ik op de motie waarvan de minister de aanneming ontraadt, omdat er voor het OM geen aanwijzing is om voor illegalen taakstraffen te vorderen. Dat klopt, maar een rechter doet dat toch een enkele keer wel. Ik geef toe dat het dan altijd is op voorspraak van een advocaat. Het gebeurt dus ook niet heel veel, maar het gebeurt wel. Wij vinden dat die weg, ook voor de rechter, geblokkeerd moet worden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik neem waar dat de lijn die ik in het wetsvoorstel heb uitgezet op een zeer brede basis kan rekenen. Daarbij ga ik af op wat door de andere sprekers in het algemeen overleg is gezegd. Ik zou er niet goed aan doen om nu een andere kant op te gaan met het wetsvoorstel, zelfs niet als de heer De Roon mij zou hebben overtuigd. De hoofdlijn die ik heb geschetst, wordt nu uitgewerkt; vandaar mijn advies over de ingediende moties.

De heer Teeven (VVD):

Ik kom nog even terug op de vijfde motie. De essentie van die motie is de taakstraf in combinatie met een andere straf. Dat is net iets anders. Wij verschillen daarin van opvatting. De minister heeft volstrekt gelijk als hij stelt dat er verder weinig verschil in onze opvattingen zit. Laat de minister het zien als een aanmoediging om in de voorbereiding van het wetsvoorstel toch nog eens diep te overdenken of de combinatie van een taakstraf met een andere straf wenselijk is.

Minister Hirsch Ballin:

De denklijn is dat kale taakstraffen worden uitgesloten. De aanmoediging van de heer Teeven is dus overbodig. Dit wordt een belangrijke wetswijziging, die erop gericht is om het toepassingsbereik van de taakstraf duidelijk en scherp in te kaderen. Ik ben daar heel helder over geweest. Ik vind het ongewenst dat bij dit soort misdrijven kale taakstraffen worden opgelegd. Die ongewenstheid zal in de wetgeving tot uitdrukking komen.

Ik houd mij aanbevolen voor de evaluatie van de concrete gevallen met illegalen waar de heer De Roon uit eigen ervaring op doelt. Ik zeg de Kamer toe dat ik met het Openbaar Ministerie zal spreken over die enkele uitzondering die de heer De Roon waarschijnlijk in zijn praktijk als advocaat-generaal heeft waargenomen. Misschien zijn die gevallen inmiddels achterhaald, omdat het OM de rechters van de nodige voorlichting voorziet met onder meer die heldere aanwijzing. Gegeven het feit dat die aanwijzing op dit punt zo luidt, zullen wij daar heel precies naar kijken, maar dat verandert niets aan mijn advies over de motie. Misschien is het iets vriendelijker om te zeggen dat zij overbodig is, maar eigenlijk komt een en ander op hetzelfde neer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de moties zijn in principe volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 19.20 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven