Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 oktober 2007 over PBO's.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Wij hebben inhoudelijk een goed overleg gevoerd. Wat de VVD betreft, zijn er nog enkele punten blijven liggen. Daarmee doel ik niet op ons uiteindelijke standpunt dat men de PBO's zou kunnen opheffen. Dat is op dit moment toch niet haalbaar.

Ons eerste punt betreft adequate informatie, zoals in de Code goed bestuur staat, over de vergoedingen voor de bestuurders. Mijn informatie geeft toch aan dat dat in de praktijk zal worden uitgelegd als een totale post, niet om zichtbaar te maken wat de salarissen zijn, terwijl men niets zou moeten verbergen. Op dit punt dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Code goed bestuur voor product- en bedrijfschappen spreekt over adequate informatie over vergoedingen van de voorzitter en andere bestuurders;

overwegende dat de product- en bedrijfschappen tot heden weigeren de salarissen en andere vergoedingen van bestuursleden en directieleden/secretarissen in begrotingen en jaarverslagen te vermelden;

spreekt als haar mening uit dat de product- en bedrijfschappen in begrotingen en jaarverslagen de salarissen en andere vergoedingen aan bestuurders en directeuren/secretarissen dienen te vermelden;

verzoekt de regering, deze aanpassing van de Code goed bestuur te bewerkstelligen en zo nodig af te dwingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Op een tweede punt hebben wij er behoefte aan een scherpere koers te varen, namelijk als het gaat om de betrokkenheid van de ondernemers, degenen die betalen. Er zijn nu allerlei mogelijkheden, maar wij vinden toch dat zij rechtstreeks invloed moeten hebben. Wat ons betreft kan over de invulling daarvan worden overlegd met de schappen. Men kan zich indenken dat men misschien niet iedereen kiest in één grote vergadering, waar alle ondernemers een dag op pad zijn. Wij vinden echter wel dat er rechtstreekse invloed moet komen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Code goed bestuur voor product- en bedrijfschappen spreekt over het betrekken van bedrijfsgenoten bij de besluitvorming;

constaterende dat deze betrokkenheid wordt ingevuld door deelname van individuele ondernemers aan werkgroepen of commissies, spreekrecht en vragen stellen bij openbare bijeenkomsten, maar dat de betalende ondernemers geen echte stem bij de besluitvorming krijgen;

spreekt als haar mening uit dat alle betalende ondernemers recht hebben op een stem bij de besluitvorming;

verzoekt de regering, deze aanpassing van de Code goed bestuur te bewerkstelligen en zo nodig af te dwingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(25695).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De heer Aptroot vraagt om de Code goed bestuur inhoudelijk te wijzigen. Is dat wel zuiver? Dat is namelijk een code die is opgesteld door de product- en bedrijfschappen.

De heer Aptroot (VVD):

Naar mijn mening kan dat heel goed, omdat de minister ook heeft gezegd – waar wij het unaniem mee eens waren – dat er een soort verankering komt, vergelijkbaar met de code die wij voor het bedrijfsleven hebben. Het gaat dan om comply or explain, pas toe of leg uit. Uiteindelijk zijn wij verantwoordelijk voor het instellen van de schappen en voor de manier waarop zij werken. Als zij met elkaar een voorstel doen dat wij niet scherp genoeg vinden, kunnen wij de minister vragen om dat goedschiks of kwaadschiks aan te passen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik stel het nog een slag principiëler. Zou u niet de Code goed bestuur moeten verwerpen wanneer u moeite hebt met bepaalde onderdelen daarvan of zou u die niet in zijn geheel moeten goedkeuren, waarbij het niet meer aan de Kamer is om over afzonderlijke onderdelen ervan te spreken, analoog aan datgene wat bijvoorbeeld in cao's wordt neergelegd? Ook over de inhoud daarvan spreken wij niet in deze Kamer. Het enige wat wij kunnen doen, is een discussie voeren over de vraag of wij vinden dat zij algemeen verbindend moeten worden verklaard of niet.

De heer Aptroot (VVD):

Dat zouden wij kunnen doen. Als de heer Van Dijk zegt dat wij de hele Code goed bestuur misschien maar zouden moeten verwerpen, is dat een punt dat wij zouden kunnen bespreken. Op dit moment ga ik toch uit van het positieve. Er is een poging gedaan vanuit de schappen om de situatie transparanter, democratischer en beter functionerend te maken. Wij, die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het laten functioneren van schappen en voor een verplichte aansluiting, mogen en moeten kritisch kijken. Ik geef er de voorkeur aan, de minister met ons verzoek op pad te sturen. Als het niet lukt, ben ik er helemaal een voorstander van om het functioneren van de schappen in het algemeen maar eens te bekijken. Als daar een meerderheid voor is, kunnen wij dit nu ook al doen, maar ik wil in ieder geval de paar dingen in de Code goed bestuur die niet goed zijn, zo goed mogelijk bij te sturen.

Er zijn een heleboel cijfers die aangeven dat het Productschap Dranken niet representatief is. Toch vind ik dat wij hierover niet met elkaar moeten steggelen. Wel moet de politiek dit soort signalen serieus nemen. Daarom dien ik een motie hierover in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat via representatief onderzoek moet blijken of een product- of bedrijfschap nog voldoende steun heeft onder de ondernemingen waarvoor het is ingesteld;

constaterende dat er door cijfers van ondernemersorganisaties en onafhankelijk onderzoek sterke twijfel is of het onderzoek op basis waarvan de representativiteit van het Productschap Dranken is vastgesteld, klopt met de werkelijkheid;

voorts constaterende dat het betwijfelde onderzoek de basis is om het Productschap Dranken vier jaar voort te zetten,

spreekt als haar mening uit dat er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden naar het draagvlak voor het Productschap Dranken, waarna het besluit over voortzetting wordt heroverwogen;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor onafhankelijk onderzoek naar de steun van betrokken ondernemingen voor het Productschap Dranken en voor heroverweging van het besluit tot voortzetting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter, wij spreken hiermee geen oordeel uit, wij willen ervoor zorgen dat er een echt onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld en dat alle twijfel kan worden weggenomen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Waarom doet u dit verzoek? Er zijn heldere termijnen afgesproken en er is onderzoek gedaan. Er is nu een besluit genomen voor vier jaar; de SER heeft het bekeken, net als accountants, en de minister heeft erover geoordeeld, conform de wetgeving. Zou het dan ook niet verstandig zijn om dit nu maar zo te laten en er pas over vier jaar opnieuw over te discussiëren? Het nieuwe onderzoek zal over drie jaar beginnen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zou het heel treurig vinden als de politiek ongeacht welke nieuwe informatie dan ook een besluit niet wilde heroverwegen. Als zelfs mensen die van moord zijn beschuldigd, eventueel een nieuw proces kunnen krijgen, dan moet je bij dit soort eenvoudige zaken toch ook kunnen besluiten om de twijfel weg te nemen via een onafhankelijk onderzoek. Overigens staat het ook in de wet dat er bij twijfel nader onderzoek mogelijk is. Ik zou er dan ook voor zijn om de minister een onderzoek te laten instellen. Als blijkt dat het schap representatief is, dan is er niets aan de hand. En als het niet zo is, dan vind ik dat wij moeten overwegen of het wel moet blijven bestaan. Maar laten wij toch gewoon eerst eens objectief vaststellen of het klopt. Het bijzondere is overigens dat de dragende organisatie die het schap graag wil behouden, nu ook zelf aangeeft dat het schap eigenlijk geen draagvlak meer heeft in de branche. Maar ik wil hier geen conclusies aan verbinden, laat een onafhankelijke instantie dat maar doen.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Wat de heer Aptroot wil bereiken door iets aan de Code goed bestuur te veranderen, wil ik ook bereiken, maar op een andere manier. De motie hierover spreekt voor zichzelf.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Code goed bestuur product- en bedrijfschappen vastlegt dat het bestuur van een schap mogelijkheden moet bieden om bedrijfsgenoten actief te betrekken bij de besluitvorming;

overwegende dat zeggenschap van de bedrijfsgenoten niet is gegarandeerd;

verzoekt de regering, bij indiening van voorstellen voor een nieuwe wet op de bedrijfsorganisatie ook voorstellen te doen voor het recht op inspraak, een motierecht en stemrecht voor degenen die heffingen voor de schappen betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(25695).

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor het overleg dat wij gehad hebben. Het was een goed overleg, maar ik kan mij voorstellen dat deze punten thans weer opkomen. Ik zal mij beperken tot de ingediende moties.

Ik begin met de motie van de heer Aptroot, waarin hij verzoekt in te grijpen in de Code goed bestuur en een aanpassing daarvan te bewerkstelligen om te verzekeren dat de salarissen en andere vergoedingen aan bestuurders vermeld worden. Wij hebben te maken met een Code goed bestuur. Ik ben bereid deze zo nodig in de wet te verankeren, net als de code-Tabaksblat. Ik weet dat de fractie van de heer Aptroot indertijd fel tegen allerlei voorstellen was om bijvoorbeeld in de code-Tabaksblat te gaan ingrijpen. In die zin kan dat niet. Het punt dat de heer Aptroot maakte, is besproken tijdens het algemeen overleg. Ik heb toen aangegeven dat het mij redelijk lijkt dat de schappen die informatie geven.

Inmiddels heb ik wel moeten vaststellen dat een hoofdbestanddeel daarvan in wezen al gepubliceerd is, omdat de SER vacatiegelden vaststelt van de besturen. Derhalve staat al vast wat de inkomens zijn. Vervolgens krijgt men overige vergoedingen. Ik zal het punt in ieder geval meenemen in het overleg en ook bij de SER onder de aandacht brengen in de discussie over de code. Het lijkt mij echter niet juist dat de Kamer aan de ene kant zegt dat het uitgangspunt van een code, het idee dat een bestuur een code vaststelt, juist is, maar vervolgens aan de andere kant de code zelf tot in detail voorwerp maakt van discussie in de Kamer.

De heer Aptroot (VVD):

Is de minister van mening dat het opgeven van vacatiegelden, een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen, de kern is? Het gaat juist om die mensen, de voorzitter, de directeur, de secretaris, die daar fulltime of bijna fulltime mee bezig zijn en die salarissen hebben wellicht boven het niveau van dat van de minister-president. Die salarissen moeten inzichtelijk worden. Dat die vacatiegelden worden genoemd is prima. De vergelijking met de Corporate Governance Code is wel een groot verschil. Daar gaat het om private organisaties en om bescherming, bijvoorbeeld van de aandeelhouders, hoewel die hun aandelen ook kunnen verkopen. Dit zijn organisaties waarbij men verplicht wordt aangesloten door de overheid en waarbij een heffing wordt opgelegd. Ik vind dat wel een verschil maken, maar ik ben het er formeel mee eens en ik kan ermee leven als de minister bereid is de motie uit te voeren in de zin dat hij in overleg treedt. Ik heb de indruk dat hij dat wel wil. Als uit dat overleg niets komt, spreken wij opnieuw met elkaar. De minister is daarmee bereid, de motie naar haar strekking uit te voeren.

Minister Donner:

Ik heb in het overleg al aangegeven dat ik bereid ben mij te verstaan met de opstellers van de code. De bepaling over de publiciteit leg ik uit zoals de heer Aptroot heeft aangegeven. Het moet duidelijk zijn voor de verschillende personen die functioneren. Dat uitgangspunt hebben wij ook voor bedrijven. Daarover kunnen wij het eens zijn. Ik zal mij verstaan met de verschillende betrokkenen en vervolgens bezien hoe ver wij ermee komen. De wet inzake de openbaarheid topinkomens in de publieke sector is ook van toepassing voor de productschappen, als ze tenminste topinkomens hebben.

In de motie van de heer Aptroot over het spreekrecht van de verschillende betalende ondernemers bij de besluitvorming wordt de regering verzocht dit te bewerkstelligen via een aanpassing van de Code goed bestuur. Wat daarin gevraagd wordt, kan niet, niet alleen omdat ik de code niet kan aanpassen op dat punt, maar ook omdat de code niet de besluitvorming van de productschappen regelt. Dat laatste doet de wetgever. Die heeft geregeld op welke wijze product- en bedrijfschappen beslissen. De code regelt alleen de wijze van eventuele inspraak bij de voorbereiding van beslissingen van de product- en bedrijfschappen. De besluitvorming van de product- en bedrijfschappen zelf wordt door de wet geregeld. Het zou inderdaad vreemd zijn als de wetgever dat had overgelaten aan een code.

De code kan de besluitvorming dus niet regelen, maar kan alleen regelen hoe de inspraak wordt bevorderd. Dan gaat het over een aantal centrale elementen. Ik meen niet dat het voor iedere beslissing op deze wijze georganiseerd moet worden. De motie vraagt om een stem bij de besluitvorming en dat wordt door de wet geregeld.

De heer Aptroot (VVD):

Dan betekent het dat het helemaal flauwekul is dat dit soort zaken wordt besproken in de code. Ik wacht dan even uw reactie op de motie van collega Ulenbelt af. Die motie wil hetzelfde, maar dan via een regeling in de wet. Dat vind ik prima, en misschien nog wel beter. Ik overweeg dan om mijn motie in te trekken, opdat wij dan meteen de wet gaan wijzigen.

Minister Donner:

Laat ik dan gelijk de motie van de heer Ulenbelt erbij nemen. Die lees ik zo dat als de regering komt met voorstellen voor een nieuwe wet, zij dan het recht van inspraak, een motierecht en stemrecht regelt. Maar dat is vers twee. Ik ben namelijk niet van plan op dit punt voorstellen te doen.

De heer Ulenbelt (SP):

Maar u hebt toch heel nadrukkelijk aan de Kamer geschreven om het draagvlakonderzoek in de wet op te nemen?

Minister Donner:

Ja zeker.

De heer Ulenbelt (SP):

Dan wordt het dus een nieuwe wet. De SP-fractie vraagt om dan niet alleen voorstellen te doen voor draagvlakonderzoek, maar ook voorstellen zoals ik heb verwoord in de motie. Dan laat ik het aan u over welke voorstellen dat zijn.

Minister Donner:

Dat is inderdaad een punt, maar daar hebben wij al over gesproken bij een eerdere motie, tezamen met de heer Van Dijk. Dat raakt namelijk de verantwoordelijkheid van de regering voor haar voorstellen. Uiteraard kan de Kamer, als er voorstellen komen, vervolgens bij amendement allerlei onderdelen daarin voegen en dat kan betrekking hebben op deze punten. Dan moeten wij het debat daarover op dat moment voeren, maar u kunt de regering niet specifiek vragen om bepaalde elementen in haar voorstellen op te nemen. Ik meen dat wat u vraagt, in wezen haaks staat op de wijze waarop de productschappen nu geregeld zijn. Daarin is geen individueel stemrecht of een individuele inbreng van ondernemingen bij de besluitvorming opgenomen. Daarover hebben wij in het algemeen overleg uitvoerig gesproken. Dat gaat uit van het concept "one man, one vote" in die productschappen. Daarop berust de wet tot nu toe niet. Ik denk ook niet dat dit het concept is dat wij in dezen nodig hebben. Als de Kamer dat concept van besluitvorming daadwerkelijk wil invoeren, zal ik, als ik hier dan nog sta, dat zeker bestrijden, aangezien het naar mijn oordeel niet de wijze is waarop deze instanties tot besluitvorming moeten komen. Ten aanzien van punten zoals de inspraak, wil ik primair kijken naar de code, teneinde de gelegenheid te bieden die te laten functioneren. Ten principale zijn de productschappen geen organisaties van algemeen bestuur, omdat men daar functioneert via rechtstreekse democratie dan wel via vertegenwoordigende organen. Hier hebben wij te maken met functionele besturen. Derhalve kiest de wetgever daarvoor een functionele wijze van besluitvorming en een functionele wijze van vertegenwoordiging. Daarbij past niet dat iedere ondernemer daarin een individuele stem heeft.

De heer Ulenbelt (SP):

Als de minister het draagvlak in de wet gaat verankeren, wordt het een "ja" of "nee" over het voortbestaan van het productschap. Als de minister nu ook deze voorstellen zou overnemen, dan hoeft het niet steeds een ja-neekeuze te zijn, maar dan democratiseren wij de productschappen. Dat kan heel goed in dit land.

Minister Donner:

Nee. Nogmaals, het draagvlakonderzoek is de vraag: "Moet er een productschap komen?" Vervolgens zal dat productschap besluiten conform de wijze die de wetgever daarvoor gekozen heeft. Op dat punt heeft de heer Ulenbelt kennelijk de uitleg dat democratie voor ondernemers alleen maar de figuur van "one man, one vote" is. Ik bestrijd dat in het geval van productschappen. Daarvoor heeft men een andere wijze gekozen, waarbij ook de werknemers een evenredige vertegenwoordiging hebben bij de besluitvorming. Die zouden anders geheel buiten spel komen te staan, omdat iedere stem van een ondernemer er één zou zijn. Dit is derhalve een onderdeel waarover wij op dat moment moeten besluiten, maar het is geen verantwoorde handelwijze om de productschappen zo te laten besluiten. Ik moet de Kamer het aannemen van deze motie derhalve sterk ontraden, omdat daarin wordt afgeweken van het concept van productschappen zoals wij dat tot nu toe hebben gehad. In die zin moet ik ook het aannemen van de motie van de heer Aptroot met betrekking tot dit punt ten stelligste ontraden, omdat die de code laat treden op een terrein waar de wetgever al gegaan is.

De heer Aptroot (VVD):

Er zit een onjuistheid in de redenering van de minister. Volgens hem kun je deze ondernemers die stem niet geven, omdat ook de werknemers zijn vertegenwoordigd. Er zijn echter in het bestuur nu eenmaal vertegenwoordigers van de ondernemers en vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties. Waarom zouden die ondernemers niet mogen stemmen, althans voor hun levering van bestuursleden? Waarom is het in de ogen van de minister ondenkbaar dat productschappen enige vorm van democratie kennen? Dit kan de minister toch niet menen?

Minister Donner:

De productschappen kennen wel degelijk een vorm van democratie, namelijk via vertegenwoordiging, via de bestuurders van de organisatie. Net zo noemen wij de vertegenwoordiging van de burgers van dit land via de vertegenwoordigers in deze Kamer ook "democratie", zonder dat het rechtstreekse democratie is. Wat de heer Aptroot in zijn motie bepleit, is een vorm van rechtstreekse democratie binnen de productschappen, waarbij iedere ondernemer daarin zelf één stem heeft. Indien de heer Aptroot ervoor zou pleiten dat ook iedere werknemer van iedere onderneming in het productschap zelf een stem heeft, zouden wij weer op voet van gelijkheid werken. Juist om beide partijen op gelijkwaardige wijze te vertegenwoordigen, heeft de wetgever gekozen voor een bepaalde vorm van besluitvorming. Nogmaals, wij kunnen daarover altijd spreken als het punt aan de orde is. De Kamer kan uiteraard zelf een initiatief nemen om de wet op dit punt te wijzigen. Het gaat ten principale om iets wat door de wet wordt bepaald en waarin de wetgever moet kiezen. Het gaat om verbindende verplichtingen en verordeningen. Derhalve moeten wij bekijken wat de meest verantwoorde en meest evenwichtige wijze is om die beslissingen te nemen.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Aptroot, ik stel voor dat wij het debat afronden, want het is een vervolg, een VAO.

Minister Donner:

Ik kom op de derde motie van de heer Aptroot met betrekking tot het Productschap Dranken. Ook daarover hebben wij het gehad in het algemeen overleg. Ik heb in het AO aangegeven dat de SER juist ten aanzien van de representativiteit van dit productschap een zeer uitvoerige procedure heeft gevolgd. De Vereniging Detailhandel Nederland heeft daarbij een- en andermaal geïntervenieerd. Dat is aanleiding geweest voor heronderzoek. Een onderdeel daarvan was een accountantscontrole, ook met betrekking tot het aantal ondernemingen dat daarin zit. Sinds die tijd heb ik een e-mail gekregen met weer andere getallen. Die cijfers waren op dat moment bekend en hadden betrekking op andere informatie. De wetgever heeft echter in het algemeen gekozen hoe het productschap tot stand komt. Dat is in dit geval gebeurd. De SER heeft gesproken met de vereniging. De SER heeft daarbij gehandeld conform de verordening die door de minister van Sociale Zaken is bevestigd en goedgekeurd. Er is een beslissing genomen. Die komt over vier jaar opnieuw aan de orde. Die beslissing moet niet tussentijds op ieder moment aan de orde kunnen worden gesteld waardoor de verbindendheid van de besluiten die het productschap neemt iedere keer weer in het geding komen. Hier geldt derhalve dat wij ons in een rechtstaat moeten houden aan de regels die de wetgever zelf heeft gesteld.

De heer Aptroot (VVD):

Het gaat er niet om dat wij van alle schappen op dit moment de verbindendheid betwijfelen. De minister zegt dat er is gesproken met de vereniging. Er is inderdaad gesproken met de club die zijn eigen bestaansrecht moet bewijzen. Ik zou het heel gek vinden als wij nu volstrekt doof zouden zijn voor de cijfers. Op basis van de wet kan er als er enige twijfel ontstaat nieuw onderzoek worden gedaan. Ik spreek niet uit wat het resultaat daarvan zou zijn. Dat zou niet goed zijn en dat moet niemand doen, maar laten wij ervoor zorgen dat alle twijfel wordt weggenomen met een onderzoek. Wat kan daarvan het probleem zijn?

Minister Donner:

Nogmaals, er is niet door het orgaan zelf gesproken met de VDN. De VDN heeft al vorig jaar bij de SER haar bedenkingen tegen de cijfers ingebracht. De SER heeft daarover met de VDN overleg gehad. Ook in het licht daarvan heeft de SER bekeken wat de representativiteit op dit terrein is. De SER, de instantie die wij zelf als wetgever hebben aangewezen om hierover te besluiten, heeft vervolgens geconstateerd dat zijn oordeel, althans naar het oordeel van de Bestuurskamer ervan, was voldaan aan de eisen met betrekking tot representativiteit. Natuurlijk kan er opnieuw twijfel ontstaan. Om rechtszekerheid te krijgen, kan ik niet iedere keer weer aan twijfel consequenties verbinden. Dat is opnieuw aan de orde over vier jaar. Op dat moment zullen wij, naar wij hopen, ook het draagvlak beter hebben geregeld dan tot nu toe het geval is. Wij hebben dit besproken tijdens het algemeen overleg. Op dat moment zal kunnen blijken dat die twijfels niet gerechtvaardigd zijn.

Zelfs het nu opnieuw doen van een onderzoek zonder dat daarmee het besluit over de representativiteit opnieuw aan de orde kan komen, zou slechts de legitimiteit kunnen ondergraven. Ik moet dan ook aanvaarding van deze motie ten stelligste ontraden. Nogmaals, het is niet de minister die erover beslist, maar de SER.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Ik trek mijn tweede motie in, omdat ik het prima vind om de motie van de SP-fractie te steunen om de wet aan te passen. De minister gehoord, moeten wij heel wat meer aan de wet aanpassen, zo niet de wet helemaal intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Aptroot (25695, nr. 48) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.32 uur tot 18.55 uur geschorst.

Naar boven