Vragen van het lid Agema aan de minister voor Jeugd en Gezin over het bericht "Utrecht: probleemjeugd onhandelbaar", waarin wordt aangegeven dat welzijnsorganisaties alarm slaan over het wangedrag van vooral Marokkaanse kinderen.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ons land krijgt in een rap tempo vaker te maken met probleemjeugd en -kinderen van Marokkaanse afkomst. Dit kabinet denkt problemen te kunnen oplossen door nieuwe ministers te benoemen en veel meer belastinggeld uitsluitend aan allochtonen te geven. Maar dat werkt niet. Zoals burgemeester Job Cohen terecht zei: miljoenen aan gemeenschapsgeld worden op dit terrein verspeeld.

Dit kabinet denkt zaken te kunnen oplossen door een minister voor Wonen, Wijken en Integratie in het leven te roepen. Maar nu zie ik hier de andere spiksplinternieuwe minister voor Jeugd en Gezin in het bankje zitten. Deze kinderen ontsporen echter nu juist als gevolg van een integratieprobleem. Het is geen zaak van Jeugd of Wonen, maar van politie en Justitie. Utrechtse hulpverleners vragen het Rijk ouders te verplichten een opvoedcursus te volgen. Wat lossen wij daar mee op? Weten hoe het moet, zorgt er nog niet voor dat het gaat zoals het moet.

Ik heb vier vragen. Wat gaat de minister doen met ouders die zich totaal niet verantwoordelijk voelen voor het gedrag van hun kinderen? Is hij met mij van mening dat relkinderen verplicht moeten worden om met hun ouders uit hun wijk te verhuizen? Is de minister met mij van mening dat de kinderbijslag moeten komen te vervallen voor ouders die hun relkinderen niet onder controle hebben? Is hij ten slotte met mij van mening dat het gezin van allochtone kinderen die bij voortduring de boel verzieken en met politie en justitie in aanraking komen, gedenaturaliseerd en uitgezet moet worden? In dit geval moet achter de deur kijken betekenen: kijken of de koffers al zijn gepakt.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik zal de vragen van de geachte afgevaardigde mevrouw Agema uiteraard beantwoorden, maar ik begin met te zeggen dat ik de zorgen deel die breed zijn uitgesproken over situaties als die in de Utrechtse wijk Overvecht. Een groep jonge kinderen – ze worden tot mijn grote zorg steeds jonger – zorgt daar voor veel overlast. Wat mij als minister voor Jeugd en Gezin te doen staat is het nemen van toegespitste maatregelen. Ik moet zorgen voor goede voorzieningen die het mogelijk maken om die problemen aan te pakken die de oorzaak zijn van het gedrag van deze ontspoorde jongeren. Die maatregelen moeten de problemen echt oplossen en niet verplaatsen naar een andere wijk. Met deze laatste opmerking heb ik in ieder geval één vraag beantwoord.

Is een minister voor Jeugd en Gezin daarbij behulpzaam? Ik denk het wel, juist gezien de noodzaak om te komen tot integraal beleid. De mensen die om deze gezinnen heen staan, moeten gaan samenwerken. Om hen toegang te geven tot deze gezinnen is het noodzakelijk dat er beleid komt dat toegespitst is op het perspectief van die jeugdigen. Deze opdracht heb ik als minister voor Jeugd en Gezin gekregen. Ik doe dat niet alleen, maar in samenspraak met alle betrokken partijen.

De belangrijkste partij die hierbij betrokken is, is de gemeente. De gemeenten zijn immers als eerste verantwoordelijk voor het bestrijden van overlast en onveiligheid in de wijken. Voor het kabinet is het een erezaak om niet aan de zijlijn te staan en zijn twee programmaministers ervoor te laten zorgen dat de landelijke overheid initiatieven neemt om de situatie te verbeteren.

Ik zal dat ook doen op het terrein van de jeugdigen. Ik zal er dan ook echt werk van maken dat alle instanties die deze jeugdigen en hun gezinnen tegenkomen, goede maatregelen kunnen nemen. Er gebeurt op lokaal niveau al heel veel, maar wij lopen wel tegen het probleem aan dat mensen de indruk hebben dat de huidige maatregelen onvoldoende zijn. De aanleiding voor deze vragen, de situatie in de Utrechtse wijk Overvecht, is een voorbeeld van ouders die moeilijk bereikbaar zijn. De achtergrond van deze groep – het zijn vooral Marokkaanse jongens en kinderen – is daarbij een relevante factor. Het is dus van belang om in samenspraak met het gemeentebestuur en de autoriteiten van Utrecht te bezien of die gezinnen bereikt kunnen worden. Daar zal het namelijk moeten beginnen. Allereerst moeten ouders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Dat gebeurt al, maar dat willen wij nog meer doen. Ik ben in gesprek met de gemeenten, in deze fase vooral met de grote steden, om te bezien of de instrumenten waarover zij momenteel beschikken toereikend zijn en of nieuwe instrumenten en bevoegdheden nodig zijn om de problemen – gedragsproblemen en overlastveroorzakend gedrag – goed aan te pakken.

Verschillende partners spelen daarin een rol: ouders, gemeentelijke instanties en lokale instanties op het gebied van welzijnswerk en hulpverlening. Ik ben daar in het kader van het programma voor jeugd en gezin actief mee bezig. In de komende periode zal versterking van de aanpak een belangrijk aandachtspunt zijn, via centra voor jeugd en gezin, opvoedingsondersteuning en meer verplichtende vormen van interventies. Ik ga die discussie graag aan. Ik ben met de gemeenten in gesprek over hun rol daarin. Het is van cruciaal belang dat jeugdzorg, lokale jeugdinstanties, welzijnswerkers, politie, onderwijs en alle andere instanties en personen die te maken hebben met ontspoorde jeugd bij elkaar worden gebracht zodat een passend en doorlopend scala van maatregelen kan worden ontworpen en gerichte interventie kan plaatsvinden. Op die manier kunnen jeugdigen, als het even kan in het gezin, verder worden geholpen en op de rails worden gehouden.

Er is een scala aan mogelijkheden denkbaar, variërend van vrijwillige deelname tot drang- en dwangelementen. Gelet op de discussie rondom de situatie in Utrecht is het mij een lief ding waard om zo vroeg mogelijk te beginnen. Het begint met de vroegsignalering. Als het niet anders kan, komen de zwaardere interventies waarbij de rijksoverheid in beeld komt. Op dat moment komt de ondertoezichtstelling aan de orde. Zoals bekend heeft het kabinet het voornemen om ondertoezichtstelling eerder mogelijk te maken zodat ook gericht kan worden opgetreden in situaties waar wij nu niet bij komen. Allereerst moeten de ouders bereikt worden. Dat blijkt een probleem te zijn, onder meer voor gemeentebesturen. Om die reden ben ik bereid om met de gemeenten te praten. Ouders die zich niet verantwoordelijk voelen, worden daar dus op aangesproken, aan de hand van een reeks, in zwaarte toenemende, maatregelen. Het helpt niet om gezinnen te laten verhuizen want dan wordt het probleem verplaatst in plaats van opgelost. Ook acht ik het primair mijn verantwoordelijkheid om oplossingen te zoeken in gerichte interventies, gericht op de jeugdige en zijn omgeving, in plaats van in het schrappen van voorzieningen die gezinnen eerder verder van de goede weg helpen. Dat is mijn reactie op het voorstel tot het schrappen van de kinderbijslag en het denaturaliseren van gezinnen. Overigens betreft het niet de gehele doelgroep want wij spreken in het algemeen over jeugdigen die overlast veroorzaken.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik constateer dat de minister niets ziet in mijn voorstellen. Hij wil met de huidige situatie voortmodderen door slechts na te gaan of de beschikbare instrumenten toereikend zijn. Mijn fractie vindt die niet toereikend. Ik stel verder geen aanvullende vragen. Ik denk dat wij de komende tijd regelmatig op dit onderwerp terugkomen omdat het op deze wijze, door deze minister, niet afdoende wordt aangepakt.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Voorzitter. De minister spreekt over maatregelen. Wij hebben een prachtig regeerakkoord en de minister kan morgen direct aan de slag. Er is een probleem en daar moet aan gewerkt worden. Het is niet goed om weer te overleggen. De handvatten liggen al in dat prachtige regeerakkoord.

Minister Rouvoet:

Ik kan het nog sterker vertellen: ik wacht niet tot morgen want ik ben al begonnen. Er zijn voorstellen ingediend bij de Kamer en er zijn voorstellen in voorbereiding, waaronder het voorstel tot het sneller mogelijk maken van ondertoezichtstelling. In de sfeer van de kinderbescherming is meer mogelijk dan tot nu toe gebeurt en ik ben bezig met de voorbereidingen van voorstellen daaromtrent. Tot nu toe is ondertoezichtstelling mogelijk als sprake is van ernstige opgroei- en opvoedproblematiek. Ik zie graag dat het eerder mogelijk wordt om ondertoezichtstelling aan te vragen zodat met het kind en diens omgeving, omdat vaak sprake is van een cumulatie van problemen, aan de slag kan worden gegaan.

Ik maak graag nog een opmerking over een mogelijkheid die nu al bestaat maar die intensiever kan worden benut. Als ondertoezichtstelling is uitgesproken, hoeft de gezinsvoogd niet al het werk te doen. Het is nu al mogelijk om onder verantwoordelijkheid van de gezinsvoogd andere instanties te betrekken bij de uitvoering van de feitelijke hulpverlening. De gemeente kan een van die instanties zijn. Door grote steden zoals Rotterdam en Utrecht wordt gevraagd of de gemeente niet meer kan doen. Ja, dat kan, en ik zet het gesprek daarover graag voort. Dat gesprek hoeft echter niet te worden afgewacht want er zijn nu al mogelijkheden voorhanden.

Bij andere vormen van vernieuwing van het zorgaanbod, zoals op het punt van de gesloten jeugdzorg waarover ook een voorstel bij de Kamer is ingediend, ben ik eveneens volop bezig, zodat gerichte maatregelen op elkaar aansluiten.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Wij praten vaak in de omgekeerde volgorde over kinderen door te overleggen over maatregelen op het moment dat zij worden bedreigd. Het gaat nu om kinderen die zelf intimideren en die zelf bedreigen. Zij zijn acht, negen, tien of elf jaar en vormen echt een probleem. De CDA-fractie heeft altijd gevonden dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van kinderen primair thuis hoort te liggen. Kinderen zijn van de straat noch de Staat. Hoe wil de minister handen en voeten geven aan die verantwoordelijkheid van ouders?

De minister spreekt over instrumenten. Er zijn al veel instrumenten. Een wijkagent kan bijvoorbeeld met een beroep op het Bureau Jeugdzorg een ondertoezichtstelling aanvragen. Die mogelijkheid is er al. Aan welk soort instrumenten denkt de minister? Is hij het ermee eens dat het gebruik van instrumenten altijd gepaard moet gaan met het opvoeden van ouders zelf? De kinderen moeten heropgevoed worden maar ook aan de ouders moet hulp worden geboden. Als wij alleen de kinderen aanpakken en de ouders links laten liggen, dan komen wij onszelf vroeg of laat tegen.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik dank de heer Çörüz voor zijn vraag. Hij zal begrijpen hoe ik de vraag over het handen en voeten geven aan de verantwoordelijkheid van ouders oppak. Het is echt eerst aan de ouders om die verantwoordelijkheid te nemen. Dat moet het uitgangspunt zijn. Ik wil ervoor waken dat te snel wordt gezegd dat instanties of de landelijke overheid die verantwoordelijkheid moeten overnemen. De ouders moeten nadrukkelijk worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Dat is problematisch als, zoals in Utrecht, de ouders niet of nauwelijks kunnen worden gevonden. Ik dring er daarom op aan, niet te wachten tot ouders zich melden bij de betreffende instanties maar actief naar hen op zoek te gaan als sprake is van overlast. Noem het maar "outreaching"; dat kan mij niet schelen. Er moet actief naar die ouders worden gezocht om hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor hun overlast veroorzakende kinderen.

Op het punt van oudere kinderen en strafbaar gedrag zijn de zaken overzichtelijk. Wij weten wat wij daarbij kunnen doen want daarop is het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren. Het probleem in Utrecht, maar ook in andere steden, is dat wij te maken hebben met een andere leeftijdscategorie. Dat maakt het ingewikkelder. Het moet toch beginnen bij de ouders. Er zijn mogelijkheden om hen daarop aan te spreken. Ik wil ook dat de instanties die daarmee te maken hebben, de ouders actief opzoeken. Dat mag ook met drang gepaard gaan. Wij moeten geen genoegen nemen met een afwijzende reactie van ouders die niet thuis geven of zich er niet bij betrokken voelen. Dan moeten wij die ouders maar op de huid zitten. Wij kunnen het niet laten passeren dat de ouders achteroverleunen en de samenleving opzadelen met de overlast.

Als het nodig is, gaan wij ingrijpen. Dat is niet het eerste wat wij doen, maar als het nodig is, gebeurt het wel. Daar hebben wij bepaalde vormen van jeugdzorg voor. Dan ben je weer een heel eind verder in de gedachtegang, maar daar hebben wij bijvoorbeeld gesloten jeugdzorgvoorzieningen voor, ook voor heel jonge kinderen. Ik heb voorheen niet voor niets kenbaar gemaakt dat ik de huidige capaciteit van tien plaatsen – bijna toereikend – wil verdubbelen, juist voor de categorie die wij niet volgens het jeugdstrafrecht kunnen aanpakken, maar wel willen bereiken met toegesneden jeugdzorgvoorzieningen zoals die er nu bijvoorbeeld al zijn in Rotterdam. Die capaciteit moeten wij dan ook uitbreiden.

De voorzitter:

Zou de minister wat korter willen antwoorden?

Minister Rouvoet:

De tweede vraag was of de ouders zo veel mogelijk betrokken konden worden bij de instrumenten. Jazeker, dat is het uitgangspunt van mijn beleid. Wij beginnen bij de kinderen en het gezin. Het is ook gebruikelijk in de traditie van de jeugdbescherming dat het kind zo veel mogelijk in zijn omgeving blijft en dat het opvoedmilieu versterkt wordt. Dat zal ik zwaar benadrukken.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Voorzitter. Ik hoor hier een minister termen gebruiken zoals toegespitste maatregelen nemen, voorzieningen treffen, integraal beleid maken, samenwerken, het is een erezaak, ik ga het in samenspraak doen met de hele wereld. De problemen zijn echter niet van vandaag en ook niet van gisteren. De problemen kennen wij al heel lang. Wij weten dat het gaat om – dat is ook in Utrecht weer gebleken – Marokkaanse jongeren. Marokkaanse jongeren zijn – dat weten wij ook uit onderzoek – vijftien keer zo crimineel als Nederlandse jongeren. Het gaat om Marokkaanse jongeren die nu al op straat lopen, op negenjarige leeftijd, en deze problemen veroorzaken. Wat hoor ik dan de minister aan het eind zeggen tegen de woordvoerster van de PVV-fractie? Wij spreken over jeugdigen die overlast geven. Zolang wij de problemen met de mantel der liefde blijven bedekken, komen wij nergens. Daarom vraag ik de minister wanneer hij over de echte problemen denkt te gaan praten, zodat er ook echte oplossingen kunnen komen.

Minister Rouvoet:

Ik zoek naar het aanknopingspunt dat mevrouw Verdonk wilde horen als het niet over jeugdigen mag gaan. Het gaat hier namelijk wel over jeugdigen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Het gaat over Marokkaanse jongeren.

Minister Rouvoet:

Het gaat niet uitsluitend om Marokkaanse jongeren. In Utrecht gaat het om met name Marokkaanse jongeren, maar niet uitsluitend om Marokkaanse jongeren. Het probleem is niet beperkt tot een etnische groep. Het probleem is dat wij een verschuiving in leeftijd zien plaatsvinden naar een steeds jongere leeftijd. Dat het bijvoorbeeld in Utrecht vooral Marokkaanse jongeren blijken te zijn, is relevant omdat dit het bereiken van de ouders extra compliceert. Dat is het signaal dat het gemeentebestuur Utrecht mij geeft. Daar heb ik mee te maken. In die lijn wil ik ook uw vraag beantwoorden. Daarom wil ik inderdaad toegesneden beleid hebben. U hebt gelijk, het probleem is niet van vandaag of gisteren. Het is ook niet ontstaan op 22 februari toen dit kabinet aantrad. Vandaar dat het mijn ambitie is om onder andere een aantal maatregelen met kracht voort te zetten dat door het vorige kabinet in werking is gezet en geïnitieerd. Het wordt hoog tijd dat wij daar voortgang mee maken. Daarom noemde ik de in voorbereiding zijnde initiatieven en de initiatieven die al genomen zijn: een lichtere vorm van ots om er sneller bij te zijn. Die kunnen wij toepassen, ongeacht de achtergrond van de betreffende jongeren. Wij moeten met gerichte maatregelen komen om iedere jongere aan te pakken die overlast geeft, ongeacht zijn achtergrond of nationaliteit. Dat is lastiger naarmate het om jongere jongens gaat, omdat je dan niet uit de voeten kunt met bijvoorbeeld het jeugdstrafrecht.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik had ook een vraag over de opbouw, maar gelukkig heeft de minister die al beantwoord, want de opvoeding hoort primair bij de ouders en dat moet de insteek zijn. Ik begrijp van de minister dat hij ook pas in laatste instantie wil ingrijpen en het kind uit het gezin halen, als het echt niet anders kan. Ik heb nog wel een vraag over de verplichtende opvoedingsondersteuning, want daar kom je in de op een na laatste fase op uit. Het moet inderdaad gaan om een verder aanscherpen van de opvoedingsondersteuning. Mijn gedachten zijn geprikkeld door de term "verplichtend". Hoe kun je ouders die wellicht niet willen meewerken toch een vorm van verplichte opvoedingsondersteuning geven?

Minister Rouvoet:

Tot dusver biedt de ondertoezichtstelling met name mogelijkheden binnen het kader van de jeugdbescherming. Dan kan met de ouders het gesprek namelijk worden aangegaan. Dat is veel lastiger als er nog geen ondertoezichtstelling is opgelegd. Bij onder andere de wethouders Jeugd in de grote steden leeft de behoefte om het debat aan te gaan over de vraag of er bestuurlijk niet méér verplichtend kan worden geïntervenieerd in gezinnen. Zoals ik zei, kan dit in het kader van een ondertoezichtstelling. Daarbuiten is dat bijzonder ingewikkeld. Je moet een ingang in het gezin hebben om met de ouders iets te kunnen doen. De eerste voorwaarde is dat je de gezinnen, de ouders weet te vinden. Daar moet je voor op pad. Als je er bent en er de titel voor hebt, kun je wat doen met de ouders van een probleemjongere. De ondertoezichtstelling biedt de mogelijkheid daartoe. Dankzij de voorzieningen die al bestaan, kan vrij stevig worden opgetreden. Je kunt tegen de ouders zeggen dat zij zelf aan de bak moeten, willen zij voorkomen dat er naar zwaardere middelen zoals een uithuisplaatsing wordt gegrepen. Zij moeten dan met opvoedingsondersteuning aan de slag. Gezinscoaching kan dan worden overwogen. Dan is er een middel beschikbaar om tegen de ouders te zeggen dat zij niet werkloos kunnen blijven toekijken, terwijl wij het probleem oplossen. De gezinsvoogd krijgt dan een belangrijke verantwoordelijkheid. Een van zijn taken is pedagogische begeleiding en ondersteuning van ouders van kinderen die overlast of anderszins problemen veroorzaken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Dit is echt een probleem. Dat is duidelijk. Het is ook een ingewikkeld probleem. Het gaat nota bene om acht- tot twaalfjarigen. Het risico is groot dat zij in andere sferen binnen strafrechtelijke kaders gaan verkeren als zij ouder worden. Dit probleem moet dus worden aangepakt, integraal. Zowel de jongeren in kwestie als hun ouders moeten dus worden aangepakt. Ik ben het daarover wel met de minister eens. Dat zorgvuldigheid geboden is, vind ik ook. Dat er al dingen mogelijk zijn, is juist. Dat er aanvullende maatregelen overwogen worden, zoals ik van de minister heb vernomen, keur ik goed. Het mag alleen niet te lang duren. Mijn collega's hebben al uitdrukking aan hun ongeduld gegeven. Ook ik ben ongeduldig. Kunnen wij afspreken dat er voor het zomerreces een brief komt of het onderdeel van de brief die de minister toch zal opstellen, waarin staat wat het aanvullende pakket maatregelen is – als dat nodig blijkt; mij lijkt dat nodig – zodat wij daar vaart mee kunnen maken?

De voorzitter:

Wil de minister, gezien de tijd, een kort antwoord geven?

Minister Rouvoet:

De Kamer had daarover in feite al een toezegging. Beloofd is namelijk dat wij voor de zomer het beleidsprogramma bekend maken, dat een verdere invulling van onze beleidsvoornemens is. Een van de dingen waarover ik met de gemeenten in gesprek ben, is precies deze problematiek en de aanvullende maatregelen die wij nemen om die te aan te pakken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Het gaat in dezen om Marokkaans-Nederlandse jongeren, producten van onze samenleving. Ik vind het verhaal van de minister een beetje vaag. Daarom wil ik dat hij een concreet praktijkvoorbeeld geeft van een geval waarin hij nu zou willen ingrijpen, maar dat nu niet kan. Ook wil ik weten waarom dat niet kan. Instellingen in de jeugdhulpverlening zeggen zelf dat zij vrijwel geen diversiteitsbeleid voeren om allochtone gezinnen te vinden. Hoe gaat de minister aan een dergelijk beleid invulling geven? Gaat hij dat verplicht stellen voor de centra voor Jeugd en Gezin?

Minister Rouvoet:

De centra voor Jeugd en Gezin zijn precies de instanties die nodig zijn om een breder bereik te krijgen en dus alle gezinnen en jeugdigen binnen bereik te krijgen. Daar horen consultatiebureaus bij. Hier heb ik de Kamer eerder over geïnformeerd. Die moeten daar komen waar zij nog niet zijn. Dan hebben wij een breder bereik en toegang tot eventueel gespecialiseerde jeugdzorg, zeker als er een verbinding met de bureaus Jeugdzorg wordt gelegd. Die zijn buitengewoon belangrijk op preventief vlak, want die kunnen aan vroegsignalering doen en alles wat daarna volgt.

De heer Dibi vroeg naar een concrete casus waarin ik iets wil doen, maar dat niet kan. Die vraag moet eigenlijk aan de gemeenten worden gesteld. Die hebben dit probleem aangekaart. De gemeenten geven het signaal af dat zij bepaalde ouders, in dit geval onder andere Marokkaanse ouders, niet kunnen vinden en dat zij bij hen geen ingang hebben. Om die reden heb ik toegezegd dat ik met de gemeenten in gesprek ga om te vernemen wat zij nu niet kunnen, maar wel willen. Ik wil weten welke bevoegdheden zij missen om te doen wat nodig is om de overlast een halt toe te roepen. Daarover gaat het gesprek met de wethouders Jeugd. Ik zit niet met de ouders aan tafel. Ik heb niet rechtstreeks toegang tot die ouders. Daar is men op lokaal niveau verantwoordelijk voor. Ik ben wel bereid om na te gaan wat ik kan doen om de wethouders te helpen, zodat zij hun taken beter kunnen uitvoeren.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Het is bijzonder ernstig en vooral heel triest dat deze kinderen al zo jong ontsporen. De minister zegt terecht dat het probleem eigenlijk al eerder ligt. Waarom ontsporen zij? Hoe kunnen wij er vroeg bij zijn om het voorkomen? Dat staat los van het feit dat wij de huidige problemen ook moeten oplossen. De minister zegt dat de centra voor jeugd en gezin er zullen komen. Dat is mooi. Maar wij hebben ook al consultatiebureaus, waaraan hij deze wil koppelen. De minister zegt met de gemeenten te zullen gaan praten over wat er concreet moet gebeuren. Er komen echter al jarenlang signalen van de consultatiebureaus dat hun handen jeuken om opvoedondersteuning te geven aan gezinnen maar dat zij daarvoor de mensen, de tijd en de ruimte niet hebben. Ik meen dat de minister hiermee op heel korte termijn heel concrete stappen kan zetten. Er zijn consultatiebureaus. Die staan klaar om opvoedondersteuning aan ouders te geven. Hij zou ervoor moeten zorgen dat zij dit op heel korte termijn dan ook kunnen doen.

Minister Rouvoet:

Dat is precies de kern van de gedachten over het centrum voor jeugd en gezin. Ik zeg nogmaals dat dit geen toekomstdroom is, maar iets dat gelukkig al op veel plaatsen gaat functioneren. De consultatiebureaus geven jeugdgezondheidszorg. Zij constateren de behoefte en willen er op inspelen door breder aanwezig te zijn in de gezinnen om te voorkomen dat jongeren ontsporen. Om de samenwerking met alle andere instanties mogelijk te maken hebben wij de nieuwe centra keihard nodig omdat daarin alle disciplines bij elkaar worden gebracht. Daarvoor hebben wij ook de verwijsindex nodig. Als de wijkagent zijn vinger opsteekt of het onderwijs een signaal geeft dat het met een bepaalde jongere niet goed gaat, moeten de goede partners kunnen worden aangesproken om gericht te interveniëren in het betreffende gezin. Daarop moet keihard worden ingestoken opdat wij kunnen voorkomen dat het kind verder ontspoort. Een jeugdige met wie dit dreigt te gebeuren, is vaak niet de eerste uit het gezin. Daarom is het zaak om er vroegtijdig bij te zijn. De consultatiebureaus en de andere partners zijn daarvoor heel hard nodig in het nieuwe centrum.

Naar boven