Aan de orde is het debat over de uitvoering van de motie over een generaal pardon voor asielzoekers (19637, nr. 1106).

De voorzitter:

Er zijn spreektijden van vijf minuten vastgesteld. Zoals ik heb gezegd, zal ik daar strikt op toezien.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De minister heeft ons in haar reactie op de aangenomen motie-Bos c.s. inzake het pardon een tweetal brieven gestuurd. In haar eerste brief van 5 december jongstleden gaat zij op een aantal bezwaren tegen de motie in en komt zij tot de conclusie dat de motie niet uitvoerbaar is. In haar tweede brief van 7 december jongstleden heeft zij de Kamer laten weten dat zij het dictum van de motie, dat zich richt tot de regering en een verzoek tot opschorting behelst, tijdelijk toch uitvoert. Een groot deel van de brief van 5 december wordt besteed aan staatsrechtelijke bezwaren. Wij kunnen daar betrekkelijk kort over zijn. Inderdaad, van een demissionair minderheidskabinet kan niet veel worden gevraagd. Daar kan niet van worden gevraagd om een pardonregeling op te stellen, maar daar wordt in de motie-Bos ook niet om gevraagd. Via deze motie wordt slechts gevraagd om in afwachting van een dergelijke regeling over de doelgroep geen onomkeerbare beslissingen te nemen of ten aanzien daarvan geen onomkeerbare stappen te zetten. Daar is staatkundig niets mis mee, gegeven de nieuw gekozen Kamer en de Kamermeerderheid op dit onderwerp. Verder besteedt de minister de nodige aandacht aan de onwenselijkheid van een pardonregeling. Daarover kunnen wij, zo mogelijk, nog korter zijn. De discussie over de politieke wenselijkheid en de precieze vormgeving van een pardonregeling willen wij niet voeren met een demissionaire minister of een demissionair kabinet. In die zin kunnen wij aansluiten bij de CDA-fractie. Onze fractie vindt ook dat in deze ingewikkelde tussenperiode de onderhandelingen over een pardonregeling in principe in de formatiebesprekingen thuishoren. Onze aandacht gaat vandaag dus uit naar de kern van de motie-Bos c.s. Daarin staat de vraag of het huidige kabinet ten aanzien van de doelgroep geen onomkeerbare stappen wil zetten.

Ten eerste speelt de afbakening van de doelgroep een rol. De minister werpt een aantal afbakeningsproblemen op. Een aantal daarvan moet bij de vormgeving van de pardonregeling tijdens het formatieproces in detail worden besproken. Dat geldt bij voorbeeld voor de vraag hoe om te gaan met de subgroep, waarvan niet bekend is of die in de achterliggende periode Nederland heeft verlaten. Dit is een relevante vraag, zoals er meerdere relevante vragen zijn opgeworpen waarvoor overigens meerdere oplossingen denkbaar zijn. Zij horen thuis in een discussie over de regeling zelve en niet in een discussie over de actuele opschorting van de uitzettingen.

De minister heeft gesuggereerd dat wel 200.000 asielzoekers terug zouden kunnen keren naar Nederland, maar alle debatten over een pardonregeling gingen in de afgelopen jaren over de groep die wel werd aangeduid als "de 26.000", 26.000 tussen aanhalingstekens, omdat het precieze aantal niet vaststaat, enerzijds omdat een fors deel daarvan toch een vergunning heeft gekregen of omdat een klein deel daarvan met zekerheid Nederland heeft verlaten, afgevallen is en dus de groep kleiner heeft gemaakt en anderzijds omdat vooral door het beleid van de minister de groep groter is geworden. Om dit misverstand te voorkomen, had in de motie blijkbaar moeten staan dat het natuurlijk gaat om de mensen die onder dit project Terugkeer vallen. Dat de minister dat overigens wel begreep, blijkt uit haar brief van 7 december, waarin zij precies de zelfde groep hanteert in het kader van de tijdelijke opschorting.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. De heer Dijsselbloem nuanceert de motie-Bos c.s. nu op twee manieren. Eerst zegt hij dat een spoedige regeling voor een generaal pardon nu even niet meer aan de orde is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, ik ben heel erg voor een spoedige formatie.

De heer Van de Camp (CDA):

Een spoedige formatie? Dat vind ik toch iets anders dan spoedig een generaalpardonregeling. Zegt de heer Dijsselbloem nu dat de doelgroep verder moet worden ingeperkt?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ga graag op beide vragen in. Als u zich herinnert, luidt de eerste strofe van het dictum van de motie niet: verzoekt het kabinet te komen tot een spoedige regeling, maar: spreekt uit dat er een regeling moet komen. Uiteraard is spoed daarbij van groot belang, in de eerste plaats voor de mensen om wie het gaat, maar ook om een verkeerde indruk bij de mensen waar het niet om gaat, zoveel mogelijk te voorkomen. Spoed is dus belangrijk, maar in de eerste motie is niet uitgesproken dat het demissionaire kabinet spoedig met een regeling moet komen. In die motie wordt slechts uitgesproken dat de Kamer het in meerderheid belangrijk vindt dat de regeling er snel komt.

De tweede vraag gaat over de nuancering van de groep. Ik geef toe dat wij dat er beter meteen in hadden kunnen zetten. Het gaat uiteraard om de 26.000, het project Terugkeer. Dat was voor ons evident, maar blijkbaar niet voor de minister. Zij heeft precies naar het lettertje gekeken en geconcludeerd dat dus dit en dat kan gebeuren. Ook de heer Van de Camp heeft de debatten de afgelopen jaren gevolgd. Het ging altijd over de 26.000. Daar gaat het ons allemaal nog steeds om. In het eerste debat is dat ook bij herhaling aangegeven door de verschillende woordvoerders.

De heer Van de Camp (CDA):

Gaat de heer Dijsselbloem nog verder in op de omschrijving van de groep? Eén van de problemen bij die 26.000 is namelijk dat het er geen 26.000 zijn.

De heer Van Dijsselbloem (PvdA):

Daar heb ik al iets over gezegd. Ik heb gesproken over "de 26.000". De heer Van de Camp, de minister en ik weten dat het gaat om het project Terugkeer. Het is een fluïde aantal, want mensen krijgen vergunningen, mensen hebben het land onder begeleiding met zekerheid verlaten, er worden kinderen geboren en de categorale bescherming van bepaalde categorieën wordt opgeheven. Uit die categorale groepen, bijvoorbeeld die van de Irakezen, valt ook weer een aantal mensen onder het project Terugkeer. Dat is nu eenmaal een gegeven. De minister heeft ook nooit aangegeven dat het om precies 26.000 personen ging. Als wij het hebben over het project Terugkeer en de 26.000, weten de heer Van de Camp en ik echter waarover wij spreken.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat klinkt buitengewoon sympathiek, maar het is mij iets te gemakkelijk. De heer Dijsselbloem stelt dat het gaat om de mensen van het project Terugkeer en dat daarvoor een generaal pardon moet komen, in ieder geval een...

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Een specifiek pardon. Dat lijkt mij een betere aanduiding.

De heer Van de Camp (CDA):

Weten wij dan tot op de mens nauwkeurig wie dat zijn?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nu moeten de heer Van de Camp en ik niet de fout maken dat wij vanavond de pardonregeling toch gaan uitonderhandelen en tot op de millimeter gaan omschrijven. Ik weet namelijk dat hij daar hetzelfde over denkt, maar ik kom er aan het slot van mijn betoog nog op terug. Ik zal mij in dit debat beperken tot die bezwaren die de minister heeft opgeworpen als het gaat om de tijdelijke opschorting. Je kunt heel eenvoudig stellen dat de tijdelijke opschorting er al anderhalve week is en dat het dus niet zo bezwaarlijk is. De minister werpt echter ook een aantal inhoudelijke bezwaren op. Daar moeten wij serieus op ingaan. Ik heb daar al iets over gezegd.

Niemand in de Kamer heeft beweerd dat de exacte omvang van de groep waar het om gaat, bekend is. Wisten wij het maar! Ook de minister past haar cijfers aan, maar de afbakening wie wel en wie niet is duidelijk. Ook de minister spreekt in haar brief van 5 december over precieze aantallen dossiers binnen het project Terugkeer. Zij noemt ook zeer terecht de analoge facilitering. Dat is techniek, maar dat moet er wel bij worden betrokken. De minister geeft verder aan dat zij de uitzonderingen die in de motie-Bos c.s. worden genoemd, te weten oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten, onduidelijk vindt. In haar tijdelijke opschorting spreekt de minister over degenen die ongewenst zijn verklaard, waarbij openbare-ordeaspecten spelen, en op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Het laatste betreft de problematiek van de oorlogsmisdadigers. Als dit een werkzame definitie voor de minister is als het gaat om wie niet, de uitzonderingen, dan kunnen wij daarmee leven. Wij zien geen grote principiële verschillen tussen de formulering die de minister heeft gekozen en de afbakening zoals die in de motie-Bos c.s. wordt aangegeven. De minister voegt er de ongewenstverklaarden aan toe. Dat is een verschil tussen de motie en de lijn die de minister de laatste anderhalve week hanteert. Wij zijn het ermee eens dat die personen van deze tijdelijke opschorting worden uitgezonderd.

Verder acht het kabinet het niet langer verantwoord geen wettelijke en andere beslissingen te nemen ten aanzien van asieldossiers voor deze doelgroep. Natuurlijk moet de minister de wet uitvoeren. Wanneer de wet haar noopt tot het nemen van beslissingen, bijvoorbeeld binnen bepaalde termijnen, dan moet zij die beslissingen nemen. Feitelijk kan de minister alle beslissingen nemen en alle stappen zetten die zij noodzakelijk acht met betrekking tot aanvragen, statusverlening of statusintrekking. Alleen het daadwerkelijk uitzetten moet wat de PvdA-fractie betreft achterwege blijven. De minister wijst verder op meervoudige beschikkingen en op het uitgangspunt dat het niet toelaten in beginsel uitzetten betekent.

De heer Van de Camp (CDA):

U brengt dit met zo'n souplesse dat het aannemelijk klinkt, maar wie worden er nu in uw opvatting niet uitgezet?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Op dit moment hebben wij hierbij genoeg aan een algemene aanduiding. Ik wil de minister graag helpen met de problemen en bezwaren die zij opgeworpen heeft. De definitie van de motie-Bos is op dit punt niet heel anders dan de definitie van de minister, behalve dan op het punt van de ongewenst verklaarde vreemdelingen. De minister hanteert nu al deze definitie, want zij heeft in de afgelopen anderhalve week uitzettingen tijdelijk opgeschort. Laten wij dit oplossen door toe te geven dat de toevoeging "ongewenst verklaarde vreemdelingen" zinvol is, waarna het voor de rest een kwestie van formuleren is. Wij hebben het over oorlogsmisdadigers en de minister heeft het over artikel 1f, maar volgens mij bedoelen wij dan hetzelfde. Er moet praktisch en inderdaad niet op de millimeter bekeken worden welke groep er wordt bedoeld. De vraag wie precies deel uitmaakt van deze groep, komt straks aan de orde aan de onderhandelingstafel van de formateur, wellicht in het bijzijn van vertegenwoordigers van uw partij en mogelijk ook in het bijzijn van vertegenwoordigers van onze partij.

De heer Van de Camp (CDA):

Sinds 30 november weten wij dat de groepsomschrijving heel nauw luistert, ook om te voorkomen dat er verkeerde verwachtingen worden gewekt bij mensen die denken dat zij tot de doelgroep behoren, terwijl de minister wellicht vindt dat zij niet tot de doelgroep behoren. Ik vraag me dus af of je je kunt melden als je vindt dat je onder de tijdelijke opschorting valt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij hebben het over opschorting van uitzettingen, dus dit vergt al een actie van de minister. De minister is wettelijk niet geboden om uitzettingen in gang te zetten, dus niemand hoeft zich te melden. Het gaat om de vraag of en zo ja, wanneer zij tot uitzetting moet overgaan. Dat is de boodschap aan de minister.

De minister wijst op de meervoudige beschikking en op het uitgangspunt dat niet toelaten in beginsel uitzetten betekent. De term "in beginsel" geeft het al aan: het is niet dwingend voor de minister, noch voor haar diensten. Het is eigenlijk een vertrekplicht voor de betrokkene en een uitzettingsbevoegdheid van de minister. Als de betrokkene niet aan de vertrekplicht voldoet, is hij niet strafbaar, maar de minister kan overgaan tot uitzetting. Zo staat het in de wet. Een plicht voor de minister om tot uitzetting over te gaan bestaat niet, zij kan in haar uitzettingsbeleid streng of mild zijn en de Kamer kan haar hierbij meer of minder ruimte geven. Voor de doelgroep waarover wij nu praten, geven wij hiervoor geen ruimte en ontbeert het uitzettingenbeleid dus een democratische legitimatie. Gelukkig heeft de minister dit zelf ook ingezien en heeft zij dit beleid voorlopig opgeschort.

Tot slot wijst de minister op de gevolgen van opschorting van de uitzetting voor rechtelijke uitspraken. Dit is een merkwaardige onderwaardering van de kwaliteit van onze rechters, zij zullen toch van geval tot geval beoordelen of de betrokkenen vallen binnen de afbakening van de groep die wij in dit debat hebben gemaakt. De rechters zullen beoordelen of de betrokkenen hier mogelijk toe behoren; zo niet, dan zullen zij het land kunnen worden uitgezet. Hetzelfde geldt in mijn visie voor de vreemdelingenbewaring: de rechter zal geregeld beoordelen of vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting nog zinvol is en dus voortgezet kan worden. En als er in verband met de geldende opschorting geen zicht is op uitzetting, kan de rechter de vreemdelingenbewaring opheffen. Zo zal het in de praktijk werken. Als de betrokken vreemdeling echter in het geheel niet aan de criteria voldoet die wij nu in deze discussie hanteren, dan zal de rechter de vreemdelingenbewaring laten voortduren.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter, ook deze redenering van de heer Dijsselbloem klinkt weer buitengewoon aannemelijk en soepel.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dank u wel!

De heer Van de Camp (CDA):

Maar het is voor mij toch even de vraag, wat dit voor de rechterlijke macht betekent. Die moet in de komende weken of misschien wel maanden toetsen of een asielzoeker onder de opschortende werking valt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

U weet hoe het werkt: als iemand in vreemdelingenbewaring verkeert, zal de rechter volgens de wet met een zekere regelmaat of als de advocaat van de betrokkene erom vraagt, toetsen of de vreemdelingenbewaring nog zinvol is. Er wordt gekeken of betrokkene meewerkt en vooral of de vreemdelingenbewaring, ter fine van uitzetting immers, nog uitzicht biedt op uitzetting. Als dat uitzicht er op korte termijn niet is, zal de rechter zeggen: laat deze meneer of mevrouw maar voorlopig vrij, want zicht op uitzetting is er nu niet. Dat doet de rechter nu al en dat zal de rechter ook in deze gevallen doen. Dat is de consequentie van deze motie, overigens een gewilde consequentie.

De heer Van de Camp (CDA):

U hebt zelf eerder in het debat aangegeven dat deze groep niet van mens tot mens bekend is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Heb ik dat gezegd?

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb u dat gevraagd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb gezegd dat het aantal van 36.000 of 39.000 geen vaststaand gegeven is.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat is volgens mij hetzelfde.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Maar wij weten wel welke namen, nummers zo u wilt, onder het project Terugkeer vallen.

Kortom, het is duidelijk wat de doelgroep is en hoe de minister er voorlopig mee moet omgaan. Feitelijk doet zij dat ook al, gezien de tijdelijke opschorting van de uitzetting van diegenen die onder het project Terugkeer vallen. Wij vragen niet veel van dit demissionaire kabinet; wij vragen slechts een voortzetting van die opschorting. Ik wil dat tot uitdrukking brengen in de volgende motie.

De Kamer,

overwegende dat onderhandelingen over een pardonregeling in principe in een demissionaire periode het beste kunnen worden gevoerd in het kader van de formatiebesprekingen;

overwegende dat de regering op verzoek van de Kamer een pas op de plaats heeft gemaakt waar het gaat om de effectuering van de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen in het project Terugkeer, met uitzondering van diegenen die ongewenst zijn verklaard, waarbij openbare-ordeaspecten spelen of op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is;

verzoekt de regering, deze pas op de plaats in het uitzettingenbeleid te verlengen in afwachting van de afronding van de formatiebesprekingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijsselbloem, De Wit, Pechtold, Azough, Thieme en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt nr. 1111(19637).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn waardering ervoor uit te spreken dat mevrouw Verdonk vanavond dit debat met ons voert, ondanks de moeilijke omstandigheden in haar familiesfeer.

Op 30 november, haar eerste werkdag, heeft de nieuwe Tweede Kamer met de demissionaire, dat wil zeggen uitgeregeerde, minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gedebatteerd over een pardonregeling. De 150 volksvertegenwoordigers hebben met hun kakelverse mandaat in meerderheid en naar de wens van de kiezers besloten dat er een andere koers moet worden gevaren in de omgang met asielzoekers die hier al jaren in onzekerheid verkeren. De meerderheid van die 150 heeft uitgesproken dat er een pardonregeling moet komen voor deze groep asielzoekers, die hier al jaren in onzekerheid verkeert. Zij hebben niet van dit demissionaire kabinet en de demissionaire minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verlangd dat zij die pardonregeling opstellen of uitvoeren. Zij hebben alleen de demissionaire minister opgedragen geen onomkeerbare stappen te nemen. Dat is een heel duidelijke uitspraak van het door de kiezers samengestelde parlement, de hoogste macht in onze parlementaire democratie, aan een uitgeregeerd kabinet dat nog even op de winkel mag passen totdat zijn opvolger de taken overneemt.

Je zou dus verwachten dat de motie-Bos c.s. eenvoudigweg uitgevoerd wordt en dat geen onomkeerbare stappen worden genomen voor de mensen om wie het gaat. Niet dus! In plaats van de gewenste uitzettingsstop krijgen wij van de demissionaire minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een heel betoog dat erop neerkomt dat zij geen pardon wil. En passant neemt de minister een loopje met de feiten. Het zou hierbij gaan om 200.000 mensen. In plaats van leiderschap krijgen wij van de demissionaire minister-president een college over zijn unieke visie op het staatsrecht, die door geen enkele expert wordt gedeeld.

Het lijkt erop dat de leden van het kabinet de enige Nederlanders zijn die nog niet op de hoogte zijn van het feit dat wij drie weken geleden verkiezingen hebben gehad, en dat de kiezers bij die gelegenheid hebben aangegeven dat zij een ander asielbeleid willen, te beginnen met een pardonregeling voor mensen die hier al jaren in onzekerheid zijn. Door geen uitvoering te geven aan de motie-Bos geven de demissionaire minister voor Vreemdelingenzaken en het kabinet er blijk van over hun graf heen te willen regeren en zich weinig gelegen te laten liggen aan de wens van de Nederlandse kiezer. Ik hoorde de minister twee weken terug in een andere context betogen dat gehoor moest worden gegeven aan de wens van de kiezers. Welnu, mevrouw de minister, waarom voegt u de daad niet bij het woord?

De argumenten die de demissionaire minister aandraagt om niet over te gaan tot een uitzendstop zijn weinig overtuigend. Het argument dat de doelgroep niet duidelijk gedefinieerd is, lijkt de minister zelf onderuit te halen. Zij heeft immers, zo hebben wij uit de media mogen vernemen, een uitzetstop ingesteld voor de mensen die onder het pardon zouden kunnen vallen. Daaruit blijkt dat zij deze mensen met naam en rugnummer kent. Om hoeveel mensen gaat het? Het zijn er vast geen 200.000. Ook zou ik van de minister willen weten waarom zij ervoor gekozen heeft deze maatregel in eerste instantie niet aan de Kamer te willen melden.

De minister beweert ook dat een uitzetstop en een pardonregeling tot rechtsongelijkheid leiden, omdat anderen eerder wél zijn uitgezet. Als men die redenering volgt, kan men ook beweren dat vrouwen geen kiesrecht moeten hebben, omdat dat oneerlijk zou zijn ten opzichte van de vrouwen die vóór hen geen kiesrecht hadden. Een gevaarlijke redenering, door mr. Vis, emeritus hoogleraar staatsrecht, vandaag in de NRC betiteld als: "intellectueel nog uit de middeleeuwen stammend". Een uitzetstop en daarop volgend een pardonregeling zijn een vorm van humanisering van de wetgeving, van voortschrijdend inzicht dat leidt tot verbetering van de manier waarop wij invulling geven aan de omgang met mensen die hier al jaren verblijven.

De demissionaire minister schrijft in haar brief dat zij heeft geprobeerd om op enigerlei wijze tegemoet te komen aan de motie-Bos c.s., maar dat zij heeft moeten concluderen dat zij de motie niet kán uitvoeren. Haar argumenten overwegend, concludeert mijn fractie dat zij wel kán, maar niet wil. De minister balanceert op de rand van demagogie met haar bewering dat het hier zou gaan om wel 200.000 mensen – Spaanse toestanden – omdat zij heel goed weet dat er in de discussie omtrent de pardonregeling uitsluitend is gesproken over de groep die bekend is komen te staan als de groep van 26.000. Het zijn mensen die de minister met naam en rugnummer kan benoemen, blijkens de pas op de plaats die zij voor deze groep heeft gemaakt. Mocht hieraan twijfel bestaan, dan doet de minister er verstandig aan het zekere voor het onzekere te nemen.

De fractie van D66 verwacht dan ook niet meer en niet minder van deze demissionaire, uitgeregeerde minister dan dat zij haar pas op de plaats continueert in de vorm van een volwaardige uitzetstop totdat de definitieve pardonregeling in werking treedt. Wat D66 betreft zal die definitieve regeling zo snel mogelijk moeten worden opgesteld, zodat wij dit boek eindelijk kunnen sluiten.

De heer Wilders (PVV):

Voorzitter. De inzet van de fractie van de Partij voor de Vrijheid bij dit debat is glashelder: geen generaal of specifiek pardon, en een onmiddellijke hervatting van de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers. Vorige week zei ik tijdens het mondelinge vragenuurtje over de Twentse burgemeesters en de Twentse politie die niet meer wenste mee te werken aan uitzettingen van asielzoekers, dat links nog niet aan de macht is, of er heerst al anarchie in Twente. Wie vanavond NRC Handelsblad leest, realiseert zich dat ik eigenlijk nog veel te mild was. Niet alleen in Twente, maar ook elders in het land zorgen linkse politici en bestuurders vaak voor een hoop ellende. Dat is niet alles. Een rechter verbiedt de uitzetting van een asielzoeker voor dit debat. Gemeenten en provincies waar linkse partijen de scepter zwaaien, frustreren volgens NRC Handelsblad optreden tegen asielzoekers door huisuitzettingen te staken, en er zijn zelfs maar liefst vijftien woningbouwverenigingen die doelbewust de wet overtreden – dat is nogal wat – door illegalen nu ineens aan een huis te helpen. Is dat waar en zo ja, waar is dan het respect voor de wet? Waar is het gezag van dit kabinet? Wil de minister er met haar collega's voor zorgen dat er terstond een einde komt aan dit alles, en dat de wet en het beleid worden uitgevoerd, en dat eenieder die dat niet doet, hard wordt aangepakt, en waar nodig wordt vervolgd?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Weet de heer Wilders van welke partij de burgemeesters uit Twente zijn die hij zojuist noemde?

De heer Wilders (PVV):

Niet van de mijne!

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat zou ook onmogelijk zijn. Kunt u antwoord geven op mijn vraag?

De heer Wilders (PVV):

Ze zijn niet allemaal van de Partij van de Arbeid. In de krant van vanavond ziet u dat het vaak gemeenten en provincies zijn waar partijen als de Partij van de Arbeid, GroenLinks en de SP in het college zitten. Dat kan niet, ongeacht welke politieke kleur er is. Aan uw kant is het helaas gebruikelijker om in verzet te komen tegen het beleid, maar dat kan niet: de wet dient in Nederland door iedereen te worden gerespecteerd, zodat het kabinet daartegen moet optreden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik gun u uw eigen hypotheses, maar het merendeel van de door u genoemde burgemeesters in Twente was van CDA-huize.

De heer Wilders (PVV):

Dan zijn er misschien nog mogelijkheden tussen CDA en Groenlinks om tot een mooie coalitie te komen! Ik ben er in ieder geval niet blij mee.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb een vraag aan mijnheer Wilders die, nu hij niet meer een groep, maar een partij vertegenwoordigd, straks ook mee gaat doen aan andere verkiezingen en ook bestuurders gaat leveren. Zouden de door hem net genoemde bestuurders geen volksvertegenwoordigers kunnen zijn die op 7 maart, dus nog niet zolang geleden, zijn gekozen met een bepaald mandaat, en dat daarmee misschien heeft te maken hoe men met zwakkeren in een samenleving omgaat?

De heer Wilders (PVV):

Niks mandaat, mijnheer Pechtold, de wet moet worden uitgevoerd, zoals de minister van BZK vorige week tijdens het mondelinge vragenuur terecht antwoordde. Er bestaat geen vrijstaat Twente. Op het moment dat er een plicht bestaat om de politie te helpen bij uitzettingen, dient dat te gebeuren. Het maakt mij niet uit wie waar zegt dat het niet zo moet, ik zeg dat het wel moet, en ik vraag het kabinet ervoor te zorgen dat de wet netjes wordt uitgevoerd.

De heer Pechtold (D66):

De heer Wilders spreekt nogal badinerend over linkse politici, en verbindt dat kennelijk aan humaniteit. Dat vind ik prettig, als hij D66 daar dan ook maar bijtelt! Maar ik vraag hem of die burgemeesters, die helaas nog niet zijn gekozen, en al die wethouders en raden, die in Twente veelal zijn bevolkt met CDA'ers, die op lokaal vlak vaak sociaal zijn, niet gewoon uitvoeren wat hun bevolking op dat moment wil. Wilt u daar serieus op ingaan?

De heer Wilders (PVV):

Ik heb het antwoord zo-even gegeven; dat was serieus genoeg.

De heer De Wit (SP):

Kan de heer Wilders zich herinneren dat de Groep Wilders in de vorige periode een motie heeft ingediend over het boerkaverbod en dat de heer Wilders toen hemel en aarde bewogen heeft om het kabinet tot een standpunt te brengen, in de veronderstelling dat de motie moest worden uitgevoerd? Wat is nu het verschil met de motie die de Kamer de vorige week heeft aangenomen? Vindt de heer Wilders dat die motie niet door de minister zou moeten worden uitgevoerd?

De heer Wilders (PVV):

Ik hoop van ganser harte dat die motie niet wordt uitgevoerd en dat het kabinet die motie naast zich neerlegt. Het is het goede recht van iedereen die de motie heeft ondersteund of ingediend om ervoor te knokken. Dat heb ik ook gedaan. U spreekt over de boerkamotie. Die motie heb ik ingediend en is vervolgens aangenomen. Natuurlijk heb ik ervoor gepleit bij het kabinet om die uit te voeren. Als het kabinet dat niet had gedaan, dan was ik bijvoorbeeld met een initiatiefwet gekomen. Dat is in ieder geval de koninklijke weg. Er bestaat in Nederland overigens geen boerkaverbod omdat de motie-Wilders is aangenomen. Er bestaat pas een boerkaverbod als het kabinet dat voorstel overneemt. In mijn geval heeft het dat gedaan. Mijn voorstel was blijkbaar beter dan het voorstel om te komen tot een generaal pardon, aangezien het kabinet daarvan niet heeft gezegd dat te zullen uitvoeren. In ieder geval heeft het kabinet mijn voorstel wel overgenomen en daar ben ik ontzettend blij om.

De heer De Wit (SP):

Vind u dat een motie die is aangenomen door de Kamer, waarvan u ook onderdeel uitmaakt, niet moet worden uitgevoerd door het kabinet? Vindt u dat een motie van de Kamer waarvan u onderdeel uitmaakt, niet zou mogen worden uitgevoerd? Met andere woorden: moet u als lid van dit parlement niet zo democratisch zijn dat u zegt: ik maak deel uit van de Kamer, de meerderheid heeft besloten een motie aan te nemen en dus moet die worden uitgevoerd?

De heer Wilders (PVV):

Ik heb tegen de motie over het generaal pardon gestemd. Ik zou ontzettend blij zijn als het kabinet die motie niet uitvoerde.

De heer De Wit (SP):

Ik constateer dat dit geen antwoord is op mijn vraag. Het gaat om de vraag van democratie. De meerderheid heeft een motie aangenomen. U vindt dus dat die niet moet worden uitgevoerd?

De heer Wilders (PVV):

De Kamer heeft een motie aangenomen. Vervolgens komt het kabinet met een reactie of het de motie kan uitvoeren en, zo ja, op welke wijze. Het kabinet heeft drie brieven gestuurd waarin het beargumenteert waarom het dat niet kan doen. Het is ook mijn democratisch recht om het kabinet serieus te nemen. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om de overwegingen van het kabinet om de motie niet uit te voeren, tot de mijne te maken en te steunen. En dat hoort ook bij democratie, overleg en hoor en wederhoor in dit huis.

Voorzitter. Uitgeprocedeerde asielzoekers moeten Nederland zonder pardon verlaten. Een generaal pardon is in mijn ogen dan ook een abject instrument dat asielzoekers beloont met een verblijfsvergunning terwijl zij gewoon niet aan de voorwaarden voldoen en zij bij hun asielaanvraag niet zelden de boel aan elkaar hebben gelogen. Het is ook een publiek misverstand dat het hierbij allemaal zou gaan om asielzoekers die slechts één verzoek hebben ingediend en al jarenlang wachten op een verblijfsvergunning. De werkelijkheid is dat het eerste verzoek vaak al heel snel is afgewezen en dat men vaak drie, vier en soms vijf keer opnieuw een kansloos verzoek om een reguliere verblijfsvergunning indient.

Mijn fractie steunt minister Verdonk in haar besluit om de motie over het generaal pardon niet uit te voeren. Het interesseert ons daarbij eerlijk gezegd niet eens of de doelgroep wel of niet is af te bakenen. Al zou die wel af te bakenen zijn, dan nog zijn wij principieel tegenstander van een generaal of specifiek pardon. Of het nu gaat over 2000, 20.000 of 200.000 asielzoekers of ex-asielzoekers, geen van allen zal wat ons betreft ooit een verblijfsvergunning mogen krijgen. Uitgeprocedeerde asielzoekers moeten gewoon Nederland verlaten. Want een generaal pardon zal zonder twijfel een forse aanzuigende werking hebben op nog meer asielzoekers naar Nederland. En dat kunnen wij ons eenvoudigweg niet permitteren. Welke asielzoeker zal na invoering van een generaal pardon Nederland nog verlaten als hij is afgewezen, als hij weet dat als je maar illegaal in Nederland verblijft of maar eindeloos doorprocedeert, dit in Nederland uiteindelijk wordt beloond met een verblijfsvergunning? Wij belonen dan verkeerd gedrag en dat kunnen wij ons niet permitteren.

De minister van V&I, mevrouw Verdonk, verdient naast onze steun voor haar blijvende verzet tegen een generaal pardon ook kritiek, moet ik eerlijk zeggen. Hoe heeft zij het in haar hoofd kunnen halen om te besluiten tot een pas op de plaats als het gaat om het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers? In haar eerste brief van 5 december stond hier helemaal niets over. Pas nadat zij daarover iets in de media had gezegd en de Kamer om een tweede brief had gevraagd, kwam ineens deze aap uit de mouw. Ik snap daar helemaal niets van. Als zij de motie van de Kamer niet uitvoert, moet zij ook consequent zijn en doorgaan met haar beleid, inclusief het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers.

Voor mijn fractie is dit een ontzettend belangrijk punt, misschien wel het belangrijkste punt van vandaag. Kan de minister toezeggen dat die pas op de plaats met onmiddellijke ingang tot het verleden behoort en dat uitgeprocedeerde asielzoekers vanaf dit moment weer worden uitgezet? Als een meerderheid van de Kamer opnieuw instemt met een voorstel zoals de motie die collega Dijsselbloem net heeft ingediend, kan zij dan toezeggen dat zij deze naast zich neer zal leggen en niet in zal stemmen met een verlenging van die pas op de plaats, maar opnieuw zal beginnen met het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers?

Het is gebruikelijk om in tweede termijn moties in te dienen, maar collega Dijsselbloem deed het net ook in eerste termijn. Om daar meteen wat tegenover te stellen rond ik af met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, met onmiddellijke ingang de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers te laten hervatten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wilders. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1112(19637).

De heer Pechtold (D66):

De heer De Wit heeft zojuist met de heer Wilders een uitgebreid debat gehad of een meerderheid een democratische meerderheid is en of je deze moet volgen. De heer Wilders had daar een duidelijk antwoord op. Hij zei tegen de heer De Wit dat hij dat mag vinden, maar dat hij zelf tot het uiterste mag proberen om wat anders voor elkaar te krijgen. Daarom heeft hij nu heel helder deze motie neergelegd. Ik stel heel hypothetisch dat de nu ingediende motie dadelijk geen meerderheid haalt. Geldt dan ook de omgekeerde redenering, dat hij zich neerlegt bij het feit dat hij daarvoor geen meerderheid haalt, dus dat wij het opschorten van het uitzetten niet als een democratisch besluit kunnen zien?

De heer Wilders (PVV):

Het is blijkbaar moeilijk om een makkelijke vraag te stellen. De heer Pechtold stelt mij een heel ingewikkelde vraag, maar ik geloof dat het antwoord heel helder is. Dat is nee.

De heer Pechtold (D66):

Dat betekent dat u zich niet neerlegt bij meerderheden en dat u het ook niet accepteert, als u zelf geen meerderheid krijgt, dat dit de wens is van het hoogste orgaan dat wij hebben, ten opzichte van al die rechters en burgemeesters waarvan u zo graag wilt dat zij worden aangestuurd. Wat betekent het voor de komende vier jaar voor uw rechte lijn, waarmee u altijd duidelijkheid geeft, als wij nu niet kunnen uitgaan van aangenomen of afgewezen?

De heer Wilders (PVV):

Een aangenomen motie is prachtig. Er is al eerder een motie aangenomen. Het kabinet kwam met een brief waarin stond dat het deze motie niet gaat uitvoeren en om welke redenen. Ik heb er een aantal genoemd. Ik ben ervan overtuigd dat het kabinet het bij het rechte eind heeft om die motie niet uit te voeren. Hetzelfde geldt uiteraard voor mijn motie. Of de heer Pechtold het nu leuk vindt of niet en hoe vaak hij ook naar de microfoon komt, ik zal ervoor blijven knokken dat het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers doorgaat zolang er geen links kabinet zit, en laten wij hopen dat het er nooit komt. Al moet ik er iedere week een motie voor indienen, die het de ene week wel haalt en de andere niet, ik zal ervoor blijven knokken. Ik zal dat blijven doen, wat hij ook zegt, en dat is mijn goed recht.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een heel lang antwoord op een redelijk simpele vraag. Zojuist hebben wij een debatje gehad over een meerderheid van 76. U neemt nu zelf een initiatief en u roept op om door te gaan. Als u daar aan het eind van het debat geen meerderheid voor krijgt, legt u zich daar dan bij neer en zo nee, waarom niet?

De heer Wilders (PVV):

Ik zit niet in de regering, dus ik heb geen moties uit te voeren of niet. Ik dien een motie in en die haalt het wel of niet. Dan zien wij vervolgens wel wat het kabinet doet. Ik zit niet in vak-K. Als ik in vak-K zou zitten, was die vraag gelegitimeerd geweest, maar dat is niet zo. U moet nog even wennen aan de nieuwe verhoudingen en waar u nu staat. Nogmaals, ik dien een motie in die het wel of niet haalt. Ik heb u ook liever daar dan in vak-K.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Twee weken geleden werd de motie-Bos c.s. aangenomen waarin werd gevraagd om het opschorten van onomkeerbare beslissingen totdat er een regeling was voor een generaal pardon. De motie leidde blijkbaar tot enige verwarring, want het antwoord op deze vraag was strikt genomen geen antwoord. Minister Verdonk ging in haar brief van 5 december uitvoerig in op de eventuele mogelijkheden en onmogelijkheden van een nog door dit kabinet uit te vaardigen generaal pardon, maar dat was niet het verzoek aan dit kabinet. Dat was en is heel simpel: schort alle onomkeerbare beslissingen op totdat er mogelijk aan de formatietafel een generaal pardon geregeld kan worden. Dat is het verzoek in de motie Bos c.s., niet meer en niet minder.

Kernvraag van dit debat is dan ook of het praktisch mogelijk is om eventuele uitzettingen op te schorten. Ligt de voorlopige weigering van dit kabinet aan politieke onmacht of aan politieke onwil? De praktijk duidt op politieke onwil. De minister stelt enerzijds dat het praktisch onuitvoerbaar is om pas op de plaats te maken en de uitzettingen op te schorten. Anderzijds is dat precies wat zij heeft gedaan de afgelopen anderhalve week. Het kan niet allebei waar zijn. Wat voor een week kan, kan in principe ook voor enkele maanden.

In de brief van 5 december geeft de minister vervolgens allerlei gelegenheidsargumenten waarmee zij probeert aan te tonen dat het opschorten tot allerlei problemen zou leiden. Zo zou de doelgroep niet duidelijk genoeg afgebakend zijn. Dat is vreemd, want de minister wist wel precies voor wie haar eigen pas op de plaats zou moeten gelden. Zij geeft in haar brief van 5 december zelfs een houdbare afbakening aan. Het is daarnaast opmerkelijk dat de minister verwarring en ook angst probeert te zaaien. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie komt zelfs met het bizarre aantal van 200.000. Dat is prachtig: 24 karaats demagogie, zo maak je het niet vaak mee.

Zoals in het debat van anderhalve week geleden al meermalen naar voren is gebracht – en eigenlijk in alle debatten over een generaal pardon – gaat het om de mensen die voor 1 april 2001 asiel hebben aangevraagd en die behoren tot of hebben behoord tot het terugkeerproject. Minister Verdonk heeft de groep van 26.000, zoals die in de volksmond is komen te heten, zelf benoemd bij de start van het project. Zij heeft zelf aangegeven hoe deze groep logischerwijze is uitgegroeid tot 39.500.

De IND moet in principe haarscherpe lijsten kunnen presenteren van iedereen die voor 1 april 2001 asiel heeft aangevraagd. Hoe kunnen deze mensen anders grotendeels administratief afgehandeld zijn, zoals de minister ons enige tijd geleden vol trots meldde? Er moeten dossiernummers zijn, er moeten dossiers zijn en moeten kasten zijn waarin de dossiers van deze mensen zijn opgeborgen. De verwarring die minister Verdonk blijkbaar voelt, moet dus weg te nemen zijn, ook als het gaat om de geplande uitzettingen. De minister noemt allerlei cijfers, maar niet het aantal daadwerkelijk geplande uitzettingen. Daarom vraag ik minister Verdonk of zij precies kan aangegeven hoeveel mensen de IND gemiddeld wekelijks in zijn planning heeft staan voor uitzettingen. Voor hoeveel mensen gold de pas op de plaats tot nu toe? Graag een concreet antwoord van de minister.

Dit kabinet werpt tot nu toe alle steekhoudende argumenten verre van zich. Het doet dit enerzijds door erop te wijzen dat opschorting tot rechtsongelijkheid kan leiden. Zo denkt het kabinet blijkbaar dat oud onrecht rechtgezet kan worden door nog meer onrecht te veroorzaken. Anderzijds werpt het kabinet alle steekhoudende argumenten verre van zich door op zijn demissionaire status te wijzen. Die status is mijns inziens juist een legitieme reden om de uitzettingen op te schorten. Een kabinet dat zijn demissionaire status serieus neemt, zou wellicht zelf op de gedachte zijn gekomen om geen onomkeerbare beslissingen over individuen meer te nemen die haaks staan op nog te vormen kabinetsbeleid. De fractie van GroenLinks vraagt dit kabinet niet om een generaal pardon. Dat moet wat ons betreft echt aan de formatietafel geregeld worden. Wat het kabinet wel kan doen, is het opschorten van uitzettingen van deze groep asielzoekers, zodat in alle rust aan een goede regeling gewerkt kan worden. Mijn fractie zou het in ieder geval ondragelijk vinden als in de komende dagen, weken en maanden mannen, vrouwen en kinderen uitgezet zouden worden die iets later het recht zouden hebben om hun leven in Nederland verder te leven. Zo zou onrecht op onrecht gestapeld worden. Het frustreren van dat door de meerderheid van deze Kamer gedeelde streven naar rechtvaardigheid is een demissionair kabinet onwaardig.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het kabinet heeft in de brief van 5 december duidelijkheid geboden: het zal zelf geen regeling treffen voor een generaal pardon. Namens het demissionaire kabinet heeft de minister aangegeven niet verder te willen gaan dan de bekende pas op de plaats: het opschorten van de uitzettingen tot het debat van vandaag. Het generaal pardon is een controversieel, gevoelig onderwerp en hoort in de formatie thuis. De SGP-fractie vindt deze gekozen lijn begrijpelijk en billijk.

Wij steunen ook de inhoudelijke standpuntbepaling. De argumenten tegen een generaal pardon zijn sterk genoeg om er niet aan beginnen, zeker omdat er binnen de geldende regelgeving voldoende ruimte is om maatwerk te leveren voor allerlei daadwerkelijk schrijnende situaties. Dat is het inhoudelijke debat over het generaal pardon en dat hoeven wij vandaag niet over te doen. Dat zou geen zin hebben. Het onderwerp is – inmiddels met brede steun – niet voor niets doorverwezen naar de onderhandelingen aan de formatietafel.

Enkele ondertekenaars van de motie-Bos hebben echter al gezegd dat het nu alleen gaat om opschorting van de uitzettingen in afwachting van die formatieonderhandelingen. Dat klinkt op het eerste gezicht bescheiden en redelijk. Als een kabinet over een bepaalde materie besluiten neemt of als er een bepaald besluit aan zit te komen, kan het opschorten van lopende procedures voorafgaande aan de tenuitvoerlegging daarvan daar prima bij horen. Wij hebben dat destijds ook gezien bij de aankondiging dat er een specifiek pardon zou plaatsvinden; dat was nog onder minister Nawijn. In afwachting van een definitieve regeling werd al een langdurige pas op de plaats gemaakt. Wij hebben het hier echter over een andere situatie. Wij hebben het niet over een al genomen besluit, maar over de wens van een aantal fracties in deze Kamer en over een mogelijke uitkomst van de formatiebesprekingen. Wij weten echter nog niet wat daaruit zal komen. Het is ongebruikelijk om in dat soort onduidelijke situaties met een onzekere uitkomst de toepassing van bestaande regels op te schorten. Wij vragen ons af of je daarmee niet in een moerassituatie terechtkomt, ook als je gaat kijken naar de concrete invulling. Er is immers geen heldere overeenstemming tussen een aantal partijen die mogelijkerwijs deel gaan uitmaken van een nieuwe coalitie. Dan zitten er nogal wat haken en ogen aan de afbakening van de doelgroep en het kan de nodige juridisering opleveren. Kortom: het roept heel veel onduidelijkheid op. Wij zouden daarom veel liever kiezen voor een andere koers door te zeggen: minister en kabinet, doe binnen het geldende beleid en de geldende regelgeving wat u kunt om de reële pijnpunten weg te nemen. Die mogelijkheden zijn er. Minister, ga door met het in bepaalde schrijnende gevallen alsnog verstrekken van een verblijfsvergunning. Daar is op grond van deze debatten juist brede steun voor. Kijk ook nadrukkelijk naar het "buiten schuld"-criterium dat de mogelijkheid biedt om alsnog een verblijfsvergunning te verstrekken als mensen objectief niet in staat zijn om het land te verlaten. Zorg ervoor dat er niet een dermate strikte toepassing aan wordt gegeven dat allerlei gevallen die daar best onder zouden kunnen vallen, toch het nakijken hebben. Dat doet het draagvlak voor het terugkeerbeleid alleen maar geweld aan. Daarom zou dat de richting zijn die wij vanavond zouden willen wijzen: kom tegemoet aan reële pijnpunten binnen de geldende regelgeving. Wij hebben geen vertrouwen in de koers die nu wordt geboden, ook in de nieuwe motie.

De heer Pechtold (D66):

Bij het vorige debat heeft de heer Van der Staaij gezegd geen voorstander te zijn van een generaal pardon. Vandaag schuift hij wat op in zijn gevoelens. Hij vraagt de minister immers om haar bevoegdheid meer te gebruiken. Bij het vorige debat wist de heer Van der Staaij niet dat een Kamermeerderheid voorstander is van een generaal pardon. De heer Van der Staaij is lid van de Staatkundig Gereformeerde Partij. In debatten met hem heb ik dat staatkundige altijd zwaar gewogen. Vindt hij dat het kabinet een in meerderheid aangenomen motie moet uitvoeren?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het opschuiven moet berusten op een misverstand. Daar is geen sprake van. Wij hebben altijd gepleit voor maatwerk en voor een ruimhartige omgang met mogelijkheden om binnen het geldende beleid aan schrijnende situaties tegemoet te komen. Dat is geen nieuw inzicht. Een Kamermotie moet uitgevoerd worden. Dat is het uitgangspunt. Dat moet echter niet blind gebeuren. Het kabinet kan van oordeel zijn dat aan bepaalde Kamermoties dusdanige nadelen kleven dat niet zomaar verlangd kan worden dat er zonder meer uitvoering aan wordt gegeven. Het kabinet schrijft in zijn brief graag verder met de Kamer over de motie in debat te willen gaan. In de brief staat tevens dat de motie voor het kabinet niet aanvaardbaar is. De motie-Bos is kennelijk van tafel. Er is immers een motie-Bos-light ingediend, namelijk de motie-Dijsselbloem. Dat betekent een nieuwe situatie.

De heer Pechtold (D66):

Dit is te gemakkelijk. Er ligt een duidelijke motie-Bos c.s. Die geldt nog steeds. Vandaag is een motie ingediend om ervoor te zorgen dat wij in ieder geval duidelijkheid krijgen over het eerste punt. De brief van het kabinet gaat immers vijf kantjes lang over de pardonregeling en slechts vijf regels lang over wat de Kamer in meerderheid vraagt, namelijk het stoppen van de uitzettingen totdat er duidelijkheid is. Er is een Kamermeerderheid die dat wil. Ik doel niet op het pardon, maar op het stopzetten van uitzetting. Ik vraag de heer Van der Staaij, die het staatkundige altijd zwaar weegt, of hij vindt dat de motie moet worden uitgevoerd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind dat de motie serieus moet worden genomen. Het uitgangspunt is dat gekeken wordt hoe aan de motie tegemoet gekomen kan worden. Er kunnen zodanige bezwaren zijn dat het kabinet eerst in gesprek wil met de Kamer. Het kabinet kan in dat geval de motie niet zomaar uitvoeren. Dat is wat er nu gebeurt. Daar zijn wij nu mee bezig. Ik vind het er bovendien allemaal niet duidelijker op worden. De eerste motie is een soort pijler. De Kamer wil dat er een pardonregeling komt. Daarom moet de zaak opgeschort worden. In de tweede motie staat niet dat de Kamer een pardonregeling wil, maar dat het onderwerp is geagendeerd voor de kabinetsformatie. Daarom moet er een opschortingsregeling komen. Dat is een andere fundering. Dat is nogal wat. Er wordt dus een rommeltje van gemaakt. Het is allemaal weinig verheffend. Wij moeten niet op deze heilloze weg door blijven gaan. De nieuwe motie geeft mij het idee dat er niet goed over is nagedacht. Wij moeten ons niet verder in het juridische moeras laten zuigen. Wij moeten de formatie met rust laten. Intussen moet gekeken worden hoe binnen het bestaande beleid, dat brede steun heeft, aan de schrijnende situaties tegemoet kan worden gekomen. Dat is mijn koers.

De heer Pechtold (D66):

Los van het moeras leg ik de heer Van der Staaij de volgende vraag voor. Moet een motie van de Kamer die in meerderheid is aangenomen, wat daarbij ook de beweegredenen zijn, worden uitgevoerd?

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Pechtold stelt het absoluut. Blijkbaar hoeft een kabinet niet meer na te denken en moet de motie altijd uitgevoerd worden. Ik ben het daarmee oneens. De Kamer en het kabinet zijn op elkaar betrokken. Het kabinet moet een aangenomen motie uiterst serieus nemen. Dat betekent niet dat het parlement blind moet worden gevolgd. Dat heeft in Frankrijk immers ooit in gevallen tot de guillotine geleid. Het kabinet moet altijd blijven nadenken en de discussie aangaan.

De heer De Wit (SP):

Ik ga niet met u in debat over de uitleg van de motie. Dat is immers aan de heer Dijsselbloem. Toch merk ik op dat de tweede motie geen afbreuk doet aan de eerste motie. Sterker nog, die is een voortzetting van de motie die anderhalve week geleden is aangenomen. Mijn vraag aan u is een andere. Hebt u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 december? Die rechtbank heeft een uitzetting die voor vanochtend gepland was opgeschort met het oog op de mogelijke totstandkoming van een generaal pardon in de Tweede Kamer. Wat vindt u van dit oordeel van de rechter?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het oordeel van de rechter niet verrassend omdat er op dit moment een zeer onduidelijke situatie is. Tot dit Kamerdebat was er een pas op de plaats gemaakt. Ik vind ook dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen.

De heer De Wit (SP):

De rechter heeft naar aanleiding van debatten in de Tweede Kamer en de samenleving over een generaal pardon vastgesteld dat het niet verantwoord is om iemand uit te zetten, terwijl toch aan alle procedurele voorwaarden is voldaan. De rechter vindt dus al dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt. Wie bent u dan als politicus of als lid van deze Kamer om dat niet over te nemen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het verbaast mij dat u als SP-politicus dat zegt. U zegt steeds dat de rechter zo beperkt toetst dat hij niet kan zeggen of het veilig is in het land van herkomst. Uw inbreng komt er altijd op neer dat je altijd zelf moet blijven nadenken. Je moet de argumenten serieus bekijken, maar die ene uitspraak wil niet zeggen dat alles per definitie stilgelegd moet worden en dat het zo moet blijven. Ik heb uw argumentatie over het generaal pardon ook vaak genoeg gehoord. Uw argument is altijd dat er mensen uitgezet kunnen worden op grond van een rechterlijke uitspraak, terwijl het de vraag is of die uitspraak niet op basis van een veel te beperkte toetsing tot stand is gekomen. Dan zijn wij nog niet van de problemen af, want die kunnen zich ook onder de nieuwe Vreemdelingenwet voordoen. De argumenten die u gebruikt voor een generaal pardon in het geval van de oude Vreemdelingenwet zijn grotendeels of helemaal ook weer van toepassing in de toekomst. Dan kunnen wij wachten op het volgende specifieke of generale pardon.

De heer De Wit (SP):

Het is waar dat wij kanttekeningen plaatsen bij sommige uitspraken van de rechter, maar dit is een andere situatie. De rechter zegt nu dat er een kans is dat er een generaal pardon komt, waardoor een pas op de plaats voor de hand ligt. Dat sluit aan bij de mening van de Tweede Kamer dat er een generaal pardon moet komen en dat wij dus een pas op de plaats moeten maken. Daar zit dus geen licht tussen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijns inziens sluit die rechterlijke pas op de plaats aan bij de pas op de plaats die nu in acht is genomen. Ik denk alleen dat wij in dit debat zo snel mogelijk duidelijk moeten maken hoe wij hier in de toekomst mee verder gaan.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dit debat moet inderdaad duidelijkheid bieden. Uw inbreng verbaast mij dan ook. Ik heb de indruk dat u precies doet wat het kabinet ook heeft gedaan, namelijk verwarring zaaien. Het kabinet maakt er een rommeltje van door in te gaan op alle mogelijkheden en onmogelijkheden van een generaal pardon. Vandaag moeten wij echter spreken over de vraag welke praktische argumenten zijn om de uitzettingen op te schorten. Daar heb ik van het kabinet geen sterke argumenten voor gehoord. Sterker nog, ik heb eigenlijk alleen maar politiek gekleurde argumenten gehoord. Kunt u daar nader op ingaan?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind wel degelijk dat er een aantal haken en ogen zitten aan het zomaar overgaan tot een opschorting. Het is nog maar de vraag of die doelgroep wel zo eenvoudig is af te bakenen. De vraag voor wie het moet gelden, moet bij de formatie aan de orde komen, want de ideeën daarover lopen uiteen. Dat is geen duidelijke basis voor een opschorting. Dat maakt het echt anders. Als Kamer en kabinet het eensgezind zeggen dat er een generaal pardon moet komen, dan is het ook gemakkelijker om een besluit te nemen over een pas op de plaats. In die fase zitten wij echter nog niet. Op dit moment zijn Kamer en kabinet het niet eens. Ik heb gezien dat dit onderwerp is geagendeerd voor de onderhandelingen. Dat vind ik een onvoldoende vertrouwenwekkende basis om te besluiten om de boel op te schorten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat vind ik toch een beetje vreemde redenering. Er is al een pas op de plaats gemaakt. De minister weet wel degelijk wie zij niet behoort uit te zetten en voor welke groepen zij een uitzondering maakt. U zegt dat die doelgroep niet is af te bakenen. Hoe kan het dan dat de minister daar wel in geslaagd is?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is wat anders of je enkele dagen in afwachting van een debat uitzettingen opschort of dat je dat voor een langere termijn gaat doen. Niemand weet hoe lang de kabinetsformatie gaat duren. Ik denk dat je bij een korte termijn ook minder vastloopt met termijnen en dergelijke, dat je je de luxe kunt veroorloven om het maar zo ruim mogelijk te trekken, omdat je niet weet wat er uit het debat gaat komen. Dat is allemaal aan de orde in afwachting van een debat, maar als je verder gaat, heeft dat een veel grotere reikwijdte en een grotere impact.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is nog maar de vraag, want dat zal uit de beantwoording van de minister moeten blijken. Tot nu toe heb ik daar in ieder geval nog geen helder antwoord op gekregen!

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit debat is er ook voor om dat verder met de minister te wisselen!

Voorzitter. Ook wat ons betreft zou het de ambitie van het volgende kabinet moeten zijn om een absolute prioriteit te maken van de voltooiing van de reorganisatie bij de IND, voldoende mensen en middelen om geen stuwmeer van asieldossiers te laten ontstaan, want anders zullen wij over een paar jaar ook onder de nieuwe Vreemdelingenwet in dezelfde discussies verzeild raken als deze!

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ruim anderhalve week geleden nam de Kamer een motie aan die de regering verzocht om geen asielzoekers meer uit te zetten die voor 1 april 2001 asiel hebben aangevraagd, tot nu toe in Nederland hebben verbleven en niet zijn veroordeeld wegens een ernstig strafbaar feit. Dit in afwachting van een generaal pardon die door de meerderheid van deze Kamer, waaronder de SP-fractie wordt verlangd. De minister weigert deze motie uit te voeren en daar gaat het vandaag ook om.

Laat één ding duidelijk zijn: de minister weigert de motie uit te voeren op politieke gronden. Zij is het simpelweg niet met de motie eens. Onoverkomelijke praktische beletselen voor de uitvoering zijn er immers niet. Dat heeft de minister zelf bewezen door de uitzettingen op te schorten in afwachting van dit debat. Sinds 30 november zijn er geen asielzoekers uitgezet die behoren tot de doelgroep van het pardon. Er is dus geen enkel probleem om de uitzetting van deze groep tijdelijk op te schorten. Dat wisten wij al. Het gebeurt regelmatig dat uitzettingen worden stilgelegd bijvoorbeeld vanwege een vertrekmoratorium. Een stop op uitzettingen is er overigens begin 2004 geweest voor exact dezelfde groep voor wie wij dat nu opnieuw verzoeken. Toen werden er geen "oude wetters" uitgezet in afwachting van de opstarting van het project Terugkeer.

Ook nu is het heel simpel. De IND meldt geen dossiers aan voor het project, fase 0 van het project loopt door tot er duidelijkheid is over een pardon en ook een verblijf in een vertrekcentrum is, zoals wij weten, niet aan keiharde termijnen gebonden. Maar ook de rechtbank houdt bij de beoordeling van dreigende uitzetting inmiddels rekening met het door de Kamer gewenste pardon, zo leert ons de uitspraak van de Rechtbank Zwolle van gisteren.

Er is dus voor de minister geen vuiltje aan de lucht als zij zich maar wenst neer te leggen bij de wens van de Kamer en dat is natuurlijk precies het probleem. In haar brief naar aanleiding van de motie noemt zij nog eens halsstarrig alle argumenten tegen een pardonregeling. Het spijt mij, maar dat debat voeren wij vanavond niet. Een pardon is wat de meerderheid van de Kamer op basis van reeds lang wijd en zijd bekende overwegingen wenst en daarom vragen wij, de Kamer, nu op opschorting van uitzettingen van mensen die behoren tot de groep waarop het pardon van toepassing zal zijn. Niets meer, maar ook zeker niet minder! Dat kan de minister heel vervelend vinden, maar dat is nu eenmaal de politieke realiteit en, naar mij de afgelopen weken is gebleken, heeft de Kamer voor dat standpunt bijzonder veel steun in de samenleving.

Mijn fractie voelt er kort gezegd niets voor om de komende weken te moeten toekijken hoe er op millimeters afstand van een pardonregeling mensen na jaren verblijf in ons land worden uitgezet terwijl een meerderheid van de Kamer hen hier wenst te houden. Wij vinden dat onverteerbaar. Ik laat het graag aan de CDA-fractie over om haar achterban uit te leggen hoe het kan dat doe partij wel bereid is om tijdens de formatie zaken te doen over een pardon, maar niet nu druk wenst uit te oefenen op de regering om in ieder geval de wil van de Kamer gerespecteerd te krijgen. Blijkbaar is het bijeenhouden van een demissionair kabinet wel wat uitzettingen van gezinnen met in Nederland geboren kinderen naar een ver oord zoals Afghanistan waard. Aan dat soort hypocrisie doet de SP-fractie niet mee. Wij waren voor een generaal pardon. Wij zijn voor een generaal pardon. En wij hebben met een meerderheid van deze Kamer gestemd voor opschorting van de uitzettingen. Wij verwachten dat die opschorting er ook komt. Vandaar dat mijn fractie van harte de motie van de PvdA-fractie heeft ondertekend.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. In de motie-Bos wordt als mening van de Kamer uitgesproken dat er een generaal pardon moet komen voor alle asielzoekers die een eerste aanvraag hebben ingediend voor 1 april 2001 en Nederland niet hebben verlaten. Daarnaast wordt verzocht om geen onomkeerbare stappen te nemen ten aanzien van deze groep asielzoekers. Het kabinet heeft aangegeven aan deze wens van de Kamer te willen noch te kunnen voldoen en acht de motie niet uitvoerbaar. Daarbij wijst het kabinet op de onwenselijke effecten die het zou hebben. De VVD-fractie steunt dit standpunt volledig.

Mijn fractie heeft in eerdere debatten al aangegeven dat wij tegen een generaal pardon zijn, omdat het principieel onjuist en onrechtvaardig is, want ongelijke gevallen worden gelijk behandeld. En dat terwijl de individuele toetsing centraal staat in de asielwetgeving. Daarnaast is de motie in de praktijk onuitvoerbaar, aangezien zij uitnodigt tot misbruik en een aanzuigende werking heeft. Ieder pardon roept immers een nieuw pardon op. Zelfs de aankondiging van een generaal pardon middels een pas-op-de-plaats leidt ertoe dat mensen hun geluk in Nederland komen beproeven. Mijn fractie vindt het om die reden buitengewoon onverstandig om een generaal pardon af te kondigen en bovendien onverantwoord om een nog nader in te vullen generaal pardon door middel van een uitzetmoratorium aan te kondigen.

De heer Bos heeft een dag of tien geleden een erg grote broek aangetrokken met de formulering van zijn motie voor een generaal pardon. De heer Dijsselbloem, de specialist van de PvdA-fractie, heeft het vandaag nader gespecificeerd en de motie uitgelegd als een verzoek om een specifiek pardon. Nog steeds is echter onduidelijk wie er wel en wie er niet onder valt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Denkt u niet dat juist van de uitspraak van de minister dat het wel eens om meer dan 200.000 mensen zou kunnen gaan, aanzuigende werking uitgaat? Dat was toch zeker gewoon desinformatie?

De heer Weekers (VVD):

De aanzuigende werking gaat uit van de acties van de PvdA-fractie. Vier jaar geleden vond deze fractie nog dat asielaanvragen individueel moesten worden beoordeeld. Was uw fractie toen al een andere mening toegedaan, dan had men in het overgangsrecht naar de asielwet van Job Cohen wel iets anders geregeld. Dat heeft uw fractie niet gedaan. Omdat deze fractie de afgelopen periode in de oppositie zat, is zij omgegaan. De dag na de verkiezingen heeft de heer Bos dat op een volstrekt onverantwoorde manier proberen te verzilveren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is heel verantwoord om in dit huis de verkiezingsuitslag te respecteren. Het falen van het terugkeerbeleid heeft mijn fractie genoopt te komen met deze uitspraak. U geeft echter geen antwoord op mijn vraag. In de motie-Bos wordt gevraagd om een specifieke regeling voor een specifieke groep. De minister verliet na de aanneming van deze motie echter de Tweede Kamer met de mededeling dat de motie een open uitnodiging is aan het adres van 200.000 mensen. Waarvan gaat nu eigenlijk de aanzuigende werking uit? Toch zeker van de suggestie dat de Tweede Kamer werkt aan een regeling voor meer dan 200.000 mensen en niet van de motie-Bos die ook in eerste aanleg betrekking had op een specifieke groep.

De heer Weekers (VVD):

In de motie-Bos van twee weken geleden staat dat de Kamer een generaal pardon wil voor alle asielzoekers die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 hebben ingediend en Nederland niet hebben verlaten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Waar staat "generaal pardon"? Moeten wij dat misverstand maar niet onmiddellijk uit de wereld helpen?

De heer Weekers (VVD):

U kunt niet ontkennen dat in deze motie staat dat het pardon betrekking zou moeten hebben op alle asielzoekers die hun eerste aanvraag hebben ingediend voor 1 april 2001 en Nederland niet hebben verlaten. En dat laatste is nu juist het probleem. Hoe beoordeel je immers of mensen Nederland hebben verlaten of niet. Heel veel mensen zijn met onbekende bestemming vertrokken en leven misschien in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk of in het land van herkomst. Dat weten wij niet. Misschien leven zij illegaal in Nederland en hebben zij zich niet aangemeld in het kader van het terugkeerproject.

Uw voormalige fractiegenoot, de heer Klaas de Vries, heeft tijdens een algemeen overleg, ik meen op 19 oktober, erkend dat niet goed is af te timmeren dat mensen de koffers pakken en zich hier met een prachtig verhaal melden onder het motto van de heer Bos. Er is inmiddels een rechtzaak aangespannen door iemand die niet viel onder het groepje waarvoor minster Verdonk even een pas op de plaats heeft gemaakt totdat dit debat had plaatsgevonden. De rechter zei dat het best zo zou kunnen zijn dat hij toch nog onder de definitie van de heer Bos zou vallen en dat de Kamer er nog over zou spreken. U hebt vanavond weer een nieuwe motie ingediend, maar het is nog steeds niet helder waar het over gaat. Wij zijn er, net als de heer Wilders, principieel tegen, of het nu over 2, 20 of 200.000 mensen gaat.

Mijn fractie vindt het jammer dat de minister-president niet bij dit debat aanwezig is omdat de reactie op de motie-Bos c.s. begint met staatrechtelijke overwegingen. Als gevolg van de verkiezingen is de Kamer van kleur verschoten. De zittende regering kan niet meer rekenen op een meerderheid in de Kamer en daarom heeft het staatshoofd twee dingen gedaan. Zij heeft een informateur aangesteld die moet onderzoeken welke partijen bereid zijn om een kabinet te vormen en onder welke voorwaarden zij dat willen doen. Ik meen dat de heer Rouvoet eens heeft uitgerekend dat er 61 combinaties mogelijk zijn. Na gisteren weten wij welke combinatie minder voor de hand ligt, maar er blijven er nog steeds 60 over. Wat daar straks uitkomt, weten wij dus niet. En of er überhaupt een pardonregeling komt, Joost mag het weten.

Het staatshoofd heeft ook aan de leden van het kabinet-Balkenende gevraagd om op de winkel te passen zo lang er geen nieuw kabinet is. In deze fase hebben Kamer en kabinet minder vat op elkaar, er zit spanning in de relatie. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid in ons systeem van gescheiden machten en heeft vanuit die verantwoordelijkheid ook de taak om het landsbelang te dienen. Daarom zullen Kamer en kabinet ook terughoudend moeten zijn in wat zij van elkaar vragen. Het kabinet moet niet met nieuw beleid aankomen, tenzij dat op warme steun van de Kamer kan rekenen. De Kamer moet aan de andere kant van het kabinet niet het onmogelijke vragen en het dus ook zeker niet opzadelen met wensen of opdrachten die haaks staan op het tot dusver gevoerde beleid.

Het kabinet heeft de afgelopen vier jaar vol overtuiging een beleid gevoerd om de Vreemdelingenwet 2000, die indertijd ook door de fractie van de heer Dijsselbloem krachtig is ondersteund, uit te voeren. Die wet is zelfs gemaakt door een partijgenoot van hem. In het kader van het terugkeerproject zijn er inmiddels 23.500 dossiers individueel beoordeeld en afgehandeld. Een aantal mensen is perspectief geboden in Nederland. Een aantal mensen is dit perspectief niet geboden, met redenen omkleed. Deze mensen zijn uitgewezen. Nu kan toch niet in gemoede worden verwacht van dit kabinet, dat nog heel even op de winkel past, dat het in het zicht van de haven het roer omgooit? Wanneer dit de omgangsvormen worden tussen Kamer en kabinet, is niemand meer bereid om gedurende een demissionaire periode op de winkel te passen. Om die reden zou het onverantwoord zijn als de Kamer het kabinet zou dwingen iets te doen wat haaks staat op het tot nu toe gevoerde beleid waarvan het kabinet vindt dat het niet anders moet en kan.

Het kabinet heeft even een pas op de plaats gemaakt tussen het moment dat de motie werd aangenomen en vandaag. Ik vind het heel logisch dat het kabinet dat heeft gedaan in de periode tot het definitief zijn ei had gelegd en dus heeft besloten wat zij met de motie wil doen onder zijn eigen verantwoordelijkheid als executieve. Ik vond het overigens ook best begrijpelijk dat het kabinet het Kamerdebat wilde afwachten dat vorige week woensdag plaats zou vinden, maar dat toen vanwege klemmende privé-omstandigheden van de minister niet kon doorgaan. Ik vind wel dat onmiddellijk na dit debat de handhaving en de uitvoering van het beleid, het terugkeerproject en ook de uitzettingen moeten worden hervat. Wat dat betreft sta ik volledig achter de motie van de heer Wilders. Het is mij wat prematuur om die in eerste termijn in te dienen en te steunen, maar ik vraag de minister om klip en klaar toe te zeggen dat dit de lijn van het kabinet is en dat de motie-Dijsselbloem dus bij voorbaat terzijde wordt geschoven. Die helderheid wil ik hebben vanavond.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie en het kabinet delen de visie dat het uit staatsrechtelijke overwegingen niet opportuun is om tijdens een kabinetsformatie of -informatie te praten over nieuw te voeren beleid en dat het belang van een constitutioneel verantwoord verloop van die kabinetsformatie wederzijdse zorgvuldigheid en terughoudendheid van kabinet en Kamer vereist. Het past een demissionair kabinet niet, vooruit te lopen op nieuw beleid dat wellicht diametraal op het in de jaren ervoor gevoerde beleid staat. De CDA-fractie en het kabinet delen ook de bezwaren tegen een pardonregeling. Zij hebben die bezwaren in het debat van 30 november jongstleden genoegzaam naar voren gebracht. De CDA-fractie heeft bij het onderwerp generaal pardon altijd een consistente lijn gevolgd. Zij houdt daaraan vast.

Wij allen willen asielzoekers altijd zo snel mogelijk duidelijkheid verschaffen over de uitkomst van hun asielprocedure en hun verblijfspositie. De voorgestelde gang van zaken in de motie-Bos c.s. draagt daar niet aan bij, integendeel. In dit verband wijs ik ook op hetgeen de Commissie Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 onder leiding van Michiel Scheltema heeft opgemerkt in haar rapportage van augustus 2006. Die commissie spreekt van verstoringen en negatieve consequenties in de uitvoeringspraktijk van het vreemdelingenbeleid, onder andere door incidentele maatregelen als de eenmalige regeling. In verband hiermee pleit de Commissie Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 voor meer rust en ruimte op dit beleidsterrein. Datzelfde bepleitte ook de Algemene Rekenkamer in haar rapport over de IND van september 2005. Niet alle fracties in dit huis blijken deze opvatting te delen. Naast de eenmalige regeling is echter ook te wijzen op de gevolgen voor de uitvoeringsinstanties van de afhandeling van de witte-illegalen­regeling van 1999 en van de zogenoemde 14-1-brieven tijdens het bewind van minister Nawijn. Ik vraag mij oprecht af of de ondertekenaars van de motie-Bos c.s. zich bewust zijn van zulke gevolgen in deze demissionaire periode.

Een andere vraag in dit verband is hoe de omvang en hoedanigheid van de doelgroep moet worden vastgesteld. Een procedure waarbij men zich kan aanmelden, is sowieso een uitnodiging aan mensen om een nieuwe kans te wagen, zie bij voorbeeld de reeds genoemde 14-1-brieven. Ik ga ervan uit dat dit niet wordt beoogd met de motie, zeker niet nu die in gewijzigde en in mijn ogen afgezwakte vorm vandaag opnieuw voorligt. In de brief van 7 december jongstleden maakt de minister duidelijk dat pas op de plaats is gemaakt bij de effectuering van uitzettingen. Mijn fractie begrijpt dit niet helemaal. In het verkeer tussen regering en parlement is dit niet ongebruikelijk, al gaat het dan om voorgenomen beleidsbeslissingen over wijzigingen in het landgebonden asielbeleid. Het gaat in dezen alleen niet om een aangekondigde beleidswijziging, maar om uitvoering van bestaand beleid. De minister schept hier nu zelf onduidelijkheid over. Dat is in de ogen van mijn fractie niet goed. Gegeven de eerder gemaakte opmerkingen en de stellingname van mijn fractie in het debat van 30 november jongstleden, herhaal ik dat de CDA-fractie vindt dat de afhandeling van de dossiers op de gebruikelijke manier moet doorgaan.

Dan ten slotte nog dit. De lijn van de CDA-fractie is duidelijk: individuele toetsing van asielaanvragen, terugkeren bij afwijzing en discretionaire bevoegdheid voor schrijnende gevallen. Een ieder weet dat deze minister inmiddels al 980 schrijnendheidsvergunningen heeft verleend.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Een eventuele pardonregeling, hoe ook omschreven, behoeft de dialoog van het gebruikelijke gemeen overleg tussen kabinet en parlement. Deze zin is wat ambtelijk van toon en woordkeus, maar mijn fractie is het van harte eens met deze zin uit de brief van het kabinet. Wij waren en zijn van mening dat het overleg over een pardon bij de formatie thuishoort. Dat overleg moet dus in het kader van de formatiebesprekingen worden gevoerd, en niet daarvoor. Daarom leggen wij deze overweging ten overvloede graag nog eens duidelijk vast in de nieuwe motie die zojuist is ingediend. Wij hebben dat in het debat van twee weken geleden ook aangegeven, maar het is blijkbaar nodig om dat nog eens vast te stellen in de motie.

De brief van het kabinet vervolgens lezend, constateer ik dat het kabinet één belangrijke reden heeft om de motie van twee weken geleden niet uit te voeren. De afbakening van de groep voor wie een pas op de plaats zou moeten gelden, is niet duidelijk, schrijft het kabinet. Aan dit probleem willen wij graag tegemoetkomen. In de nieuw ingediende motie wordt de groep voor wie een pas op de plaats zou moeten gelden, omschreven volgens de criteria die de minister zelf al heeft ontwikkeld. Het gaat om de groep voor wie zij nu ook al een pas op de plaats maakt. Dat zou de groep moeten zijn voor wie die pas op de plaats langer zou moeten gelden, namelijk totdat in de formatie is gesproken over een generaal pardon. Deze nieuwe motie is geen motie-light, zoals de heer Van der Staaij meende. Het is een motie die in essentie hetzelfde vraagt als de eerste motie, maar op deze manier willen wij de onduidelijkheden en misverstanden wegnemen die blijkbaar bij het kabinet zijn gerezen. Het gaat ons er niet om een generaal pardon te regelen. Het gaat ons erom mensen die van deze nieuwe politieke werkelijkheid, het feit dat een meerderheid in het parlement voor een pardon is, zouden kunnen profiteren, geen slachtoffer te laten worden van een lange formatieperiode. Als indieners van de motie hebben wij goed en serieus naar de vragen van het kabinet geluisterd. Wij vragen de minister nu ook naar de Kamer te luisteren en de motie, blijkens de ondertekening gesteund door een meerderheid van de Kamer, uit te voeren.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ik heb de indruk dat mevrouw Huizinga, in navolging van de heer Dijsselbloem, de motie-Bos c.s. op stuk nr. 1100 van 30 november nu ook afzwakt. Er staat namelijk na het "spreekt uit als haar mening", dat er op zo kort mogelijke termijn een pardonregeling moet komen. Welke termijn had mevrouw Huizinga op dat moment voor ogen?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Wij hadden toen de formatie voor ogen.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb toen met de eerste indiener van de motie gedebatteerd, maar ik had niet de indruk dat hij op dat moment de uitkomst van de informatie wilde afwachten.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik kan heel moeilijk debatteren over indrukken die de heer Van de Camp in het debat met een ander heeft opgedaan. Onze inzet bij de eerste en bij deze motie is dat besprekingen over een generaal pardon bij de formatie moeten plaatsvinden. Natuurlijk willen wij dat graag zo snel mogelijk regelen. Dat spreekt vanzelf.

De heer Van de Camp (CDA):

Is de groep van 30 november vandaag nog dezelfde?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Jazeker. In dat debat heeft onze fractievoorzitter, de heer Rouvoet, gezegd: "al zouden het er 26.000 worden". Daarmee gaf hij aan dat wij doelden op de groep die onder het project Terugkeer valt. Deze groep is hetzelfde gebleven, maar ze is in deze motie wel duidelijker omschreven, naar criteria die door de minister ontwikkeld zijn.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik had zelf de indruk dat de heer Dijsselbloem deze groep in eerste termijn verder heeft ingeperkt.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Die indruk had ik niet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik hecht eraan om het debat scherp te houden. De heer Van de Camp spreekt steeds over indrukken die hij aan mijn bijdrage heeft overgehouden. Op zijn vraag hoe het zit met het snel tot stand brengen van die regelingen, heb ik hem geantwoord dat er om verschillende redenen snelheid geboden is, alleen al voor de mensen zelf, maar uiteraard ook om te voorkomen dat er bij anderen verkeerde verwachtingen ontstaan. Ik heb hierop volgens mij helder geantwoord: snelheid is geboden. Ik ben blij dat dit nu in ieder geval duidelijk is.

De heer Weekers (VVD):

Toch is er wel wat verwarring over de doelgroep die door de diverse ondertekenaars van de motie wordt bedoeld. Bedoelt de fractie van de ChristenUnie alleen maar de mensen die in beeld zijn in het kader van het project "Terugkeer" en die ook in overheidsopvang zitten?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Met de mensen voor wie de opschorting zou moeten gelden, bedoelen wij de groep die de minister die heeft gedefinieerd. De minister heeft gezegd dat zij het buitengewoon lastig vindt om te weten om welke groep het in de motie gaat, maar zij heeft bij de opschorting van de uitzendingen tot het moment van dit debat wel de groep gedefinieerd die wij op het oog op hadden. Dit is dus een buitengewoon gelukkige omstandigheid, die er ook op wijst dat in het debat van twee weken geleden misschien niet zo heel veel onduidelijkheid is geweest over de doelgroep.

De heer Weekers (VVD):

Kan het misschien zo zijn dat er in die zin nog wel onduidelijkheid bestaat dat de minister weliswaar een bepaalde doelgroep op het oog had, maar dat de rechter hierover anders denkt?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Alles is natuurlijk mogelijk, maar wat u met deze vraag precies bedoelt, is mij eigenlijk niet duidelijk.

De heer Weekers (VVD):

Ik zal het u vertellen. De rechtbank in Den Haag heeft gisteren een uitspraak gedaan over iemand die niet in overheidsopvang verbleef, die bij de IND definitief buiten beeld was geraakt en die dus niet behoorde tot de doelgroep van het terugkeerproject. De rechter heeft uitgesproken dat het niet uitgesloten is dat de betrokkene wel degelijk binnen de reikwijdte van de motie valt. Daarom heeft hij geoordeeld dat hij eerst maar de uitkomst van dit debat zou moeten afwachten. Er is dus kennelijk nog heel wat onduidelijk, en niet alleen bij een flink aantal leden van deze Kamer, maar ook bij de rechterlijke macht.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Het lijkt mij nu juist dat er geen onduidelijkheid bij de rechterlijke macht heerst. En voor zover onze criteria blijkbaar tekortschieten, is de rechter ervoor om die verder vorm te geven. Dit lijkt mij een uitstekende gang van zaken en ik ben dan ook buitengewoon blij met deze rechterlijke uitspraak.

De heer Weekers (VVD):

Ik denk dat deze voorlopige uitspraak dat dit geval mogelijk ook binnen de reikwijdte van de motie-Bos valt, voor de minister een extra aansporing moet zijn om zelf haar beleidslijnen te bepalen en daarnaar te handelen.

De vergadering wordt van 20.39 uur tot 20.50 uur geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Vandaag hebben wij wederom een debat naar aanleiding van de motie-Bos. Ik wil graag even terug naar de feiten. In de Kamer wordt steeds de suggestie gewekt dat veel mensen onduidelijkheid zouden hebben over hun toekomst. Ik ben ongeveer twee jaar geleden gestart met het project 26.000, zoals het in de volksmond wordt genoemd. Zoals ik hier meermaals heb betoogd, was dat een schatting die in samenspraak met de VNG tot stand is gekomen: 26.000 mensen die eindelijk eens duidelijkheid moesten hebben over hun terugkeer. Mijn mensen zijn er heel hard mee aan de slag gegaan. Op dit moment zijn van de 26.000 asielzoekers, uitgeprocedeerd of nog in procedure, er 23.500 uitgestroomd. Al die mensen die nog in onzekerheid zouden zitten, hebben dus een vergunning of zij zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. Van ongeveer 8000 mensen die de opvang hebben verlaten, weten wij niet waar zij zijn. Wij denken dat zij het land hebben verlaten, wat wordt bevestigd door onderzoek. De Kamer praat over al die mensen die nog in onduidelijkheid en onzekerheid zitten over hun toekomst. Ik heb een inspanningsverplichting afgegeven om de dossiers van die 26.000 mensen in drie jaar tijd af te handelen. Die drie jaar zijn nog niet; die zijn op 1 juli 2007 om. Toch zit ik nu al op 23.500.

Wat is er in de tussentijd gebeurd? In de tussentijd zijn er mensen bij gekomen. Mensen van wie wij dachten dat zij alleen in Nederland waren, bleken intussen een gezin te hebben gevormd of hun gezin te hebben laten overkomen uit het land van herkomst. Er zijn analoge groepen. Wij hebben dat gedaan, omdat wij zo'n goede facilitering hebben in het project 26.000. Wij hebben andere groepen onder dezelfde behandeling gebracht als die groep van 26.000. De Kamer zegt dat al die mensen in onzekerheid zijn, maar dat is dus niet zo. Wel bleek gedurende het project dat er nog veel meer mensen in noodopvang zaten of hier naartoe waren gekomen en die wij allemaal niet zo scherp in beeld hebben gehad: de VNG niet en ikzelf ook niet. Maar wij behandelen die mensen wel heel fatsoenlijk en wij geven aan hen dezelfde facilitering als de mensen van het project 26.000.

Een aantal leden heeft erop gewezen dat ik nu even pas op de plaats heb gemaakt. Dat is ook heel gebruikelijk in het verkeer tussen het kabinet en de Kamer. Het gaat niet alleen over het landenbeleid, zoals de heer Van de Camp heeft gezegd. Gesteld dat een uitgeprocedeerde asielzoeker terug kan naar het land van herkomst en op de trap van een vliegtuig staat. Er worden Kamervragen gesteld en op dat moment halen wij de persoon in kwestie even van de vliegtuigtrap. Wij beantwoorden de Kamervragen en daarna gaat de uitzetting door, omdat wij dan geen onomkeerbare stappen nemen. Uit achting voor uw Kamer doet het kabinet dat niet. Die afspraak is eind jaren negentig gemaakt met een van mijn ambtsvoorgangers, te weten de heer Cohen. Het is de normale gang van zaken tussen Kamer en kabinet.

In het debat van 30 november jongstleden heb ik de Kamer ook een aantal juridische bezwaren voorgehouden. Zonder wettelijke grondslag kan ik geen beslistermijnen overschrijden. Het enkele feit dat in een aantal zaken de wettelijke beslistermijn is overschreden is, hoe betreurenswaardig ook, geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan. Ik dien als minister de wet uit te voeren. Evenmin kan ik de, zoals dat heet, van rechtswege intredende gevolgen van beslissingen op aanvragen voorkomen. Hierbij moet met name gedacht worden aan het eindigen van het recht op opvang en de bevoegdheden tot ontruiming en tot uitzetting. Asielzoekers die een aanvraag hebben ingediend onder de oude vreemdelingenwet, maar ook onder de nieuwe Vreemdelingenwet 2000, vallen onder die nieuwe wet, die een meer omvattende beschikking kent. Afwijzing betekent van rechtswege de plicht om Nederland te verlaten, en brengt ontruiming en beëindiging van de voorzieningen met zich mee. Het voor onbepaalde tijd niet uitzetten doet af aan die Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat een afwijzende beschikking niet alleen de bevoegdheid tot uitzetting met zich meebrengt, maar ook de verplichting. Het voor langere tijd niet uitzetten van vreemdelingen zou zelfs die meer omvattende afwijzende beschikking kunnen aantasten en daarmee het hele toelatingsbeleid.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Tot nu toe herhaalt de minister datgene wat zij in haar brief heeft geschreven. Kan zij aangeven waar in de wet staat dat zij verplicht is om, indien betrokkene niet voldoet aan zijn vertrekplicht, tot uitzetting over te gaan? Waar in de wet staat dat?

Minister Verdonk:

De meer omvattende beschikking staat in de wet. Afwijzing betekent van rechtswege – ik hoef daar dus niet eens meer een beslissing over te nemen – de plicht om Nederland te verlaten. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft daar nog aan toegevoegd dat het niet alleen de bevoegdheid tot uitzetting is, maar ook de verplichting om Nederland te verlaten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Daar zijn wij het mee eens. Het gaat om een vertrekplicht voor betrokkenen. Daar hoeft de minister geen verdere beslissing of actie over te nemen. Een andere vraag is of de minister zelf ook verplicht is om tot actieve uitzetting van betrokkenen over te gaan. Dat is niet zo. Waar in de wet staat dat de minister verplicht is tot uitzetting over te gaan? Die vertrekplicht is een ander chapiter; daarover zijn wij het eens.

Minister Verdonk:

Ons Nederlandse vreemdelingenrecht gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Die brengt de plicht met zich mee om terug te gaan. Ik heb de bevoegdheid om ervoor te zorgen dat die plicht wordt uitgeoefend. De plicht ligt bij de individuele vreemdelingen; dat is precies de essentie van dit debat.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dan bevestigt de minister dus dat het een bevoegdheid van haar is om over te gaan tot uitzetting, en geen wettelijke plicht die haar regardeert.

Minister Verdonk:

De meer omvattende beschikking betekent dat de betrokkene, de vreemdeling in kwestie, verplicht is om het land te verlaten. Verder brengt zij ontruiming en beëindiging van de voorzieningen met zich mee. Dat is de essentie van de meer omvattende beschikking.

Een aantal keren is gesproken over één bepaalde zaak. Gisteren heeft de rechtbank te Zwolle uitspraak gedaan in een zaak waarbij bepaald werd dat de uitzetting van een vreemdeling niet mag plaatsvinden in verband met de motie-Bos. De desbetreffende vreemdeling valt niet onder het project Terugkeer. Hij was sinds 2000 met onbekende bestemming vertrokken en is pas recent weer in beeld gekomen. In de tussenliggende periode is hij nooit bij het project aangemeld vanuit de noodopvang. Deze uitspraak bevestigt precies de stelling in mijn brief dat de motie-Bos leidt tot ongewenste effecten, die veel verder gaan dan de vreemdelingen onder het project Terugkeer. De motie leidt er ook toe dat vreemdelingen die al jaren uit het zicht van de Nederlandse overheid zijn, niet langer kunnen worden uitgezet en dat zij procedures starten. In elk geval betekent het tijdelijk stoppen met uitzettingen dat het project Terugkeer voor enige maanden stil komt te liggen. De desbetreffende vreemdelingen zullen in die periode niet worden ontruimd, hetgeen extra opvangkosten met zich zal brengen. In mijn brief heb ik al aangegeven dat het onmogelijk is om van mensen die met onbekende bestemming zijn vertrokken na te gaan, of zij al die tijd in Nederland zijn gebleven. De motie draagt dus het risico in zich dat degenen die al vertrokken zijn uit Nederland ook weer naar Nederland komen, in de hoop op een pardon, en dat ook vreemdelingen die niet uit Nederland zijn vertrokken – toch altijd nog 8000, waarvan wij weten dat zij met onbekende bestemming zijn vertrokken – zich weer zullen melden. Op korte termijn zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de personen van het project Terugkeer, dus die 8000 mensen, zich weer zullen melden. Als dat gebeurt, zal dat een kostenpost van ruim 200 mln. betekenen, uitgaande van procedures tot en met hoger beroep, en opvangkosten voor één jaar.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het betoog van de minister maakt duidelijk dat wij snel behoefte hebben aan een uitgewerkte pardonregeling, en dat zijn wij met haar eens. Verder stel ik haar de vraag of zij weet wie onder haar project Terugkeer vallen. De indieners van de moties hebben duidelijk gemaakt dat het hen gaat om de mensen die onder dat project vallen, zijn gevallen of zullen vallen. Weet zij wie daaronder vallen? Zo ja, dan is de groep daarmee afgebakend.

Minister Verdonk:

Ik ga graag uit van de juiste gegevens. Ik heb hier voor mij de motie-Bos, van 30 november 2006. Die spreekt als haar mening uit dat er op Verdonkzo kort mogelijke termijn een pardonregeling moet komen voor alle asielzoekers, behoudens oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten, die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben verlaten. De motie verzoekt de regering, in afwachting van de definitieve behandeling van deze pardonregeling door de nieuwe Tweede Kamer ten aanzien van deze groep geen onomkeerbare beslissingen en stappen te nemen.

Verder heb ik de Handelingen nog eens bekeken. De heer Bos zegt op pagina 6 van de Handelingen: "Ik zal dan ook slechts heel kort en summier stilstaan bij de argumenten die wat ons betreft leidend zijn bij onze overtuiging dat het nu inderdaad het moment is om tot een generaal pardon te komen." Dan komt hij met vijf argumenten. Het eerste argument is dat er goede redenen zijn om nu definitief schoonschip te maken. "Een tweede reden waarom het goed is om ons nu uit te spreken voor een generaal pardon, is dat er een groot maatschappelijk draagvlak is. Een derde reden om daartoe op over te gaan, is dat dit draagvlak niet slechts aanwezig is bij de Nederlandse bevolking. Een vierde reden om ons thans uit te spreken voor de noodzaak van een generaal pardon ..." of "... het vijfde argument om ons uit te spreken voor een generaal pardon." Voorzitter, volgens mij ging het hier steeds om een generaal pardon. Dat was de motie-Bos, wij hebben nu een nieuwe motie, de motie-Dijsselbloem, die heel wat anders vraagt, waarop ik graag zo terugkom.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij moeten geen schimmendebat voeren, wij moeten geen mist opwerpen waar helderheid is geboden. De motie, de debatten over de pardonregeling, de pardonregeling waarvan sprake was in de motie-Bos, al die debatten gingen steeds over de groep van "26.000", een bekend begrip. Wie zijn dat? De mensen van het project Terugkeer. Om dit woordenspel te kunnen voorkomen, hadden wij dit expliciet in de motie kunnen opnemen. Maar laten wij elkaar niet voor de gek houden: wij weten allemaal dat wij het over deze groep hebben, iedereen hier weet dat, iedereen buiten deze zaal weet dat, wij hebben het over de oude groep, de 26.000. Ik vraag de minister nu verder in te gaan op de argumenten die in de eerste termijn van de zijde van de Kamer in dit debat zijn gehanteerd, waarna wij kunnen kijken of wij die helderheid ook krijgen.

Minister Verdonk:

Ik herhaal mijn woorden: nu zegt de heer Dijsselbloem weer dat het gaat om die groep van 26.000. Maar ik heb hier straks betoogd dat van die 26.000 ongeveer 23.500 asielzoekers zijn uitgestroomd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Laten wij elkaar een plezier doen. Wij kunnen hier natuurlijk eindeloos over soebatten. Ik spreek ook steeds nadrukkelijk over de 26.000 tussen aanhalingstekens. In mijn termijn heb ik gezegd dat er mensen van af zijn gegaan die een vergunning hebben, dat er mensen van af zijn gegaan die met zekerheid onder begeleiding het land hebben verlaten, dat er mensen bij zijn gekomen in verband met familie-uitbreiding maar evenzeer als gevolg van het opheffen van de categorale bescherming etc. Daarover kunnen wij elkaar nu wel eindeloos flauwiteiten toespelen, maar wij weten om wie het gaat. De minister heeft tijdelijk de zaak opgeschort. Zij heeft daarbij als groep genomen degenen die vallen onder het project Terugkeer. Wij gaan ervan uit dat haar administratie op orde is. Dan weten wij dus over wie wij het hebben.

Minister Verdonk:

Nee, dat is een redenering die niet klopt. Het gaat erom dat er mensen in de fasering van het project Terugkeer zitten. Op een bepaald moment is het zo ver dat die mensen moeten terugkeren naar het land van herkomst. Dan zijn de papieren geregeld en is alles afgehandeld. Dat is dus gewoon de dagelijkse instroom in het project. Dat is dus niet ineens een groep die ik heb kunnen afbakenen. Dat zijn mensen die instromen in dat project. Het is dus een groep die niet af te bakenen is. Het is een groep die tot in het oneindige kan gaan; ik weet niet tot hoe ver. De heer Dijsselbloem weet ook niet tot hoe ver. Wij weten nu al wel dat die groep is aangegroeid van 26.000 naar 39.500. Dat kunnen er nu al 39.600 zijn. Kortom, het is dus niet te doen. Dit is een groep die niet is af te bakenen. Ik heb het ook heel duidelijk in de brief aangegeven. Wij vinden dat dit demissionaire kabinet niet geacht wordt om nieuw beleid te maken. Wij willen vasthouden aan het bestaande kabinetsbeleid. Wat de Kamer steeds van mij vraagt, is wel degelijk om nieuw beleid te maken. Ook al heet het misschien nu geen generaal pardon meer, feitelijk is het wel een generaal pardon.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, dat is het dus niet. Het gaat om een pardonregeling voor een zeer specifieke groep, bekend als de "oude wetters", de 26.000, vallend onder het project Terugkeer. Daar hebben wij het over. Als de minister zegt dat zij er niet de vinger op kan leggen of dat er vandaag 39.000 zijn, interesseert ons dat eerlijk gezegd niet zo. Het gaat erom of binnen de criteria, op basis van de kwaliteit van de inhoud, bekend is wie eronder vallen. Het gaat er niet om vanavond vast te stellen of het er 26.000, 39.000 of 116.000 zijn. Dat is niet relevant. Dus ook uw redenering van "ik kan het precieze aantal niet vastleggen, u kunt dat ook niet, dus u weet niet waar u het over heeft" is pertinent onjuist. Het gaat om kwalitatieve criteria en degenen die daaronder vallen.

Daarnaast heb ik er de grootst mogelijke moeite mee dat de minister suggereert – "want de buitenwacht luistert ook mee" – dat dit een soort open regeling is met oneindige aantallen mensen die er gebruik van kunnen maken. Dat is het dus niet. Als wij met elkaar een goede regeling willen maken en wij een aanzuigende werking, waar sommigen zo bang voor zijn, willen voorkomen, dan moeten wij juist helder zijn. Het is een afgebakende, bekende groep. Als de minister de dossiers niet op een rijtje heeft, dan is dat haar probleem, maar laat zij dat niet ons verwijten.

Minister Verdonk:

Ik hoorde de heer Dijsselbloem dit zo-even ook al zeggen. Hij verweet mij dat ik een uitnodiging deed naar de landen van herkomst. Welnu, die uitnodiging was al verstuurd door de PvdA. Wat ik heb neergezet, zijn de gevolgen. De heer Dijsselbloem heeft het letterlijk over een pardonregeling voor een specifieke groep. Dat is dus een pardonregeling en ik meen dat het kabinet heel erg duidelijk is geweest over hoe het staat tegenover een pardonregeling.

Daarnaast wijs ik erop dat wat betreft de ongeveer 8000 mob'ers, dus degenen die nu weg zijn vanuit de groep van 26.000, de verwachting reëel is dat zij zich opnieuw zullen melden. Zij zeggen dan tegen de IND: ik behoor tot deze groep. De IND moet dan een beslissing nemen en daarna komt de rechter er aan te pas. Op langere termijn zal het gaan om een groep van rond de 200.000 ex-asielzoekers, van mensen die onder de oude wet asiel hebben aangevraagd en die afgewezen zijn onder de oude wet. Zij hebben helemaal geen uitnodiging nodig, want er wordt overal in deze wereld opgelet, vooral door mensensmokkelaars. Die 200.000 mensen zullen zich dan gaan melden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister probeert opnieuw een rookgordijn te creëren door ons te trekken in een debat over een generaal pardon. Nogmaals, dat is niet het onderwerp waarover het debat gaat. Wij hebben het vandaag over het opschorten van de uitzettingen. Ik neem aan dat de IND een planning heeft van uitzettingen. Ik denk dan ook dat de IND weet hoeveel mensen in een bepaalde week worden uitgezet. Hoeveel mensen zijn niet uitgezet gedurende de pas op de plaats? Volgens mij is wel degelijk bekend hoeveel mensen aan de criteria voldoen. Zoals gezegd, de minister hoeft niets te doen, maar zij hoeft alleen maar iets na te laten.

Minister Verdonk:

Ik verwijs naar de opmerking van de heer Van der Staaij dat het allemaal nogal rommelig is. De heer Dijsselbloem heeft het over een pardonregeling voor een specifieke groep. Mevrouw Azough denkt dat ik precies weet welke mensen niet uitgezet zouden moeten worden. Als minister heb ik de taak om de wet te handhaven. Dat betekent het effectueren van de terugkeer.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Hoeveel mensen stonden de afgelopen anderhalve week op de planning om uitgezet te worden?

Minister Verdonk:

Ik zal de IND straks naar de concrete cijfers vragen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het is verbazingwekkend dat u die cijfers niet heeft.

Minister Verdonk:

Ik weet het wel ongeveer, maar ik heb graag zekerheid.

De heer Pechtold (D66):

Wij hebben het nu voor de tweede keer in vrij korte tijd over een pardonregeling. De Kamer heeft duidelijk uitgesproken dat een pardonregeling op een nader moment moet worden uitgewerkt. Wij willen van deze minister horen of zij bereid is om de wens van de Kamer te honoreren om het uitzetten stop te zetten. De minister maakt er vandaag aan zootje van. Zij gooit met getallen. Aanvankelijk dreigde zij zelfs met Spaanse toestanden. Zij zegt dat het om 200.000 mensen gaat en dat het ons 200 mln. kost. Ik wil vanavond van deze minister weten of zij bereid is om de uitzettingen stop te zetten. Ik heb geen enkele behoefte aan nog meer discussie over de vraag wie er wel of niet onder vallen. Als ik de eerste de beste burgemeester in Nederland opbel met de vraag of hij mij kan vertellen wie er in zijn gemeente onder het terugkeerproject vallen, dan krijg ik dat zo te horen. Na 428 telefoontjes weten wij het dus. Ik wil die discussie echter niet aan. Ik wil nu van de minister weten of zij bereid is om het terugkeerproject op te schorten, zoals de Kamer gevraagd heeft.

Minister Verdonk:

De heer Pechtold gaat uit van onjuiste gegevens. Verreweg de meeste burgemeesters in Nederland weten niet hoeveel mensen in hun gemeenten zich in de noodopvang of bij particulieren bevinden. Dat is niet bekend. Dat is de reden dat de eerste schatting van 26.000 is gemaakt. Dat is ook de reden dat er nu alweer 13.500 mensen extra zijn bijgekomen.

De heer Pechtold (D66):

Of het er 36.000 of 38.500 zijn, of dat er net nog 100 zijn bijgekomen, dat maakt allemaal niet uit. Ik spreek niet voor de andere indieners van de motie, maar dat zal mijn fractie een zorg zijn. Wij willen dat deze groep – ik kijk niet op duizend mensen – niet langer wordt uitgezet. Ik verlang van deze demissionaire minister van een minderheidskabinet een helder antwoord. Is zij bereid om die wens van de Kamer te honoreren of staan wij hier morgen weer?

Minister Verdonk:

Ik moet eerlijk zeggen dat ik het jammer vind dat de heer Pechtold op deze manier wil debatteren. Hij doet net alsof het om een nauwkeurig te definiëren groep gaat. Ik wijs erop dat er allerlei effecten zullen optreden. Dat geldt niet alleen voor een generaal pardon an sich, maar voor iedere regeling die feitelijk een generaal pardon betekent. Ik heb al gewezen op de consequenties op korte termijn, op de groep van 8000 mensen. Ik heb ook gewezen op de groep van 200.000 die zich op langere termijn hier zal melden. Ik kan mij voorstellen dat de heer Pechtold dat liever niet wil horen, maar ik vind dat wij dit mee moeten wegen. Het kabinet moet zich de vraag stellen wat een bepaalde beslissing voor Nederland betekent. Als die 200.000 mensen zich inderdaad opnieuw melden bij de IND en een nieuwe aanvraag indienen, dan loopt het gehele systeem vast. Dat gebeurt niet alleen bij de IND, maar ook bij het COA, de rechtsbijstand, de rechtbanken en de Raad van State. De heer Pechtold kan wel doen alsof dit niet zal gebeuren, maar wij moeten reëel zijn. Ik wijs ook op de kosten die dit met zich zal brengen.

De heer Pechtold (D66):

200.000 mensen: weet u wel hoeveel vliegtuigen vol dat is als zij vanavond allemaal beginnen te vliegen? Dit is angstzaaierij van de minister.

Minister Verdonk:

Weet u hoeveel vliegtuigen er in Nederland landen?

De heer Pechtold (D66):

Ja, mevrouw de minister, dat weet ik zo onderhand wel. Maar die zitten niet allemaal vol met mensen.

Mevrouw de minister, dit gaat om mensen, mensen waarvan wij weten dat zij op school zitten, dat zij bij ons op sportverenigingen zitten, die al jaren zitten te wachten en wiens kinderen hier zijn geboren en opgegroeid. Wij vragen of dit demissionaire minderheidskabinet nu wil meewerken aan stopzetting en vervolgens wil meewerken aan een pardonregeling. Dat laatste is overigens onze zaak, want daartoe hebben wij al besloten. De vraag is: werkt u mee aan stopzetten, ja of nee? Ik heb het nu voor de derde keer gevraagd. Mevrouw de voorzitter, ik vraag u de minister een duidelijk antwoord te laten geven.

De voorzitter:

De minister gaat dat zeker doen.

Minister Verdonk:

De heer Pechtold spreekt steeds over mensen die hier al jaren zitten te wachten. Ik heb al een aantal keren aangegeven dat het niet gaat om mensen die al jaren zitten te wachten. Die mensen hebben de laatste jaren juist duidelijkheid gekregen. Ik begrijp dat de heer Pechtold dat niet wil horen, maar zo is het wel. Laten wij elkaar van beide kanten met respect behandelen.

De voorzitter:

Minister, ik ben ook door de Kamer gekozen om erop toe te zien dat de vragen en antwoorden met elkaar in overeenstemming zijn. Ik moet eerlijk vaststellen dat uw antwoord geen betrekking heeft op de vraag die de heer Pechtold heeft gesteld.

Minister Verdonk:

Voorzitter, ik zal mij natuurlijk onderwerpen aan uw uitspraken, maar ik wil daar toch een opmerking bij maken. Ik sta hier wat te vertellen. Dat heeft ook inhoud. Ik sta hier op een serieuze manier met de Kamer te debatteren en ik merk gewoon dat er naar mijn argumenten niet wordt geluisterd.

Ik zal nu overgaan tot de beantwoording van de vragen en ik zal daar heel duidelijk in zijn. Er is nog een tweede uitspraak van de rechter, en daar wil ik graag mijn antwoord aan ophangen.

Op 8 december heeft de rechtbank in Den Haag de bewaring opgeheven van een gezin waarvan de vlucht van 5 december was geannuleerd. Die vlucht was geannuleerd omdat ik tot dit debat voor personen die vallen onder de doelgroep van het project Terugkeer een pas op de plaats heb gemaakt. Dat heb ik net betoogd. Uit die uitspraak blijkt dat de rechtbank vindt dat zelfs de opschorting van de uitzetting voor deze zeer korte periode al betekent dat er geen zicht meer is op uitzetting en dat de bewaring opgeheven moet worden. Indien de bewaring wordt opgeheven, kan ik niet langer goed toezicht uitoefenen op vreemdelingen. Ik heb dan namelijk geen middel meer achter de hand als de vreemdeling zich aan het toezicht onttrekt. Deze uitspraak maakt duidelijk dat het onmiddellijk hervatten van het terugkeerbeleid van afgewezen asielzoekers van groot belang is om de Vreemdelingenwet te kunnen handhaven.

Volgens mij was dat een antwoord op de vraag, voorzitter.

De heer Pechtold:

Dus?

Minister Verdonk:

Volgens mij heb ik net heel duidelijk gezegd dat ik vind dat ik weer over moet gaan tot de handhaving van de Vreemdelingenwet, met ingang van direct na dit debat.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

En dat betekent?

De voorzitter:

Dat antwoord is nu helder: direct na het debat.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wij hebben het over het opschorten van uitzetting. Daar houdt de minister dus mee op.

Minister Verdonk:

Ik hou dus op met het maken van een pas op de plaats. Ik ga gewoon weer over tot het handhaven van de Vreemdelingenwet.

De heer Wilders (PVV):

Dat is goed nieuws. Dank daarvoor. Ik stel nog wel een vraag om te beoordelen of ik mijn motie zal intrekken of in stemming zal brengen. Als de motie van de heer Dijsselbloem, nadat de minister dit heeft gezegd, onverhoopt door de Kamer wordt aangenomen, blijft de minister dan bij dit standpunt?

Minister Verdonk:

Misschien is het goed dat ik eerst inga op de motie-Dijsselbloem en direct daarna op de motie-Wilders.

De heer Wilders (PVV):

Dat is prima. De enige vraag die ik heb is, mocht de motie van collega Dijsselbloem worden aangenomen, of de minister dan bij haar standpunt blijft en door wil gaan met haar beleid, waar uitzetting bij hoort.

De voorzitter:

Wil de minister deze vraag nu beantwoorden of later?

Minister Verdonk:

Ik ga nu meteen in op de motie van de heer Dijsselbloem en op de motie van de heer Wilders. Het dictum van de motie-Dijsselbloem luidt: verzoekt de regering deze pas op de plaats in het uitzettingsbeleid te verlengen in afwachting van de afronding van deze formatiebesprekingen, en dan met de overwegingen erbij.

Ik heb net ook al betoogd dat ik heb gedaan wat in het verkeer tussen kabinet en Kamer normaal is. Het kabinet neemt uit respect voor de Kamer voor korte tijd geen onomkeerbare beslissingen. Dat is een afspraak die al dateert uit de tijd van de toenmalige staatssecretaris Cohen.

Het kabinetsbeleid is heel duidelijk. Een generaal pardon is niet bespreekbaar. Dat kan en mag men ook niet van een demissionair kabinet vragen.

De heer De Wit (SP):

Dat vragen wij ook niet.

Minister Verdonk:

Waar het hier om gaat, is een feitelijk generaal pardon voor de groep die hier wordt benoemd. Ik hoor de hele tijd in het debat dat men mij niet wil vragen om een generaal pardon, niet om een theoretisch generaal pardon, maar ook geen feitelijk generaal pardon, dus ik moet deze motie ten zeerste ontraden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp niet goed over welke motie de minister spreekt. In deze motie worden afbakeningen en uitzonderingen verwoord, precies zoals de minister haar tijdelijke opschorting ook heeft afgebakend. Zegt zij nu feitelijk dat haar tijdelijke afbakening ook een generaal pardon was? Ik dacht het niet. Wij hebben het over een specifieke groep, met duidelijke uitzonderingen daarop. In deze motie wordt ook niet aan de regering gevraagd om een pardonregeling überhaupt. In de motie wordt expliciet aan de regering gevraagd om de huidige opschorting van de uitzettingen te verlengen in afwachting van het formatieproces. Ik hoor graag een nieuwe reactie van de minister, en nu op de inhoud van deze motie.

Minister Verdonk:

Het gaat hier om de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen in het project Terugkeer. Het gaat erom dat er voor een bepaalde groep vreemdelingen een pardonregeling wordt gemaakt. Ik citeer wat de heer Dijsselbloem niet zo lang geleden in een debat zei; het gaat om een pardonregeling voor een specifieke groep.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In alle ernst, ik vraag de minister nu te reageren op wat in deze motie wordt gevraagd. Dat is geen pardonregeling. Dat staat er niet. Laten wij elkaar geen dingen in de mond leggen. In de motie wordt expliciet gevraagd om langs de lijnen en de definities die de minister zelf heeft gehanteerd in haar brief van 7 december, de opschorting van de uitzettingen te verlengen, in afwachting van het formatieproces. Dat wordt in de motie gevraagd en ik denk dat de Kamer er recht op heeft om daar een reactie op te krijgen en niet op iets heel anders.

Minister Verdonk:

Ik lees de motie voor: "overwegende dat onderhandelingen over een pardonregeling in principe in een demissionaire periode het beste kunnen worden gevoerd in het kader van de formatiebesprekingen;

  • overwegende dat de regering op verzoek van de Kamer een pas op de plaats heeft gemaakt waar het gaat om de effectuering van de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen in het project Terugkeer, met uitzondering van degenen die ongewenst zijn verklaard, waarbij openbare orde aspecten spelen of op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is;

  • verzoekt de regering, deze pas op de plaats in het uitzettingsbeleid te verlengen in afwachting van de afronding van deze formatiebesprekingen;"

Zo wordt er weer teruggegrepen op die formatiebesprekingen. Daar gaat het over een pardonregeling. Waar het om gaat is dat als wij dit doen, wij praten over een feitelijk generaal pardon en dat is niet wat het kabinet doet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik neem hier geen genoegen mee. Ik vind dit flauwekul.

De voorzitter:

U hebt ook nog een tweede termijn, als ik zo vrij mag zijn. Ik snap uw punt, maar u snapt mijn punt ook.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat snap ik heel goed, maar de minister geeft hier advies over deze motie en ik neem aan dat wij dat serieus moeten nemen. Het is van belang dat de eerste indiener van een motie nog even precies kan aangeven wat er in staat. Ik zeg precies aangeven, maar al gaf ik het maar grof aan, dan zou het al beter zijn.

De voorzitter:

U krijgt nog een kans om precies aan te geven wat u ermee bedoelt en dan is het verder in de tweede termijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In het dictum van de motie is sprake van niet meer dan het verlengen van het opschorten van de uitzettingen of de pas op de plaats in het uitzettingenbeleid, zoals de minister het noemt, in afwachting van de formatiebesprekingen. Wij weten niet wat daar gebeurt en of er een pardonregeling uitkomt.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik verlang dus dat er wordt gereageerd op het dictum van de motie, datgene wat wij vragen van dit demissionaire minderheidskabinet. Wij vragen geen pardonregeling. Het is klip en klaar: ik wil graag een serieuze reactie op het dictum van deze motie.

De voorzitter:

De minister reageert nog één keer op deze vragen van de heer Dijsselbloem. Verder hebben wij nog een tweede termijn.

Minister Verdonk:

Uiteindelijk gaat het ook in dit dictum over een specifieke groep. Het gaat dus om een feitelijke pardonregeling. Daar is dit kabinet niet voor. Ik wil de aanneming van deze motie dan ook ten zeerste ontraden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister geeft antwoorden op vragen die niet gesteld zijn. Wij vragen de minister noch theoretisch noch feitelijk om een generaal pardon. De enige relevante vraag is in mijn ogen of de minister, als deze motie wordt aangenomen, overgaat tot uitzetten of niet.

Minister Verdonk:

Ik heb gezegd dat ik de aanneming van deze motie ten zeerste ontraad. Als ik dan overga naar de motie van de heer Wilders, waarin wordt gevraagd om de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers met onmiddellijke ingang te laten hervatten...

De voorzitter:

Er is een tweede vraag van mevrouw Azough.

Minister Verdonk:

Dat is precies dezelfde vraag als in de motie van de heer Wilders.

De voorzitter:

Mevrouw Azough stelt haar vraag.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik stel een vraag over de motie van de heer Dijsselbloem c.s., die ik mede heb ondertekend. Die vraag is: gaat de minister, als die motie wordt aangenomen, over tot uitzetting of houdt zij de opschorting aan? Wat mij betreft, is het simpel: de motie dient uitgevoerd te worden, net zoals de vorige motie al uitgevoerd had moeten worden.

Minister Verdonk:

Ik heb zojuist gezegd dat ik de aanneming van deze motie ten zeerste ontraad.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is geen antwoord.

De voorzitter:

Dan wachten wij de tweede termijn af.

Minister Verdonk:

Dat is het antwoord op deze motie. In de motie van de heer Wilders wordt de regering verzocht om de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers met onmiddellijke ingang te laten hervatten. Daarmee wordt mij gevraagd om de wet weer te gaan handhaven. Die motie zie ik als een ondersteuning van mijn beleid en dat zal ik doen.

De heer Wilders (PVV):

Zoals bekend ben ik het niet eens met de fractie van GroenLinks en mevrouw Azough, maar er moet inderdaad helderheid komen over de enige belangrijke vraag die nu nog rest: als de motie van de heer Dijsselbloem wordt aangenomen, gaat u dan door met uitzettingen of gaat u dan door met uw beleid om dat niet te doen? Kort samengevat: als de motie van de heer Dijsselbloem wordt aangenomen, volgt u die dan op en stopt u de uitzettingen dan opnieuw? Of houdt u dan vast aan uw lijn en gaat u ook als die motie wordt aangenomen door met uitzettingen? Dat is de hamvraag en ik wil daar toch graag een klip en klaar antwoord van deze minister op hebben.

De voorzitter:

Voor u geldt hetzelfde: de minister geeft antwoord en anders gaan wij hiermee door in tweede termijn.

De heer Wilders (PVV):

Het spijt mij, maar die vraag is al door verschillende fracties gesteld.

De voorzitter:

Dat stel ik ook vast.

De heer Wilders (PVV):

Hiervan hangt af of in de tweede termijn wel of niet weer een motie wordt ingediend. De eerste termijn is ook een afronding van het eerste deel van het debat. Ik vind gewoon dat de minister hier op dit moment helderheid over moet geven en niet in de tweede termijn.

De voorzitter:

Laten wij eerst het antwoord van de minister afwachten.

Minister Verdonk:

Ik denk dat ik al heel helder ben geweest. Ik sta – het kabinet staat – voor een bepaald beleid. Dat beleid hebben wij drieënhalf jaar gevoerd. In dat beleid was ten eerste geen sprake van een generaal pardon. Ten tweede was in dat beleid altijd sprake van het handhaven van de wet. Ik stel mij dus voor dat ik na dit debat de wet weer ga handhaven en de uitzettingen dus weer gewoon ga doen.

De heer Wilders (PVV):

Dat is prachtig, maar de vraag was of u dat ook gaat doen als na dit debat de motie van de heer Dijsselbloem door een Kamermeerderheid wordt aangenomen.

Minister Verdonk:

Ik sta voor het kabinetsbeleid. Ik zal de uitzettingen gaan hervatten.

De heer Wilders (PVV):

Ook als de motie van de heer Dijsselbloem wordt aangenomen? Waarom zegt u nou niet gewoon "ja" of "nee"? Waarom draait u er zo omheen?

Minister Verdonk:

Ook als de motie van de heer Dijsselbloem wordt aangenomen.

De heer Wilders (PVV):

Dank u zeer.

Minister Verdonk:

Dan de vraag van de heer Pechtold. Hij had een heel aardig citaat over het vrouwenkiesrecht. Ik wil daar graag een ander citaat tegenover zetten. Dat is een citaat uit het Financieele Dagblad, uit een artikel van de heer Ott, sociaal-wetenschappelijk onderzoeker aan de Erasmus-universiteit. Hij zegt: "Een pardon is onverstandig. Uit menselijk oogpunt verleidelijk, maar op langere termijn levert het extra ellende op. De politieke partijen zullen een keus moeten maken: geen Vreemdelingenwet of een wet die echt wordt toegepast."

De heer Wilders refereert aan artikelen in de kranten over acties van de woningbouwverenigingen. Ik kan hem zeggen dat ik die een brief heb gestuurd. In die brief leg ik uit hoe het terugkeerbeleid in elkaar zit en dat iedereen in Nederland geacht wordt om de wet uit te voeren. Tot slot schrijf ik: Ik koester tot slot veel waardering, en hecht veel belang, aan de essentiële bijdrage van de corporaties bij de huisvesting van ex-asielzoekers die volgens de wet recht hebben op bescherming door de Nederlandse overheid, namelijk diegenen die een verblijfsvergunning hebben gekregen en op grond van de in de Huisvestingswet neergelegde verplichting vanuit de centrale opvang in de gemeenten moeten worden gehuisvest. Aangezien het tot op de dag van vandaag ieder half jaar weer moeilijk is de benodigde huisvestingsplaatsen voor deze zogenaamde statushouders beschikbaar te krijgen, heeft het mij verbaasd dat uw corporaties blijkbaar zonder enige inspanning wel direct capaciteit beschikbaar hebben voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Het zou in mijn ogen een goede zaak zijn om de huisvestingsmogelijkheden voor de statushouders te benutten.

Mevrouw Azough vraagt hoeveel mensen er per week gemiddeld worden uitgezet. Bij het gemiddelde aantal uitzettingen per week wordt geen onderscheid gemaakt naar de oude en de nieuwe wet of ex-asielzoekers, regulier of illegaal verblijf. Dat betreft ongeveer 125 tot 150 mensen. Specifiek met betrekking tot de doelgroep van het project Terugkeer kan ik aangeven dat er gemiddeld vijf uitzettingen per week zijn gerealiseerd.

Het betoog van de heer Van der Staaij kan ik van harte onderschrijven. De Kamer weet dat ik al twee jaar bezig ben om de schrijnende gevallen te bezien. Ik neem iedere avond dossiers mee naar huis van schrijnende gevallen. Ik heb ongeveer duizend mensen een vergunning gegeven op grond van schrijnendheid. Ik heb ook het buitenschuldcriterium gehanteerd.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden om geconcentreerd naar het antwoord van de minister te luisteren.

Minister Verdonk:

Ik kom dus tegemoet aan de pijnpunten in de bestaande regelgeving. Meer dan enige van mijn voorgangers gebruik ik immers mijn bevoegdheden. Ik ben het geheel en al eens met degenen die zeggen dat een pardon betekent dat er over een paar jaar weer een pardon aan de orde is. Er zijn immers maar heel weinig burgers, gemeenten, mensen in Nederland en elders in de wereld die het verschil begrijpen tussen de oude en de nieuwe Vreemdelingenwet.

Op de vragen van de heer Weekers en de heer Van der Camp heb ik al antwoord gegeven.

De voorzitter:

De minister is gekomen aan het einde van haar betoog in eerste termijn. Ik heb begrepen dat de Kamer behoefte heeft aan een korte schorsing ter voorbereiding van de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De intentie van de indieners van de motie-Dijsselbloem c.s. was om in dit debat volstrekte helderheid te verschaffen over de vraag waar het om gaat en om wie. Wij zijn de minister in die zin tegemoetgekomen dat wij nauw aansluiting hebben gezocht bij de definities die zij hanteerbaar vond voor de opschorting die nu al anderhalve week van kracht is. Wij hebben de minister gevraagd om constructief op de argumenten van de Kamermeerderheid in te gaan.

De brief van 5 december liet vooral bestuurlijke onmacht zien. Wij zijn daar serieus op ingegaan en hebben aangegeven hoe wij de minister binnen de wet in staat stellen om aan de wens van de Kamermeerderheid tegemoet te komen. Aan het begin van de tweede termijn hebben wij de indruk dat de onmacht weliswaar is weggenomen, maar dat de onwil resteert. Dat bleek des te meer uit de weinig feitelijke wijze waarop de minister is ingegaan op de motie. Ik heb haar bij herhaling gevraagd te reageren op de afbakening in de motie en op wat de motie verder van haar vraagt, maar zij blijft volharden in de stelling dat de motie vraagt om een generaal pardon en dat het kabinet daartegen is. Dat brengt ons dus niet verder.

Vervolgens heeft de minister in antwoord op vragen van de heer Wilders gezegd dat zij de motie, zo die wordt aangenomen, niet zal uitvoeren. Ik plaats daarbij een aantal kanttekeningen. Het is ongebruikelijk om vooruit te lopen op het eventuele aannemen van een motie. Zij zegt zelf dat het gebruikelijk is dat er pas op de plaats wordt gemaakt wanneer er een Kameruitspraak ligt waarover nader overleg moet plaatsvinden. Dat heeft zij ook gedaan in de afgelopen anderhalve week. Het is verwonderlijk dat zij nu zegt dat deze goede gewoonte niet geldt als de motie wordt aangenomen.

Het is goed staatsrechtelijk gebruik dat de minister een motie die zij niet wil uitvoeren, bespreekt in de ministerraad en dat zij de Kamer namens de ministerraad laat weten hoe zij met de motie zal omgaan. Daar hechten wij zeer veel waarde aan. Daarom nemen wij haar opmerkingen over wat zij met de motie denkt te doen voor kennisgeving aan. Na stemming en aanvaarding van de motie wachten wij het oordeel van het kabinet af.

De heer Van de Camp (CDA):

U zegt dat het gebruikelijk is dat een minister een motie die zij niet wil uitvoeren in het kabinet bespreekt. Is dat altijd het geval?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik blijf bij mijn formulering. Het is gebruikelijk en wat mijn fractie betreft ook zeer wenselijk dat een minister instemming krijgt van de ministerraad als zij vindt dat een motie niet moet worden uitgevoerd. Ik hoop en verwacht dat de ministerraad daar anders mee zal omgaan. Wij hechten er zeer veel waarde aan dat het staatsrechtelijke gebruik om de ministerraad om een oordeel te vragen ook op deze motie van toepassing is.

De heer Van de Camp (CDA):

U zult het toch met mij eens zijn dat de uitvoerende macht, de Koning en de ministers, een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, zeker bij een tweede motie over hetzelfde onderwerp.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik wijs de heer Van der Camp erop dat de motie, zoals gebruikelijk bij moties, zich richt tot de regering. Wij hechten er dan ook aan om, als de motie wordt aangenomen, het oordeel van de regering over deze – ik preludeer nu maar even op de uitkomst – aanvaarde motie te vernemen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Vandaag zei de minister dat zij 3,5 jaar met steun van de Kamer een beleid voert dat erop gericht is om meer helderheid te bieden over ons migratie- en asielzoekersbeleid. De fractie van D66 heeft de afgelopen jaren toen zij deel uitmaakte van het kabinet deze minister ook ondersteund toen het ging om voortgang maken met de dossiers. De fractie van D66 heeft keer op keer de minister opgeroepen om die voortgang erin te houden en duidelijkheid te verschaffen over de cijfers. Het was ook onze fractie die ervoor heeft gezorgd dat er extra capaciteit voor rechters kwam om deze minister de mogelijkheid te geven dat te doen. Deze minister kondigde keer op keer aan dat zij snel klaar zou zijn met de toen keer op keer genoemde groep van 26.000. Dat zou deze zomer zijn, dan zou het 1 oktober zijn. Zelf heb ik aangegeven dat de minister voor eind van dit jaar duidelijkheid zou moeten hebben verschaft. Wij vinden het immers van groot belang dat er duidelijkheid ontstaat voor deze mensen!

Vanavond hebben wij weer veel gehoord. Wij hebben niet over Spaanse toestanden maar wel weer over 200.000 mensen gehoord. Wij hebben ook gehoord wat het de belastingbetaler kost als wij hier onbezonnen dingen doen, namelijk 200 mln.

Voorzitter. Er is een nieuwe koers en ook voor de D66-fractie hebben de verkiezingen en het geluid van de kiezer duidelijkheid gegeven. Een meerderheid van deze Kamer wil een andere procedure, een ander beleid rond asielzoekers. Wij willen dat de mensen gedefinieerd in nu twee moties de kans krijgen om in dit land te blijven. Wij hebben de minister dat nu verschillende malen gevraagd. Die nieuwe koers, geen onbekend begrip voor de minister, vragen wij nu van een demissionair kabinet. Nog belangrijker, wij vragen van deze minister voortschrijdend inzicht, net zoals de Kamer dat heeft. Dat heet humanisering van wetgeving. Tot wij daarvoor een regeling hebben gemaakt waar wij, zoals vanavond weer blijkt, achter de komma nog het een en ander moeten doen, willen wij van deze minister een uitzetstop. Het zelfs dreigen om letterlijk na dit debat weer door te gaan, vindt mijn fractie niet verstandig. Daarom steun ik van harte het pleidooi van de heer Dijsselbloem, namelijk dat als deze motie van de heer Dijsselbloem, ook ondersteund door D66, wordt aangenomen, op de kortst mogelijke termijn het oordeel van de Ministerraad te krijgen. Omdat de minister gedreigd heeft met uitzettingen en het niet voortzetten van de stopzetting, willen wij ook zo snel mogelijk, en wel morgen, een volgend debat!

De heer Wilders (PVV):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van de PVV is tevreden. De minister houdt vast aan haar lijn: geen generaal pardon en ook geen specifiek pardon. Nog belangrijker, de minister zegt klip en klaar – daar zat geen woord Spaans bij – dat zelfs als de motie van collega Dijsselbloem c.s. wordt aanvaard zij toch doorgaat met het uitzetten van asielzoekers. Ik begrijp dat de druiven voor de PvdA-fractie en de andere ondertekenaars zuur zijn om ineens met de ministerraad op de proppen te komen. Een minister, ook deze, spreekt namens de regering, de regering spreekt met één mond. Ik heb er alle vertrouwen in dat mevrouw Verdonk haar woord gestand doet en dat zij ook na eventuele aanvaarding van de motie van de heer Dijsselbloem gewoon doet wat zij zegt, namelijk doorgaan met het uitzetten van asielzoekers. Om die reden heb ik er behoefte aan om mijn motie in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Wilders (19637, nr. 1112) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De minister probeert het debat opnieuw te frustreren door voortdurend haar mening over een generaal pardon naar voren te brengen. Daarvoor gebruikt zij allerlei gelegenheidsargumenten die niet gebaseerd zijn op praktische onmacht, maar op politieke onwil.

De motie-Dijsselbloem c.s. vraagt om voortzetting van de huidige opschorting en niet om een generaal pardon. Politieke onwil blijkt ook uit het antwoord op mijn vraag over de cijfers over de uitzettingen. De minister stelt dat er wekelijks gemiddeld vijf mensen, die vallen onder het project Terugkeer, worden uitgezet. Vijf mensen in één week, twintig mensen in één maand en veertig mensen in twee maanden! Waar hebben wij het toch over?

Haar aankondiging door te zullen gaan met uitzettingen is prematuur, want de minister behoort de motie, indien zij wordt aangenomen, mee te nemen naar de ministerraad. De motie moet daar worden behandeld, want dat is de enige juiste weg. Het is ook de enige weg die de minister moet volgen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar antwoorden. Haar beantwoording heeft de SGP-fractie geen aanleiding gegeven om terug te komen op haar stelling in eerste termijn, namelijk dat het redelijk en billijk is hoe in de brief van de regering is gereageerd op de motie-Bos. In de brief staat met redenen omkleed dat het niet wenselijk en goed doenlijk is om tot uitvoering van de motie over te gaan.

Als ik de motie-Bos en de motie-Dijsselbloem naast elkaar leg, stel ik opnieuw vast hoe lastig het blijkbaar is om een onderscheid te maken tussen aan de ene kant een regeling voor een generaal pardon en aan de andere kant een regeling voor opschorting van uitzettingen in afwachting van een pardonregeling. De redengeving van de moties is ook niet hetzelfde. In de motie-Bos staat namelijk dat de minister de uitzettingen moet opschorten, omdat de Kamer een pardonregeling wil, terwijl in de motie-Dijsselbloem staat dat er pas op de plaats moet worden gemaakt, omdat de pardonregeling bij de formatiebesprekingen aan de orde is.

De motie-Dijsselbloem is een heel eigenaardige motie. Als je de motie leest, roept zij namelijk onmiddellijk de vraag op of wij dan toch een hagelslagcoalitie krijgen. Onder de motie staan namelijk de namen van woordvoerders van fracties, die niet deelnemen aan de formatiebesprekingen. Sterker nog: er staan partijen onder die nadrukkelijk hebben gezegd niet deel te willen nemen aan die besprekingen. Tegelijkertijd vraagt men de regering echter wel om voorafgaand aan de formatiebesprekingen niet tot uitzetting over te gaan. Het is en blijft een lastig punt dat de redengeving van beide moties anders is. Bovendien wees de minister er terecht op dat de doelgroepen van de moties niet dezelfde zijn.

Zelfs als je de rechterlijke uitspraak hierbij betrekt, moet je constateren dat de angst terecht lijkt dat wij dreigen te verzanden in een moeras als wij op deze weg doorgaan. Het is al met al verstandiger om deze materie louter en alleen op het bordje van de formateur te leggen. Voorafgaand aan de formatiebesprekingen moet binnen het vigerende beleid wel zo helder mogelijk tegemoet worden gekomen aan de schrijnende gevallen. Tegenover deze groep moet de minister zeker een genereuze houding aannemen.

Terecht is in de tweede termijn van de Kamer gememoreerd dat de minister in eerste termijn heeft aangeven dat zij de uitzettingen niet zal stoppen wat er ook gebeurt met de motie-Dijsselbloem. Gezien de manier waarop normaliter met een motie wordt omgegaan, vraagt dat om een nadere toelichting. Hoezeer ik het inhoudelijk ook kan begrijpen, hoor ik gezien de staatsrechtelijke verhoudingen graag een toelichting van de minister op haar opstelling. Wat zegt zij precies? Bedoelt zij dat zij hangende het kabinetsberaad over deze motie de uitzettingen niet zal stoppen? Zal zij in die periode de pas-op-de-plaats niet verlengen?

Of zegt zij, verdergaand, dat zij hoe dan ook niet zal overgaan tot uitvoering van deze motie? De implicatie van die stellingname is dat zij helemaal geen kabinetsberaad nodig heeft en dat dit dus niet hoeft plaats te vinden. Kan zij verhelderen wat precies de strekking was van haar mededeling? Als zij, in afwijking van het normale gebruik, stelt dat het kabinet de motie niet zal uitvoeren, wat is daar dan de achtergrond van? Is dat omdat in het kabinet al besproken is wat een mogelijk vervolg zal zijn op deze motie en omdat zij beducht is dat het komt tot een eindeloze herhaling van moties waarbij de onduidelijkheid in feite blijft voortbestaan? Heeft zij, als dat de stellingname is, het mandaat om pro actief te zeggen dat het kabinet niet zal doorgaan met moties die puur een herhaling of een inperking zijn, maar die voortgaan op de bestaande lijn? Heeft zij het mandaat om namens het kabinet meteen helderheid verschaffen door te zeggen dat deze niet zullen worden uitgevoerd? Ik hoor graag een nadere toelichting van de minister op dit punt.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Voor alle duidelijkheid nog een keer, ik denk voor de honderdste keer sinds twee weken: wij voeren geen debat over het tot stand komen van een generaal pardon. Er wordt een debat gevoerd over de motie-Bos c.s. die is aangenomen door de Kamer. Vanavond voeren wij een debat over een motie van de heer Dijsselbloem, die mede ondersteund is door de SP-fractie, waarin wordt gevraagd om de pas op de plaats die de afgelopen dagen is gemaakt te verlengen in afwachting van de resultaten van de formatiebesprekingen. Dat is de kern van het debat van vandaag.

De minister heeft nu al te kennen gegeven dat als de motie-Dijsselbloem c.s. wordt aangenomen, zij deze niet zal uitvoeren. De vraag is dus niet eens meer of de minister bereid is om deze motie uit te voeren. Zij heeft nu al gezegd dat zij daartoe niet bereid is. Dat is een buitengewoon harde opstelling. Het is de vraag of dit geen miskenning is van het recht van fracties in de Kamer om een motie aan te nemen en om te pogen om kabinetsbeleid daarop tot stand te brengen door middel van de uitvoering van een aantal maatregelen. De minister wil dat niet. Voor mijn fractie is haar houding, dus dat zij nu al zegt dat zij niet bereid is om de motie uit te voeren, onaanvaardbaar. Ik vind het een schoffering van de Kamer. Als de minister het hard wil spelen, rest de Kamer slechts één ding, namelijk het ook hard spelen. Of dat nodig is, zal moeten blijken uit het vervolg van dit debat.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. De heer Dijsselbloem begon zijn betoog in tweede termijn met de opmerking dat hij volstrekte helderheid wenst te geven over waar het om gaat in dit debat en om wie het gaat. Hij heeft met zijn motie van vanavond de grote broek die de heer Bos anderhalve week heeft aangetrokken alsnog op maat proberen te maken. De PvdA-fractie is daar niet in geslaagd. De heer Dijsselbloem heeft niet voor niets het aantal van 26.000 tussen aanhalingstekens moeten plaatsen. Wij weten immers helemaal niet om wie het nu precies gaat. Toen ik vanavond in een interruptiedebatje met mevrouw Huizinga-Heringa wees op een rechterlijke uitspraak die deze groep veel groter zou maken dan de groep waar de minister rekening mee hield bij de pas op de plaats van de afgelopen weken, zei zij dat zij het allemaal wel prima vond, want hoe groter de groep hoe beter het is. Althans, zo vertaal ik haar vrij. Er bestaat in elk geval volstrekte onduidelijkheid over de groep waarover wij het hier hebben. De minister heeft een- en andermaal duidelijk gemaakt dat uitvoering van de motie niet alleen onwenselijk is, maar ook volstrekt onverantwoord.

Wat mijn fractie betreft, had de handhaving van het vreemdelingenbeleid al opgepakt moeten en kunnen worden, maar zij is zeer tevreden met de toezegging van de minister dat dit onmiddellijk na dit debat weer zal gebeuren. Ik neem aan dat de minister daartoe door het kabinet gemachtigd is. Ik neem ook aan dat het kabinet de motie van de heer Bos zeer serieus heeft bestudeerd en alle scenario's heeft doorgenomen en dat de uitkomst van dit debat niet anders zal zijn. In elk geval leidt het verder opschorten van de handhaving en dus van uitzettingen slechts tot valse hoop en verkeerde verwachtingen. Door het niet handhaven van ons vreemdelingenbeleid wordt namelijk een dubbele boodschap, een tegenstrijdig signaal afgegeven. Dat biedt iedereen die graag een verblijfsrecht in Nederland wil hebben, een nieuwe strohalm, een strohalm om zich aan vast te klampen. Dat is niet eerlijk. Dat is niet humaan. Dat is niet rechtvaardig. Vandaar dat wij denken dat de enige manier om wel een consistent beleid te voeren, een rechtvaardig beleid te voeren en mensen niet tussen hoop en vrees te laten leven, de consistente uitvoering van de lex-Cohen is.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Dank u zeer. De situatie waarin wij hedenavond terecht zijn gekomen, wil ik als lichtelijk bizar kwalificeren. Via de motie-Bos c.s. op stuk nr. 1106, die hier ligt, wordt duidelijk verzocht om zo snel mogelijk een generaal pardon af te kondigen en om geen onomkeerbare stappen te zetten zolang dat generaal pardon niet is afgekondigd. De discussie die vorige week in de pers werd gevoerd, ging niet alleen over onomkeerbare stappen, maar ook over de term generaal pardon. Vanavond ligt er een andere motie, de motie-Dijsselbloem, op stuk nr. 1111. Daarin is niet meer sprake van een generaal pardon, maar van een andere groep, een ingeperkte groep. Met hoeveel mensen de groep is ingeperkt en wie er nog onder vallen, is onduidelijk. Ik herhaal het standpunt dat de CDA-fractie op 30 november jongstleden en in de eerste termijn van hedenavond heeft ingenomen: er is op korte termijn geen verantwoorde afbakening mogelijk van een groep die in aanmerking zou komen van een generaal pardon, dat hier niet besproken wordt. De minister heeft gewezen op de consequenties van een pardonregeling voor de groep van 26.000, maar meer nog op die van een pardonregeling voor de groep van 8000 mensen die thans met onbekende bestemming is vertrokken en die waarschijnlijk na aanneming van de motie-Dijsselbloem Nederland weer zal opzoeken. Het getal van 200.000 is genoemd. Dat is op zichzelf een fors getal. Laat ik hopen dat het die kant niet opgaat, maar ik houd wel degelijk rekening met het risico dat volgens de minister wordt gelopen.

De belasting van de uitvoerende machten en de kosten vormen een probleem. Vandaar dat ik namens de CDA-fractie zeg: op dit moment geen discussie over een generaal pardon, want die hoort aan een andere tafel te worden gevoerd. Mijn fractie is net als de minister van mening dat de handhaving van de Vreemdelingenwet na dit debat moet worden hervat.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. De Partij voor de Dieren is verbaasd over het feit dat de minister een door de meerderheid gesteunde motie niet wil eerbiedigen. De Partij voor de Dieren verneemt op korte termijn graag wat de ministerraad hiervan vindt.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vond het tot nu toe een heel merkwaardig debat. Het ging over de motie, waarin wordt gevraagd de uitzetting van een afgebakende groep tijdelijk op te schorten, in afwachting van hoe tijdens de formatie wordt gesproken over een mogelijk generaal pardon. De minister noemt die tijdelijke opschorting een feitelijk pardon. Dat is voor haar reden om nu al aan te geven dat zij niet denkt dat zij de motie gaat uitvoeren. Als de motie wordt aangenomen, hecht mijn fractie zeer aan een kabinetsreactie op hoe het kabinet denkt met de motie om te gaan.

De vergadering wordt van 22.05 uur tot 22.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering met een technische mededeling. Wellicht is het u opgevallen dat wij vanmiddag te maken hebben gehad met een stroomstoring in ons interne verkeer. Dit is buitengewoon hinderlijk voor u allen. Er wordt op dit moment met man en macht aan gewerkt om de netwerkverbinding te herstellen. Naar verwachting zal het interne netwerk morgenochtend weer in orde zijn. Ter geruststelling kan ik nog vermelden dat het externe verkeer, dus het raadplegen van de website van de Tweede Kamer, gewoon mogelijk is. Dit betekent dat iedereen het debat gewoon heeft kunnen volgen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de verschillende meningen in de Kamer. Men zal begrijpen dat wij in de ministerraad al uitgebreid over dit onderwerp hebben gesproken en dat ik nu namens het kabinet heb gesproken. Ik heb allerlei afwegingen aangegeven in de verschillende brieven die ik aan de Kamer gestuurd heb. En ik begrijp ook de gevoelens van alle Kamerleden, gevoelens die ik ook heb, namelijk dat het hierbij wel om mensen gaat. Bij beslissingen over mensen behoort een heel zorgvuldige gedragslijn, en die probeer ik dan ook te volgen. Dit heb ik de Kamer ook toegezegd. Voor schrijnende gevallen maak ik gebruik van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik doe dit volop, in bijna duizend gevallen heb ik gebruik gemaakt van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik doe dit nog iedere dag en ik zal dit blijven doen tot de allerlaatste dag dat ik minister ben, want dit behoort bij de zorgvuldigheid jegens mensen die de Kamer van mij mag verwachten.

Wij hebben ook het buitenschuldcriterium nader inhoud gegeven; ongeveer vijftig mensen hebben op grond hiervan een verblijfsvergunning gekregen. Ook hierbij ging het onder mijn voorgangers nooit om meer dan een of twee personen. Als iemand echt niet kan terugkeren naar het land van herkomst en als de IND ook aangeeft dat het objectief gezien niet kan, dan passen wij dit criterium toe. Daarnaast heb ik nog allerlei maatregelen genomen voor gezinnen met kinderen en op het punt van de vreemdelingendetentie. Ik heb ook faciliteiten beschikbaar gesteld voor het project Terugkeer.

Er is dus van alles aan gedaan om alles zo humaan mogelijk af te handelen. Ik doe binnen de kaders van de wet zo veel mogelijk om het vreemdelingenbeleid humaan uit te voeren, maar ik word wel geacht om de Vreemdelingenwet te handhaven. Dit mag de Kamer ook van mij als minister verwachten, maar ook bij de uitvoering van de wet moeten wij heel zorgvuldig zijn. Nu hebben wij op 30 november in deze Kamer een debat over dit onderwerp gevoerd waarbij een motie is aangenomen. Die is in het kabinet besproken en het kabinet heeft over de uitvoering van de motie een brief aan de Kamer geschreven. Er is weer een debat, er komt weer een motie en die gaat weer terug naar het kabinet. Als wij dat de komende zes weken gaan doen, wordt de uitvoering ongelofelijk en niet toelaatbaar gefrustreerd; zeker niet toelaatbaar, omdat ik de Vreemdelingenwet moet handhaven. Nogmaals, dat doe ik met de grootst mogelijke zorgvuldigheid.

Ik heb net een politiek signaal gegeven. Ik heb gezegd dat ik aanvaarding van de motie ten zeerste ontraad. Ik kan ook nu zeggen, gemandateerd door de ministerraad, op grond van de argumenten die ik net heb genoemd dat het kabinet deze motie niet kan uitvoeren. Wat kan ik wel doen? Het is toch een heel bijzondere situatie. Het kabinet is demissionair. Wij mogen geen nieuw beleid maken, maar moeten de dagelijkse gang van zaken uitvoeren. Ik wil wel toezeggen dat ik de motie mee terugneem naar het kabinet. Maar dat laat onverlet dat ik direct na het debat, op grond van alle argumenten die ik net weer heb aangedragen en ook de argumenten in de brief, de uitzettingen moet hervatten, omdat ik het vreemdelingenbeleid moet uitvoeren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister zegt dat zij de motie mee terugneemt naar het kabinet. Ik neem aan dat wij morgenochtend op de kortst mogelijke termijn een reactie van de voltallige ministerraad krijgen op de nieuwe motie. Ik vraag u, voorzitter, er nu in de agenda alvast rekening mee te houden dat wij er op de kortst mogelijke termijn over zullen spreken, zodat de hervatting van de uitzetting die de minister hier aankondigt, die ik overigens niet kies vind in de verhouding tussen parlement en regering, zo kort mogelijk zal zijn.

De voorzitter:

Begrijp ik het goed dat u mij vraagt om de regering te vragen om voor 10.00 uur een schriftelijke reactie te geven?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Inderdaad. Ik vraag u ook om rekening te houden met een hernieuwd debat morgenochtend over die kabinetsreactie.

De heer De Wit (SP):

Dan doet zich precies dezelfde situatie voor als een tijd geleden. Er was toen een motie aangenomen door de Kamer en de minister heeft achteraf toegegeven dat zij alle aangekondigde uitzettingen had laten opschorten. Als zij nu zegt dat zij de motie meeneemt naar het kabinet, is er geen enkele reden om vannacht nog uitzettingen te hervatten en is er ook geen enkele reden om het debat morgen af te wachten. Ik verzoek de minister hier toe te zeggen dat zij in afwachting van het debat morgen en van duidelijkheid over de motie de uitzettingen niet hervat.

De heer Pechtold (D66):

De minister begon haar eerste termijn met het verkeer tussen de Kamer en het kabinet. Toen gaf zij aan dat dat de reden was waarom zolang moties nog door het kabinet worden beoordeeld er geen uitzettingen plaatsvonden. Ik vind het alleszins redelijk om die vraag, die nu kennelijk al een week leidt tot niet uitzetten, vast te houden tot het debat, dat als het aan de fractie van D66 ligt ook morgen wordt gehouden. Ik had net met de minister een discussie over het aantal vluchten dat naar Schiphol kan komen. Ik zou niet willen dat wij het in de komende uren zo ver gaan spelen dat de minister – daar dreigt zij mee – zelfs de komende dag mensen gaat uitzetten. Dat zou voor mijn fractie ver over elke grens van verkeer tussen Kamer en kabinet gaan. Ik wil dan ook een duidelijke uitspraak: geldt dat verkeer tussen Kamer en kabinet nog steeds en betekent dat op zijn minst 24 uur uitstel van uitzettingen?

De heer Weekers (VVD):

De minister was helder: zij gaat onmiddellijk na het debat over tot handhaving van de wet en uitvoering van het beleid. Zij zegt dat zij de motie van de heer Dijsselbloem meeneemt naar het kabinet. Dat begrijp ik niet, omdat zij al eerder heeft gezegd dat zij volledig is gemandateerd om in de Kamer te zeggen dat zij de motie niet zal uitvoeren. Welke betekenis heeft het mee terugnemen van die motie naar het kabinet? Volgens mij kan dat, gelet op de eerdere uitspraak van de minister, geen betekenis hebben en zijn wij hier bezig met bezigheidstherapie. Dan krijgen wij morgen weer een nieuwe motie die net een slagje anders is geformuleerd. Daarmee bied je mensen valse hoop. Mijn fractie past daarvoor.

Minister Verdonk:

Ik hoor de heren Dijsselbloem en De Wit nu toch iets anders zeggen. Het moet duidelijk zijn dat na het debat de uitzettingen worden hervat. Dat is handhaven van de Vreemdelingenwet. Die duidelijkheid is nodig voor de uitvoering. De heer Pechtold noemt het verkeer tussen Kamer en kabinet, maar dat gold tot dit debat. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij terechtkomen in een vicieuze cirkel. Het kabinetsbeleid is heel helder. Ik heb de Kamer duidelijk gemaakt dat wij even een pas op de plaats hebben gemaakt. Maar dat moet nu afgelopen zijn. Ik heb de Kamer duidelijk gemaakt waarom dat zo is. Ik hoop dat de heer Pechtold begrijpt wat het betekent voor de uitvoering als wij dat niet doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister blijft volhouden dat zij gehouden is de wet uit te voeren. Dat lijkt mij op zichzelf een feitelijk juiste stelling. De minister meent dat zij meteen na het debat de uitzettingen moet hervatten. Ik heb haar twee keer gevraagd waar in de wet staat dat zij moet uitzetten. Het staat niet in de wet. Het is een bevoegdheid van de minister, die zij ontleent aan de politieke steun die zij in deze Kamer heeft. Die steun is haar in meerderheid ontvallen. De democratische legitimatie voor het hervatten van het uitzettingenbeleid is er niet. Het uitzettingenbeleid wordt dus niet hervat. Er komt wat ons betreft eerst een brief van de ministerraad. Morgenochtend zullen wij definitieve politieke conclusies trekken.

Minister Verdonk:

Nogmaals, ik ben gemandateerd door de ministerraad. Ik heb daarnet heel duidelijk gemaakt wat mijn beleid is. De heer Pechtold refereerde aan de moties die D66 heeft ingediend om zaken te versnellen, om eerder duidelijkheid te verschaffen aan de mensen die onder het project voor de 26.000 vallen. Ik heb er alles aan gedaan om dat proces te versnellen. Ik heb er alles aan gedaan om mensen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Ik heb iedere avond dossiers mee naar huis genomen in het kader van de schrijnendheid. Er zijn al 1000 vergunningen verleend. Ik ben heel helder geweest over het buitenschuldcriterium. Ik wil nu ook heel helder zijn. Ik heb duidelijk gemaakt in welke vicieuze cirkel wij met elkaar terecht dreigen te komen. Ik kan mij niet voorstellen dat het de wens van de Kamer is om elkaar op deze manier in een wurgende omhelzing te houden.

De voorzitter:

De heer Pechtold heeft het woord.

De heer Pechtold (D66):

Dank dat u mij het woord geeft bij de wurgende omhelzing.

De voorzitter:

Dat leek mij een mooi moment.

De heer Pechtold (D66):

Kennelijk zijn wij het staatsrecht aan het vernieuwen, kennelijk zijn wij de omgangsvormen met de Kamer aan het vernieuwen. In Amerika kent men het systeem van filibusteren: je praat net zo lang totdat er niks gebeurt. Daar zouden wij dit debat eeuwig mee kunnen rekken. Ik wil een helder verhaal van de minister. Het gaat om 24 uur. De minister lijkt namens het kabinet het een en ander nu op scherp te zetten. Wij willen nu van de minister weten of er voor morgen vluchten gepland zijn om mensen, om gezinnen uit te zetten. De minister praat over humaan beleid en spreekt over een zorgvuldigheid van jaren. Zijn er voor de komende 24 uur daadwerkelijk vluchten gepland om mensen uit te zetten, ja of nee? Voor mijn fractie is het antwoord op deze vraag van groot belang om te bepalen of wij vanavond een eind aan dit debat maken, ja of nee.

Minister Verdonk:

Vindt de heer Pechtold het normaal dat een minister de wet handhaaft en dat deze minister de Vreemdelingenwet handhaaft?

De heer Pechtold (D66):

Ja, maar daar komen wij weer in de staatskunde terecht en in de, volgens de minister-president, toevallige meerderheden. Er is een kakelverse meerderheid die van de minister vraagt om nu niet een pardonregeling te maken, om niet alles met ons uit te onderhandelen, maar om een stopzetting van uitzettingen totdat er in de formatie helderheid is. In die tijd – wij hebben het dan waarschijnlijk over weken – doet deze Kamer een dringend beroep op een minderheidskabinet dat demissionair is om geen uitzettingen te doen. Dat is humaan en zorgvuldig, maar wij brengen het nu terug tot de komende 24 uur. Daarin kan datgene gebeuren wat u net beschreef over omgangsvormen tussen Kamer en kabinet.

Minister Verdonk:

De heer Pechtold en ik blijven het oneens over wat humaan is en wat niet humaan is. Het geven van valse hoop aan mensen – dat is steeds het effect van wat de heer Pechtold voorstelt – vind ik onrechtmatig en inhumaan. Dat past niet. Zeker de heer Pechtold is er goed van op de hoogte dat wij een demissionair kabinet zijn, dat al drieënhalf jaar staat voor een bepaald beleid. Dit kabinet blijft staan voor dit beleid. Dat er in een volgende politieke werkelijkheid andere beslissingen worden genomen, daar gaat dit kabinet niet over.

De heer Pechtold (D66):

U begon net over Schiphol, en ik ga door op diezelfde beeldspraak. Gaan er vluchten gepland voor de komende 24 uur? Wij zijn al niet meer met u bezig over de pardonregeling, wij zijn niet meer bezig over het tijdelijk stopzetten, maar wij vragen nu van u een toezegging dat de komende 24 uur, tot het volgende debat, geen uitzettingen plaatsvinden. Deze reële vraag zie ik graag met een ja of een nee beantwoord.

Minister Verdonk:

Daar kan ik heel helder in zijn: nee, die toezegging krijgt de heer Pechtold niet, want ik zal na het debat beginnen, daartoe gemachtigd door de ministerraad, met het handhaven van de Vreemdelingenwet.

De heer Pechtold (D66):

Excuses dat ik zoveel interrumpeer, voorzitter, maar het gaat om duidelijkheid. Gaat de minister na al deze debatten, in de positie van een minderheidskabinet dat ook nog demissionair is, ons vertellen dat de ministerraad haar machtigt om te vertellen dat zij de komende 24 uur in het ongewisse laat of mensen dit land worden uitgezet, terwijl een meerderheid van de Kamer haar dat vraagt? Ik wil een duidelijk antwoord: gaat u de komende 24 uur uitzetten, ja of nee, en als ze gepland zijn, bent u dan bereid om die uitzettingen op te schorten voor 24 uur?

Minister Verdonk:

Ik ben niet bereid om op te schorten. Ik heb net heel duidelijk gezegd dat ik de Vreemdelingenwet ga handhaven na dit debat. Ik denk dat ik heel fatsoenlijk ben geweest naar de Kamer, en dat hoort ook zo in de relatie die wij hebben. Na het debat zal ik de Vreemdelingenwet weer gaan handhaven. Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Pechtold daar wat tegen heeft.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik hoor de minister zeggen: het kabinet wil en kan die motie in feite niet uitvoeren. Wij hebben het er al inhoudelijk over gehad, maar ik wil alleen voor de vorm nog terug naar het kabinet, om zoveel mogelijk de gewone gang van zaken te volgen. Maar die gewone gang van zaken leidt vervolgens weer tot nieuwe problemen, omdat dan weer een discussie ontstaat over de vraag of er hangende dat beraad moet worden uitgezet, en dan komen wij geen stap verder. Zou het in zo'n bijzondere situatie niet helderder zijn als vanavond nog van de kant van het kabinet een signaal komt dat, nadat de motie is aangenomen, deze niet wordt uitgevoerd, zodat wij het debat vanavond nog kunnen afmaken?

De voorzitter:

Het is niet aan de minister om daarover een beslissing te nemen. Ik stel voor eerst dit deel van het debat af te ronden, waarna wij schorsen om dat verder te bespreken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind het eerlijk gezegd bizar om te horen wat de minister zegt. Op een heel redelijk verzoek van de meerderheid van de Kamer, onder anderen verwoord door de heer De Wit, om vannacht in ieder geval de uitzettingen niet te hervatten, wordt niet ingegaan. Dat is onkies als het gaat om de relatie tussen Kamer en kabinet. Maar de belangrijkste vraag is, wat de minister dan nog gaat bespreken in de ministerraad.

Minister Verdonk:

Ik heb net geprobeerd duidelijk te maken dat ik wil luisteren naar wat de Kamer zegt. Maar ik zou ook graag zien dat de Kamer naar mij luistert. Bij ieder debat gaat het om het geven van valse hoop aan mensen die elke keer denken dat zij toch mogen blijven. Ik ben heel duidelijk geweest. Na dit debat ga ik de Vreemdelingenwet weer gewoon handhaven. Ik mag toch aannemen dat de Kamer dat ook van mij wil.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wil graag een concreet antwoord op mijn vraag. Wat gaat u in de ministerraad bespreken?

Minister Verdonk:

Zoals dat gebruikelijk is, breng ik de motie in de ministerraad in. Dan zullen wij er daar over spreken. En over beraadslagingen in de ministerraad kan ik u niets zeggen.

De heer Wilders (PVV):

Het is helder dat de minister, ook als de motie wordt aanvaard, vanaf zo meteen doorgaat met het uitzettingenbeleid, maar ook ik vind het vreemd dat zij met deze motie teruggaat naar de ministerraad. Ik vind het voorstel van de heer Van der Staaij dan ook wel sympathiek, want ook ik meen dat er vandaag duidelijkheid moet komen, ook al wordt het midden in de nacht. Ik meen niet dat wij iedere dag een debat hierover moeten voeren. Dus ik volg het voorstel van de heer Van der Staaij dat als de motie straks wordt aanvaard, de minister naar de ministerraad gaat en dat zij vanavond hier nog terugkomt met de mededeling of haar verhaal al dan niet namens de ministerraad is, waarna wij het debat kunnen afronden.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Het voorstel van de heer Van der Staaij van de SGP vinden ook wij een uitstekend voorstel. Wij zullen het dan ook ondersteunen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat geldt ook voor de fractie van GroenLinks.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat geldt ook voor de fractie van de Partij van de Arbeid. Wij stellen dan ook voor om de beraadslaging zo snel mogelijk te sluiten, vervolgens te stemmen, een reactie te vragen van de ministerraad en daarna de vergadering te heropenen.

De heer De Wit (SP):

Ik denk inderdaad dat het lang genoeg geduurd heeft. Wij moeten ons niet langer heen en weer laten slingeren en trekken tussen allerlei ideeën van de minister en de ministerraad. Ik vind dat wij het voorstel van de heer Van der Staaij moeten volgen. Dus stemmen en daarna vernemen wat de ministerraad van de motie vindt, om vervolgens het debat af te ronden.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Het gaat om onzekerheid, het gaat om mensen, dus vanavond duidelijkheid.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ook ik sluit mij aan bij het voorstel van de heer Van der Staaij.

De heer Weekers (VVD):

Datzelfde geldt voor de fractie van de VVD.

Mevrouw Thieme (PvdD):

En ook voor de fractie van de Partij voor de Dieren.

De voorzitter:

Dan lijkt het mij goed om de minister nu eerst in de gelegenheid te stellen om haar betoog in tweede termijn af te ronden.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik heb mijn betoog afgerond.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over enkele ogenblikken gaan wij stemmen.

Naar boven