Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 oktober 2006 over de problematiek rond de uitvoering van de Wet werk en bijstand.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Vanwege het kerstregime zal ik kort zijn. Ik heb drie moties. De eerste motie gaat over de beslistermijn in de wet voor het toekennen van een bijstandsuitkering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige beslistermijn voor de gemeente in de wet voor toekenning van de (bijzondere) bijstand acht weken is en dat daar nog een verlenging tot dertien weken op mogelijk is;

overwegende dat het gemeenten mogelijk moet zijn om de beslistermijn tot vier weken te bekorten, mits gegevens van het UWV en de Belastingdienst online en in real time beschikbaar zijn;Noorman-den Uyl

overwegende dat zo een meer klantvriendelijke benadering en een forse kostenbesparing door snelle en efficiënte dienstverlening bereikt kunnen worden;

verzoekt de regering, aan te geven op welke termijn deze vorm van gegevensverstrekking en verificatie voor de gemeente beschikbaar is;

verzoekt de regering voorts, zich in te spannen om een wettelijke bekorting tot vier weken van de beslistermijn op een bijstandsuitkering door de gemeente uiterlijk 1 januari 2008 te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30545).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De tweede motie gaat over de kosten van de uitvoering van de bijstandswet per cliënt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de grondslag van de kosten van de uitvoering van de bijstand zoals ze via het gemeentefonds per uitkeringsgerechtigde aan de gemeenten vergoed worden voor het laatst in 1994 is geijkt, dat in 1997 bij de herverdeling van het gemeentefonds voor de kosten van de uitvoering van de bijstand een forfaitair bedrag per cliënt is opgenomen, dat bij de invoering van de WWB dat bedrag niet opnieuw is geijkt, en dat bij de herijking van het cluster bijstand de gemiddelde feitelijke kosten per bijstandscliënt voor de uitvoering van de bijstand niet zijn meegenomen omdat zij geen onderdeel van de verdeelstructuur van het gemeentefonds vormen;

overwegende dat de gemiddelde uitvoeringskosten per bijstandscliënt gezien de veranderingen in de werkwijze van de gemeentelijke sociale dienst in de loop van de jaren aanzienlijk gewijzigd zijn en deels in zwaarte en intensiteit zijn toegenomen;

verzoekt de regering, ten behoeve van het eerstvolgende Periodiek onderhoudsrapport van het gemeentefonds een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de gemiddelde kosten per bijstandscliënt die nodig zijn voor de uitvoering van de WWB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30545).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De laatste motie gaat over het feit dat de regering heeft gemeend om het budget voor het inkomensdeel van de WWB voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners – dat zijn 318 gemeenten – voor 1 januari volgend jaar te korten met bijna 17%. Volgend jaar is heel dichtbij en bijna alle gemeenten hebben hun begroting al vastgesteld. Dat levert die gemeenten onoverkomelijke problemen op.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris in zijn brief van 27 april 2006 de Kamer heeft voorgehouden dat bij het afschaffen van de opdeling van het macrobudget van het I-deel van de WWB, de zogenaamde compartimentering, in 2007 slechts geringe herverdeeleffecten zouden optreden;

constaterende dat in deze brief de budgeteffecten van de systematiek APE-2007 voor de gemeenten met een inwoneraantal tussen de 30.000 en 40.000 bescheiden zouden zijn;

constaterende dat de regering nog in de Staatscourant op 16 augustus 2006 in het Besluit WWB 2007 meldt "dat de aanpassingen voor 2007 gunstig zijn voor de stabiliteit van de budgetten en daarmee ook voor de financiële huishouding van de gemeenten" en dat "de regering beoogt met dit besluit meer rust te bieden in de bepaling en de omvang van de gemeentelijke budgetten";

constaterende dat de 46 gemeenten met een inwoneraantal tussen 30.000 en 40.000, zoals blijkt uit het bericht aan de gemeenten van 3 oktober, er gemiddeld 12% op achteruitgaan en dat de 318 gemeenten met minder dan 30.000 inwoners er gemiddeld bijna 17% op achteruit gaan in 2007;

constaterende dat deze kleine gemeenten tot 3 oktober geen enkel signaal hebben ontvangen dat zij voor 2007 met zo'n forse budgetverlaging rekening moeten houden;

overwegende dat een korting van het macrobudget voor alle gemeenten met 4,2% gezien de volumedaling van de WWB passend is;

van mening dat kleine gemeenten niet in staat zijn, een zo forse korting op het budget met de al vastgestelde begrotingen voor 2007 op te vangen en dat het nooit de bedoeling van de Kamer is geweest dat zulke forse kortingen in één jaar zouden worden doorgevoerd;

verzoekt de regering, zodanige maatregelen te treffen dat:

  • - voor de gemeenten met 30.000 tot 40.000 inwoners het I-deel WWB-budgetkorting voor 2007 met een ex ante aftopping gemaximeerd wordt tot 5% bovenop de 4,2%;

  • - voor de gemeenten met een inwoneraantal van minder dan 30.000 de budgetverlaging van gemiddeld bijna 17% over twee jaar wordt uitgesmeerd;

verzoekt de regering tevens, de kosten van deze meer geleidelijke budgetverdeling binnen het macrobudget op te vangen en de gemeenten op de kortst mogelijke termijn daarover te informeren,Noorman-den Uyl

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30545).

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in over de verlaging van de budgetten voor de kleinere gemeenten in het kader van het I-deel van de WWB.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verdeelmodellen WWB zowel voor wat betreft de historische verdeling als wat betreft de objectieve modellen beogen zo goed mogelijk aan te sluiten bij de objectieve bijstandsbehoefte per gemeente;

overwegende dat de Kamer in juni 2006 in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid unaniem heeft ingestemd met enige aanpassingen in het verdeelmodel om zo een betere aansluiting tussen budget en objectieve bijstandsbehoefte per gemeente te bereiken voor het jaar 2007;

overwegende dat de regering overeenkomstig de afspraken in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanpassingen in de verdeelsystematiek voor 2007 heeft aangebracht;

constaterende dat deze aanpassing tot een aanmerkelijke budgetdaling voor kleinere gemeenten in 2007 leidt;

constaterende dat de regering veronderstelt dat deze daling van het budget voor deze gemeenten in 2007 te rechtvaardigen is vanwege een overschot in het budget voor deze gemeenten in 2006;

verzoekt de regering:

  • - in mei 2007 bij de nadere vaststelling van het budget 2007 nauwkeurig in beeld te brengen hoe groot de budgetverlaging voor de betreffende gemeenten in 2007 zal zijn;

  • - inzichtelijk te maken of de budgetten voor deze gemeenten in 2006 gemiddeld 7% ruimte hadden;

  • - te bezien of in het licht van de uitkomsten 2006, de budgetten 2007 en de bijstandsbehoefte van de betreffende gemeenten, het noodzakelijk is aanvullende maatregelen voor die gemeenten te treffen en de Kamer daarover in juni 2007 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mosterd en Van der Sande. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(30545).

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Mevrouw Noorman-den Uyl heeft een motie ingediend waarin wordt gevraagd wanneer gegevensuitwisseling tussen het UWV en de Belastingdienst on line en real time beschikbaar zal zijn. Zij verzoekt daarin ook om een bekorting van de beslistermijn tot vier weken. Wij zijn in het kader van werk en inkomen bezig met het zogenaamde DKD. Ik zal daar straks bij de begrotingsbehandeling nog iets over zeggen. De verwachting is dat het in de loop van 2007 operationeel zal zijn. Wij mogen van de overheid ook verwachten dat er tegen die tijd de nodige uitwisselingsmogelijkheden met de Belastingdienst zijn. Ik wijs daarbij op wat nu al via het BKWI kan. Wij zetten stappen; wij boeken vooruitgang.

Wat mevrouw Noorman over de besluitvormingsperiode vraagt, is overbodig. Wij hebben onlangs besloten om een voorschotplicht met een termijn van vier weken op te nemen in de Wet werk en bijstand. Ik denk dat de gemeenten de ruimte moeten houden om goede controles uit te voeren. Het handhaven van die periode zal geen nadeel hebben voor cliënten, omdat er een voorschotplicht is na vier weken. Kortom, deze motie is overbodig en aanneming daarvan dient tengevolge ontraden te worden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Maar dat geldt toch niet voor de bijzondere bijstand? Die mensen moeten wel wachten. Er is geen recht op voorschotbetaling in de bijzondere bijstand. Er zijn gemeenten die daar echt zo lang over doen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het gaat niet om de bijzondere bijstand. Wij hebben in dat verband nooit gesproken over de voorschotregeling. Ik heb ook nooit begrepen dat dit een knelpunt is. De discussie ging steeds over het toekennen van de bijstandsuitkering, tegen de achtergrond van schuldopbouw en alles wat daarmee annex is. Het standpunt dat ik zojuist verkondigde, zal ik dus handhaven. Ik vind de motie overbodig en ik moet aanneming daarvan dus ontraden.

Voorzitter. Mevrouw Noorman heeft ook een motie ingediend over de kosten van uitvoering in de Bijstandswet. Ik heb de Kamer daar onlangs een brief over gestuurd, waarin ik heb aangegeven hoe de minister van Binnenlandse Zaken daar in het kader van het Gemeentefonds mee omgaat. Daaruit blijkt dat er wel degelijk aandacht is voor het aspect waar mevrouw Noorman op wijst. Een onderzoek is dus overbodig, omdat hier al aandacht aan wordt besteed.

Ook heeft mevrouw Noorman een motie ingediend over het budget van kleine gemeenten. Dat onderwerp heeft in het algemeen overleg de nodige aandacht gekregen. Daarna heb ik er aandacht aan besteed in een brief aan de Kamer, waarin precies staat op welke momenten en op welke manier wij gesproken hebben over de aanpassing van het I-deel in de WWB, waaronder de compartimentering. Wat dat betreft hebben wij gehandeld conform de afspraken met de Kamer. Nu begrijp ik dat deze uitkomsten nooit de bedoeling van de Kamer zijn geweest. Het is het een of het ander. Óf wij nemen een besluit over de systematiek en dan aanvaarden wij de uitkomst. Óf wij maken een systeem dat op de uitkomsten is gebaseerd. Ik heb niet begrepen dat de Kamer de voorkeur aan het laatste geeft. Ik blijf er dus bij dat wij het systeem handhaven.

Dat brengt mij bij de motie van de heer Mosterd en de heer Van der Sande. In de loop van volgend jaar zullen wij meer informatie hebben over de WWB-budgetten bij de kleine gemeenten. Als blijkt dat zich onvoorziene situaties voordoen en dat onze verwachtingen niet uitkomen, dan zullen wij daarnaar moeten kijken. Ik denk dat dan de vragen die de heren Mosterd en Van der Sande in hun motie hebben neergelegd onder ogen moeten worden gezien en dat daarop moet worden ingespeeld. Ik kan mij in die motie vinden en dat betekent dat ik aanneming van de motie van mevrouw Noorman ontraad.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik vind het onverteerbaar dat de staatssecretaris ons tijdens de zomer voorlicht over een gematigde ontwikkeling en dat bij het scheiden van de markt blijkt dat 320 gemeentes in de financiële problemen komen. Hij heeft ons daar nooit zo over voorgelicht. Het APE-onderzoek met de cijfers voor 2007 laat iets volstrekt anders zien. Ik neem hem dat kwalijk!

Staatssecretaris Van Hoof:

Wat een opwinding, vooral als je bedenkt dat de uitkomsten voor die kleine gemeenten dit jaar en naar verwachting ook voor het volgend jaar een dergelijke reactie op geen enkele manier noodzakelijk maken. Ik heb al gezegd dat de ruimte gemiddeld 7% was. Zelf hebt u gezegd dat die 4% in het macrobudget wel voor de hand ligt. Rekening houdend met de historische component in de methode verwacht ik op dit moment dat de uitkomst zal meevallen. Bovendien kan het misschien wel heel interessant zijn om te bezien hoe verschillende gemeenten omgaan met hun verwachtingen over het budget. In een regio die u zelf hebt genoemd, noord Groningen, zijn er gemeenten die dergelijke verwachtingen in hun begroting hebben opgenomen dat dit geen groot probleem zal zijn, terwijl buurgemeenten daar heel anders tegen aankijken. Dat betekent dus dat het kennelijk geen generiek probleem is. Ik denk dat met de gelden die verleden jaar zijn overgebleven en met de uitkomsten dit jaar de problemen te overzien zijn. Als dat wordt gecombineerd met de toezegging dat wij hier in mei 2007 nog eens naar zullen kijken, hoop ik dat ik daarmee mevrouw Noorman echt gerust kan stellen. Dat zou mij zeer lief zijn in een van de laatste debatten die ik met haar heb!

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Was het maar waar! Dat overschot van 7% geldt voor heel veel gemeentes en niet alleen uit deze groep. Dat daarmee rekening wordt gehouden, kan ik mij voorstellen, maar niet als dat ertoe leidt dat 320 gemeentes met elkaar gemiddeld 17% inleveren en dat het budget gaat naar de grote gemeenten, terwijl er gemeentes tussen zitten die de grootst mogelijke problemen hebben. Er zijn twee dingen die ik u kwalijk neem en waarvoor ik een oplossing vraag. In de eerste plaats: de gemeentes hebben tot 3 oktober van dit jaar niet geweten dat ze zo zouden worden gepakt. Zo zien zij dat in ieder geval. In de tweede plaats: gemeentes die zo klein zijn kunnen dat gat dat hiermee in hun begroting is geslagen niet zelf dichten. Zij horen voor 1 januari te horen te krijgen waar zij werkelijk rekening mee moeten houden, want anders zullen daar de Harmonie, de bibliotheek, de sportverenigingen, per 1 januari failliet gaan.

Staatssecretaris Van Hoof:

De gemeentes krijgen te horen waar zij rekening mee moeten houden en daarom discussiëren wij daar nu ook over. Ik heb al aangegeven dat de methode die wij hanteren uitgebreid met de Kamer is besproken. Ik heb daaraan toegevoegd dat voor mij prioritair is het systeem en niet de toevallige uitkomst daarvan. Vervolgens heb ik aangegeven dat gemeentes budgettaire ruimte zouden moeten hebben door datgene wat overgehouden is. Bovendien denk ik dat gemeentes ook dit jaar weer budget zullen overhouden. Wij zullen dat in 2007 bezien, waarmee ik de toezegging herhaal in relatie tot de motie van de heren Mosterd en Van der Sande. Ten slotte wijs ik erop dat er gemeentes zijn geweest die budgetten op een heel andere manier hebben ingeboekt dan andere gemeentes zonder dat daarvoor aanleiding bestond op basis van informatie die door Sociale Zaken is gegeven. Ik realiseer mij best dat er problemen kunnen zijn als het gaat om de verwachtingspatronen, maar denk al met al dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om daar iets aan te doen. Als ik dat bovendien zou doen op de manier die mevrouw Noorman wil – binnen het macrobudget en dat kan ik op zich wel begrijpen – denk ik hier de volgende week wellicht weer te staan omdat er dan een motie wordt ingediend over het feit dat grote gemeenten een nadeel hebben.

Voorzitter. Ik denk al met al dat ik aanneming van de motie van mevrouw Noorman moet blijven ontraden!

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven