Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 1993 en het Wetboek van Strafvordering in verband met de taken en bevoegdheden van de Koninklijke marechaussee en de bijstand aan de Koninklijke marechaussee (30557).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Het is voor mij bijzonder om in deze Kamer te spreken over de taken en bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee. Dit doet mij denken aan de periode dat ik als politieman samen met soldaten van de KMar surveilleerde in de binnenstad van Amsterdam. Een periode waar menig Amsterdamse diender met weemoed aan terugdenkt. De soldaten van de KMar gaven in het kader van de bijstand aan de toenmalige gemeentepolitie iets extra's. Ik kom daarop terug.

Ik heb over dit wetsvoorstel twee punten in te brengen. Ik heb een nieuw belangrijk voorstel. Ik heb ook een punt ter overdenking. Ik begin met het laatste.

Opvallend bij de huidige taken en bevoegdheden van de KMar is de politietaak op de luchthaven Schiphol. Dit gebied is te vergelijken met een middelgrote stad. Het is een bijzondere keuze om deze politietaak met algemene opsporingsbevoegdheid voor een dergelijk groot gebied onder te brengen bij een onderdeel van Defensie. Ik begrijp waarom deze keuze toen is gemaakt. Het was een praktische keuze in verband met bevoegdheden en grensgeschillen van gemeenten en regio's. Ik zeg echter altijd: schoenmaker, blijf bij je leest. De Koninklijke Marechaussee is een bijzonder onderdeel van onze krijgsmacht met veel kwaliteiten. De algemene politietaak behoort in mijn beleving gewoon bij de politie thuis.

Ik begrijp alle pragmatische redenen om deze politietaak op Schiphol aan de KMar toe te delen. Die verzorgt sowieso de grensbewaking. In verband met de flexibele inzet van personeel kunnen de taken van grensbewaking en algemene politietaak goed worden gecombineerd. Tegen deze toebedeling zijn vele pragmatische redenen te noemen, bijvoorbeeld de grote rechercheafdeling die de KMar op Schiphol moet optuigen. Ik weet dat deze rechercheafdeling van een hoog kwalitatief gehalte is. Toch lijkt mij aansluiting van deze afdeling bij de politie veel praktischer. Dit zal de kwaliteit en de samenwerking nog meer ten goede komen. Wat vindt de minister van deze aan de KMar toebedeelde taak? Het is goed indien de minister nadenkt over oplossing van de grensproblemen. Het is een zeer goed idee om politieregio's samen te voegen. Wij kunnen gemakkelijk van 25 naar hooguit tien of vijf regio's. Dat betekent dat de minister van Binnenlandse Zaken heel wat minder politiebazen aan tafel heeft bij de onderhandelingen. Dat komt de aansturing door BZK slechts ten goede. Misschien is dan een nationale politie niet nodig. Ik kom niet met concrete voorstellen om de taak van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol anders in te delen. Ik hoor echter graag hoe de minister over de door mij genoemde overwegingen denkt.

De plaatselijke politie heeft de taak van bewaken en beveiligen. Die is verantwoordelijk voor het bewaken en beveiligen van bijvoorbeeld consulaten, ambassades en sinds kort extra beveiligde rechtbanken en andere objecten die in het belang van de veiligheid van de Staat of in het belang van betrekkingen van Nederland met andere mogendheden dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van de samenleving bewaakt en beveiligd moeten worden. Dit is voor de politie een zeer moeilijke taak. In de praktijk komt dat neer op een zeer flexibele inzet. De politie kan daarbij moeilijk capaciteit inplannen door de sterk wisselende verzoeken tot bewaken en beveiligen.

Er zijn redenen om deze taken neer te leggen bij de Koninklijke Marechaussee. De KMar heeft een aantal bijzondere kwaliteiten. Ik heb die zelf mogen ondervinden. Een van die kwaliteiten is de flexibiliteit van het gehele onderdeel en van haar personeel. Als Defensieonderdeel zijn de soldaten van de KMar gewend in het gehele land en over de gehele wereld te worden ingezet. De organisatie is hierop ingericht. Ook het personeel is gewend her en der in het land te werken, in tegenstelling tot bij de politie. De KMar heeft veel ervaring in beveiligen en bewaken. Ik noem als voorbeeld de taak van grensbewaking en beveiliging en bewaking van het Koninklijk Huis en van Schiphol. Zij is daar ook beter voor uitgerust, gezien de diverse gepantserde voertuigen die zij tot haar beschikking heeft en wat dies meer zij. De soldaat van de KMar is op het punt van bewaken en beveiligen ook meer nauwgezet, noem het maar gedisciplineerd om zijn taak uit te voeren dan een politieman.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik heb begrepen in de wandelgangen dat u dat laatste ook in een motie zal neerleggen. Op het oog is dat misschien wel een sympathiek gebaar, maar hoe ziet u dan de inzet op Schiphol van de KMar? Als u dat eigenlijk een politietaak vindt en zegt dat de taak van bewaken en beveiligen – hetgeen op dit moment een echte politietaak is en in mijn ogen terecht – wel overgeheveld zou kunnen worden, hoe verhoudt zich dat dan tot elkaar?

De heer Brinkman (PVV):

Dat is wel een goede vraag, maar bewaken en beveiligen van dit soort objecten zie ik niet als een politietaak. Dat vind ik meer het beveiligen van de algemene ruimte, het rechercheren op zaken, het aannemen van aangiftes, het gaan naar klachten en meldingen van burgers. Dat vind ik een algemene politietaak. Het bewaken en beveiligen van bijvoorbeeld consulaten, ambassades, en dergelijk is een taak die ieder ander en zeker ook de KMar kan uitvoeren.

De heer Van Raak (SP):

Waarom dan de KMar en niet de dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging?

Als de politie inderdaad onvoldoende mensen en middelen zou hebben om die taken te kunnen vervullen waarom moet de KMar ze dan doen en waarom zegt u niet dat de politie gewoon meer mensen en middelen moet krijgen?

De heer Brinkman (PVV):

De dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging is een politieonderdeel. Ik heb redenen om te zeggen – ik zal daar straks nader op ingaan – dat de KMar uitstekend dat bewaken en beveiligen zou kunnen uitvoeren. De KMar heeft daar namelijk al veel ervaring mee. Ik noemde al haar taak van grensbewaking en ook het beveiligen en bewaken van het koninklijk huis en Schiphol. Zij is daar ook veel beter voor uitgerust zoals ik al zei. De soldaat van de KMar is op het gebied van bewaken en beveiligen meer nauwgezet, noem het maar gedisciplineerd om zijn taken uit te voeren, meer dan een politieman. Ik moet dit omzichtig formuleren, want men zou het heel gemakkelijk verkeerd kunnen uitleggen en ik wil absoluut de politie noch de KMar tegen het zere been schoppen. Als onderbouwing hiervan kan ik aanhalen dat de KMar verleden jaar in Amsterdam enkele maanden het bewaken en beveiligen van enkele consulaten over heeft genomen. De klanten, dus de consulaten, waren blijkens een evaluatie veel positiever over de inzet van de KMar dan over die van de politie. Ik weet ook hoe dit in de praktijk gaat en ik kan mij de tevredenheid over de inzet van de KMar ook goed voorstellen. Met haar personeelsbestand kan de KMar gemakkelijker aan de taak van het beveiligen en bewaken voldoen dan bijvoorbeeld de drie grote regiokorpsen. Die korpsen hebben nu ettelijke honderden openstaande vacatures, terwijl de KMar nagenoeg geen openstaande vacatures heeft.

Het probleem bij de laatste pilot waarover ik sprak, was het feit dat de regiokorpsen vanuit de rijksuitgaven jaarlijks een bedrag hebben gekregen van 11 mln. voor het beveiligen en bewaken, terwijl de KMar daarvoor geen extra geld kreeg. De KMar verrichtte dus de werkzaamheden, terwijl de politie ervoor betaald werd.

Het lijkt de fractie van de PVV daarom een goed idee om een taken- en budgetoverheveling in het kader van deze wetswijziging van de politiewet toe te passen. Laten wij kijken of wij de taken van het beveiligen en bewaken van objecten en diensten dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van de samenleving kunnen overhevelen van de politie naar de KMar. Mogelijk dat daarnaast de budgetten die vanuit de rijksmiddelen naar de diverse regiokorpsen voor deze taak worden uitgekeerd naar Defensie moeten. Hoe staat de minister tegenover dit idee?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik heb nog een aantal vragen aan de heer Brinkman te stellen, als dat mag. Ik ben benieuwd hoe hij de taken van de KMar definieert. Hoe ver zou men daarin willen gaan? Gaat het om overheveling van alle taken op het vlak van objectbeveiliging en diensten? Zo ja, heeft de heer Brinkman zicht op het extra personeel dat de KMar moet aanwerven? Zo ja, wat betekent dat dan? In de afgelopen periode is de KMar al enorm uitgebreid. Dit brengt de nodige aansturingsproblemen mee. De heer Brinkman had het over een flexibele organisatie. Dat was de KMar, maar juist dankzij de kleinschaligheid. Wat is daar het effect dan van?

De voorzitter:

U stelt wel heel veel vragen in een keer.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik vind het een lastige discussie. Die ga ik namens de fractie van de Partij van de Arbeid graag met de heer Brinkman en de minister aan. Deze vragen moeten worden behandeld. Ik zie graag eerst deze vragen behandeld. Ik hoop dat u, Voorzitter, mij zo nog de gelegenheid biedt tot het stellen van mijn andere vragen.

De voorzitter:

De heer Brinkman kan een poging wagen tot het beantwoorden van uw vragen, maar u stelt er zo veel dat hij er wellicht een vergeet.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb al gezegd dat ik de KMar als een zeer flexibele organisatie ken. De politie moet haar huidige taken volbrengen, terwijl zij met gigantische tekorten in het personeelsbestand kampt. Toch lukt het haar. Daarom schat ik dat de KMar deze taak in eerste instantie kan uitvoeren zonder daar überhaupt extra personeel voor te werven, al kan ik dat niet zo maar zeggen. Ik vind wel dat het geld dat voor bewaking en beveiliging is begroot, overgeheveld moet worden als ook de taken worden overgeheveld. Vorig jaar ging het om een bedrag van ruim 11 mln.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Waar is dat geld dan voor nodig?

De heer Brinkman (PVV):

Dat geld krijgen de korpsen verdeeld volgens de schatting van de inzet voor die taken. Den Haag krijgt het meeste geld, daarna komen Amsterdam en Rotterdam. En dan gaan er nog zeer kleine bedragen naar de resterende 24 regio's.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Als ik de heer Brinkman goed begrijp, zegt hij dat er geen extra personeel voor nodig is, maar dat het geld wel moet worden overgeheveld. Waarvoor is dat extra geld dan nog nodig? Wat is daarvan het gevolg voor de politiekorpsen? Moeten zij ook nog het personeel inleveren dat zij daar nu voor hebben ingezet?

De heer Brinkman (PVV):

De politie heeft lokale taken, de KMar is een landelijk opererende organisatie. Als er een verzoek komt om een nieuw consulaat of een nieuwe ambassade te bewaken, omdat dat pand wordt bedreigd of iets dergelijks, moet de KMar mensen naar dat pand vervoeren en allerlei dingen voor ze regelen. Ik kan mij zo voorstellen dat daar kosten aan verbonden zijn. Misschien kan mevrouw Kuiken deze vragen beter aan de minister stellen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dus de heer Brinkman vindt het een goed idee dat de vragen die ik opwerp voor beantwoording aan de minister worden doorgeleid? Staat hij daarachter?

De heer Brinkman (PVV):

Ja, dat lijkt mij een goed idee.

De voorzitter:

Dat is apart. Het staatsrecht wordt hier per minuut herschreven, geloof ik.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik kan mijn bijdrage niet net zoals de heer Brinkman met spectaculaire herinneringen uit het verleden beginnen, maar heb wel met hem gemeen dat wij afgelopen vrijdag met de vaste commissie voor Defensie een interessant werkbezoek aan de marechaussee hebben gebracht. Daardoor is het beeld dat ik van die organisatie had in de praktijk ingevuld. Opviel dat het een hybride organisatie is: aan de ene kant is het een politieorganisatie en aan de andere kant heeft zij een militaire status. Zij heeft een breed takenpakket, waaraan op een enthousiaste en professionele manier gestalte wordt gegeven. Mijn fractie heeft daar veel waardering voor. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd, op een aantal punten het juridische kader, de taken en de bevoegdheden van de marechaussee te verhelderen, te verduidelijken. Mijn fractie kan zich goed vinden in de hoofdlijn van dit wetsvoorstel, waarmee wordt gepoogd te voorkomen dat criminelen de bevoegdheid tot optreden van de Koninklijke Marechaussee soms met succes bij de rechter aanvechten. Ik denk dan aan de mogelijkheid dat een wapen als bijvangst wordt gevonden. Nu is het mogelijk dat die bijvangst bij de rechter met succes wordt aangevochten, omdat niet duidelijk is of dat wapen rechtmatig verkregen bewijsmateriaal is. Om deze problemen te voorkomen is ervoor gekozen om in plaats van de taken de bevoegdheden van de marechaussee zozeer te verruimen dat men kan optreden tegen bijvangsten of bijvoorbeeld bijzondere geweldsdelicten. In dit wetsvoorstel wordt dat op dezelfde manier geregeld als bij bijzondere opsporingsdiensten als de AID.

De mogelijkheid om zo'n bijvangst met succes bij de rechter aan te vechten wordt in het wetsvoorstel weggenomen met de expliciete bepaling in het nieuwe vierde lid van artikel 6 dat de militair zich onthoudt van optreden anders dan in het kader van de uitoefening van de politietaken. Wordt met dit nieuwe lid niet met de andere hand weggenomen wat met de ene hand is gegeven? In dit lid wordt uitdrukkelijk gesproken over taken, maar dat neemt niet weg dat ook hier sprake is van het zich onthouden van zaken die buiten het eigenlijke takenpakket liggen. Is dat, gezien de risico's die daaraan kleven, geen overbodige bepaling?

In de praktijk blijkt dat er in het werk van de Koninklijke Marechaussee nauwe samenhang is tussen mensensmokkel en mensenhandel. In de Kamer is vaker besproken dat het heel verschillende delicten zijn, maar dat ze in de praktijk nauw aan elkaar gelieerd zijn als vormen van grensoverschrijdende criminaliteit. Levert het problemen op dat mensensmokkel wel en mensenhandel niet als expliciete taak van de marechaussee wordt genoemd?

Zijn na deze wetswijziging de taken en bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee geheel bij de tijd? De heer Brinkman vroeg al naar de afbakening van de bevoegdheden van de politie en meer in het bijzonder of het wel op zo'n logische manier is geregeld. Er zitten inderdaad wat onregelmatigheden in het normale patroon van de toekenning van taken en bevoegdheden. Ik denk daarbij vooral aan persoons- en objectbeveiliging. Ik heb gehoord dat een politieregio door de groei van de persoonsbeveiliging hier opeens ook een taak kan krijgen, ook al had men daar tot dan toe eigenlijk niets te maken met persoonsbeveiliging. Is het niet logischer om deze taak bij de marechaussee te concentreren? Er rijzen ook vragen over de bewaking van de grenzen van het Schengengebied. Ook daar doet zich een onregelmatigheid voor in het normale patroon, aangezien de bewaking van het havengebied Rotterdam is uitgezonderd van de bewakingstaak van de marechaussee voor de Schengengrenzen.

Het organogram hoeft er niet mooi uit te gaan zien, omdat wij ons soms ergeren aan een uitzondering op het gangbare patroon. Het gaat mij er namelijk vooral om dat de overheid effectief en efficiënt optreedt. In het geval van Schiphol kan overtuigend worden beargumenteerd dat de marechaussee daar ook de politietaak op zich neemt. Je hebt dan in ieder geval op deze luchthaven niet met allerlei opsporingsdiensten van doen. Maar waarom dat zo moet zijn bij de bewaking van de grenzen en het havengebied Rotterdam is mij niet geheel duidelijk. Ik zal hierover in de marge van dit debat geen standpunt innemen, maar ik hoor wel graag van de minister of het voldoende is uitgekristalliseerd. Zou het niet goed zijn om nog eens te kijken naar de taakafbakening bij de persoons- en objectbeveiliging, en de verdeling van de grensbewaking tussen politie en marechaussee?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Oorspronkelijk stond dit wetsvoorstel als een hamerstuk op de agenda, waarmee de fractie van de PvdA kon instemmen. Echter, de heer Brinkman heeft dit wetsvoorstel weer opengetrokken. Ik sluit mij graag aan bij de laatste woorden van de heer Van der Staaij. Het is belangrijk om goed te definiëren wat een politietaak en wat een taak van de Koninklijke Marechaussee (KMar) is. De politie is er om in de publieke ruimte in onze veiligheid te voorzien, terwijl de KMar alleen daar moet worden ingezet waar het cruciaal is, waar de veiligheid van de staat echt in het geding is of waar echt ernstige geweldsdreigingen zijn. Er zijn nu al voorbeelden uit de praktijk waardoor er enigszins sprake is van een verschuiving. Dat hoeft op zichzelf niet een probleem te zijn, maar het is belangrijk om hier goed op te letten wanneer het gaat om het verschuiven van taken van het een naar het ander. Welke taakverschuivingen betreft het dan precies? Gaat het dan om de beveiliging en bewaking van alle objecten en diensten of slechts om een beperkt deel? Wat betekent dit voor de kosten en voor de inhuur van personeel? Deze vragen geef ik graag mee aan de minister indien het zo ver komt dat de motie die de heer Brinkman ongetwijfeld zal indienen in behandeling wordt genomen.

Daarnaast heb ik nog een algemeen zorgpunt. De KMar is in de afgelopen jaren enorm gegroeid. Op 12 april jongstleden was mijn fractiegenoot Eijsink aanwezig op de genoemde conferentie, waar de vraagstelling luidde "onbegrensd flexibel". Ik ben ook niet van mening dat de KMar onbegrensd flexibel is. Als wij taken daar neerleggen, is het belangrijk wat dit betekent voor de opleiding en voor het personeel dat wordt aangenomen. Het gaat daarbij vaak om jonge mensen die snel worden ingezet. Hebben zij dan ook nog een toekomstperspectief in de veiligheidsbranche? Kunnen zij misschien doorstromen naar andere organisaties binnen de overheid? Ik zou het fijn vinden als wij daarover nader kunnen spreken. Misschien kan de minister daarop ingaan.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij voegen ons graag bij de lovende woorden over de Koninklijke Marechaussee. Tegelijkertijd heeft dit wetsvoorstel ons genoopt tot een kritische beschouwing van de vraag waarvoor wij de Koninklijke Marechaussee hebben en wat wij ermee moeten. Wij bespeuren ook bij andere partijen de wil om daarover na te denken.

Voorliggende wetsvoorstel kent drie onderdelen, te weten het opheffen van de beperkingen op de opsporingsbevoegdheid van de KMar, het toevoegen van de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten en het regelen van de mogelijkheid voor de politie om in bijzondere gevallen bijstand te verlenen aan de KMar. Met de laatste twee punten heeft mijn fractie geen enkele moeite. Daarom zal ik die onderdelen onbesproken laten.

De bestaande wetgeving koppelt de opsporingsbevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee aan de politietaken die dit wapen heeft. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat dit een bewuste keuze is geweest, gelet op de veranderde positie van de Koninklijke Marechaussee na de Tweede Wereldoorlog. Was de Koninklijke Marechaussee voordien onderdeel van het reguliere politieapparaat, na de oorlog trad het wapen primair op als militaire politie met daarnaast nog enkele andere specifieke taken. De toenmalige minister van Justitie noemde het niet alleen onnodig maar ook ongewenst om de Koninklijke Marechaussee buiten het terrein van de eigen taken opsporingsbevoegdheden te geven. Een uitzondering bestond aanvankelijk in gevallen dat er onmiddellijk gevaar dreigde voor iemands lijf, eerbaarheid of goed. Later is deze uitzondering in het vierde lid van artikel 6, de bevoegdheid tot optreden bij het stuiten op strafbare feiten, ruimer geformuleerd, zodat het ook voor de Koninklijke Marechaussee mogelijk is om in voorkomende gevallen buiten de eigen taken op te treden, ook al is er misschien geen onmiddellijk gevaar.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de koppeling tussen bevoegdheden en taken losgelaten. Als het aan het kabinet ligt, is de KMar voortaan altijd en overal, voor alle feiten en iedereen, opsporingsbevoegd, met die beperking dat de KMar zich moet onthouden van optreden buiten haar politietaken. Daarbij verzekert de minister in de stukken een- en andermaal dat het beslist niet de bedoeling is om de politietaak van de KMar uit te breiden. Ook benadrukt hij dat de KMar in geval van een toevalstreffer buiten de eigen politietaken het onderzoek zo snel mogelijk moet overdragen aan de politie. Als de minister, wat mij betreft terecht, vasthoudt aan het beperkte takenpakket van de KMar, wat zijn dan de redenen om de strikte koppeling met de bevoegdheden los te laten?

In de stukken geeft het kabinet drie argumenten. Het eerste argument is dat de huidige regeling ingewikkeld en ondoorzichtig zou zijn. Het tweede argument is dat er zaken zijn geweest waarbij mensen werden vrijgesproken na een onbevoegd optreden van de KMar. Dat is moeilijk te verdedigen naar de buitenwacht en sowieso ongewenst. Het derde argument is dat militairen van de KMar zich soms voor de keuze gesteld zien tussen onbevoegd optreden of afzien van optreden, ook wanneer optreden vanuit maatschappelijk oogpunt wel gewenst zou zijn.

Mijn fractie is door deze argumenten helaas niet overtuigd. Zo blijkt uit rechtspraak over artikel 6, vierde lid van de Politiewet dat de rechter onder omstandigheden een overschrijding van het eigen takenpakket toestaat, maar conform de wettelijke lijn hamert op een snelle overdracht aan de politie. De vrijspraken waren vooral een reactie op de neiging bij de KMar om een zaak niet of te laat over te dragen aan de politie of uitgebreider onderzoek te doen dan nodig was. Dat mag geen reden zijn de wet te wijzigen. Voorts is in geen enkele gepubliceerde zaak van de KMar gevraagd werkloos toe te zien bij het plegen van een strafbaar feit. Kan de minister de bewering in de stukken onderbouwen dat men niet zou kunnen handelen? Ook de stelling dat de huidige regeling ingewikkeld zou zijn, is geen aanleiding voor de wetswijziging. Ziet de minister geen enkele mogelijkheid om de regeling, de toelichting daarop en de instructie inzichtelijker te maken?

Naast de voorgaande bezwaren van de minister heeft mijn fractie vooral moeite met de rechtsbescherming in de voorgestelde regeling. Op dit moment kan onbevoegd optreden soms tot vrijspraak leiden. Dat is niet de bedoeling en niet te verdedigen. Het bepaalt ons bij de norm dat een opsporingsambtenaar met een beperkt takenpakket zich simpelweg moet houden aan de wettelijke grenzen van zijn taakveld. Het lijkt misschien buiten proportie, maar wij willen toch niet dat douaniers snelheidscontroles houden of dat boswachters een woninginbraak onderzoeken? De vergaande consequenties die onbevoegd optreden kunnen hebben, doen recht aan het ingrijpende karakter van strafvorderlijke bevoegdheden. Mijn fractie vindt dat terecht.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb een hypothetische vraag. Een boswachter ziet op weg van het bos naar huis iemand een woning ingaan. Vindt de heer Anker dan dat de boswachter moet kunnen optreden?

De heer Anker (ChristenUnie):

De boswachter is een bijzondere opsporingsambtenaar en geen algemeen opsporingsambtenaar. Een marechaussee van de KMar zou kunnen optreden, maar hij zou geen opsporingsbevoegdheid hebben. Hij kan de persoon aanhouden en daarna in contact treden met de politie voor verder onderzoek. Ik zei al dat mijn voorbeelden buiten proportie lijken, maar het zijn wel twee voorbeelden van mensen met een heel duidelijke taakomschrijving waar ze zich niet buiten zouden moeten begeven.

De heer Haverkamp (CDA):

De heer Anker vindt het niet wenselijk dat op dat moment wordt opgetreden.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dat is iets anders, want dan gaat het over bijzondere opsporingsambtenaren en niet over de Koninklijke Marechaussee. Ik gaf slechts een voorbeeld.

De heer Haverkamp (CDA):

Het risico van een voorbeeld is altijd dat je dat visualiseert. Ik zie de boswachter terug fietsen, maar ik zou het heel prettig vinden, als het om mijn huis zou gaan, als de boswachter wel ingrijpt. Mijn fractie is daarom ook blij met deze uitbreiding van taken en bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee, want je kunt aan het eind van de rit niet hebben dat iemand wordt vrijgesproken, omdat wij een en ander te formalistisch hebben uitgelegd. Vandaar mijn vraag aan de heer Anker of hij het al of niet wenselijk vindt dat op dat moment wordt ingegrepen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik val een beetje in mijn eigen zwaard, omdat ik appels met peren vergelijk. De marechaussee heeft wel de mogelijkheid op te treden. De marechaussee mag wel mensen aanhouden, maar mag vervolgens niet verder gaan met opsporen, met het daadwerkelijk doen van onderzoek. Dat is aan de politie, maar de marechaussee kan wel ingrijpen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat vindt u ervan dat de AID en de FIOD wel een brede opsporingsbevoegdheid hebben, ondanks hun zeer beperkte takenpakket?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik moet bekennen dat ik daar heel weinig over kan zeggen. Ik heb mij uitermate goed voorbereid om iets te zeggen over de Koninklijke Marechaussee, maar niet over de AID en de FIOD. Ik wil er graag een keer met u over in discussie, maar ik hoop dat u nu enige coulance wilt hebben met een onervaren woordvoerder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wist het eerlijk gezegd ook niet, maar het wordt in de stukken in ieder geval genoemd als illustratie om aan te geven dat de positie van deze bijzondere opsporing gelijk wordt getrokken met die van bijvoorbeeld de FIOD en de AID. Ik vond dit eigenlijk wel een overtuigend argument.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dan heb ik verkeerd ingeschat wat u vroeg.

Er zou verwezen kunnen worden naar de instructienorm dat de marechaussee zich dient te onthouden van optreden buiten haar eigen taken. Volgens de stukken kan overtreding van deze norm tuchtrechtelijk worden afgedaan. Uit de literatuur over de Wet militair tuchtrecht blijkt dat een instructienorm geen dienstvoorschrift is, zodat die niet tuchtrechtelijk gehandhaafd kan worden. Kan de minister hierop reageren?

Er wordt in de stukken ook verwezen naar de klachtenregeling voor politietaken. Deze regeling biedt echter niet de mogelijkheid om te klagen over de toepassing van het vierde lid van artikel 6 van de Politiewet. Ook hierop graag een reactie van de minister.

Mijn fractie vindt het belangrijker dat het tuchtrecht en het klachtrecht sowieso geen geschikt alternatief zijn voor controle door de strafrechter op het juiste gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Het tuchtrecht gaat immers over misdragingen van een individuele militair, terwijl de klachtenregeling betrekking heeft op de bejegening door een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee. Het een is dus van een totaal andere orde dan het ander. Bovendien geldt voor alle andere vormen van onbevoegd optreden in het strafrecht en voor vormen van verzuim dat ze ter beoordeling aan de strafrechter worden voorgelegd. Waarom dan in dit geval niet? Een verwijzing naar een vergelijkbare instructienorm voor de politie vind ik niet bevredigend, want deze bestaat al jaren en hij is nooit nader uitgewerkt in de ambtsinstructie. Feitelijk functioneert de instructienorm dus helemaal niet.

Kort en goed, wat mijn fractie betreft biedt de bestaande wetstekst alle ruimte die de Koninklijke Marechaussee nodig heeft om zo nodig op te treden buiten het eigen takenpakket. Dat de regeling niet voor alle betrokkenen even duidelijk is, is geen reden om de wet te wijzigen, maar om de wet beter uit te leggen. Daar roep ik de regering dan ook toe op. Omdat mijn fractie het wetsvoorstel voor het overige graag steunt, dien ik een amendement in om de huidige regeling voor de opsporingsbevoegdheid in stand te laten.

De heer Brinkman (PVV):

Ik geef even een voorbeeld. Twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee rijden in een blauwe bus die herkenbaar is als een voertuig van de marechaussee, van Schiphol, een gebied waar zij bevoegdheden hebben, naar Uddel. Op de A1 zien zij iemand die levensgevaarlijk rijgedrag vertoont, mogelijk onder invloed van alcohol. Vindt u nu dat deze medewerkers die bestuurder aan de kant mogen zetten?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ja, en volgens mij biedt de wet ook mogelijkheden om in zo'n geval op te treden.

De heer Brinkman (PVV):

Goed, maar vervolgens ruiken zij, als de auto aan de kant is gezet, een wietlucht. Mogen zij dan de auto doorzoeken?

De heer Anker (ChristenUnie):

Als zij zien dat de bestuurder waarschijnlijk onder invloed is, dan houdt dat verband met het rijgedrag, met het strafbare feit dat zij constateren. Dat zouden zij dan ook kunnen onderzoeken. Het kentekenbewijs controleren of nagaan of de auto nog verzekerd is, zou te ver gaan, maar zij mogen in zo'n geval optreden.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb begrepen dat er in dit soort zaken vrijspraken zijn geweest.

De heer Anker (ChristenUnie):

Die zijn er inderdaad geweest, maar dat waren gevallen waarin de Marechaussee verderging met het onderzoek dan de bedoeling was. Men heeft het rijbewijs gecontroleerd, maar vervolgens ook gekeken of de auto verzekerd was, of het rijbewijs vals was en dergelijke. Die zaken kan de Marechaussee op dat moment niet verder onderzoeken. Het gaat op dat moment over het rijgedrag.

De heer Brinkman (PVV):

U vindt het dus goed dat de betreffende persoon een bekeuring krijgt voor te hard rijden, levensgevaarlijk rechts inhalen en dergelijke, maar van u mag men niet kijken of de auto onverzekerd is?

De heer Anker (ChristenUnie):

Dat klopt.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. Het ene Kamerlid doet hier een voorstel, een ander Kamerlid stelt er vragen over en dan zijn zij het samen heel snel eens dat de minister die vragen moet beantwoorden. Ik denk dat wij nog een historische parlementaire avond kunnen meemaken. Ik ben heel benieuwd naar de antwoorden van de minister.

Sinds het wegvallen van de Europese binnengrenzen is het werk van de Koninklijke Marechaussee er niet eenvoudiger op geworden. De huidige regels voor opsporing en optreden zijn gaan knellen. Dat kan problemen geven, bijvoorbeeld bij mensensmokkel of fraude met reis- en identiteitsdocumenten. Soms stuit de Marechaussee bij toeval op strafbare feiten, maar kan zij onvoldoende optreden. Dat vinden wij bijna allemaal.

Volgens mij wil de minister vandaag twee problemen oplossen. Ten eerste wil hij de onduidelijkheid wegnemen of de Koninklijke Marechaussee wel of niet zelfstandig mag opsporen en onderzoeken. Ten tweede wil hij verzekeren dat de Marechaussee hierbij goed zal samenwerken met onder andere de politie. Wij hebben goede hoop dat met dit wetsvoorstel militairen van de Marechaussee niet meer voor het dilemma komen van of onbevoegd optreden of niet optreden. Of de samenwerking met de politie met dit voorstel verbetert, daarover hebben wij nog twijfels en hopelijk kan de minister die vanavond wegnemen. Als de Koninklijke Marechaussee een geval van mensensmokkel ontdekt of merkt dat fraude wordt gepleegd met reis- en identiteitspapieren kan een strafrechtelijk onderzoek worden verricht, waarbij de Koninklijke Marechaussee onder het gezag blijft staan van de officier van justitie. Het Openbaar Ministerie waakt over de afstemming met eventuele politieonderzoeken. Dat klinkt al vrij ingewikkeld. Strafrechtelijke onderzoeken naar mensensmokkel en identiteitsfraude kunnen zowel door de politie als door de Koninklijke Marechaussee worden uitgevoerd. De ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Defensie dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor een goede samenwerking tussen politie en de Koninklijke Marechaussee. Voor sturing en prioriteitsstelling van onderzoek wordt een beroep gedaan op een regiokorps, een bovenregionaal rechercheteam of op de nationale recherche. Ook dat klinkt ingewikkeld. Evenmin zijn de bijstandsprocedures die doorlopen moeten worden gemakkelijk. De minister geeft in de memorie van antwoord toe dat de regelingen op papier ingewikkeld zijn, maar hij probeert ons gerust te stellen met te zeggen dat het in de praktijk allemaal wel mee zal vallen. Dat willen wij graag geloven, maar goede samenwerking tussen politie en Marechaussee is tot op heden bepaald geen vanzelfsprekendheid. Zijn de voorstellen voor samenwerking en bijstand nog steeds niet erg ingewikkeld? Te ingewikkeld wellicht om een goede samenwerking te verzekeren. Zijn wij er nu? Zijn de verhoudingen helder genoeg of moeten wij hierover binnenkort opnieuw spreken?

De minister wil met dit voorstel nadrukkelijk aangeven dat de politietaken van de Koninklijke Marechaussee niet moeten worden uitgebreid. Daarmee zijn wij het eens. Daarom heb ik ook vragen bij het voorstel van de heer Brinkman. Hij zegt dat de Koninklijke Marechaussee meer ervaring heeft en meer nauwgezet werkt dan de politie. Die ervaring heb ik niet en ik kan dus heel moeilijk inschatten of dit zo is. Hij geeft één voorbeeld en noemt daarbij een onderzoek in Amsterdam. Dat voorbeeld lijkt mij onvoldoende overtuigend om tot de conclusie te komen die hij trekt. Moeten wij wel willen dat de Koninklijke Marechaussee deze nieuwe taken krijgt? Daar zijn wij nog niet van overtuigd. Ik wil wel een debat voeren over de taken van de Koninklijke Marechaussee, maar dat moet dan meer een algemeen debat zijn, een debat aan de hand van de vraag wat wij met de Koninklijke Marechaussee willen. Wat moet die doen? Wij hebben wel eens voorgesteld om de Koninklijke Marechaussee op te laten gaan in de politieorganisatie. Dat zou een optie kunnen zijn. Eerst moeten wij echter de taken beoordelen, dan de regels en dan pas over het geld praten. Als de politie onvoldoende mensen en middelen voor de beveiliging van personen en objecten heeft, zou je er ook voor kunnen kiezen om meer middelen voor de politie beschikbaar te stellen.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Bij de voorbereiding op dit debat verkeerde ik in de veronderstelling dat wij vanavond alleen zouden spreken over het wegnemen van enkele onduidelijkheden over de bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee. Er is echter al veel meer de revue gepasseerd. Ik wil mij evenwel beperken tot de onderwerpen van mijn eigen inbreng. Wat ons betreft staan centraal het wegnemen van onduidelijkheden rondom de opsporingsbevoegdheid en de vraag in hoeverre de KMar zelfstandig opsporingsonderzoek kan doen naar mensensmokkel en identiteitsfraude. Wij vinden verder dat dit wetsvoorstel hier eerder had kunnen liggen. Wij hebben dit ook in het verslag gezegd. In juni 2005 heeft de eerste consultatieronde plaatsgevonden en voor wij het in de gaten hebben is het juni 2007. Dan kan de implementatie volgen.

Nu wij toch over dit wetsvoorstel spreken, wil ik nogmaals benadrukken dat duidelijk moet zijn dat de opsporingsbevoegdheid er niet toe mag leiden dat de Koninklijke Marechaussee op eigen houtje grote onderzoeken opstart. Wij begrijpen uit het verslag dat dat inderdaad niet de bedoeling is. De regering geeft aan dat de KMar bij het doen van onderzoek naar mensensmokkel en identiteitsfraude onder het gezag van het Openbaar Ministerie staat. Er is enige onduidelijkheid ontstaan rondom het amendement van de heer Anker. Hij zegt dat de bevoegdheden misschien opgerekt kunnen worden. Is de minister van oordeel dat, als een marechaussee zich niet onthoudt van optreden terwijl dat overduidelijk wel had gemoeten, dit onder de nieuwe bepaling niet meer leidt tot onbevoegdheid, maar wel kan leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van het OM of het buiten beschouwing laten van het bewijs? Betekent het dat controle door de rechter gegarandeerd blijft, mede gezien de rechtsgeschiedenis, waar wij op dit moment mee bezig zijn?

Ik zie de heer Brinkman toch als de aanstichter van dit debat met zijn betoog rondom het uitbreiden van taken van de KMar. Wat mij betreft, zouden wij vandaag niet verder moeten gaan dan het oproepen tot een onderzoek. Wij kunnen ons wel enigszins vinden in een aantal van de argumenten die de heer Brinkman heeft ingebracht, maar wij hebben in het zeer recente verleden hier ook het stelsel bewaken en beveiligen besproken. Wij verwachten dat, voordat wij überhaupt overgaan tot inhoudelijke discussie over het voorstel van de heer Brinkman, goed wordt onderzocht hoe een en ander zich verhoudt. Maar ik heb zo'n vermoeden dat er nog een tweede termijn komt met eventuele moties, dus ik zie wel hoe de regering daarop reageert.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het verheugt mij dat het wetsvoorstel vanavond in openbare behandeling is. Het is geen hemelstormend wetsvoorstel. Wel beoogt het onduidelijkheden over de taken en bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee weg te nemen. Dat is naar mijn overtuiging en die van beide collega's die medeverantwoordelijk zijn voor het wetsvoorstel een goede zaak. Het gaat om onduidelijkheid over de omvang van de opsporingsbevoegdheid. En: heeft de Koninklijke Marechaussee tot taak zelfstandig opsporingsonderzoek te doen naar mensensmokkel en identiteitsfraude? Het is nuttig dat bij deze gelegenheid ook de bijstand van de politie aan de Koninklijke Marechaussee kan worden geregeld, waarmee de mogelijkheid van bijstand een wederkerig karakter krijgt.

Het is goed om ter inleiding in reactie op de vragen en het amendement ten aanzien van het kernpunt van het wetsvoorstel, te weten het wegnemen van de beperking in de bevoegdheid, uitdrukkelijk te vermelden dat de opsporingsbevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee anders dan die van politieambtenaren wel algemeen is, maar niet onbeperkt. Zo is het nu in de Politiewet geregeld. Daarin ligt een verschil met de boswachters, die al vroeg in het debat van vanavond hun opwachting hebben gemaakt. Zij zijn buitengewone opsporingsambtenaren. Dat is toch, met alle waardering en het belang dat wij hechten aan de vele buitengewone opsporingsambtenaren, een ander type taakstelling dan van de Koninklijke Marechaussee: algemeen, maar niet onbeperkt. Die taakstelling is namelijk beperkt tot de gevallen waarin de Koninklijke Marechaussee werkzaam is in de uitoefening van de taken, neergelegd in artikel 6 van de Politiewet 1993 of andere wetten. De opsporingsbevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee is soms territoriaal beperkt, bijvoorbeeld de uitoefening van de politietaak op Schiphol. Ik kom daar straks op terug, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Brinkman en het werkbezoek dat een aantal leden van uw Kamer aan Schiphol heeft gebracht. Soms is er een beperking gericht op bepaalde personen, bijvoorbeeld de uitoefening van de militaire politietaak. Soms is de opsporingsbevoegdheid beperkt tot bepaalde strafbare feiten.

Dat heeft allemaal goede redenen. De wetsgeschiedenis van de Politiewet 1993 is in herinnering geroepen, maar het is op die manier niet buitengewoon simpel en ook niet buitengewoon transparant uit te leggen. In ieder geval kunnen er incidenteel, maar in niet onbelangrijke gevallen, onduidelijkheden ontstaan over de reikwijdte van de opsporingsbevoegdheid en daarmee de bevoegdheid tot optreden van de Koninklijke Marechaussee. Soms is ook met succes bij de rechter de bevoegdheid tot optreden van de Koninklijke Marechaussee aangevochten, waarvan ik straks een paar voorbeelden zal noemen. Dat heeft weer tot gevolg dat de mensen van de Koninklijke Marechaussee voor het dilemma komen te staan of zij het risico moeten nemen dat hun optreden achteraf onbevoegd zal worden verklaard, of dat zij maar afzien van optreden. Dat dilemma is niet wenselijk, reden waarom dit wetsvoorstel aan de onduidelijkheid een eind wil maken, door een algemene opsporingsbevoegdheid aan de Koninklijke Marechaussee te geven, met handhaving van de toespitsing van de taken op de manier zoals dat in de Politiewet is omschreven, met de aanvullingen waarin dit wetsvoorstel voorziet. Dat betekent geen uitbreiding van de taken, afgezien van het punt dat ik heb genoemd.

De heer Brinkman had een aardige aanvliegroute voor zijn bijdrage aan het debat, toen hij erop wees dat de Koninklijke Marechaussee op Schiphol een algemene bevoegdheid heeft gekregen. Daarover is indertijd nagedacht. Naast een aantal praktische argumenten in de politieorganisatie heeft daarbij een rol gespeeld dat het voor de burgers, die soms toch al moeite hebben om douane- en politieambtenaren uit elkaar te houden, beter is om het aantal diensten op Schiphol te beperken. Ik noem het laatste, omdat er toch nog veel mensen zijn die denken dat de douane hun paspoorten controleert, wat echt niet het geval is. Sommige mensen zeggen dat zij nog langs de douane moeten, terwijl zij niet hun koffers, maar zichzelf bedoelen! De heer Brinkman vroeg of ik daar nog eens over wil nadenken. Nadenken is prima, maar ik denk niet dat wij dit moeten veranderen: het heeft een geschiedenis, het werkt goed en het geeft aan dat het bij de schakeringen waarmee wij ons politiebestel hebben verrijkt, in een aantal gevallen gewoon goed is om praktische keuzes te maken.

Dat betekent niet dat per se alles moet blijven zoals het is. Ik kom daarmee op het volgende punt: bewaken en beveiligen. De heer Haverkamp herinnerde er terecht aan dat dat nog vrij recent aan de orde is geweest, namelijk verleden jaar, bij de vorige wijziging van de Politiewet 1993. Daarbij is ook een nieuw stelsel bewaken en beveiligen tot stand gekomen, waarbij is vastgelegd dat bewaken en beveiligen een onderdeel is van de politietaak, als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet, en van de politietaak van de Koninklijke Marechaussee, omschreven in artikel 6, eerste lid. De heer Brinkman geeft ter overweging mee om te kijken of op dit punt onderdelen van de politietaak op een nuttige manier kunnen worden herverkaveld, in zijn gedachtegang van de politie naar de KMar. Hij stipte daarbij de ervaringen aan die in Amsterdam zijn opgedaan, waarbij hij niet doelde op de inmiddels ver in het verleden liggende ervaringen van een langdurige aanwezigheid van de KMar in Amsterdam, toen er erg veel druk op de toenmalige gemeentepolitie stond. Ik kan mij dat nog goed herinneren, als destijds jeugdige inwoner van Amsterdam. De heer Brinkman doelde op een pilot die het vorig jaar is gehouden, tussen februari en juni. De KMar heeft toen bewakingstaken voor verschillende objecten in de gemeenten Amsterdam en Amstelveen uitgevoerd, in het gebied van het politiekorps Amsterdam-Amstelland. Dit was gebaseerd op artikel 58 van de Politiewet, de bijstandsregeling, en had te maken met elf objecten. Dat had ook te maken met de verscherpte terreurdreiging. Ik heb uit de evaluatie van de pilot begrepen dat daar naar het oordeel van de betrokkenen aan beide kanten met tevredenheid op kon worden teruggeblikt. Dat betekent niet dat uit zo'n pilot voor een beperkte periode meteen kan worden geconcludeerd dat het dan ook maar structureel anders moet worden. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft dit onder ogen gezien, evenals de wens die er indertijd was om door te gaan met deze benadering. Nu wij dit weten, is het voor ons duidelijk dat er misschien inderdaad reden is om nog eens te bezien of deze taakverdeling altijd zo moet blijven als zij is, of dat een zekere herschikking van taken tussen de Koninklijke Marechaussee en de regionale politiekorpsen kan worden uitgevoerd.

Ik hoop dat u dit niet wilt verstaan, mevrouw de voorzitter, als een toezegging hedenavond dat dit zal worden veranderd, maar wel als een bereidheid om in het licht van deze ervaringen te bedenken of er in de toekomst wellicht toch andere benaderingen moeten worden gekozen. Het heeft allemaal nog wat voeten in de aarde, want het gaat niet alleen om verschillende korpsen, maar ook om verschillende budgetten. Ik zeg dit alleen zo mede namens mijn betrokken collega's omdat bij ons de bereidheid bestaat om hier naar aanleiding van de ervaringen en de pilot verder over te denken.

De heer Brinkman (PVV):

Ik had een motie voorbereid, maar de minister gaat daar voor een groot gedeelte in mee. Daar ben ik al heel erg blij om. Ik had 1 juni 2007 in deze motie staan als de streefdatum waarop de minister zou bekijken of, met inachtneming van de evaluatie van de pilot in Amsterdam, de taakinvulling op de beschreven wijze moet worden gecontinueerd en of een dienst zoals de Koninklijke Marechaussee hier een rol in zou moeten spelen. De minister zal het heroverwegen. Kan hij daar voor 1 juni 2007 uitsluitsel over geven?

Minister Hirsch Ballin:

De tekst van de motie die de heer Brinkman in gedachten heeft, ken ik nog niet. Ik ben blij van hem te horen dat hij vindt dat aan het punt dat hij naar voren heeft gebracht, tegemoet is gekomen door mijn mededeling, mede namens de collega's, dat wij hierover zullen denken. Er is een periodieke rapportage in het kader van het politiebestel. Dat is denk ik het beste moment voor de drie betrokken ministers om op dit punt een mededeling te doen. Het gaat mij iets te ver om nu mee te delen en mijn collega's morgen te vertellen dat dit binnen twee maanden gedaan moet zijn. Ik weet ook niet of dat de besluitvorming ten goede komt. Op Prinsjesdag liggen er nieuwe begrotingsstukken, inclusief het document over de politie. Ik denk dat wij op dat moment kunnen aangeven wat wij hier verder mee doen.

De heer Brinkman (PVV):

Ik begrijp dat wij tot Prinsjesdag moeten wachten.

Minister Hirsch Ballin:

Ja, dan is het moment gekomen waarop de politieministers aangeven hoe zij verder denken te gaan met de werking van het politiebestel. Dat zou dus een goed moment zijn om ook op dit punt terug te komen. Ik zeg dat graag toe.

De heer Haverkamp (CDA):

Op Prinsjesdag krijgen wij heel veel stukken. Het is dan altijd heel lastig om te manoeuvreren tussen de verschillende departementen en dergelijke. Aangezien de pilot al is afgerond, de minister al stukken heeft gekregen en de betrokkenen al hebben aangegeven dat zij daar in principe positief tegenover staan, wil ik vragen of het mogelijk is om het document eerder dan op Prinsjesdag te ontvangen. Dat hoeft dan geen brede evaluatie te zijn over het hele politiebestel, maar een evaluatie die is toegespitst op het onderwerp dat wij vanavond bij de kop hadden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik weet dat er op Prinsjesdag veel papier bij de Kamer wordt aangeleverd, maar het is wel een onderwerp dat in samenhang moet worden bezien met budgettaire aspecten en dergelijke. Ik meen niet dat ik de Kamer bedien met een toezegging voor een stuk waarin wordt meegedeeld dat het nader zal worden bezien. Het beste lijkt mij om het te doen op het moment dat ik net aankondigde. Ik heb de indruk dat de drie betrokken departementen dat ook goed mogelijk achten.

De heer Haverkamp (CDA):

Mijn fractie gaat het niet om het geld alleen, maar om het stelsel van bewaken en beveiligen. De vraag is wat de minister meeneemt in het stuk. Moeten wij een en ander uit de algemene begroting destilleren? Of is de minister bereid, hier een specifieke brief aan te wijden? Wij willen de appreciatie van de minister weten van dit voorstel ten opzichte van het stelsel van bewaken en beveiligen.

Minister Hirsch Ballin:

Het punt zal expliciet aan de orde komen bij de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen.

De taakstelling van de Koninklijke Marechaussee bij het tegengaan van mensenhandel is door de heer Van der Staaij naar voren gebracht. Ik onderken uiteraard volledig het belang van goed optreden bij het tegengaan van mensenhandel. Ik heb gisteren een gedachtewisseling gehad met mevrouw Dettmeijer, de nieuwe nationale rapporteur mensenhandel. Ik ben blij dat met de systematiek van een nationale rapporteur verzekerd is dat bij dit brede overheidsbeleid alle betrokken overheidsinstanties worden gemobiliseerd om hun inspanningen op tafel te brengen. Het is duidelijk dat voor het bestrijden van deze internationaal wijd verbreide en wrede vorm van zware criminaliteit de inspanningen van veel diensten nodig is. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. Ik noem politie, openbaar ministerie, de IND en de gemeentelijke diensten die met toezicht zijn belast. Ik kan mij de vraag van de heer Van der Staaij dan ook goed voorstellen of hier geen taak ligt voor de Koninklijke Marechaussee.

In het wetsvoorstel is vervat dat de taken van de marechaussee ook de bestrijding van mensensmokkel en fraude met reis- en identiteitsdocumenten omvat. Beide toevoegingen aan de expliciete taakstelling van de Koninklijke Marechaussee liggen in het verlengde van de taken van de marechaussee in de grensbewaking. Evenals de heer Van der Staaij heeft ook de Raad van State de vraag opgeworpen of het niet beter is bestrijding van de mensenhandel uitdrukkelijk tot de taken van de Koninklijke Marechaussee te rekenen. Daarbij is aangeknoopt bij het inzicht van de toenmalige ministers dat mensensmokkel aspecten van mensenhandel kan omvatten. Voor zover mensensmokkel een aspect is van mensenhandel is daarin dus voorzien.

Lastiger is de vraag of het tegengaan van mensenhandel als zodanig en als geheel tot de taken van de KMar moet worden gerekend. Onze voorgangers hebben het standpunt ingenomen dat het te ver voert om de gehele problematiek van de mensenhandel een plaats te geven in de taakstelling van de Koninklijke Marechaussee. Het bestrijden van mensenhandel heeft onder meer betrekking op bordelen en op situaties die zich niet afspelen in relatie tot de grens- of andere taken van de marechaussee. Wanneer het tegengaan van mensenhandel in het algemeen tot de taken van de Koninklijke Marechaussee zou worden gerekend, naast de aspecten van mensensmokkel die een verlengstuk zijn van mensenhandel, is dat een behoorlijk ingrijpende wijziging in de taakstelling van de marechaussee in relatie tot de gewone politie. Dat is ook niet de doelstelling van dit wetsvoorstel en wij zouden dat ook niet willen aanraden. Ik denk dat het het beste is om het te houden op het inzicht dat mensensmokkel ook aspecten van mensenhandel kan hebben. Verder onderstreept deze vraagstelling ook het antwoord dat ik zojuist heb gegeven, namelijk dat het goed is om geen bevoegdheidsproblemen op te roepen waar zich grensgevallen voordoen. In de combinatie van de verruiming tot mensensmokkel en identiteitsfraude met inbegrip van de daaraan gerelateerde aspecten van mensenhandel en het opheffen van de bevoegdheidsbeperking die eigenlijk de kern van het wetsvoorstel is, denk ik dat het wetsvoorstel maximaal voldoet aan de doelstelling die de heer Van der Staaij heeft verwoord.

De heer Van der Staaij (SGP):

Begrijp ik het dan goed dat het zeker niet bedoeld is als een inperking van de bestaande praktijk, waarin de marechaussee juist in het kader van mensensmokkel ook mede op het spoor van mensenhandel komt en het vaak ook in samenhang wordt benaderd? Met dit wetsvoorstel wordt dat ook gedekt?

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan bevestigen wat de heer Van der Staaij zegt!

De heer Van der Staaij vroeg ook of de toedeling van de bewakings- en beveiligingstaken, afgezien van het punt dat de heer Brinkman ter sprake bracht, voldoende is uitgekristalliseerd. Wij zien op dit moment geen aanleiding om daarin verandering te brengen. De grensbewakingstaak in de Rotterdamse haven die onder de aandacht werd gebracht, is van oudsher een taak van de politie en tegenwoordig dus van de regio Rotterdam-Rijnmond. Ook daar zijn praktische keuzes gemaakt. Het lijkt een beetje op de keuzes die later in het kader van Schiphol zijn gemaakt. Indertijd had bijvoorbeeld de Rijkspolitie te water geen taken in Rotterdam-Rijnmond omdat daar ook de regiopolitie vaartuigen had. Wat kun je anders verwachten van Rotterdammers. Ik denk dat de Rotterdamse formule geen verandering behoeft. Neemt niet weg dat dit alles ook illustreert dat het verstandig is om geen schotten aan te brengen tussen de verschillende onderdelen van de overheid die een algemene politietaak hebben en zeker geen waterdichte schotten.

Ik kom op het amendement van de heer Anker. Eigenlijk ben ik daar al op ingegaan toen ik sprak over de wenselijkheid van het wetsvoorstel. Ik heb alle begrip voor zijn wens om te voorkomen dat er een vermenging van taken optreedt. Ik vrees dat niet, maar daar zal ik straks nog wel nader op ingaan. Ik denk echt dat wij de kern uit het wetsvoorstel halen als dit amendement wordt aanvaard. Ik moet het ook echt ontraden om juist dit onderdeel uit het wetsvoorstel weg te halen. Wij weten dat er in verschillende gevallen strafzaken stuk zijn gelopen door met succes een beroep te doen op de onbevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee. Dat er gevallen zijn waarin dat anders is gelopen maakt het niet anders. Het betekent dat de Koninklijke Marechaussee, de opsporingsambtenaren, dus ook de burgers ten behoeve van wie opsporingstaken worden vervuld in de onzekerheid verkeren over de vraag of het nu aan de goede of verkeerde kant zit van de bevoegdheid. Deze begrenzing is moeilijk te hanteren. Enkele gevallen waarbij het toch beter was geweest dat er geen onbevoegdheid in de opsporing was aangenomen, is dat wel aangenomen. Ik denk dus dat wij het wetsvoorstel op dit kernpunt beter zo kunnen houden zoals het er nu ligt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister zei dat hij met enkele voorbeelden zou komen en daar ben ik wel erg benieuwd naar. Ook wij hebben er wat jurisprudentie op nageslagen. Het was goed voorstelbaar dat de Koninklijke Marechaussee anders had gehandeld. Dat zij heeft ingegrepen was op zich prima, maar zij had de opsporing aan de politie moeten overlaten. Daar is destijds niet voor gekozen en daarom hebben wij deze problemen. Waarom is het een probleem om de marechaussee zich te laten beperken tot optreden en het opsporingswerk aan de politie over te laten? Als het niet kan, is het verwevenheidscriterium van toepassing, een criterium dat inhoudt dat het is toegestaan om een korte opsporing te doen.

Minister Hirsch Ballin:

Het is een probleem, ook al is het gelukkig geen probleem waarvan tientallen voorbeelden zijn te geven. U hebt in de stukken een voorbeeld aangetroffen en ook in de literatuur wordt op dit probleem gewezen. Ik kan u verder een zedenzaak als voorbeeld noemen, waarin achteraf is gesteld dat de zaak eerder aan de politie had moeten worden overgedragen, omdat de verdachte geen militair was. Verder heeft iets dergelijks zich voorgedaan in een Mulderzaak. Hoe belangrijk wij het ook vinden dat er overal in het land politie is: de politie is niet altijd zo dicht in de buurt dat de marechaussee onmiddellijk kan overdragen. Ik kan u verder een drugszaak noemen, waarin de rechter constateerde dat het bezit van wapens geen grensoverschrijdende criminaliteit is. Dat zou anders zijn geweest als het wapenhandel betrof. Men stuitte wel degelijk op dit soort complicaties, ook in het geval van een snelheidsovertreding die niet was waargenomen tijdens de uitoefening van de eigen taak. Dat is althans in dit voorbeeld niet komen vast te staan.

Het is beter om de methodiek te volgen dat de taakstelling van de marechaussee toegespitst blijft, maar dan wel zonder dat zich daarbij bevoegdheidsproblemen kunnen voordoen. Laten wij verder wel wezen: de burger maakt nauwelijks verschil tussen de Koninklijke Marechaussee en de politie. Er is een historische verwantschap in de emblemen. De kenners die hier bijeen zijn, weten die te onderscheiden, maar in de ogen van het publiek is blauw gewoon blauw. Het is toch echt vervelend dat nuances in de kleurstelling tot onbevoegdheid van opsporingshandelingen kunnen leiden.

Het behoort niet tot de eigenlijke taak van de strafrechter om de taakverdeling tussen verschillende onderdelen van de overheid te bewaken. De strafrechter zou alleen maar moeten beoordelen of een feit bewezen is en of een verdachte deswege strafbaar is. Het is dus ook uit het oogpunt van de taak van de rechter beter om het te doen zoals het in het wetsvoorstel is geregeld. Ik teken hier wel bij aan dat wij niet beogen om de Koninklijke Marechaussee her en der taken van de politie te laten overnemen. Vandaar ook dat er in het wetsvoorstel een instructienorm is verankerd in het vierde lid van artikel 6: hoewel bevoegd tot opsporing van strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke Marechaussee zich van wat niet tot zijn taken behoort. Daardoor blijft de taakafbakening gehandhaafd, zonder dat zich bevoegdheidsproblemen kunnen voordoen bij de strafrechter. Overigens mag er geen twijfel bestaan dat op deze instructie disciplinair kan worden toegezien.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is het wel nodig om die taakafbakening te expliciteren? Is het niet zo vanzelfsprekend dat wij kunnen volstaan met een toelichting? Levert het met andere woorden niet het gevaar op dat men zich in de zaken die u noemde, ook op deze bepaling zou kunnen baseren?

Minister Hirsch Ballin:

Nee. Uit de toelichting en het debat van vanavond blijkt dat het de bedoeling is om het bevoegdheidsprobleem weg te nemen. Het is niet het werk van de strafrechter om toe te zien op de taakverdeling tussen de verschillende onderdelen van de overheid die de politietaak uitoefenen. De heer Van Raak wees er natuurlijk terecht op dat de grens tussen Koninklijke Marechaussee en de 26 politiekorpsen niet mag vervagen. Dat verschil blijft bestaan, maar niet langer in een door de strafrechter op te lossen bevoegdheidsprobleem.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister zegt dat er een tuchtmaatregel mogelijk zou zijn wanneer een militair zich niet aan zijn instructienorm heeft gehouden. In de literatuur staat dat een instructienorm zich niet leent voor een tuchtmaatregel. Professor Koole heeft daar iets over gezegd. Hij argumenteert met de Wet militair tuchtrecht. Ik heb daar ook een vraag over gesteld. Kan de minister nog eens ingaan op hoe dat dan zou gaan?

Minister Hirsch Ballin:

Om te beginnen moet ik opmerken dat wij het, voor zover het een probleem zou zijn, niet beter maken door de strafrechter te blijven opzadelen met de taak om de bevoegdheid vast te stellen. Ik gaf het voorbeeld van het wapenbezit dat naar het oordeel van de strafrechter geen wapenhandel was. Als de strafrechter die conclusie trekt, dan is dat in ieder geval geen tuchtiging van degene die misschien te enthousiast is geweest met de opsporingsbevoegdheid, voor zover dat zo zou zijn. Het resultaat daarvan is dat er een strafzaak stukgaat en dat het niet tot bewijs dient dat een opsporingsambtenaar op zijn ambtseed heeft verklaard dat er bij iemand een verboden wapen is aangetroffen. Dus zelfs al zou het een probleem zijn, dan nog lossen wij het niet op door bij de strafrechter de vraag naar de bevoegdheid aan te kaarten.

De heer Anker (ChristenUnie):

Het gaat mij niet om de vraag of de strafrechter het oplost, maar om het feit dat het in de praktijk nog wel eens heel lastig zou kunnen zijn – ik moet zelf ook de artikelen uit de Wet militair tuchtrecht erbij pakken – om een tuchtmaatregel op te leggen op grond van een dienstinstructie. Dat was de vraag.

Minister Hirsch Ballin:

Ja. Als een militair van de Koninklijke Marechaussee handelt in strijd met de instructienorm – dat blijkt ook uit de formule – dan houdt hij zich niet aan een dienstvoorschrift jegens hem. Dan kan op grond van de Wet militair tuchtrecht een tuchtprocedure worden gestart. De Wet militair tuchtrecht is hier van toepassing, dus indien nodig zou het langs deze weg kunnen. Ik zou daarbij nog willen opmerken dat discipline handhaven binnen de Koninklijke Marechaussee meer omvat dan het in gang zetten van procedures van militair tuchtrecht. Als iemand zich niet houdt aan zijn of haar taken, dan vereist de discipline van het wapen dat dit wordt gecorrigeerd.

Ik stipte al even de vraag aan van de heer Van Raak of hiermee niet het verschil tussen de Koninklijke Marechaussee en de 25 regionale en het ene landelijke politiekorps erodeert. Nee, de politie is belast met de hele politietaak, dat is en blijft zo. De taakstelling van de Koninklijke Marechaussee is omschreven in artikel 6. Ik heb net al aangegeven dat het echt de bedoeling is dat dit serieus wordt genomen. Dat betekent dat er wel degelijk een wezenlijk verschil bestaat tussen de Koninklijke Marechaussee en de politie.

De heer Van Raak (SP):

Ik dank de minister voor het antwoord, maar ik had deze vraag niet gesteld.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan op dit moment niet verklaren waarom ik de naam van de heer Van Raak bij deze vraag heb genoteerd.

De heer Van Raak (SP):

Het was een goed antwoord.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb net gezegd dat ik niet de gedachten kon lezen achter het amendement van de heer Brinkman. Ik denk dat ik hier wellicht een geslaagde poging heb gedaan om de gedachten van de heer Van Raak te lezen.

De voorzitter:

Het is in alle opzichten een bijzondere avond aan het worden.

Minister Hirsch Ballin:

Dan vraag ik nog maar even voor alle zekerheid of ik goed heb genoteerd dat de heer Van Raak wel de vraag stelde of de bijstandsprocedure niet wat ingewikkeld is. Ik zie dat dit klopt. Dat heb ik goed genoteerd. Ja, het is wat ingewikkeld. Er is een procedure waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van taken die de politie moet vervullen, vandaar dat er verschillende bevoegdheden zijn. De mensen die deze procedure moeten hanteren, weten hoe het werkt. Ik geloof dat ze daar nauwelijks een draaiboek bij nodig hebben, hoewel het wemelt van de draaiboeken in dit soort gevallen. Taken ten dienste van justitie lopen via de justitiële lijn, terwijl taken op het gebied van de openbare orde via de bestuurlijke lijn lopen. Dat kunnen zij allemaal onthouden. In het wetsvoorstel oogt het wellicht wat ingewikkeld, maar in de praktijk is het goed hanteerbaar.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Om te beginnen snap ik helemaal niets van het amendement van de heer Anker. Hij wil een snelle autocoureur wel door de Koninklijke Marechaussee laten bekeuren. In de praktijk vult een marechaussee dan in een computer een kenteken in. Dan ziet hij de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en van de auto en ziet hij dat die niet verzekerd is. Vervolgens bepaalt hij dat de coureur geen bekeuring van de marechaussee mag krijgen. Volgens mij is het amendement van de heer Anker voer voor een hele hoop advocaten en leidt dat tot een hele hoop vrijspraken. Dat ondersteunt de fractie van de PVV dus niet.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dankzij mijn amendement zou de situatie blijven zoals die nu is. Er ontstaan geen grote drama's en het is ook geen voer voor advocaten. Het betekent wel dat de Koninklijke Marechaussee heel goed moet weten wat haar bevoegdheid is. Dat was de grond van mijn pleidooi. Dat maakt de situatie ook duidelijk. In sommige gevallen worden de bevoegdheden overschreden. Daarom hebben wij dit wetsvoorstel. Wij moeten alleen niet vergeten dat de Koninklijke Marechaussee telkens bevoegd is om op te treden wanneer zij een straf waarneemt. Dat staat in artikel 6, lid 4. De KMar is altijd bevoegd tot optreden. Het gaat vandaag eigenlijk alleen om de vraag tot waar die bevoegdheid zich uitstrekt. Mogen marechaussees een totaalonderzoek doen of moeten zij het houden op snel ingrijpen en eventueel noodzakelijk nader onderzoek aan de politie overdragen? Dat is het verhaal.

De heer Brinkman (PVV):

Ik hoor de minister zeggen dat het wetsvoorstel juist tot het scheppen van duidelijkheid dient en juist niet tot het leveren van voer voor advocaten. Ik stel daarom voor, het te steunen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Wat mijn fractie betreft, is die duidelijkheid er in principe nu al. Dat zal een verschil in opvattingen zijn. Nu wordt in onze ogen beoogd dat eventuele onduidelijkheden worden weggenomen.

De heer Brinkman (PVV):

Ik dank de minister voor zijn heldere antwoorden. Ik ben mij er in ieder geval van bewust dat het veld op deze wet zit te wachten. Ik stel dan ook voor, zeker niet langer te wachten met het goedkeuren van dit wetsvoorstel. Ik dien geen amendement in, zeker niet omdat de minister al heeft gezegd dat hij bereid is om de taken en bevoegdheden op het vlak van bewaking en beveiliging te heroverwegen. Ik ben nog niet tevreden over de datum: Prinsjesdag. Ik zie graag voor Prinsjesdag een stuk, bijvoorbeeld voor 1 juni, zoals in mijn motie stond. Ik heb daar 1 augustus van gemaakt. Ik zal de motie zo voorlezen. In het stuk moet staan wat voor en wat tegen de taakoverheveling pleit. Het gaat mij niet om het geld, want daar kunnen wij het op een later moment over hebben. In 2006 is er geloof ik iets meer dan 11 mln. begroot, maar daar gaat het niet om. De evaluatiepilots van vorig jaar liggen er, evenals andere stukken waarin dit behandeld is. Mij lijkt het goed als het voor augustus gebeurt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bewaking en beveiliging van objecten en diensten in het belang van de veiligheid van de Staat of de betrekkingen van Nederland met andere mogendheden een steeds grotere professionaliteit en inzet vergen;

overwegende dat deze taak nu veelal regionaal bij de regiokorpsen van politie is weggezet en dat dit binnen de regiokorpsen tot een onevenredig grote, moeilijk te plannen taakverzwaring kan leiden;

verzoekt de regering, voor 1 augustus 2007 te bezien, met inachtneming van evaluatiepilots, zoals in Amsterdam, of en op welke wijze de taakinvulling op de voorgeschreven wijze moet worden gecontinueerd of dat een dienst als de Koninklijke Marechaussee hierin een rol moet spelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30557).

De heer Van der Staaij (SGP):

Begrijp ik het goed dat de strekking van de motie is dat de stukken er niet in september maar in augustus moeten zijn?

De heer Brinkman (PVV):

Ja, het lijkt mij niet goed om dit stuk te behandelen op Prinsjesdag. Van de minister begreep ik dat er dan waarschijnlijk een hoofdstuk komt over de behandeling van de Politiewet. Het lijkt mij goed om voor Prinsjesdag ter overweging de evaluatie van het kabinet te hebben en er na Prinsjesdag in het kader van de begrotingsbehandeling over te debatteren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Er was al toegezegd dat er een apart stuk zou komen. De minister heeft dus positief gereageerd op uw vraag. Nu zegt u in uw motie dat de brief van de minister enkele weken eerder moet komen. Dat vind ik niet sterk overkomen.

De heer Brinkman (PVV):

Het is nu half april en de brief zou half september komen. Dat is over vijf maanden. Dat vind ik veel te lang duren. De gegevens zijn er al, dus waarom moet het allemaal zo lang duren?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Wij steunen het wetsvoorstel. Het amendement van de heer Anker zullen wij niet steunen omdat wij de beantwoording van de minister overtuigend vinden over het risico van een te krap bemeten bevoegdheid, dat in de praktijk is gebleken en waarvan bepaalde delictplegers kunnen profiteren. Het risico van een te ruime bevoegdheid zien wij niet, zeker niet in het licht van de instructienorm die voldoende waarborgt dat er niet een onbedoelde invulling aan wordt gegeven.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik vind het goed dat hij de toezegging heeft gedaan om de taken en bevoegdheden op het gebied van de bewaking en beveiliging van diensten en objecten nader te bezien. Dan gaat het wat mij betreft niet alleen om budgettering. Daarom ben ik blij met de toezegging dat hierbij ook het stelsel zal worden bezien. Ik hoop dat de minister daarbij ook zal letten op de personele gevolgen als het gaat om werving, opleiding en doorstroming. Ik vertrouw erop dat hij dat doet. Het wetsvoorstel zullen wij steunen, omdat het helpt om lacunes in de wetgeving op te vullen. Daarom zullen wij het amendement van de heer Anker niet steunen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij danken de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb het vermoeden dat ons amendement het net niet zal halen, maar wij hebben nog een week en houden het dus even boven de markt.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De sturing, prioriteitstelling en bijstandprocedures zien er voor mij op papier erg ingewikkeld uit. De minister belooft dat de mensen in de praktijk goed met de wet kunnen werken. Daar houd ik hem aan. Als het niet zo is, dan roep ik hem weer terug.

De SP-fractie vindt dat met het voorgestelde amendement van de heer Anker veel goeds uit de wet wordt gehaald wat wij juist in de wet willen hebben. Over dat amendement ben ik dus niet zo positief.

Dan kom ik op de motie van de heer Brinkman. Ik vraag mij af of het middel van de motie niet wat zwaar is. In de motie wordt de minister verzocht de door hem toegezegde tekst niet begin september maar begin augustus aan de Kamer te sturen. Dus over die motie hebben wij ook onze twijfels.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Uiteindelijk kun je redelijk lang stilstaan bij een hamerstuk. Blijkbaar heeft de Kamer in eerste instantie onderschat wat voor moois er achter dit wetsvoorstel ligt verscholen. Ik dank de minister dat hij ons heeft meegenomen voor deze boswandeling, maar af en toe zie je door de bomen het bos niet meer. Daarom wil ik toch verduidelijking over een verschil van mening dat zou kunnen ontstaan.

Als ik de minister goed heb begrepen, heeft hij toegezegd dat de pilot van Amsterdam niet alleen geëvalueerd wordt door zijn ministerie, maar ook dat de Kamer daarover een brief ontvangt. Daarin zal een appreciatie van het stelsel voor het bewaken en beveiligen worden opgenomen. Er is nog wel een meningsverschil over het tijdstip waarop wij die brief ontvangen. Ik weet niet of de minister in een dusdanig goede bui is om die toezegging te doen. In dat geval is het middel van een motie inderdaad niet nodig. Het is vreemd om een motie in te dienen over het inleveren van de desbetreffende tekst een maand eerder of later.

Ik heb in eerste termijn al een vraag over het amendement van de heer Anker gesteld. Ik wil die vraag preciseren. In artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering wordt geregeld dat een schending van het voorschrift zich te onthouden van optreden niet tot onbevoegdheid leidt. Op basis van het voorstel leidt dat niet tot een schending van het voorschrift. Een dergelijke schending kan echter worden gewogen en bestraft met uitsluiting van bewijs of niet-ontvankelijkheid van het OM als daarmee de belangen van de verdachte duidelijk zijn geschaad. Een kleine schending is dus geen probleem. Een ernstige schending kan door de rechter worden beoordeeld. Is de minister het daarmee eens?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik begin met de laatste vraag van de heer Haverkamp over de betekenis van het wetsvoorstel. Die betekenis is dat een bevoegdheidsdiscussie niet langer kan leiden tot de constatering dat de opsporing niet deugt, bijvoorbeeld dat er geen opsporingshandeling is verricht door een ambtenaar die daartoe op dat moment bevoegd was. Dat is de kern van het wetsvoorstel, zonder af te doen aan de betekenis van onderdelen als mensensmokkel, identiteitsfraude en bijstand.

Ik ontraad de aanneming van het amendement van de heer Anker, ook gelet op de reacties van de andere sprekers in tweede termijn. Dit amendement haalt iets weg uit het wetsvoorstel waar het ons om is begonnen. Het gaat om het wegnemen van een, naar ik aanneem ook niet door de heer Anker gewenste, complicatie in de bewijsvoering bij strafvervolging. De heer Anker wil dat uit het wetsvoorstel halen, maar dat is geen wenselijke verandering. Het haalt de kern uit het wetsvoorstel, dus het is onwenselijk als deze amendering van het wetsvoorstel zou plaatsvinden.

Ik dank de heren Brinkman en Van der Staaij, mevrouw Kuiken en de heren Van Raak en Haverkamp voor hun steun voor de kernpunten van het wetsvoorstel. Er is alleen nog de kwestie overgebleven van het moment waarop de drie betrokken ministers aan de Kamer zullen laten weten of de pilot in Amsterdam aanleiding geeft tot bredere of misschien zelfs algemene toepassing. Ik heb zojuist nog even de agenda van de Kamer geraadpleegd en ik heb gezien dat 1 augustus in de recesperiode valt, die tot 3 september 2007 duurt. Prinsjesdag valt dit jaar op 18 september, dus ik denk dat het verschil uit een oogpunt van goede voortgang van de bespreking van de conclusie van mijn collega's en mij buitengewoon beperkt is. Bovendien denk ik dat het voor een samenhangende bespreking van het punt dat de heer Brinkman terecht onder onze aandacht heeft gebracht – vandaar dat ik reeds in eerste termijn instemmend gereageerd heb op zijn wens om hier niet alleen een evaluatie, maar ook mogelijke conclusies te verbinden – goed is om het te betrekken bij het politiebeleid dat wij, zoals de Grondwet en het Reglement van Orde ons voorschrijven, op de Derde Dinsdag in september presenteren. Ik reken erop dat dit dan ook een goede gelegenheid zal bieden om dit onderwerp te bespreken. Al met al moet ik zeggen dat ik de door de heer Brinkman gewenste versnelling niet aanbevelenswaardig vind.

De heer Brinkman (PVV):

De minister heeft meer politieke ervaring dan ik, maar ik heb begrepen dat recesperioden geen vakanties zijn. Ik heb mij dan ook voorgenomen om in de recesperiode gewoon te gaan werken. Is dit inderdaad de normale gang van zaken? Verder gaat het naar mijn mening om een zo belangrijk deel van de taak van de Koninklijke Marechaussee en de politie dat ik het wat te simpel vind om te zeggen dat wij dit op Prinsjesdag kunnen bespreken. Ik zou graag de stukken al voor die dag willen hebben en dit onderwerp apart willen behandelen.

De voorzitter:

Ik denk dat de minister bedoelt dat de Kamer zelf heeft besloten om in recesperioden niet te vergaderen. En ik denk dat de minister er ook niet over gaat, wanneer de Kamer recessen heeft en wat zij dan doet.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter, ik kan ook alleen maar mededelingen doen over mijn eigen werkzaamheden gedurende de recesperiode van de Kamer. Het ging mij om het doel, namelijk het trekken van een beleidsmatige conclusie op dit punt. Dit vereist een bespreking met de Kamer en het lijkt mij dat dit het beste zou kunnen in samenhang met de andere aspecten van het politiebeleid. De Grondwet, die ons allen verbindt in onze werkzaamheden, geeft aan dat de Derde Dinsdag in september de datum is waarop wij ons beleid kenbaar maken.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat de Derde Dinsdag in september een buitengewoon interessante dag is. Dan wordt onze postbus aardig gevuld met stukken van de regering; wij krijgen ze tegenwoordig ook pas op dat moment, wij kunnen ze niet al even van tevoren gaan lezen. Is het nu zoveel moeite om de brief waarom het gaat, een week eerder aan de Kamer toe te sturen? Ik heb al de toezegging van de minister gehad dat het een apart stuk zal worden. Wij hechten eraan om het op de juiste waarde te kunnen beoordelen; vanavond zijn wij ook uitgebreid bij deze problematiek stil blijven staan en ik zou het jammer vinden als dit punt verdween in de enorme stapel papier die wij op de Derde Dinsdag krijgen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ga niet over de werkzaamheden van de Kamer, maar ik heb niet de illusie dat alle stukken die de Kamer dan zullen bereiken, ook meteen op die dag zullen worden besproken. Mocht de Kamer de uitspraak doen dat zij de brief niet op de Derde Dinsdag, maar al op de tweede dinsdag in september wenst te ontvangen, dan heb ik geen reden om mij tegen zo'n eventuele uitspraak van de Kamer te verzetten.

De voorzitter:

Maar dan komen wij misschien in problemen met de embargoregeling_

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er zal volgende week dinsdag over het wetvoorstel en over de motie worden gestemd.

Naar boven