Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 4, pagina 222-227 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 4, pagina 222-227 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 september 2007 over CITES-handhaving.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Voorzitter. Helaas concludeer ik al jaren dat het CITES-beleid, dat excessen in de handel met bedreigde dieren- en plantensoorten tegen moet gaan, in Nederland niet goed wordt gehandhaafd. Het waarborgen van CITES-expertise loopt niet helemaal lekker, delen van het beleid zijn fraudegevoelig en er is een gebrek aan inzicht in de effectiviteit van de aanpak van smokkel en illegale handel. De vorige minister van LNV gaf altijd niet thuis: er was niets aan de hand, er was geen enkele reden tot ongerustheid, maar deze minister staat daar gelukkig anders in. Zij geeft in haar recente brief aan dat dingen beter kunnen, de wetgeving is niet optimaal, de benadering moet meer consistent zijn en worden afgestemd. Met name op CITES-terrein zijn verbeteringen mogelijk, opdat wij een diepgaande analyse en inzicht in aard en omvang krijgen. Prachtig, mevrouw de minister!
De minister komt met het voorstel om programmatisch te handhaven. Op basis van de stevige conclusies die zij in haar brief trekt, zijn wij verbaasd dat zij ervoor heeft gekozen, deze noodzakelijke doorlichting van het beleid en de effectiviteit van de handhaving te laten uitvoeren door dezelfde mensen die verantwoordelijk zijn voor de handhaving. Het komt neer op het keuren van het eigen vlees, terwijl wij meer uitgaan van het idee dat vreemde ogen dwingen. Laat nu eens een externe partij kijken naar wat er mis of niet mis is gegaan in de afgelopen jaren. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de noodzakelijke verbeteringen in het beleid en in de handhaving van de (illegale) handel in bedreigde dieren en planten op dit moment onderzocht worden door de diensten die het beleid en de handhaving ook uitvoeren;
overwegende dat op deze manier de objectiviteit en noodzakelijke afstand tot het onderwerp niet gegarandeerd zijn;Van Velzen
overwegende dat een externe commissie met ruim mandaat zowel beleids- als uitvoerende ambtenaren zou kunnen horen, alsook het maatschappelijk veld;
verzoekt de regering, een externe commissie in te stellen die de handhaving, samenwerking en beleidskeuzes voor het CITES-beleid onderzoekt en met aanbevelingen komt om de handhaving van de handel van CITES-soorten te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Ouwehand en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 3(31200 XIV).
De heer Jager (CDA):
Voorzitter. Ik kan alleszins begrip opbrengen voor deze motie, maar ik heb er toch een vraag over. Soms zie je dat eigen commissies veel strenger kunnen zijn dan externe commissies, omdat eigen commissies vaak "nestvervuiling" willen voorkomen.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Dat zou kunnen. Beide theorieën zijn mogelijk, maar ik constateer alleen dat ik al jaren aandacht vraag voor het gebrek aan effectiviteit van de handhaving van het CITES-beleid. Gelukkig is er nu een nieuwe minister die dat inziet. Die noodzakelijke zelfanalyse van de diensten hadden zij ook allang kunnen uitvoeren. Ik denk dat het noodzakelijk is om daar extern naar te kijken. Dat wil niet zeggen dat alle door de minister gewenste procedures en plannen niet uitgevoerd moeten worden. Ik denk dat het "en/en" kan zijn, maar het is goed om mensen van buiten eens te laten bekijken wat er daadwerkelijk gebeurt, of de handhaving deugt, of zij effectief is en of de juiste risicoanalyses worden gemaakt. Ik denk dat er heel wat verbeterd kan worden en dat dat beter kan worden gedaan door mensen van buitenaf.
De heer Jager (CDA):
De minister heeft gezegd dat er op dit moment een onderzoek loopt waarvan de uitkomsten dit najaar worden verwacht. Zou het dan niet verstandig zijn om daarop te wachten en om dan te bekijken of een aanvullend onderzoek noodzakelijk is? Anders laat je die twee onderzoeksprocedures door elkaar heen lopen.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Als dat onderzoek nu al in volle gang was, zou ik u gelijk geven, maar de inkt is nog niet eens opgedroogd. Wij hebben het nu over de vraag of dit de juiste manier is. Gelet op de fraudegevoeligheid van het systeem en de signalen die wij met grote regelmaat van zowel de inspecteurs als de ondernemingsraad krijgen dat er van alles rommelt op het ministerie, is het echt tijd voor dwingende ogen van buitenaf. Als de minister tegelijkertijd de handhavers en de beleidsmakers zelf een analyse wil laten maken, lijkt mij dat een aanvulling daarop. Het lijkt mij na al die jaren niet juist om het element van extern onderzoek eruit te snijden. Ik geef de minister hiermee een handvat, want een extern onderzoek is een betere manier om de beleidsaanscherping tot stand te brengen die noodzakelijk is om bedreigde dieren te beschermen en om de handel in te perken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. U hebt al gehoord dat wij samen met mevrouw Van Velzen en mevrouw Van Gent een motie hebben ingediend om pas op de plaats te maken en om echt eens een goed onderzoek uit te voeren naar de CITES-handhaving, omdat er van alles mis is. Desondanks heb ik nog twee andere moties. Als het door ons gewenste onderzoek niet doorgaat en als de minister wil vasthouden aan haar eigen beleid, kunnen deze twee moties daar iets extra's aan toevoegen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat diverse instanties betrokken bij de handhaving van de CITES-regelgeving, inclusief het CITES-bureau, aangeven dat het huidige vergunningensysteem voor de handel in bepaalde diersoorten zeer fraudegevoelig is;
overwegende dat deze fraudegevoeligheid verweving van legale en illegale handel mogelijk maakt, waardoor "grijze circuits" ontstaan (WNF, 2007);
voorts overwegende dat Nederland hierdoor een zwakke plek vormt in de internationale samenwerking rondom CITES-handhaving;
verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen om de fraudegevoeligheid van het huidige vergunningensysteem aan te pakken, met hierbij aandacht voor de identificatie en registratie van dieren en de mogelijkheid voor het invoeren van een opvolgingsplicht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4(31200 XIV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het rapport "Het product biodiversiteit" (WNF, 2007) uitwijst dat transparantie en toegankelijkheid van informatie over de handel in flora en fauna cruciaal zijn om handelslijnen te kunnen volgen, de effectiviteit van het beleid te kunnen monitoren en prioriteiten te kunnen bepalen;
constaterende dat diverse partijen betrokken bij de CITES-handhaving, waaronder maatschappelijke organisaties, hebben aangegeven dat de transparantie en onderlinge informatie-uitwisseling verre van optimaal zijn;
verzoekt de regering, een plan van aanpak te ontwikkelen om de transparantie te bevorderen;Ouwehand
verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken voor het ontwikkelen van een centraal informatiesysteem dat voor alle betrokken partijen toegankelijk is, met daarin gegevens over de omvang van de handel in flora en fauna, gegevens over inbeslagnames en over de afhandeling van strafzaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5(31200 XIV).
De heer Jager (CDA):
Ik heb een vraag over deze motie. Tijdens het algemeen overleg hebben wij gezien dat onder andere het OM er duidelijk voor probeert te zorgen dat er een systeem wordt ontwikkeld – voor een gedeelte is dat systeem al ontwikkeld – dat ervoor zorgt dat wij juist de informatie krijgen die mevrouw Ouwehand nu via de motie probeert te vragen. Ik vraag mij af of zij nu geen overbodige motie indient, gelet op het feit dat het OM zelfs heeft toegezegd dat het bereid is om dat nader te preciseren en daarover volgend jaar duidelijkheid te verschaffen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil met deze motie de urgentie aangeven van het creëren van centraal toegankelijke informatie. Ook tijdens de rondetafelgesprekken is gebleken dat de betrokken partijen onvoldoende vertrouwen hebben in de toezegging van het OM. Er wordt gewerkt aan verbetering, maar dat is naar mijn idee niet voldoende. Ik heb dus twee moties ingediend om de minister in de goede richting te duwen.
De heer Graus (PVV):
Mevrouw de voorzitter. De laatste weken is onder andere tijdens de bijeenkomsten gebleken dat de nadruk ligt op handhaving. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat keer op keer blijkt, bevestigd door belangenorganisaties als WNF, IFAW en DB, dat er in Nederland zowel kwalitatief als kwantitatief een chronisch gebrek is aan handhavings- en opsporingscapaciteit;
overwegende dat opsporing en handhaving de belangrijke taken behoren te zijn van handhavers als de AID en de douane;
verzoekt de regering, het aantal handhavers fors uit te breiden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6(31200 XIV).
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. Tijdens de rondetafelgesprekken over CITES, en in het algemeen overleg met de minister over dat onderwerp, werd meerdere malen opgemerkt dat er op de terreinen van handhaving, samenwerking en onderzoek nog veel verbetering is te behalen en dat die ook moet optreden. Alle fracties hebben in die overleggen gepleit voor meer onderzoek en voorlichting. De minister heeft naar aanleiding van de gesprekken een overzicht toegezegd van de investeringen die op dit moment worden gedaan.
De PvdA-fractie spreekt haar waardering uit aan het adres van de minister voor de wijze waarop in de CITES-handhaving wordt geïnvesteerd. Het is een programmatische manier van werken voor de overheid en de organisaties waarbij de kans wordt geboden om steeds verbeteringsslagen te maken. Dat is een pluim op de hoed van de minister waard. Toch meent de PvdA-fractie dat er nog een tandje bij kan: er moeten voldoende middelen beschikbaar zijn opdat de organisaties hun werk goed kunnen doen. Het is misschien geen gebruikelijke werkwijze, maar ik meld alvast dat de PvdA-fractie inmiddels een amendement heeft ingediend dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van LNV aan de orde zal komen. Zodoende probeert onze fractie daadwerkelijk een impuls te geven aan handhaving, samenwerking en onderzoek, alsmede aan een goed en eenduidig handhavingsregime.
De heer Jager (CDA):
Mevrouw Jacobi neemt een voorschot op de begrotingsbehandeling door op te merken dat de PvdA-fractie een amendement op de begroting van het ministerie van LNV heeft ingediend. Aan welke financieringswijze denkt de fractie dan?
Mevrouw Jacobi (PvdA):
De dekking wordt gehaald uit gelden voor de ketenzorg voor duurzaamheid.
De heer Jager (CDA):
Doelt mevrouw Jacobi op een bepaald onderdeel van de ketenzorg voor duurzaamheid?
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Onze voorkeur gaat uit naar het onderdeel visserij dat een fors aantal extra middelen heeft gekregen. Naar ons oordeel zijn er mogelijkheden om wat kleine verschuivingen in deze richting te doen.
De heer Jager (CDA):
Ik wacht de voorstellen van de PvdA-fractie op dat punt af.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Bij het debat over het CITES-beleid was de PvdA-fractie van mening dat het handhavingsbeleid voor bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten extern moest worden onderzocht. In de brief van de minister staat daar echter geen toezegging over. Vandaag is een historische draai te zien geweest van de PvdA-fractie over het referendum. Is dit de tweede draai van de PvdA-fractie? Wordt het extern onderzoek niet meer gesteund? Kan mevrouw Jacobi het allemaal nog wel uitleggen?
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Het is erg goedkoop om het referendum erbij te halen. Ik heb in het AO gepleit voor een extern onderzoek zonder kennis van zaken over de programmatische handhaving. Ik heb gezien dat bij die handhaving onderzoek, samenwerking en handhaving als een drie-eenheid worden meegenomen. Daarom heb ik de minister een pluim gegeven. Het is belangrijk dat de stichting AAP en de Dierenbescherming er steeds bij betrokken zijn. Ik vind dit de beste vorm voor onderzoek en handhaving. Die twee werelden zijn bij elkaar gebracht. Ik vind dat voldoende. Het zou een motie van wantrouwen zijn als ik nu alleen extern onderzoek voldoende zou vinden. De externe partijen moeten er zo goed mogelijk bij betrokken worden. Dat was ook de intentie van mijn uitspraak tijdens het AO. In het verslag van het AO staat overigens niet dat ik voor extern onderzoek heb gepleit. Ik bevestig hierbij echter dat ik er belang aan heb gehecht. De betrokkenheid van de externe partijen is nu goed geborgd.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Als het verslag van het AO niet klopt, moet mevrouw Jacobi dat laten corrigeren. Zij zegt dat het toezicht van de externe partijen geborgd is. Zij doelt dan met name op de ngo's. Ik zie dat echter niet zo. Ik ben het wel eens met de oproep dat het goed geborgd moet worden. Ik snap niet waarom zij het pleidooi voor een extern onderzoek laat vallen. Ik kan dat niet anders duiden dan als een draai van de PvdA-fractie.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Het gaat erom de CITES-handhaving goed te regelen. De externe partijen moeten er een goede plaats in krijgen. Het onderzoek moet uitgevoerd worden met hun inbreng. Dat doel is gehaald.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mevrouw Jacobi moet ervan op de hoogte zijn geweest dat de maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden op de hoogte waren van de programmatische aanpak die de minister voorstaat. Op basis van die informatie hebben zij in het rondetafelgesprek met de Kamer aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is. Mevrouw Jacobi wekte bij dat gesprek de indruk, de conclusies van de maatschappelijke organisaties te delen. Mijn vraag is of zij ervan op de hoogte was dat deze organisaties hun mening daarop baseerden.
Minister Verburg:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng en ik dank mevrouw Van Velzen en mevrouw Jacobi in eerste instantie nog extra voor hun opmerkingen over de inzet van mijn ministerie. Zij hebben beiden gesproken over een minister die de ernst van de situatie inziet, maar achter mij staat een geweldig gemotiveerde Algemene Inspectiedienst, die dagelijks bezig is om de handhaving optimaal en zo effectief mogelijk handen en voeten te geven. Mevrouw Jacobi sprak over een pluim op de hoge hoed. Mevrouw Van Velzen constateerde dat er verbetering in zat, al was het nog niet goed genoeg. Ik wil die positieve woorden hier benadrukken.
Ik heb er behoefte aan om bij de motie van mevrouw Van Velzen te verwijzen naar mijn brief. Zij persisteert bij het verzoek om een extern onderzoek, terwijl ik in het algemeen overleg heb aangegeven dat wij al voluit bezig zijn met het instellen van een andere wijze van handhaven, te weten het programmatisch handhaven. In mijn brief heb ik geschreven dat wij dit als volgt doen. Inzicht verkrijgen in de legale handel en de wetgeving, inzicht verkrijgen in de illegale handel, de verschijningsvormen, de modus operandi, inzicht verkrijgen in de vergunningverlening en de handhaving, met bijzondere aandacht voor afstemming en regie, inzicht verkrijgen in de risicofactoren en de regelgeving én zorgen voor actiegerichte aanbevelingen. Dat is nogal wat, dunkt mij. Daarmee zijn ten minste vijf instellingen bezig: het Openbaar Ministerie, specifiek het functioneel parket, de politie, de douane, de provincies en de Algemene Inspectiedienst. Soms komt er ook nog de Dienst Regelingen bij.
Dat hele traject is geen kwestie van pappen en nathouden. Het is een kwestie van elkaar kritisch bevragen om te komen tot een scherpe risicoanalyse en daardoor tot de mogelijkheden van gericht handhaven. Dat is geënt op samenwerken en op het blootleggen van zwakten in regelgeving. Kortom, het is geënt op het zo veel mogelijk toespitsen op de praktijk en het zo veel mogelijk effectief handhaven.
In mijn brief ben ik ingegaan op het, zeer terechte, verzoek om de voorstellen op dat punt of de bevindingen naar aanleiding van de risicoanalyse ook voor te leggen aan ngo's. Mevrouw Jacobi heeft er enkele genoemd, evenals de heer Graus en mevrouw Ouwehand. Stichting AAP, het Wereldnatuurfonds en allerlei andere ngo's zijn genoemd. Ik nodig al die ngo's uit om er ook op te reageren, op dat punt mee te denken en gewoon aan de slag te gaan, opdat de marktverkenning kan worden afgerond, er een nalevingsmeting kan worden verricht en wij de effectiefste en efficiëntste instrumenten en maatregelen kunnen identificeren en kunnen toepassen om de nalevingsgraad te verhogen. Op basis hiervan zullen wij de nalevingsstrategie zo hoog mogelijk moeten invullen, toepassen en handhaven. Die lat ligt hartstikke hoog. Ik ben daartoe zeer gemotiveerd en heb dan ook een zeker ongeduld. Dat ongeduld is de reden waarom ik aanvaarding van de motie van de leden Van Velzen, Ouwehand en Van Gent ontraad, want eigenlijk zeggen deze leden in de motie: maak eerst maar eens pas op de plaats en laat een externe organisatie het helemaal doorlichten.
Ik meen dat wij een stap verder zijn. Ik voel de urgentie en ik voel die urgentie en drive overigens ook bij de Kamer. Ik nodig de maatschappelijke organisaties aan tafel die de Kamer voorzien van veel informatie, waarbij ik overigens af en toe een vraagteken moet plaatsen, wat ik vandaag maar even niet doe. Ik neem er kennis van, maar vind dat die voor rekening van de Kamer is. Ik vraag die organisaties om constructief mee te doen om de naleving en handhaving optimaal te doen worden en te laten blijven.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Ter verheldering, ik heb in mijn motie niet opgeroepen om pas op de plaats te maken. Ik heb in mijn termijn ingebracht dat het tegelijkertijd kan plaatsvinden: handhavers die naar hun eigen beleid kijken, beleidsmedewerkers die met elkaar aan de slag gaan én extern toezicht. Graag wil ik hierop een reactie hebben.
Daarnaast zei de minister net iets wat bij mij vrij cryptisch overkwam over wat ngo's aan de Kamer mededelen en voor de eigen rekening van de Kamer is. Ik weet niet goed waarover zij het heeft. De informatie waarmee ik werk, is niet alleen afkomstig van ngo's, maar ook van mensen die dieren opvangen en van mensen die voor de AID werken. Wat moet ik voor eigen rekening nemen?
Minister Verburg:
Ik kan de voorbeelden die u aandraagt nu niet toetsen, maar ik zal alles nog eens nalezen in het verslag. Ik laat uw opmerkingen voor uw rekening, maar zo nodig zal ik uw voorbeelden bij mijn afwegingen betrekken. Ik heb namelijk al eerder gevraagd: geef me alle informatie waarover u beschikt, opdat we zo concreet mogelijk kunnen handelen. Maar ook in het geval van en-en ontraad ik de aanneming van de motie, omdat ik het functioneel parket, de politie, de provincies en de douane hierbij betrek via het programmatisch handhaven. Daarmee doe ik tevens een handreiking aan alle maatschappelijke organisaties om mee te denken, opdat we hier goed bovenop zitten. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.
Ik kom bij het tweede punt van mevrouw Ouwehand. De CITES-certificaten worden afgegeven door de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Mij zijn geen signalen bekend van fraudegevoeligheid van dit systeem. Als daarvan sprake zou zijn, hoor ik graag de feiten. Het is mogelijk dat er een zwak element zit in het pootringsysteem, maar de Dienst Regelingen is bezig met verbeteringen op dit punt. Ik neem mij voor om deze dienst te vragen om samen met de Algemene Inspectiedienst te bezien of er fraudegevoelige elementen zijn en op welke wijze die langs de lijn van programmatisch handhaven kunnen worden aangepakt. Als dit de bedoeling is, zie ik die motie als ondersteuning van mijn beleid.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik dank de minister voor deze toezegging, maar de motie heeft een wat bredere strekking. Een en ander werd ondersteund door het CITES-bureau, dat onderkende dat de vergunningensystematiek fraudegevoelig is – en niet alleen in het geval van het pootringen. Er moet dus meer aandacht komen voor een sluitend identificatie- en registratiesysteem en dat gaat verder dan het pootringen alleen. Is dit ook onderdeel van uw toezegging?
Minister Verburg:
Dit past volgens mij helemaal bij het programmatisch handhaven. Daar komt elke zwakke plek aan de orde, dus als er meer zijn, willen wij ze opsporen en de risico's analyseren, en kijken naar mogelijke verbetering en naar de mogelijkheden van efficiënte en effectieve handhaving.
De heer Jager (CDA):
Voorzitter. Als de minister spreekt van ondersteuning van haar beleid, wil ik haar de derde overweging voorleggen: "overwegende, dat Nederland hierdoor een zwakke plek vormt in de internationale samenwerking rondom CITES-handhaving". Ik vind het namelijk nogal ver gaan om te stellen dat alleen Nederland een zwakke schakel hierin zou kunnen zijn. Bedoelt de minister dit ook? We hebben het erover gehad dat er meer internationale samenwerking dient te komen. Deze opmerking slaat ook op de volgende motie van mevrouw Ouwehand.
Minister Verburg:
Ik deel die opvatting absoluut niet. Ik wijs erop dat de algemeen secretaris van het CITES-bureau in de CITES-conferentie van juni dit jaar Nederland en de Nederlandse handhaving zelfs ten voorbeeld heeft gesteld aan vele andere CITES-landen. Met andere woorden, dat deel van de motie onderschrijf ik niet. Ik focuste echter op het dictum en daarom zei ik dat ik bereid ben om alles op alles te zetten om de handhaving langs de in de brief geschetste programmatische lijn op te pakken. De overwegingen deel ik dus niet.
De heer Jager (CDA):
Dan vraag ik mevrouw Ouwehand om de overwegingen wat bij te stellen en aan te passen aan wat de minister zonet zei. Het dictum kan ze hetzelfde laten.
De voorzitter:
Wat doet u met uw motie?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als het CDA overweegt om de motie te steunen op voorwaarde dat ik de overwegingen aanpas, zal ik dat zeker doen. Ik zal hierover met het CDA mondeling overleggen.
De voorzitter:
Die gewijzigde motie kunt u tot de stemming indienen.
Minister Verburg:
Mevrouw Van Velzen en mevrouw Ouwehand verzoeken mij in hun motie om de mogelijkheden te onderzoeken voor het ontwikkelen van een centraal informatiesysteem dat voor alle betrokken partijen toegankelijk is, met daarin gegevens over de omvang van de handel en flora en fauna, gegevens over inbeslagnames en over de afhandeling van strafzaken. Het doel van het programmatisch handhaven is het verbeteren van de informatie-uitwisseling en de communicatie. Alle partners hebben de intentie uitgesproken om de informatie op elkaar af te stemmen en om meer informatie te delen. Daarbij wordt ook de automatisering in ogenschouw genomen. Daarbij stellen wij ons de vraag of wij een effectief centraal systeem kunnen ontwikkelen. Het Openbaar Ministerie is hierbij de leidende partij.Verburg
Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van mijn beleid, waarbij ik wel het voorbehoud maak dat vertrouwelijke informatie niet openbaar mag worden. Onder dat voorbehoud zeg ik toe, mij in te zetten voor zo veel mogelijk transparantie en openheid.
In de motie van de heer Graus wordt de regering verzocht, het aantal handhavers fors uit te breiden. De overwegingen van de motie zijn mij sympathiek. Als ik het idee zou hebben dat uitbreiding van het personeel van de AID een oplossing zou zijn, had ik daar misschien al voor gekozen. Ik denk echter dat een zorgvuldige programmatische aanpak kan helpen. Als de heer Graus vasthoudt aan deze personeelsuitbreiding, zie ik zijn voorstel of amendement bij de begrotingsbehandeling tegemoet.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Volgende week dinsdag stemmen wij over de ingediende moties.
De vergadering wordt van 18.10 uur tot 19.40 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-222-227.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.