Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Nieuwe regels inzake tuchtrechtspraak ten aanzien van accountants (Wet tuchtrechtspraak accountants) (30397).

(Zie vergadering van 5 september 2006.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake tuchtrechtspraak accountants heeft de PvdA-fractie in eerste termijn drie punten centraal gesteld. Ten eerste moet er een duidelijke regeling komen voor het tuchtrecht die ook voor burgers goed te begrijpen is en niet alleen van toepassing is op accountants maar in feite op een bredere groep beroepen waarbij sprake is van wettelijke en niet-wettelijke taken. Ten tweede moet er een regeling komen waarin de mogelijkheid is opgenomen van sancties tegen beroepsbeoefenaren die de regels overtreden, inclusief beroepsmogelijkheden. Ten derde mag er geen onduidelijkheid zijn over de rol van de voorzitter van publiekrechtelijke organisaties in de doorgeleiding van tuchtrechtzaken. Mijn fractie vindt het geen goede zaak dat de voorzitter van de publieksrechtelijke organisaties dezelfde rol krijgt als die van een officier van justitie.

In de tweede termijn van de Kamer ga ik nog eens kort in op deze drie punten. Allereerst het punt dat mijn fractie eigenlijk een regeling wil die niet alleen van toepassing is op accountants maar op een bredere groep beroepsbeoefenaren die zowel wettelijke als niet-wettelijke taken hebben. De Kamer heeft gevraagd om een wat bredere opvatting van de regering op dit punt. In reactie op dat verzoek is een brief ontvangen van de minister van Justitie, met als bijlage een brief van de heer Huls. De heer Huls is op dit moment de voorzitter van een commissie die beziet op welke manier het tucht- en klachtrecht geregeld kan worden voor meerdere beroepsgroepen. Tot mijn niet geringe verbazing eindigt de brief van de heer Huls met de zin: "In reactie op de zorg die ik bemerkt heb bij mevrouw Van Egerschot en de heer Douma kan ik stellen dat ik niet verwacht dat het wetsvoorstel tuchtrechtspraak accountants na het verschijnen van het rapport en het uitbrengen van het kabinetsstandpunt aangepast zal dienen te worden." Ik vind dit een buitengewoon wonderlijke opmerking omdat het punt van sancties en beroep in het huidige wetsvoorstel niet is geregeld. Ik kan mij niet voorstellen dat wij uiteindelijk zullen instemmen met een regeling voor beroepen zoals accountants, gerechtsdeurwaarders en notarissen, zonder dat daarin een sanctie- en beroepsmogelijkheid is opgenomen. Ik vind dit dus een buitengewoon wonderlijke brief van de minister van Justitie en bijlage van de heer Huls. Toen ik die laatste alinea las, dacht ik: ja, dat heeft de heer Huls fraai opgeschreven, ik neem aan dat hij nu zijn Nederlanderschap mag behouden. Ik kan deze alinea echter volstrekt niet plaatsen. De inhoud van de brief biedt onvoldoende argumenten voor die laatste stelling, dat het wetsvoorstel WTRA uiteindelijk in overeenstemming zal zijn met de brede opvatting over hoe het tucht- en klachtrecht voor deze beroepen moet worden geregeld. Desalniettemin heeft de Kamer besloten om het wetsvoorstel nu in tweede termijn verder te behandelen.

Er zijn nog twee andere redenen waarom wij grote problemen hebben met het wetsvoorstel zoals het er ligt, zelfs indien wij het beperken tot de tuchtrechtspraak voor accountants. De minister van Justitie heeft in eerste termijn geantwoord dat het introduceren van sanctie- en beroepsmogelijkheden in dit wetsvoorstel eigenlijk niet kan, omdat dit in strijd zou zijn met het EVRM. Dit bepaalt dat je geen sancties kunt treffen zonder regels. Dat algemene uitgangspunt onderschrijven wij uiteraard. Het accountantsvak is echter juist omgeven met tal van regels. Er zijn wetten voor registeraccountants en voor aa's en er zijn internationale richtlijnen voor het accountantsvak die door de publiekrechtelijke beroepsorganisaties zijn vertaald in voorschriften voor de uitoefening van het beroep. Er zijn dus gelukkig tal van regels. Dat maakt het in onze ogen nodig om mogelijkheden voor sanctie en beroep te introduceren in het wetsvoorstel.

Mijn laatste punt is dat het huidige wetsvoorstel ervoor zorgt dat de voorzitter van de beroepsorganisatie eigenlijk op de stoel van de officier van justitie komt te zitten. Hij bepaalt namelijk of een overtreding van de regels wordt doorgeleid naar de accountantskamer. Dat is een ongelukkige constructie die wij graag uit het wetsvoorstel willen halen.

Deze laatste twee punten hebben mijn fractie ertoe gebracht om samen met collega Van Egerschot een amendement in te dienen. Dit is inderdaad tamelijk omvangrijk. Hiermee proberen wij delen van het huidige wetsvoorstel te vervangen door artikelen waarmee sanctie en beroep beter worden geregeld en de rol van de voorzitter van de beroepsorganisatie niet meer kan worden verward met die van een soort officier van justitie. Wij krijgen graag een reactie van de minister op dit amendement, dat door collega Van Egerschot nog nader zal worden toegelicht.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Voorzitter. Ik heb alle begrip voor de positie van de minister bij de behandeling van dit wetsvoorstel, zeker omdat hij de eerste termijn niet heeft mogen meemaken en nu in tweede termijn wordt geconfronteerd met een wellicht voor hem onbekende discussie. Het moet mij wel van het hart dat dit een belangrijk wetsvoorstel is. Wij staan aan de vooravond van verkiezingen. Ik hoop dat de goedkeuring van dit wetsvoorstel in ieder geval de beruchte datum van 1 november haalt, het moment waarop wij met reces gaan. Mijn hoop is dat de huidige woordvoerders het wetsvoorstel nog voor dit reces kunnen afronden.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Als mevrouw Van Egerschot hoopt dat dit wetsvoorstel voor 1 november wordt aangenomen, waarom dient zij dan zo'n ingrijpend amendement in?

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Als mevrouw Van Vroonhoven even wacht tot ik mijn punt heb gemaakt, dan zal dat haar duidelijk worden. Zij kan gerust zijn: het antwoord komt vanzelf in de loop van mijn verhaal.

In eerste termijn hebben wij een redelijk verwarrend debat gevoerd. In eerste instantie was er verwarring over de stand van zaken rond de commissie-Huls, later ook over de inhoud van het wetsvoorstel. Ik begin met de verwarring die ontstond ten aanzien van de commissie-Huls. Wij hebben brieven ontvangen van professor Huls zelf en de toenmalige minister van Justitie, de heer Donner. Daarin werd de vraag wat mij betreft niet voldoende beantwoord. De heer Douma heeft het citaat uit de brief netjes voorgelezen. Bij mij rijst de vraag of het systeem dat hier wordt neergelegd voor de accountants daadwerkelijk conform is hetgeen de heer Huls als kader voor alle vrije beroepen gaat neerleggen. Dat is de VVD-fractie zeer aangelegen, want dit is vooral belangrijk voor de mensen die gebruikmaken van deze diensten. Voor de consument en de cliënt is het van groot belang dat wij een kader scheppen voor die vrije beroepen waarin uiteindelijk specialisatie en differentiatie kan bestaan voor de verschillende beroepen. Er moet een kader zijn zodat consumenten en cliënten met problemen en klachten ergens terecht kunnen. Het is helder dat het uiteindelijk in de wortels van de boom uiteen gaat lopen, maar wij zijn op zoek naar dat kader. Er moet duidelijkheid zijn ten aanzien van de vrije beroepen en ten aanzien van het feit waarvan de consument/cliënt uit kan gaan. Helaas moet ik constateren dat er nog geen duidelijkheid is over de vraag of hetgeen hier ligt, conform de commissie-Huls is. Net als de heer Douma ben ik echter bereid om dit wetsvoorstel verder te behandelen, zij het met een duidelijk amendement.

Waarover zijn wij het in eerste termijn wél eens geworden? Een paar dingen waren duidelijk. Wij waren het eens over het feit dat de domeinen A, B en C van de accountants bij de tuchtrechter in Zwolle terecht komen. Dit zijn de domeinen waarop een duidelijk in wetgeving verankerde taak voor de accountant ligt, al zeg ik het beroepstechnisch verkeerd. De accountantskamer in Zwolle gaat zich over deze tuchtrechtelijke zaken buigen. Volgens mij waren wij het er allemaal over eens dat dit een goede zaak is. Daarnaast waren wij het erover eens dat voor de andere werkzaamheden van de accountant, namelijk de 80% van de werkzaamheden die wij "domein D" noemen, controle vanuit de beroepsorganisaties zou plaatsvinden. Als wij dat niet zouden doen, zou de accountantskamer in Zwolle overladen worden. Als publiekrechtelijke organisatie zijn de beroepsorganisaties prima in staat om die zeeffunctie te vervullen richting de accountantskamer. Waar liepen wij dan toch spaak? De heer Douma heeft dat al netjes uitgelegd. Wij liepen spaak op het feit dat de beroepsorganisaties straks in staat zijn om een oordeel te vellen over die klachten. Als de beroepsorganisaties daarmee echter aan de slag willen door een sanctie op te leggen, staan zij met lege handen. Zij kunnen dan geen kant op. Als de beroepsbeoefenaar vervolgens beroep wil aantekenen, is er voor hem ook geen weg.

Het is fijn dat minister Donner het volgende voor ons neerlegde. Ik begrijp dat artikel 6 van het EVRM ons niet toelaat om sanctiemogelijkheden in een dergelijke klachtenstructuur in te bouwen. Dan zeg ik dat wij daarvoor een oplossing moeten vinden. Artikel 6 EVRM zegt dat er regels aan ten grondslag moeten liggen. Ik ben het eens met de heer Douma dat daar zeeën van te vinden zijn. Zeker als het om de regels van de beroepsorganisaties zelf gaat. Die discussie konden wij in eerste termijn echter niet winnen. Wij gaan dan op zoek naar een andere mogelijkheid. Los daarvan was het ook voor de VVD-fractie een groot probleem dat de voorzitter van de beroepsorganisatie in die hele constructie op de stoel van de rechter werd gezet. Hij moet namelijk bepalen of een klacht uiteindelijk door mag als het er daadwerkelijk op aan komt. Dat vonden wij geen goede zaak. Aangezien de voorzitter gedwongen kan worden op de stoel van de rechter te zitten en sanctie- en beroepsmogelijkheden ontbreken, heb je eigenlijk een lege huls ten aanzien van die 80%. En die huls duidt natuurlijk niet op de professor maar is een metafoor. De minister heeft geprobeerd ons te overtuigen van het feit dat in ieder geval het huidige systeem niet volstaat. De heer Douma en ik hebben in de eerste termijn voorgesteld om in ieder geval, in afwachting van de commissie Huls, en gezien het feit dat wij het niet eens konden worden over de constructie ten aanzien van het domein D, te volstaan met het huidige tuchtrecht. De minister heeft ons toen helder uitgelegd dat het huidige tuchtrecht beperkt is. Ik durf te beweren dat het huidige tuchtrecht veel ruimer is dan de constructie die in het wetsvoorstel wordt voorgesteld. In het huidige tuchtrecht kan niet alleen worden bezien of er aan het criterium van de stand en de eer van het beroep wordt voldaan; er kan ook worden getoetst aan de beroepsregels van de beroepsorganisaties zelf. Dat is heel ruim. In het huidige tuchtrecht kan namelijk getoetst worden aan iedere regel die geldt voor een accountant.

Daarnaast zei de minister dat Nederland internationaal gezien een flater slaat. Internationaal gezien slaat Nederland inderdaad een flater, als het klachtrecht geïntroduceerd gaat worden voor 80% van de werkzaamheden van de accountants, terwijl er geen sanctie op staat en beroep mogelijk is. De IFAC heeft internationale richtlijnen voor de accountants. Hieruit blijkt heel helder dat de controle op de beroepsuitoefening en op de onafhankelijkheid van de beroepsgroep heel belangrijk is.

Over een paar dingen zijn wij het eens en over een paar dingen zijn wij het met elkaar oneens. Het zoeken naar een oplossing heeft de heer Douma en mij redelijk veel kopzorgen gebaard. Wij zijn er lang mee bezig geweest, maar volgens mij hebben wij uiteindelijk een amendement kunnen formuleren waarmee wij niet alleen de doelstelling en de systematiek van dit wetsvoorstel behouden, maar waarmee wij eigenlijk het beestje een ander naampje geven, waardoor wij in elk geval die rare positie van de voorzitter kwijt zijn. Wij halen er een laag tussenuit en daardoor kunnen wij de sanctie en de beroepsmogelijkheden introduceren.

Ik vind het normaliter altijd leuk om een opzetje te geven door het amendement voor te lezen, maar het amendement is zo omvangrijk dat ik u daarmee niet zal vermoeien. Toch wil ik graag een klein stukje van de toelichting voorlezen, omdat dit duidelijk maakt waar wij naar toe willen: "Dit amendement heeft tot doel, recht te doen aan de wens dat alle werkzaamheden die accountants verrichten aan de tuchtrechter kunnen worden voorgelegd. De tuchtrechter dient tot sancties te kunnen leiden, beroep moet mogelijk zijn en de procedure dient onafhankelijk te zijn van de voorzitters van de beroepsorganisaties. Het in het wetsvoorstel geregelde klachtrecht blijkt op grond van de Grondwet en artikel 6 EVRM, die deze mogelijkheden niet hebben. Met het amendement worden de doelen van het wetsvoorstel bereikt, maar de zwakheden die inherent zijn aan het gebruik van het klachtrecht worden ermee voorkomen." Wij gaan dus niet tornen aan het systeem van de domeinen A, B en C en wij willen absoluut de doelstellingen die zijn geformuleerd voor het domein D behouden. Als wij de beroepsorganisaties verantwoordelijkheid geven, verwacht ik dat het in onze rechtsstaat zo is dat die beroepsorganisaties daadwerkelijk een beroepsbeoefenaar op de vingers zullen tikken en repressief zullen optreden. Daarbij hoort dat een beroepsbeoefenaar die het daarmee niet eens is, de gelegenheid krijgt om beroep aan te tekenen.

Ik hoop dat ik de vraag van mevrouw Van Vroonhoven heb beantwoord, maar dit is vooralsnog de tekst van het amendement.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Als ik u goed begrijp, haalt u het klachtrecht eruit en stopt u het tuchtrecht er weer in. Daarmee gaat u terug naar de oude situatie. U hebt met mij en de heer Douma deelgenomen aan het algemeen overleg met de minister van Financiën. Toen hebben wij van de minister begrepen dat, als het wetsvoorstel niet wordt ingevoerd, automatisch het oude tuchtrecht in stand blijft. Waarom dan zo'n enorm ingrijpend amendement? U kunt ook zeggen: weet je wat, wij stemmen gewoon tegen.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Dat is misschien de manier waarop u politiek bedrijft, maar ik ben volksvertegenwoordiger en lever goede wetgeving af. Voor mij staat het doel voorop. Voor de VVD-fractie is het belangrijk dat de systematiek voor de domeinen A, B en C naar de Accountantskamer te Zwolle gaat. Dat bestaat in het huidige tuchtrecht niet. Voor ons was de keuze tussen bij het oude blijven of hiermee akkoord gaan afhankelijk van de vraag of wij in staat waren, die systematiek voor de domeinen A, B en C te hanteren en vervolgens voor domein D een nieuwe systematiek te bedenken die eer en recht doet aan het voorstel van de regering, maar die er toch voor zorgt dat wij onze sanctie- en beroepsmogelijkheden krijgen. Dat is ons gelukt.

Dat betekent dat ik voor de systematiek die ik wens voor de domeinen A, B en C, gewoon het huidige wetsvoorstel compleet kan ondersteunen. Alleen ten aanzien van domein D dien ik samen met de heer Douma het voorliggende amendement in. Daarin geven wij de beroepsorganisaties nog steeds het heft in handen voor domein D. Dat is ook in het wetsvoorstel zo, alleen noem ik het geen "klachtrecht", maar "tuchtrecht", en ik noem het geen klachtcommissie, maar raden van tucht. Dat komt overeen met het huidige systeem. Ik haal de voorzitter er tussenuit met die nieuwe taak, het wel of niet doorsturen naar de tuchtrechter omdat daar de sanctie- en beroepsmogelijkheid ligt. Die kan ik er tussenuit halen, omdat ik de sanctie- en beroepsmogelijkheden nu bewerkstelligd heb voor domein D. Ik voorkom dus – en dat vind ik heel belangrijk – dat mensen een zaak aanhangig maken bij de beroepsorganisaties, vervolgens doorgestuurd worden door de voorzitter omdat de beroepsorganisaties geen sanctie kunnen opleggen of beroepsmogelijkheid kunnen toestaan, en dan naar de tuchtrechter gaan en de zaak opnieuw helemaal aanhangig moeten maken. Volgens mij zitten wij er in dit rechtssysteem niet op te wachten dat je twee keer dezelfde procedure moet voeren, als wij er door de aanneming van dit amendement ook voor kunnen zorgen dat dit slechts een keer hoeft te gebeuren.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Dan kan ik concluderen dat mevrouw Van Egerschot hiermee kiest voor een nieuwe situatie en in die zin vooruitlopend op de commissie-Huls haar eigen insteek kiest. In haar ogen is dat ook een definitieve keuze.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Ik weet niet wat de commissie-Huls gaat zeggen. Als mevrouw Van Vroonhoven-Kok het weet, mag zij het mij vooral vertellen, maar ik weet het niet. Het enige wat ik wel weet, is dat de commissie-Huls, althans professor Huls in zijn brief, duidelijk zegt dat het van belang is dat tuchtrecht een duidelijk systeem wordt met alle middelen en instrumenten die nodig zijn. Ik interpreteer dat als een pleidooi voor sanctie- en beroepsmogelijkheden.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

De afgelopen maanden zijn er verschillende soorten beroepen langsgekomen. Ik noem de notarissen. Vindt u nu dat wij steeds opnieuw het wiel uitvinden? Of meent u juist dat wij doorgaan volgens hetzelfde stramien? Of zou alles langs dezelfde lat moeten lopen, ook al is het een ander beroep? Wij krijgen in Nederland zoveel verschillende regelingen. Binnen de ene beroepsgroep moet je dit doen en binnen de andere beroepsgroep weer dat. Vindt u dat er uniformiteit is ontstaan?

Op dit moment is zeker binnen dit beroep internationaal nogal wat te doen. Internationaal worden grote bedrijven vaker aangepakt en hier worden zij alleen maar op hun vingers getikt. Vindt u dat wij nog meer moeten doen of denkt u dat wij er, buiten uw prachtige amendement om, op dit moment wel zo ongeveer zijn en dat wij hieraan maar even moeten vasthouden?

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Ik begin met het antwoord op de laatste vraag van mevrouw Van Oudenallen. Ik vind niet dat wij meer moeten doen. Ik denk dat wij hier twee jaar geleden de Wet toezicht accountantsorganisaties hebben behandeld. Dat betrof de implementatie van Europese regelgeving en de poging, een echt onafhankelijk beroep te vestigen, helemaal in de lijn van de motie-Van Baalen c.s. Ik vond dat wij daarin een stapje te ver gingen. Ik ben het met u eens dat er internationaal nogal wat is gebeurd. Dat vereist ook een daadkrachtige reactie van deze Kamer, maar wij hebben – tot mijn spijt – wetgeving laten passeren die niet volledig voldeed aan mijn wensen. Ik vreesde al dat niet alleen grote organisaties die controles uitvoeren voor organisaties van openbaar belang daarvan veel last zouden ondervinden, maar ook de kleintjes. Bij de schandalen die wij gekend hebben, ging het niet om kleine jongens. Wat het toezicht op accountants betreft, is het dan ook basta. Bij het tuchtrecht moeten wij secuur zijn. Dat vind ik hier onvoldoende.

Vrije beroepen verschillen van elkaar. Het kan dan gaan om gerechtsdeurwaarders, accountants, advocaten of notarissen. Notarissen zijn ambtenaren. Hun situatie verschilt volkomen van die van advocaten. Wel kunnen wij naar mijn mening een kader scheppen waarbinnen vrije beroepen een tuchtrecht kennen. De belangrijkste elementen in dit kader liggen bij de tuchtrechter. Uitbreiding van de Accountantskamer in Zwolle tot een vrijeberoepenkamer vind ik geen slecht idee. Het kader kan wat mij betreft voor alle vrije beroepen in beginsel gelijk zijn, maar de beroepen verschillen te sterk om het mogelijk te maken dat er één wet voor tucht- en klachtrecht geldt voor alle vrije beroepen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is het volkomen eens met de lijn die in dit wetsvoorstel wordt uitgezet dat klachten in eerste instantie door de beroepsgroep zelf dienen te worden afgehandeld en dat het publieke tuchtrecht pas aan de orde komt wanneer ook het algemeen belang in het geding is. Die lijn zou in onze ogen ook moeten worden doorgetrokken naar de andere juridische beroepsgroepen. Wij vinden het wel belangrijk dat het klachtrecht in dit kader goed vorm krijgt. Wij hebben daarom ook verschillende vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de klachtenregeling en over het feit dat geen disciplinaire maatregelen kunnen worden opgelegd.

Wij hebben goed geluisterd naar het antwoord van de minister in eerste termijn, waardoor wij overtuigd zijn. Wel vinden wij dat het tuchtrecht voor de verschillende beroepsgroepen nu snel moet worden geharmoniseerd en gestroomlijnd, maar dat mag wat ons betreft geschoeid zijn op de leest van dit wetsvoorstel. Het CDA kan zich dus vinden in dit wetsvoorstel.

De heer Douma (PvdA):

Over de harmonisatie van de regelingen voor deze beroepsgroepen zijn wij het kennelijk allen eens. Vindt mevrouw Van Vroonhoven dat er in een geharmoniseerd model ruimte moet zijn voor disciplinaire maatregelen of voor sanctie en beroep?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Een sanctiemaatregel kan worden opgelegd wanneer het algemeen belang in het geding is. In de ogen van mijn fractie is dat momenteel voldoende. Mocht straks blijken, bijvoorbeeld uit de aanbevelingen van de commissie-Huls, dat hierin verandering gewenst is, dan zouden wij kunnen overwegen om het wetsvoorstel alsnog aan te passen. Dat hebben wij ook in eerste termijn gezegd. Ik verwacht echter niet dat dat nodig zal zijn. In de ogen van de CDA-fractie kan dit met de huidige waarborgen automatisch toevloeien naar het tuchtrecht en zijn er ook voldoende mogelijkheden voor sancties. Op dit punt is voor mij de kou uit de lucht.

De heer Douma (PvdA):

Er zijn tal van regels die door de accountants kunnen worden overtreden maar die niet per definitie hoeven te leiden tot doorgeleiding naar de accountantskamer. De overtreding van tal van beroepsregels die in de beroepspraktijk worden gehanteerd, hoeft wat mevrouw Van Vroonhoven betreft dus niet te worden voorzien van sanctie en beroep?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In eerste termijn heb ik daarover uitdrukkelijk vragen gesteld. Ik ben in zoverre gerustgesteld dat er sprake is van een uitstralende werking, de zaak automatisch naar het tuchtrecht vloeit en dus disciplinaire maatregelen kunnen worden opgelegd. Dat is op dit moment dus geen reden om het wetsvoorstel af te schieten.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Begrijp ik het goed dat mevrouw Van Vroonhoven-Kok het geen probleem vindt dat, als het geen zaak is van algemeen belang en de voorzitter het niet wenst door te geleiden, een beroepsuitoefenaar er met geen enkele mogelijkheid tegen in beroep kan gaan indien hij op zijn vingers wordt getikt? Wat zegt zij dan tegen de beroepsuitoefenaar die het niet eens is met de uitspraak, maar geen kant uit kan?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Wij spreken over het klachtenrecht, dat in eerste instantie intern is geregeld. Het is een zaak van de beroepsgroep zelf. De wetgever moet daarin niet gaan peuren.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Dat was niet mijn vraag. Op het moment dat tegen een beroepsbeoefenaar een klacht is ingediend en deze door de beroepsorganisatie gegrond wordt verklaard, maar het geen klacht is waarbij sprake is van het schenden van een algemeen belang en de voorzitter geen aanleiding ziet om de zaak door te geleiden naar een tuchtrechter, is een beroepsuitoefenaar op zijn vingers getikt en is bekend dat hij iets verkeerd heeft gedaan, maar kan hij daar op geen enkele wijze beroep tegen aantekenen. Wat zegt mevrouw Van Vroonhoven dan tegen de beroepsuitoefenaar die met lege handen staat?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Mevrouw Van Egerschot weet net zo goed als ik dat de voorzitters van de brancheorganisaties de zaak, als zij deze ernstig genoeg vinden, alsnog kunnen aankaarten bij de tuchtcommissies. Dat is, in ieder geval in onze ogen, voldoende waarborg.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Als de voorzitters van de beroepsorganisaties de zaak niet doorgeleiden, sta je als beroepsuitoefenaar met lege handen, terwijl wel wordt gezegd dat jij je beroep niet goed hebt uitgeoefend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Wat heeft mevrouw Van Egerschot weinig vertrouwen in de voorzitters. Dat zijn de mensen die de beroepsorganisaties aansturen. Zij zijn niet zonder reden gekozen en zij vertegenwoordigen hun organisaties. Ik heb vertrouwen in deze mensen, die met eer en geweten te werk gaan. Zij zullen hun beroepsgroep niet te grabbel willen gooien. Als zij een zaak ernstig genoeg vinden, zullen zij deze doorgeleiden naar de tuchtrechter.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Het heeft niets te maken met het ontbreken van vertrouwen, maar met ons rechtssysteem. Op het moment dat je als beroepsbeoefenaar ergens schuldig aan wordt bevonden, is het, zeker als accountant, van groot belang dat je een beroepsmogelijkheid hebt om je naam te zuiveren.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Mevrouw Van Egerschot heeft te weinig vertrouwen in de beroepsorganisaties.

Ik wil nog even ingaan op het amendement dat is ingediend. Eerder is daartoe geen gelegenheid geweest. Het komt er op neer dat de VVD en de PvdA niet willen dat de nieuwe wet in werking treedt zolang geen sprake is van harmonisatie met de overige juridische beroepsgroepen. Wij hebben vernomen dat de commissie-Huls voorlopig nog geen rapport zal uitbrengen. Professor Huls heeft wel gezegd dat het advies in lijn zal liggen met de wetgeving die de minister voor ogen staat. Het amendement is in onze ogen niet nodig. Het is een beetje hapsnap. Mevrouw Van Egerschot heeft in haar eerste termijn gesteld dat zij absoluut wenst dat het wetsvoorstel voor 1 november aanstaande wordt aangenomen. Laat ik wel wezen, zij is toch degene die de zaak een beetje traineert. Als wij willen dat het wetsvoorstel wordt aangenomen, kunnen wij op deze weg voortgaan.

De voorzitter:

Als ik u was, mevrouw Van Egerschot, zou ik dit even langs mij heen laten gaan. Mevrouw Van Vroonhoven heeft het woord.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Voorzitter. Wanneer ik persoonlijk wordt aangesproken, dien ik de gelegenheid te krijgen om te reageren. Het is mijn taak als volksvertegenwoordiger om te controleren of wetgeving goed is. Ik ben niet bezig de zaak te traineren. Ik doe gewoon waarvoor ik ben ingehuurd.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. De indieners van het amendement stellen dat vooruitlopend op het rapport van de commissie-Huls geen onomkeerbare stappen mogen worden genomen. Ik concludeer dat het amendement de organisaties wel degelijk een perspectief voor de langere termijn biedt. In die zin wordt net zo goed vooruitgelopen op het advies van de commissie. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie dit amendement niet kan steunen.

De heer Douma (PvdA):

Mijn fractie heeft meerdere malen aangegeven dat zij liever de behandeling van dit wetsvoorstel zou uitstellen totdat het rapport van de commissie-Huls is verschenen, het regeringsstandpunt is bepaald en de behandeling in de Kamer is geweest. U was een van degenen die daarvan geen voorstander was; u wilde graag tot de behandeling van dit wetsvoorstel overgaan. Dat doen wij nu, en nu doen wij het volgens u weer niet goed. In beginsel wil onze fractie ook liever eerst een kaderregeling voor al dit soort vrije beroepen. U hebt daarin groot gelijk. Als wij eerst tot zo'n kaderregeling kunnen komen, heeft dat veruit de voorkeur. Omdat u daarmee echter niet wilde instemmen, waren wij bereid om dit wetsvoorstel te behandelen, maar dat moet dan wel op een goede manier gebeuren. Daarbij hoort dit amendement. Ik hoop nog steeds op uw steun daarvoor.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Prima. In ieder geval is duidelijk hoe de CDA-fractie tegenover het amendement staat.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Zoals afgesproken, zal de minister op een later moment in tweede termijn antwoorden. De inzet van eenieder is om dit te laten plaatsvinden voordat de Kamer met verkiezingsreces gaat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven