Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Sterk aan de ministers voor Jeugd en Gezin en van Justitie over het bericht dat er een verontrustende stijging is van het aantal kinderen zonder identiteit doordat ouders ze niet inschrijven bij de Burgerlijke Stand.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Het AD berichtte vorige week dat er in Rotterdam onzichtbare baby's zijn, die niet bekend zijn bij jeugdzorg en de gemeente. Bovendien denkt men dat er een toename is van het aantal onzichtbare baby's. De CDA-fractie vindt dit onacceptabel. Ieder kind hoort in beeld te zijn. Zonder inschrijving is een kind vogelvrij. Dit betekent: geen kinderbijslag, geen consultatiebureau, geen verzekering. Dat roept nachtmerrieachtige beelden op van kinderen in een situatie waarin niemand hen kent en waarin hulpverleners hen dus niet kunnen bereiken als er problemen zijn.

De CDA-fractie wil graag van de ministers horen of bekend is hoe vaak dit voorkomt, ook in andere gemeenten. Wat zijn precies de oorzaken? Waarschijnlijk zijn er verschillende oorzaken waardoor ouders blijkbaar nalaten om hun kind in te schrijven bij de burgerlijke stand. Wat zijn de gevolgen als een kind niet bekend is bij de burgerlijke stand? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de hele actie die minister Rouvoet op dit moment opzet om via het elektronisch kinddossier ervoor te zorgen dat risicokinderen in beeld komen? Een kind dat niet is ingeschreven, is wel een risicokind, maar niet in beeld bij het elektronisch kinddossier, zo vermoeden wij. Daarnaast is de vraag welke sancties er zijn als ouders dit nalaten. Wat krijgen ouders voor hun kiezen als men erachter komt dat een kind niet is ingeschreven? Hoe vaak gebeurt het dat een kind uiteindelijk met terugwerkende kracht wel wordt ingeschreven bij de burgerlijke stand? Hoe wordt dan ontdekt dat een kind niet was ingeschreven?

Wij vinden dit verschijnsel onacceptabel. Wij hopen dat de ministers dit met ons delen en willen graag weten hoe wij dit probleem zo goed mogelijk kunnen oplossen.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Laat ik met het laatste beginnen. Het is zeer onwenselijk als ouders hun kinderen niet laten registreren. Op het systeem van de burgerlijke stand en de GBA zal mijn collega van Justitie verder ingaan. Laat ik vanuit mijn portefeuille aangeven dat het echt in het belang van het kind is dat het bekend is. Daarvoor zijn allerlei belangrijke redenen. Mevrouw Sterk noemde er een aantal. De Nederlandse overheid is krachtens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verplicht om zorg te dragen voor het veilig en onbelemmerd opgroeien van kinderen. Dan moet zij de kinderen dus wel kennen. Het is dus van belang dat de kinderen geregistreerd staan en bekend zijn. Dan zijn onze voorzieningen ook beschikbaar.

Ik plaats hierbij wel de volgende kanttekening. Als kinderen niet geregistreerd staan en niet bekend zijn, roept dit vragen op over voorzieningen als de kinderbijslag, de financiële ondersteuning of het kindgebonden budget, maar ook over de signalering van problemen. Mevrouw Sterk noemde dit terecht. Als ouders zich niet melden bij een consultatiebureau, kunnen eventuele problemen niet gesignaleerd worden. Melding bij een consultatiebureau is overigens niet verplicht. Zaken als "bemoeizorg" en een actief, outreachend werken met het oog op het kind worden een stuk moeilijker als de kinderen niet geregistreerd zijn. Uit de invalshoek van de financiële ondersteuning, het consultatiebureau, de signalering van problemen en de kinderbijslag is het van belang dat het kind wordt aangegeven bij de burgerlijke stand en wordt geregistreerd in de GBA.

In dit verband wil ik nog een andere opmerking maken. De overheid heeft sowieso de taak om outreachend te zijn in de jeugdzorg en in de hulpverlening. Dat gebeurt ongeacht de vraag of kinderen geregistreerd zijn. Als probleemgezinnen of kinderen met problemen gesignaleerd worden, dan kan opgetreden worden. Veel probleemgezinnen zijn gelukkig bekend bij gemeenten, scholen en jeugdzorg. Dan kan dus actief met jeugdzorg naar die gezinnen toe worden gewerkt. Daarvoor is het geregistreerd zijn in de GBA op zichzelf geen voorwaarde. Als problemen gesignaleerd worden, dan wordt de noodzakelijke jeugdzorg aangeboden, met drang en eventueel met dwang. Dat laatste geldt zeker als wij signalen hebben of weten dat er sprake is van een echte bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Dan wordt ingegrepen, ook in het dwangkader. Dit was mijn bijdrage, over het belang van de registratie van kinderen. Zoals gezegd zal de minister van Justitie nader ingaan op het systeem en de vragen van mevrouw Sterk daarover beantwoorden.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik begrijp de vragen en de zorgen die mevrouw Sterk heeft verwoord heel goed. Ik zal met name ingaan op de mate waarin dit probleem voorkomt en wat daartegen gedaan kan worden. Ik stel voorop dat het uiteraard zeer onwenselijk is wanneer ouders nalaten aangifte te doen van de geboorte van een kind. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de bevolkingsadministratie. Hiermee zijn toch al problemen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze problemen ter hand genomen. Door het nalaten van geboorteaangifte is ook de aansluiting van kinderen op systemen voor waarschuwing, zorg en meldingen en de aansluiting op voorzieningen niet verzekerd. Wij moeten ons dit goed realiseren.

Tegelijkertijd moeten wij hieraan niet de indruk overhouden dat dit verschijnsel op grote schaal voorkomt. Het bericht in het AD meldt negen gevallen van kinderen die tussen 1997 en 2005 werden geboren. Deze gevallen werden in 2007 alsnog behandeld. Tot nu toe weten wij hierover dat het om kleine aantallen gaat. Uiteraard doet dit niets af aan de onwenselijkheid hiervan ten opzichte van de kinderen die het betreft.

De wettelijke regels zijn helder. Binnen drie dagen na de bevalling moet aangifte worden gedaan. Er moet een geboorteakte worden opgemaakt door de gemeente waar de geboorte heeft plaatsgevonden. Op het nalaten van het doen van aangifte staat een geldboete van maximaal € 335. Het Openbaar Ministerie kan uiteraard alleen iets doen als de ambtenaar van de burgerlijke stand of een dergelijke persoon meedeelt dat gebleken is dat tijdige aangifte is nagelaten. Het is goed om dit nogmaals onder de aandacht te brengen. Ik zal in mijn overleg met het College van procureurs-generaal onder de aandacht brengen dat er moet worden gehandeld wanneer gemeenten melding doen.

De verklaring van de oorzaken is nogal speculatief. Het krantenbericht geeft daarvoor enige aanknopingspunten. Het gaat om kleine aantallen. Ik hoop dat meldingen van de burgerlijke stand over het nalaten van aangifte meer inzicht geven in de oorzaken en aanleidingen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik dank de ministers voor hun beantwoording. Minister Hirsch Ballin stelde zojuist dat het probleem niet op grote schaal voorkomt. Het lastige is natuurlijk dat wij dit eigenlijk niet weten. Deze kinderen zijn namelijk onbekend. Negen kinderen zijn inderdaad ontdekt, alleen in Rotterdam. Dit zegt echter nog niets over de omvang van het probleem. Laten wij hopen dat het aantal zo klein is als de minister suggereert. Wij weten het echter niet.

Wat ons betreft zou de onderste steen boven moeten komen. Wij leven in een beschaafd land. Dit betekent dat ieder kind recht heeft op zijn bestaan, ook voor de wet. Ook heeft het kind recht op de hulp en de rechtspositie die daarmee gepaard gaat. Daarom wil ik vragen of de ministers bereid zijn om onderzoek te doen, ook in de andere steden. Daaruit moet helder worden hoe vaak dit probleem is voorgekomen en of er iets te zeggen is over de reden waarom ouders deze kinderen niet inschrijven. Op grond daarvan kan de Kamer overwegen of aanscherping op bepaalde gebieden nodig is. De CDA-fractie wil ook zicht hebben op het aantal zaken dat voor de rechter is gekomen waarbij kinderen met terugwerkende kracht zijn ingeschreven. Ook in deze gevallen zou vastgesteld moeten kunnen worden waardoor kinderen in eerste instantie niet waren ingeschreven. Het is ook van belang om te weten hoe het is ontdekt dat deze kinderen niet ingeschreven waren. Verloskundigen, die immers getuige zijn bij de geboorte, zouden een belangrijker rol kunnen krijgen in het vaststellen of een kind wordt ingeschreven. Dit zijn onze suggesties. Graag krijgen wij van het kabinet de toezegging dat dit onderzoek gaat plaatsvinden.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw Sterk heeft terecht uit mijn antwoord afgeleid dat wij, zoals vaker het geval, moeten afgaan op de meldingen die gedaan worden over nalatigheid bij het doen van aangifte. Ik heb al toegezegd dat ik mij hierover zal verstaan met het College van procureurs-generaal. Het Openbaar Ministerie is uiteraard aangewezen op de meldingen die zij krijgt van de gemeenten. Daarom zal eerst uitgezocht moeten worden hoeveel meldingen in de praktijk het Openbaar Ministerie ontvangt. Mochten er aanwijzingen zijn dat er een grote discrepantie is tussen het aantal meldingen bij het OM en hetgeen bij de gemeenten bekend is, dan zal ik uiteraard graag met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bespreken op welke manier zij van de gemeenten aanvullende informatie kan krijgen over gebleken nalatigheid. Ik ben het met mevrouw Sterk eens dat elk geval er een te veel is. Wij weten nu niet of het hierbij al dan niet om een omvangrijk verschijnsel gaat, maar er is reden om dit uit te zoeken. Op de aangegeven manier zal ik dit doen.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ik ben verbijsterd, gelet op de situatie waarmee wij nu te maken hebben. Je kunt je toch afvragen wie zijn pasgeboren baby niet aangeeft. Uit het stuk blijkt weer dat het gaat om illegalen en om mensen die bang zijn dat hun kind uit huis geplaatst wordt, omdat een ander kind door Bureau Jeugdzorg al uit huis is geplaatst. Mijn vraag aan de minister is: hoe gaat u deze gevallen actief opsporen? Bent u niet met mij van mening dat u meer sanctiemogelijkheden nodig hebt? Als het hierbij om illegale baby's gaat, zullen zij samen met hun moeder en eventueel andere familieleden uitgezet moeten worden.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Agema baseert haar vraag misschien op het bericht in het Algemeen Dagblad. Uit dat bericht kan ik niet afleiden dat het hier specifiek om een kwestie gaat die te maken heeft met illegalen. Het bericht biedt daarvoor geen houvast. Het is niet uitgesloten dat zich onder deze mensen illegalen bevinden, maar dat blijkt niet uit het bericht in het Algemeen Dagblad.

Inmiddels zijn door de fractie van de Partij van de Arbeid in de gemeenteraad van Rotterdam vragen gesteld aan burgemeester en wethouders van Rotterdam. Door burgemeester en wethouders van Rotterdam wordt nu de kwestie bestudeerd en wij zullen uiteraard hun bevindingen graag bij ons onderzoek betrekken. De informatie die wij in de periode tussen het verschijnen van het krantenbericht en de beantwoording van de vragen hebben kunnen inwinnen, zegt dat het hierbij vooral gaat om trieste gevallen, om gevallen waarin de moeder niet goed in staat is om haar rol te vervullen en om haar verantwoordelijkheid te nemen. In het artikel in het Algemeen Dagblad worden trouwens ook tienermoeders genoemd.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. De leden van de Kamer en vele anderen zullen zich ongetwijfeld herinneren dat ik in november van het vorige jaar aandacht heb gevraagd voor het grote probleem dat de gemeentelijke basisadministratie niet op orde is. Zij kennen foutenpercentages, oplopend tot 10 in grote steden. Dat is voor deze Kamer aanleiding geweest om op mijn voorstel in te gaan en om het kabinet te vragen om met een actieplan te komen voor het beter handhaven van de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie. Onvermijdelijk is daarbij het toepassen van het instrument van de bestuurlijke boete. Ik vraag het kabinet om onder leiding van staatssecretaris Van Bijsterveldt – zij gaat hierover – spoedig het actieplan verbetering gemeentelijke basisadministratie op te stellen. Is de minister van Justitie het met mij eens dat het instrument van de bestuurlijke boete in dezen tot een betere handhaving leidt dan de weg naar de rechter? Die weg wordt in de praktijk niet of nauwelijks bewandeld.

De voorzitter:

Misschien kan de minister in zijn antwoord ook ingaan op de vraag van mevrouw Agema over vergroting van het aantal sanctiemogelijkheden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik dank u voor de herinnering aan de vraag van mevrouw Agema, mevrouw de voorzitter. Op het nalaten van het doen van aangifte staat een geldboete van € 335. Ik hoop dat als uit navraag bij het Openbaar Ministerie en vervolgens bij Binnenlandse Zaken blijkt dat te weinig bij het OM wordt gemeld, dat ertoe zal leiden dat effectiever wordt opgetreden bij nalatigheid. Dit punt, dat mevrouw Agema opwierp, heeft veel te maken met het punt dat de heer Heijnen naar voren bracht. Hij heeft zorgen vanwege het gebrek aan betrouwbaarheid van de bevolkingsadministratie. Men mag van een minister van Justitie niet anders verwachten dan dat hij die zorgen deelt. Ik heb die bij de bespreking van diverse onderwerpen bij herhaling uitgesproken. Ook met het oog op de rechtshandhaving is er reden tot grote zorg vanwege de schaal van onbetrouwbaarheid van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Bijleveld, is daarmee zeer actief aan de gang gegaan. Dat is nieuw. Ik waardeer dat buitengewoon. Zij heeft een aanpak geïntroduceerd die zich inmiddels al in een vergevorderd stadium van voorbereiding bevindt. Het interdepartementale overleg daarover is in ieder geval wat Justitie betreft inmiddels afgesloten. Wat de heer Heijnen naar voren brengt, is gelukkig opgepakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister is ingegaan op het gat dat volgens hem bestaat tussen de gemeenten en het OM. Het OM zou de meldingen mogelijk niet goed oppakken.

Minister Hirsch Ballin:

Ik twijfel.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister gaat dat uitzoeken en dat is prima, maar daaraan vooraf gaan de meldingen bij de gemeenten. Dat is het voortraject. Daar moet het in beeld komen. Het CDA heeft net gevraagd wat bij de consultatiebureaus gedaan kan worden, bijvoorbeeld om het gat te dichten tussen de consultatiebureaus en de gemeenten. De bedoelde informatie is wel bekend bij de consultatiebureaus. Ziet de minister op dat vlak mogelijkheden?

Minister Hirsch Ballin:

Dat is niet uitgesloten. Wanneer een poging wordt gedaan om een beroep te doen op de voorzieningen terwijl de identiteit van een kind niet geregistreerd is, zal men in de regel vastlopen en niet verder kunnen met de situatie van de niet geregistreerde baby.

De heer Çörüz (CDA):

De minister is ingegaan op de meldingen bij het OM. Daar wordt natuurlijk gemeld dat geen aangifte is gedaan of te laat. Het CDA heeft er nadrukkelijk behoefte aan, de Kamer te informeren over de omvang van dit probleem. Dan wordt inzichtelijk of het alleen gaat om die negen in Rotterdam. Collega Sterk gaf nog een overweging: verloskundigen zijn aanwezig bij geboorten en in ziekenhuizen wordt ook een administratie bijgehouden. Klopt dat dan een op een? Wij hebben behoefte aan een overzicht, zodat blijkt of dit probleem erg klein is of juist heel groot.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat het het beste is dat wij dit navragen bij de verschillende instanties die daarvoor in aanmerking komen. De heer Çörüz wijst terecht op de situatie waarin een beroep wordt gedaan op een voorziening; dan komt aan het licht dat een baby niet op tijd is geregistreerd. Als een baby niet geregistreerd is, loopt men vast. Dat is precies de reden waarom wij de zorgen die mevrouw Sterk zo-even heeft verwoord, volledig delen. Voor het kind dreigt dan een tekort aan voorzieningen. Het kan inderdaad tegelijkertijd een startpunt zijn voor nader onderzoek. Ik zal eerst een verkenning uitvoeren door navraag bij het Openbaar Ministerie en vervolgens bij de gemeenten via de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De heer Çörüz wijst er terecht op dat er ook een ingang is via de zorgvoorzieningen. Wij zullen eerst het terrein verkennen om te bezien hoe wij dat op een doelmatige manier kunnen aanpakken. Daar krijgt de Kamer bericht over.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Ik heb een vraag aan de minister voor Jeugd en Gezin.

Onderzoek is mooi. Het lijkt mij overigens niet zo eenvoudig om op zoek te gaan naar kinderen die niet geregistreerd staan. Daar gaat natuurlijk nog iets aan vooraf. Ik wil graag van de minister weten of de verloskundigenzorg de moeder of de ouders erop wijst dat zij het kind na de geboorte moeten registreren. Wij kunnen dat misschien nu al aanpakken, want ieder kind dat niet geregistreerd staat is er één te veel. Als daarop al wordt gewezen, is dat mooi. Als dat niet gebeurt, dan graag actie van de minister hierop.

Minister Rouvoet:

Dit geeft mij de gelegenheid om een korte reactie te geven op de eerder gedane suggestie over de Centra voor Jeugd en Gezin en de consultatiebureaus. De heer Voordewind stelde hierover een vraag. Een consultatiebureau, een Centrum voor Jeugd en Gezin of hulpverleners in het algemeen zijn niet direct betrokken bij opsporing. Dat zijn geen opspoorders. Zeker met het oog op de laagdrempeligheid van een aantal voorzieningen is het van belang om dat nog eens te onderstrepen. Dat neemt niet weg dat mensen in beeld kunnen komen bij hulpverlening, zorginstanties, een Centrum voor Jeugd en Gezin of verloskundigen. Daar doelt mevrouw Dezentjé terecht op. De toegang tot de preventieve gezondheidszorg en de jeugdgezond­heidszorg is natuurlijk vrij, ook als mensen hun kind niet hebben laten registreren. Daarbij kan wel duidelijk worden dat kinderen niet geregistreerd zijn. Dan kunnen in eerste instantie wel degelijk signalen uitgaan van de betrokkene zelf. Ik wijs op de plicht om aangifte te doen. Juist om de redenen waarom mensen de weg naar de gezondheidszorg en de hulpverlening hebben gevonden, wijs ik op het belang van het kind in verband met een goede gezondheidszorg, het in beeld zijn bij de desbetreffende instanties en de financiële ondersteuning via de kinderbijslag en dergelijke. Wat dat betreft is het mogelijk dat de Centra voor Jeugd en Gezin, de preventieve jeugdgezondheidszorg en andere zorgverleners ouders erop wijzen wat het belang is en wat hun plichten zijn op het terrein van het doen van aangifte, zonder opsporingsinstantie te zijn. Laagdrempeligheid is belangrijk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Centra voor Jeugd en Gezin zijn er in het belang van het kind. Het belang is dat het kind is ingeschreven en dat het dus gekend wordt door de verschillende instanties. In Nederland is er immers al genoeg ellende. Ik doel op de kindermishandeling. Als de Centra voor Jeugd en Gezin signalen opvangen dat een kind niet is aangegeven, zou de verantwoordelijke minister van die hulpverleners toch moeten eisen dat zij daarvoor zorgen? Anders wordt het kind de dupe.

Minister Rouvoet:

Dat is de strekking van het antwoord dat ik zojuist heb gegeven. Ik heb gezegd dat de primaire invalshoek van de hulpverleners is dat zij in het belang van het kind handelen. Dat houdt onder andere in dat zij de ouders erop wijzen.

Er is gevraagd naar het elektronisch kinddossier. Het is in de jeugdgezondheidszorg tot mijn vreugde vanzelfsprekend dat het kind wordt onderzocht en zorg ontvangt, ook als het niet is geregistreerd. Als er daadwerkelijk iets aan de hand is, zoals bij het traject van de verwijsindex, wordt in de toekomst voor registratie gebruikgemaakt van het burgerservicenummer. Als wordt gesignaleerd dat iemand niet is geregistreerd, mag van de zorgverleners gepaste actie worden verwacht. Dat lijkt mij in lijn met dat wat mevrouw Verdonk zegt.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie voor hun antwoorden. Laatstgenoemde blijft in ons midden, omdat aan hem nog een aantal vragen zal worden gesteld.

Naar boven