Vragen van het lid Van Haersma Buma aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie over geweldpleging tegen ambulancepersoneel en politie.

De voorzitter:

Ik dank de minister van Justitie voor zijn medewerking. Hij heeft al meteen de eerste dinsdag zijn vuurdoop in beide Kamers.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De minister van Justitie is nog niet benoemd of beide zijden van het Binnenhof trekken al aan hem. Ik ben blij dat de minister hier aanwezig kan zijn. Ik heb een aantal vragen aan beide ministers over een geweldsincident afgelopen zaterdag in Vlaardingen.

In Vlaardingen werd 's nachts ambulancepersoneel belaagd toen het bij een persoon de eerste hulp wilde verlenen. De politie moest erbij komen en ook zij kreeg klappen. Het is het zoveelste incident in een naar het zich laat aanzien toenemende reeks incidenten tegen ambulancepersoneel en andere hulpverleners. Het is een trend die gestopt moet worden. Als de hulpverleners al niet veilig zijn, wie kan er dan nog optreden om mensen te redden? Ik heb de volgende vragen aan de ministers. Zij kunnen zelf bekijken wie als eerste de vragen beantwoordt.

Ik heb uit de media begrepen dat de politie naar aanleiding van dit incident twee mensen heeft opgepakt wegens het niet voldoen aan een bevel of aan een vordering. Als ik lees wat er is gebeurd, begrijp ik niet waarom er niet meteen mensen zijn opgepakt wegens mishandeling, een veel ernstiger feit. Wij vinden met zijn allen dat dit soort zaken hard moet worden aangepakt. Dat is mijn eerste punt. Waarom zijn er geen mensen opgepakt vanwege de mishandeling die plaatsvond?

Het tweede punt is het doen van aangifte. Dat is breder dan alleen in deze gevallen. Wij hebben daar eerder over gesproken in de Kamer. Krijgen de mensen die bedreigd zijn meer dan in het verleden hulp bij het doen van aangifte? Zij durven dat vaak niet, omdat zij bang zijn dat hun gegevens bekend worden bij de daders en dat zij vervolgens alsnog bedreigd worden.

Het derde punt is dat de vakbond, CNV Publieke Zaak, naar aanleiding van dit incident heeft gepleit voor meer politiebegeleiding als ambulances 's avonds moeten uitrukken. Het doel daarvan is de veiligheid te bevorderen. Wat vindt de minister van dat initiatief?

Tot slot heb ik twee vragen over de juridische afhandeling. Het is nodig dat deze mensen snel berecht worden. Is het mogelijk om dit te doen in een vorm van snelrecht? Is er al een richtlijn voor het Openbaar Ministerie om dit soort geweld harder te bestraffen? Wij hoeven geen wetswijziging af te wachten; het kan nu al. Ik vraag de ministers daarop te reageren.

Minister Hirsch Ballin:

Mijnheer de voorzitter. De vragen van de heer Van Haersma Buma betreffen een incident dat eenieder die er kennis van heeft genomen, heeft geschokt. Het gaat om hulpverleners die worden aangevallen, terwijl zij met hun werk bezig zijn. Ik kan mij dan ook zeer goed voorstellen dat er vragen worden gesteld over de positie van de hulpverleners en over de effectiviteit van het strafrechtelijke optreden.

Ik zal beginnen met het strafrechtelijke optreden. Ik heb daarover zojuist informatie gekregen van het OM, maar dat is voorlopige informatie. Er hebben twee aanhoudingen plaatsgevonden en de verdachten hebben verklaringen afgelegd. Zij zijn weliswaar heengezonden, maar zij blijven verdacht. Waartoe dat precies strafvorderlijk leidt, kan ik op dit moment niet zeggen. De zaak is echter in onderzoek.

De vragen die de heer Van Haersma Buma heeft gesteld, raken aan onderwerpen die aan de orde zijn geweest tijdens de algemene beschouwingen. De vraag is of het strafrecht mensen die een speciale taak hebben, die een bepaalde verantwoordelijkheid dragen als hulpverlener, beter kan beschermen. Hun leven wordt onveilig gemaakt tijdens het uitoefenen van hun functie. Ik verwijs uiteraard naar wat de minister-president hier vorige week over heeft gezegd tijdens de algemene politieke beschouwingen. Het is misschien goed om hier een paar dingen aan toe te voegen, ook omdat de vragen die nu zijn gesteld ook raken aan het bericht dat wij in de loop van deze maand de Kamer zullen toesturen.

Een van de aspecten die hierbij van belang zijn, is of mensen die in zo'n situatie met geweld te maken krijgen, kunnen worden geholpen bij het doen van aangifte. Zeker, dit is een van de dingen waar wij naar zullen kijken. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft al eerder een actieprogramma aangekondigd. Ik neem aan dat hij daar straks iets over zal zeggen. Het incident waar wij nu over spreken, bevestigt dat er reden is om op dit punt tot actie over te gaan.

Hierbij komt ook de vraag aan de orde of er op het punt van de strafmaxima meer kan worden gedaan dan tot nu toe het geval is. Mijn ambtsvoorganger heeft hier al eerder over gesproken met uw Kamer. Ik heb de herijking van de strafmaxima met veel belangstelling en sympathie gevolgd. Deze herijking is inmiddels van kracht geworden. Er is gekozen voor een algemene verhoging en niet voor een verhoging alleen voor geweld tegen gezagsdragers. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat hij een richtlijn zou opstellen voor het stellen van hogere strafeisen voor geweld, mogelijk ook voor het soort geweld dat zich nu heeft voorgedaan.

Er zijn twee benaderingen mogelijk. De eerste benadering verloopt via het beleid van het Openbaar Ministerie. Zoals u wellicht al heeft geproefd uit het antwoord van de minister-president, staat het denken over dit onderwerp niet stil. In het kader van de strafvordering worden 30 bestaande richtlijnen herijkt en het Openbaar Ministerie zal nadere voorstellen doen over de mogelijkheid om rekening te houden met deze specifieke vorm van geweld. Bovendien is in het kader van de herziening van de richtlijnen het adviessysteem voor de strafeis van de officier – die wij de Bos/Polarisrichtlijnen noemen – ook rekening gehouden met de vraag hoe dit moet doorwegen in de strafeis van het Openbaar Ministerie.

Dit alles betekent dat het ook in mijn opvatting wenselijk is om rekening te houden met omstandigheden van geweld zoals die zich hier voordoen. Ik mag dit melden mede in vervolg op de discussies die eerder in de Kamer zijn gevoerd. Ik doe de Kamer de suggestie op dit punt te wachten op de brief die de minister-president heeft toegezegd.

De voorzitter:

Ik wil u even onderbreken. U hebt nog nooit onder mijn voorzitterschap gewerkt, maar ik wijs u erop dat hoe vriendelijker mijn blik wordt, hoe meer ik bedoel dat u langzamerhand moet afronden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal uw vriendelijkheid niet langer beschouwen als een aanmoediging om dieper op de zaak in te gaan. Ik zal hiermee rekening houden en daarom maar meteen snelrecht toepassen op de vraag van de heer Van Haersma Buma over het snelrecht. Snelrecht is goed, maar is gebonden aan beperkingen, onder andere op het punt van de maximaal op te leggen straf van één jaar. Het is de vraag of snelrecht bij dit soort criminaliteit vanzelf ook het beste recht is.

Minister Remkes:

Voorzitter. Ik voer met een groot aantal partijen overleg over een actieprogramma. De minister-president heeft vorige week al gezegd dat de Kamer dit programma in de loop van deze maand tegemoet kan zien. In dit programma wordt gekozen voor een brede en collectieve aanpak van dit probleem, want het is mijn stellige overtuiging dat die aanpak alleen maar kan slagen als wij gezamenlijk optrekken met werkgevers en werknemers.

Wij praten over een brede groep, van conducteur tot ambulancebroeder, van belastinginspecteur tot medewerker van de sociale dienst, van brandweerman tot telefoniste op een 112-centrale. Die brede aanpak vergt vanzelfsprekend enig maatwerk van onder meer de werkgevers. Een ding staat wat mij betreft centraal. Met de aanpak wordt strakker aangegeven waar onze grenzen liggen en duidelijker gemaakt dat agressie en geweld op geen enkele wijze worden getolereerd en in alle gevallen zullen worden geregistreerd. Soms zal de aanpak zich richten op het wegnemen van de voordelen van agressie en geweld. Er zal heel duidelijk worden gemaakt dat altijd sprake zal zijn van een duidelijke reactie van de overheid. Die reactie kan soms ook een strafrechtelijke vervolging betekenen. Wat mij betreft, zullen de kosten van letsel en schade altijd worden verhaald op de dader. De uitstraling zal dus zijn dat de pleger van agressie en geweld de komende tijd gaat merken dat het de overheid menens is.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd of het mogelijk is om altijd voor politiebegeleiding te zorgen, in lijn met het verzoek van CNV Publieke Zaak. Het is capacitair onmogelijk, maar ook onwenselijk, om bij elke uitruk van de ambulance politiebegeleiding te verzorgen. Ik zeg daarbij wel dat het, op het moment dat duidelijk is dat ambulancemedewerkers met agressie of geweld zullen worden geconfronteerd, vanzelfsprekend raadzaam is dat de politie wordt meegestuurd. Dat is ook de gangbare praktijk. Op de meldkamers zitten naast ambulancemedewerkers ook politiemedewerkers. Zij luisteren mee en kunnen de informatiemeldingen snel met elkaar delen. Als het nodig is, kan er dus worden meegereden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide ministers voor de beantwoording. Ik wil ze allebei nog een vervolgvraag stellen. De minister van Justitie zegt terecht dat de Kamer alle straffen voor mishandeling heeft verhoogd. Dat gebeurde echter met de duidelijke bedoeling dat er specifiek voor geweld tegen gezagsdragers een richtlijn voor het OM zou komen om hogere eisen te stellen. Waar blijft die richtlijn? Ik zie geen reden om die richtlijn niet snel te maken; iedere dag dat wij wachten, worden de eisen niet hoger. Wanneer kunnen wij die richtlijn verwachten?

Mijn vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreft het verzoek van CNV Publieke Zaak. De minister zegt dat de politie komt als het duidelijk is dat het personeel met geweld te maken krijgt. Dat is natuurlijk juist het probleem, want dan is de politie te laat. Heeft CNV Publieke Zaak geen gelijk met de suggestie dat wanneer er 's nachts in een uitgaansgebied een ambulance nodig is, de politie daar meteen naartoe gaat als zij toch aan het surveilleren is? Als er dan niets aan de hand is, kan de politie doorrijden.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De heer Van Haersma Buma vroeg naar de herijking van de strafvorderingsrichtlijn. Het Openbaar Ministerie is daarmee bezig, maar heeft dit in het nieuwe kader voor de strafvordering verbonden met datgene wat nodig is in verband met de Wet OM-afdoening. De verklaring is dus dat het nieuwe kader voor de strafvordering er nog niet is. Zoals ik net al zei, is het werk daaraan zo goed gevorderd dat ik verwacht dat daaromtrent mededelingen kunnen worden gedaan in de brief die de minister-president vorige week aan de Kamer heeft toegezegd.

Minister Remkes:

Voorzitter. Ik heb de intentie duidelijk gemaakt, maar ik ben best bereid om in overleg met de politie en de ambulancesector nog eens na te gaan hoe de praktische samenwerking in dit soort gevallen kan worden verbeterd, zodat er nog meer waarborgen zijn dat de politie tijdig aanwijzig is.

De voorzitter:

Er is ruimte voor een aantal aanvullende vragen. Ik heb geschorst en wij zijn iets later begonnen, maar ik wil om 15.20 uur met het vragenuur stoppen. Dan hebben wij een ruim vragenuur gehad. Ik verzoek u dan ook om heel korte vragen te stellen en korte antwoorden te geven. Ik laat mevrouw Karimi nog haar vraag stellen en zij krijgt uiteraard antwoord, maar er kunnen op dat punt geen aanvullende vragen worden gesteld.

De heer Dittrich (D66):

Ik dank de ministers voor hun antwoord aan mijn collega. Als D66'er ben ik het er natuurlijk mee eens dat de overheid goed, helder en duidelijk moet optreden. Het gaat echter om een stelletje idioten die hulpverleners hebben aangevallen. Hoe kunnen wij in de samenleving het besef terugbrengen dat je dit soort dingen gewoon niet doet? Dat is een variant op de aloude normen en waarden. De overheid moet er uiteraard op reageren, maar het is beter om dit soort dingen te voorkomen. Vinden de bewindslieden niet dat opvoeding en onderwijs er meer op moeten worden gericht om dit soort zaken te voorkomen en dat maatschappelijke organisaties moeten uitdragen dat agressie, ook tegen hulpverleners, echt niet kan?

Minister Hirsch Ballin:

Het zal de heer Dittrich niet verrassen dat ik dat zeer met hem eens ben. Dat betekent niet dat hetgeen wij hebben gezegd over het strafrechtelijk optreden, betekenisloos is. De heer Dittrich is dat vermoedelijk met mij eens.

Minister Remkes:

Preventie is natuurlijk altijd beter dan repressie: als je iets kunt voorkomen, moet je dat zeker niet nalaten. Een belangrijke oorzaak van uitgaansgeweld is de combinatie van alcohol en drugs. Dat probleem, met name het alcoholgebruik op school, baart mij in toenemende mate grote zorgen. Hierop moet een breed geformuleerd antwoord worden gevonden.

De heer Weekers (VVD):

Agressie en geweld tegen gezagsdragers is geen nieuw fenomeen. Wij worden bijna wekelijks opgeschrikt door dit soort incidenten. Niet voor niets heeft de VVD op de eerste pagina van haar verkiezingsprogramma dit item geagendeerd.

De pakkans moet worden vergroot, er moet lik-op-stukbeleid worden gevoerd en de strafmaat moet worden verhoogd. Kan de minister van Justitie toezeggen dat hij met het college van pg's afspreekt dat dit soort zaken niet wordt geseponeerd? Kan hij daarnaast toezeggen dat bij dit soort zaken in het vervolgingsbeleid en het vaststellen van de strafeisen zonder meer strafverzwarende omstandigheden zullen gelden? Dit fenomeen moeten wij los van de OM-afdoening beschouwen. Mensen die gezagsdragers niet serieus nemen, moeten een flinke douw krijgen.

Minister Hirsch Ballin:

Een aantal zaken die de heer Weekers naar voren brengt, vraagt overleg met het Openbaar Ministerie. Daarover kan ik nu dus geen definitieve uitspraken doen. Afgezien daarvan is het überhaupt de vraag of het denkbaar is dat wij een categorie feiten aanwijzen waarbij de gewone bepalingen van strafvordering over sepot zonder meer buiten bedrijf worden gesteld. Dat heeft de heer Weekers echter vermoedelijk niet bedoeld.

Ik heb al een brief toegezegd, mede in vervolg op de algemene politieke beschouwingen. Daarin zal worden weergegeven hoever het Openbaar Ministerie is en wat mijn opvatting daarover is.

De heer Weekers heeft gezegd wat op pagina 1 van het verkiezingsprogramma van zijn partij staat. Nu de dingen zo zijn gelopen, vorige week in de algemene politieke beschouwingen en hier vandaag in mijn eerste vragenuur, zal het duidelijk zijn dat dit op bladzijde 1 van mijn boek met toezeggingen aan uw Kamer staat.

De heer De Wit (SP):

Ik wil twee vragen stellen over het geven van hulp bij het doen van aangifte. Het grote probleem is dat men aangifte moet doen omdat er anders helemaal niks gebeurt. De ambulancezorg, de politie en het onderwijs vragen ons: is het mogelijk om als werkgever of als organisatie aangifte te doen, zodat de betrokken mensen in de luwte worden gehouden? Wat vindt de minister daarvan?

Een nog groter probleem is dat iemand die aangifte heeft gedaan, als getuige kan worden opgeroepen en daarmee een risico loopt. Wil de regering bekijken of er niet meer bescherming kan worden geboden, bijvoorbeeld door het toestaan van anonieme getuigen? Mensen die met dit afschuwelijke feit te maken krijgen, moeten goed worden beschermd.

Minister Hirsch Ballin:

De heer De Wit brengt twee belangrijke aspecten ter sprake die invloed hebben op de bereidheid om aangifte te doen. Het is waar dat het niet doen van aangifte het strafrecht in het overgrote deel van de gevallen ineffectief maakt. Aangifte is dus buitengewoon belangrijk. Beide punten die de heer De Wit ter sprake brengt en die belemmerend werken voor het doen van aangifte, zijn van belang. Het ene punt betreft de moeite die het kost en de rompslomp die het met zich meebrengt. Op dat gebied zijn bepaalde verbeteringen tot stand gebracht, zoals mogelijkheden om op een eenvoudige manier of op afstand aangifte te doen. Er is ook voorgesteld – en ik zal die voorstellen graag bekijken – om het mogelijk te maken om aangifte te doen met behulp van de organisatie waartoe iemand behoort. Er moet natuurlijk wel altijd een betrouwbare verklaring van het slachtoffer in het dossier zijn opgenomen. Ik kan op dit moment niet toezeggen dat wij dat wat de heer De Wit suggereert, ook mogelijk maken. Ik onderken echter het belang van het gemakkelijker maken van het doen van aangifte.

Hetzelfde geldt voor de gevoelens van onveiligheid van degene die aangifte heeft gedaan. Ook op dit punt zijn bepaalde verbeteringen tot stand gebracht, zoals meer mogelijkheden om een bepaalde vorm van bescherming op maat te krijgen. Je kunt natuurlijk niet iedereen in de categorie van de bedreigde getuigen met beschermingsprogramma's brengen. Dat bedoelt de heer De Wit natuurlijk ook niet. Misschien kunnen wel aangiften zonder dat adres enzovoorts van degene die aangifte heeft gedaan traceerbaar zijn, mogelijk worden gemaakt. Ook dat zullen wij betrekken bij de uitwerking van wat ik net heb toegezegd.

De heer Eerdmans (Groep Eerdmans/Van Schijndel):

Geweld tolereren wij als wij niet voldoende straffen. Dat is volgens mij het grootste probleem bij dit soort belaging van onze hulpverleners. Vorige maand stonden wij hier ook. Toen stond ik op de plek van de heer Buma over precies hetzelfde onderwerp te praten. Toen zei de voorganger van deze minister, minister Donner, dat de roep om hogere straffen geen oplossing is, maar onderdeel uitmaakt van de verkiezingscampagne. Ik weet dat nog heel goed, want zelfs de heer Wolfsen was het daarmee niet eens. Mijn probleem met die straffen is dat zij belachelijk laag zijn voor dit soort vreselijk ernstig geweld. Nu hoop ik dat de politieke druk die van links tot rechts begint op te lopen, het OM zal aanzetten tot hogere strafeisen. Ik mag hopen dat de politiek die druk nog kan uitoefenen. Is het niet een heel verstandig idee om in die strafvorderingsrichtlijn een minimale strafeis van een jaar op te nemen? Kom je aan de politie of de hulpverlening dan ga je een jaar de bak in. Klaar.

Minister Hirsch Ballin:

Ik geloof dat de heer Eerdmans op een subtiele manier verwijst naar zijn gedachten over minimumstraffen. Ik vraag wel om het OM zijn werk te laten doen en dat is het uitwerken van een systematisch stelsel van richtlijnen. Er moeten dertig richtlijnen worden geïntegreerd in het nieuwe beleidskader voor de strafvordering. Ik hoop dat ik er geen twijfel over heb laten bestaan – en mocht dat toch zo zijn, dan zeg ik het nog eens uitdrukkelijk – dat dit onderwerp niet nog onder de aandacht hoeft te worden gebracht, maar reeds onder de aandacht is gebracht. Verder mag ik verwijzen naar wat ik reeds eerder heb toegezegd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ter voorkoming van misverstanden zeg ik tegen de heer Eerdmans dat wij hierover inderdaad een maand geleden hebben gedebatteerd. Geweld tegen hulpverleners wordt Kamerbreed opgevat als een zeer ernstig probleem. Juist daarom was ik het zo oneens met de vorige minister die eigenlijk stond voor een slowmotionaanpak. Ik ga mij een beetje irriteren aan die slowmotionaanpak, omdat wij al maanden soebatten over die richtlijn. Nu zegt de minister van Justitie dat hij overweegt om daaraan misschien aandacht te schenken in die brief. Zeg nu gewoon ruiterlijk toe dat die brief er binnen een week is. Dat is een.

Het tweede is snelrecht. De minister zegt dat hij dat misschien wel gaat overwegen. Zeg gewoon toe dat dit zo wordt aangepakt. Waarom geeft hij dat antwoord niet gewoon helder? Een derde punt waarover wij al tijden soebatten is een verschijningsplicht. Wie stoer genoeg is om geweld te gebruiken, moet ook stoer genoeg zijn om daarover openbaar verantwoording af te leggen tijdens de zitting. Laat de minister zich niet langer verzetten tegen die verschijningsplicht. De vorige minister van Justitie deed dat wel. Nieuwe ministers, nieuwe kansen denk ik dan. Reageer daar positief op.

College Weekers en ik zijn al tijden bezig met de schadevergoedingsmaatregel. Ook hiertegen verzet de minister van Justitie zich heftig. Ik krijg daar mailtjes over. Hulpverleners kunnen dat geld heel moeilijk verhalen. Ik hoorde een van beide ministers zeggen dat dit ook een belangrijk punt is. Zeg nu royaal toe dat ook dit goed wordt geregeld, met een goede voorschotregeling. Niet alleen het denken, maar ook het doen houdt dan niet op. In dat laatste zit de kern van het probleem bij dit kabinet.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan hier kort en krachtig over zijn; er is geen sprake van slowmotion. Tijdens de Algemene politieke beschouwingen hebben wij hierover gediscussieerd. U hebt gehoord wat ik heb gezegd over de stand van zaken bij het OM. U hebt ook gehoord wat ik heb gezegd over de brief die nog deze maand mag worden verwacht over de stand van zaken. In deze brief wordt gezegd wat er gezegd kan en moet worden, omdat dit probleem urgent is en aanpak vereist.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het geweld tegen hulpverleners is zodanig stuitend en helaas ook zodanig veel voorkomend dat ik het ongeduld van de heer Wolfsen erg deel. Ik zie uit naar de brief van de regering waarin een aantal krachtige maatregelen staat. Daarop vooruitlopend wil ik toch één aspect aan de orde stellen. Heb ik het goed begrepen dat er, indien mogelijk, altijd verhaal zal plaatsvinden, maar dat er dan wel een slag om de arm wordt gehouden als het gaat om vervolging? Moet niet als uitgangspunt gelden dat, als er voldoende bewijsmateriaal is, altijd tegen iemand strafrechtelijk wordt opgetreden als deze persoon met zijn vingers aan een hulpverlener of gezagsdrager heeft gezeten? Laten wij dan geen subtiele kleine klapjes geven maar altijd op een stevige, strafrechtelijke manier reageren.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb ook op andere momenten en plaatsen tot uitdrukking gebracht met hoeveel respect voor alles wat mijn voorganger heeft gedaan, ik zijn taak heb overgenomen. Nu wordt mij gevraagd of ik dezelfde opvatting heb over de volgorde van verhaal en vervolging. Op dat punt zou ik wel de slag om de arm willen houden dat ik niet elke slag die eerder door mijn voorganger om de arm is gehouden, zou willen overnemen.

Naar boven