Vragen van het lid De Wit aan de minister van Justitie over de door criminele activiteiten verkregen winst van een kroongetuige.

De voorzitter:

De SP-fractie heeft voorafgaande aan dit vragenuur 26 series vragen aangemeld die oorspronkelijk zijn ingediend als schriftelijke vragen. Voor al deze vragen was de termijn voor beantwoording verstreken, voor sommige vragen zelfs met meer dan twee maanden. Ik heb van deze 26 series vragen een serie vragen toegelaten voor dit vragenuur, te weten de genoemde vragen van de heer De Wit aan de minister van Justitie. Wij zullen dit in het vervolg steeds zo doen, opdat de termijn voor beantwoording van vragen niet door het kabinet wordt overschreden. Laat dit een signaal zijn.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. U heeft de oorsprong van deze mondelinge vragen helder toegelicht, waarvoor hartelijk dank namens mijn fractie. Het parlementslid dient zijn taak serieus te nemen. Een van de belangrijke taken van een parlementslid is het controleren van de regering. Bij die controle is het stellen van schriftelijke vragen een uitermate belangrijk middel. De regering moet dit middel dan wel serieus nemen en tijdig antwoorden. Wij zien dat dit niet gebeurt. Vragen worden op grote schaal veel te laat beantwoord en als ze al worden beantwoord, is de kwaliteit van het antwoord vaak zo slecht dat er vervolgvragen moeten worden gesteld. Mijn fractie vindt dit geen van manier van doen. Zij is van mening dat de regering abrupt wijziging moet brengen in haar werkwijze. Ik verzoek u de regering te vragen de openstaande vragen nu per omgaande te beantwoorden.

Voorzitter. Dan de vragen waar het vandaag om gaat. Ik zal ze niet herhalen, want de minister heeft ze al gezien. De kern van mijn vraag is dat er in ons land "deals" worden gesloten met criminelen. Een van de mogelijkheden is dat de winst die een crimineel heeft behaald met strafbare feiten en dankzij zijn criminele gedrag, tot maximaal de helft aan de crimineel mag worden gelaten. Ik heb deze vraag destijds gesteld naar aanleiding van een bericht in de krant. Ik zal niet over deze zaak spreken, maar ik vraag wel aan de minister of hij deze werkwijze verantwoord acht. Is het verantwoord dat er in de regels voor het OM is vastgelegd dat er een "deal" kan worden gesloten en dat een crimineel in het kader van zo'n "deal" de helft van de winst of het financieel voordeel mag behouden dat hij met zijn criminele gedrag heeft behaald? Is dit niet een verkeerd signaal naar de samenleving? Daardoor wordt de indruk gewekt dat misdaad loont en dat willen wij toch niet.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Deze vragen zijn op de agenda geplaatst ter mondelinge beantwoording, omdat, zoals u en de heer De Wit al hebben gezegd, de schriftelijke vragen die zijn gesteld op 25 september jongstleden niet binnen de termijn van drie weken zijn beantwoord. Ik vind dit ook vervelend. Misschien is het goed om hier nog iets bij te zeggen. Ik heb op 16 oktober jongstleden het ambtsbericht van het Openbaar Ministerie ontvangen. Er zijn toen schriftelijke antwoorden voorbereid. Ik had er echter na ontvangst van het ambtsbericht en de behandeling daarvan binnen het ministerie behoefte aan om hierover ook nog van gedachten te wisselen met de voorzitter van het College van procureurs-generaal zoals ik vaker doe bij zaken van algemeen belang. Dit maakte het nodig om een uitstelbericht aan de Kamer te versturen. Ook dit bericht is opgesteld en het zou u bereikt hebben in ieder geval voordat de heer De Wit vroeg om mondelinge beantwoording van deze vragen. Ik ben vrijdagavond teruggekomen van de conferentie van de ministers van Justitie van Raad van Europa. Toen was het verzoek om uitstel gereed voor behandeling en ondertekening, maar het is niet in de tassen gekomen die ik bij aankomst op Schiphol heb meekregen, vermoedelijk omdat de tassen op waren bij Justitie. Het uitstelbericht heeft u daarom niet op tijd bereikt.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn uitleg. Ik hoop dat er voldoende geld is om in de toekomst nog een paar tassen aan te schaffen. Laten wij met elkaar afspreken dat vragen binnen de gestelde termijnen worden beantwoord.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zeg daar graag nog wat over. Er mag geen misverstand over bestaan dat Kamervragen serieuze aandacht verdienen. Ik heb de indruk dat de heer De Wit ook wel weet dat zijn vragen en de vragen van zijn collega's serieus worden genomen. Ik ontvang ook maar zelden nadere vragen van de heer De Wit in reactie op antwoorden op eerder gestelde Kamervragen. Ik ga hier graag nadrukkelijk op in nu over de termijn van beantwoording wordt gesproken. Het aantal vragen dat de bewindslieden van Justitie bereikt, is zeer groot. Ik heb in mijn eerste periode als minister van Justitie, die vierenhalf jaar duurde, samen met de toenmalige staatssecretaris 430 vragen mogen beantwoorden. Sinds 22 september vorig jaar mag ik dit ambt opnieuw vervullen. Sindsdien hebben de bewindslieden van Justitie 679 vragen beantwoord. In iets meer dan een jaar zijn dus aanzienlijk meer vragen beantwoord dan in die eerste periode van vierenhalf jaar. Wij waarderen deze intense belangstelling voor het beleidsterrein van Justitie. Wij zien daarin een teken van de betekenis die wordt gehecht aan ons beleidsterrein en aan de zorg voor de rechtshandhaving en de rechtsstaat.

De gang van zaken in dit geval is geweest zoals ik heb aangegeven. Ik zie er echter niet aan voorbij dat er ook gevallen zijn waarin vragen eerder beantwoord kunnen worden dan zij feitelijk worden. Vragen zijn vaak gecompliceerd. Soms moeten ambtsberichten worden gevraagd aan het openbaar ministerie of de politie en soms moet informatie bij meer dan één instantie worden opgevraagd. Uit mijn ervaring met Kamervragen merk ik op dat het buitengewoon lastig is als er interdepartementaal overleg nodig is. Als vragen worden gesteld aan meerdere bewindslieden, dan moeten ook antwoorden worden gegeven door meerdere bewindslieden. Als wijzigingen daarin niet met elkaar sporen, is nader overleg nodig.

Ik zeg dit allemaal niet omdat wij een andere doelstelling hebben dan de Kamer vraagt, namelijk het op tijd beantwoorden van Kamervragen. Staatssecretaris Albayrak en ik stellen er eer in om de vragen die wij krijgen met zorg en zoveel mogelijk op tijd te beantwoorden. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar daar is onze inzet wel op gericht. Ook naar aanleiding van hetgeen zojuist is gezegd en de ervaring dat het in een aantal gevallen niet is gelukt, hebben wij dat uiteraard nogmaals intern besproken. Ik hecht eraan om dit onder de aandacht te brengen zodat voor de Kamer duidelijk is dat bij de bewindslieden van Justitie en hun medewerkers absoluut geen sprake is van geringschatting ten aanzien van het belang van de vragen die worden gesteld. Wij zien die als een erkenning van het belang dat wordt gehecht aan het beleidsterrein van Justitie. De intensiteit van het aantal vragen in vergelijking met voorgaande periodes onderstreept dat alleen maar. De beantwoording van de vragen is evenwel geen geringe taak. Wij zetten ons ervoor in, die zo goed mogelijk te volbrengen.

De voorzitter:

Dit punt is gemaakt. De Kamer neemt daar kennis van. Ik dank de minister voor zijn uiteenzetting en voor de betrokkenheid van Justitie.

De heer De Wit (SP):

Ik wijs de minister graag nog wel op het volgende. De minister heeft de pech dat juist hij met deze vragen en met dit probleem wordt geconfronteerd want eigenlijk is het probleem veel breder. Niet alleen door Justitie maar kabinetsbreed worden vragen niet op tijd beantwoord. De minister geeft zelf een heel duidelijk voorbeeld van hoe zaken gaan; zelfs de mededeling dat na drie weken nog geen antwoord mogelijk is en er om uitstel wordt gevraagd, wordt gewoon niet verstuurd. Mijn fractie blijft met het probleem zitten dat zij veel te lang moet wachten op gestelde vragen. Zo ontstaat de indruk dat de Kamer niet serieus wordt genomen door de regering.

De voorzitter:

De minister heeft dat punt verhelderd. Laten wij deze discussie afronden en de minister laten ingaan op de vragen die hem zijn gesteld.

Minister Hirsch Ballin:

Op het punt van het niet halen van de beantwoording van deze set vragen probeerde ik uiteen te zetten dat dat lag aan de zorg die aan de antwoorden werd besteed.

Dan deze zaak. Het is een lopende strafzaak, wat enige zorg vergt in de manier waarop ik op de vragen antwoord. Ik heb enige behoedzaamheid, zoals de heer De Wit weet, ten aanzien van details van strafzaken. Desalniettemin kan ik, op basis van het ambtsbericht van het Openbaar Ministerie, berichten dat de aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken verbiedt het doen van een toezegging aan een getuige die strekt tot het geheel afzien van opneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat staat in paragraaf 5.5 van de desbetreffende aanwijzing. Deze aanwijzing staat wel toe dat de vordering tot ontneming wordt verminderd met ten hoogste de helft. In dit geval zijn er de bijzondere omstandigheden die als volgt het beeld hebben doen ontstaan waarop de vragen van de heer De Wit betrekking hebben. Er is een toezegging gedaan ten aanzien van de betrokkene die betrekking heeft op de te eisen straf, uiteraard onder toezicht van de rechter, zoals dat altijd zo is in dit geval. Die toezegging houdt niet mede in, zo heeft het Openbaar Ministerie mij uitdrukkelijk bericht, het afzien van ontneming in ruil voor het afleggen van verklaringen. Wel heeft het Openbaar Ministerie om redenen van opportuniteit – ik zal dat dadelijk toelichten – afgezien van ontneming van een geldbedrag dat de betrokkene naar eigen zeggen zou hebben ontvangen ter zake van een door hem gepleegd misdrijf.

Wat deze beslissing van het Openbaar Ministerie betreft, zijn er twee bijzondere omstandigheden. De ene is dat de getuige gelijktijdig heeft afgezien van uitgeloofde beloningen in een drietal zaken waarover hij heeft verklaard en waarin hij zelf niet als verdachte kon worden opgemerkt. Het bedrag daarvan is vergelijkbaar met het bedrag waarop het zojuist gestelde betrekking heeft. De tweede bijzondere omstandigheid is het ontbreken van reële verhaalsmogelijkheden op dit moment en de verwachting dat die noch tijdens de detentie, noch in de omstandigheden die na de detentie te verwachten zijn, zullen kunnen worden verworven. Dat betekent dat, indien er op enig moment in de toekomst alsnog reële en substantiële middelen zouden blijken, volgens dat wat er is vastgelegd bij deze beslissing van het Openbaar Ministerie, alsnog tot vordering tot ontneming zal kunnen worden overgegaan. Ik hoop hiermee het beeld van de vragen van de heer De Wit te hebben verhelderd, inclusief mijn bevestiging ten aanzien van de uitgangspunten en de geldende aanwijzing. Er zijn dus in dit geval, en ik ben in ongewone mate van detaillering ingegaan op deze individuele strafzaak, bijzondere omstandigheden aanwezig die het beeld verklaren dat aanleiding heeft gegeven tot de vragen van de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Ik had de minister gevraagd naar het meer principiële antwoord op de vraag of wij deals moeten sluiten met criminelen, inhoudende dat wij datgene wat zij door hun praktijken hebben vergaard, dus winst, financieel voordeel, noem het maar op, daar laten in plaats van het af te nemen. Vindt de minister dat niet het verkeerde signaal? Ik begrijp dat de minister de argumenten deelt die kennelijk aan die afspraken ten grondslag liggen. Ik zou graag een antwoord willen hebben op de vraag of wij niet op de verkeerde weg bezig zijn door dit zo te doen. Ik wil de minister wijzen op een uitgebreid artikel van professor De Roos van september van dit jaar in het Nederlands Juristenblad. Hij schrijft over deze zaak en over andere zaken en stelt het dubieuze van deals met criminelen weer een keer aan de kaak. Het OM dat op een hellend vlak geraakt, chantabel wordt, te maken krijgt met notoire leugenaars die gewoon het financiële voordeel zien; het zijn allemaal heel slechte signalen en de vraag is of de minister daaraan geen einde moet maken. Ik kan mij voorstellen dat je over de straf nog kunt nadenken, maar een financieel voordeel – misdaad loont – kan volgens mij niet.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb geprobeerd duidelijk te maken door mijn reactie op dit specifieke geval, dat er geen sprake is van het soort situaties waarvoor de heer De Wit zo-even behoorlijk forse kwalificaties gebruikte, zoals chantabel maken. Ik hoop dat mijn antwoord op zijn eerste vragen, over de bijzondere omstandigheden van deze situatie, helder was. Ik ken ook geen andere strafzaken waarin aan een getuige een toezegging is gedaan om geheel af te zien van ontnemingsvordering. Wat het algemene beleid betreft, gaat en staat datgene wat is bepaald in paragraaf 5.5 van de aanwijzing toezegging aan getuigen in strafzaken, namelijk dat niet geheel mag worden afgezien van de ontneming en dat het wel mogelijk is om die tot ten hoogste de helft te verminderen. Ook daarvoor geldt, zoals voor alle toezeggingen aan getuigen, dat er met zorgvuldigheid en precisie dient te worden geopereerd om risico's te vermijden. Dat is precies de reden, zoals de heer De Wit al heeft geduid, voor de strikte normering van toezeggingen aan getuigen. Ik hoop dat mijn antwoord over deze specifieke zaak helder en afdoende was.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Roland Kortenhorst;

Halsema, ook morgen;

Verbeet, Ormel, Van Geel, Tichelaar, Rutte, Slob, Pechtold en Verdonk tot en met donderdag;

Leerdam en Van Vroonhoven-Kok, de gehele week;

Joldersma, voor onbepaalde tijd.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven