Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over nieuw beleidskader betreffende aanscherping vreemdelingenrechtelijke openbare-ordebeleid (19637, nr. 971).

De voorzitter:

Eveneens kunnen bij dit debat worden betrokken de antwoorden op vragen die de Kamer later nog heeft gekregen. De spreektijden zijn bekend.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Als het aan minister Verdonk ligt, kunnen nieuwkomers met een verblijfsvergunning in Nederland binnenkort het land uit worden gezet voor het stelen van een rol pepermunt of een blikje bier, als zij hier tenminste korter dan drie jaar zijn. Wie niet de Nederlandse nationaliteit heeft, blijft tot aan zijn of haar dood een vreemdeling die na 40, 50 of 60 jaar nog dubbel gestraft wordt voor een ernstig delict en daarmee dan het land uitgezet kan worden. Want, schrijft de minister, er is groeiende ergernis over berovingen, geweld, vernielingen en overlast en ik wil een signaal geven aan nieuwkomers: misdrijven worden niet getolereerd in Nederland en zullen verblijfsrechtelijke consequenties hebben, ongeacht de strafmaat. Ook schrijft de minister: aanscherping van het openbareordebeleid past in het integratiebeleid nieuwe stijl, waarin afstand wordt genomen van de sfeer van vrijblijvendheid.

Vrijblijvendheid? Dat zou ik u willen vragen, minister. Ik herinner u aan de Franse minister Sakozy, bepaald geen softie, die het beleid dat u nu doorvoert in 2003 onrechtvaardig, wreed en ineffectief noemde. De fractie van GroenLinks vindt het afschuwelijk dat u maatregelen van openbare orde misbruikt als disciplineringsmaatregelen voor nieuwkomers. U presenteert deze maatregelen expliciet als afschrikwekkend voorbeeld voor de snoodaards onder de nieuwkomers die er ook maar aan denken om strafbare feiten te begaan. Dat mag helemaal niet van het Europese Hof van Justitie. Het is staande jurisprudentie dat het niet is toegestaan, een burger van een lidstaat uit te zetten indien tot deze uitzetting is besloten ter afschrikking van andere vreemdelingen.

Voorzitter. De minister beroept zich op het ACVZ-advies en zegt daar gebruik van te hebben gemaakt. Eerlijk gezegd kunnen wij die overeenkomst niet vinden en de ACVZ heeft dat zelf ook al duidelijk aangegeven. Wij komen dan ook tot het oordeel dat elke proportionaliteit in het voorstel van de minister zoek is. Het lijstje delicten waarop een gevangenisstraf staat en waarvoor je dus je verblijfsvergunning binnen drie jaar kwijt kunt raken, of binnen vijf jaar als je driemaal de fout in gaat – ik denk bijvoorbeeld aan belediging, aan godslastering, aan rustverstoring, aan tweegevecht, aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en aan zaaksbeschadiging – omvat nu niet direct de meest ernstige delicten waarvoor je uitgezet zou moeten worden. Ik zou tegen de minister willen zeggen: zoekt u dan aansluiting bij de ernst van het delict.

Intrekking van een verblijfsvergunning na het begaan van misdrijven pakt onevenredig hard uit en kan worden opgevat als een dubbele bestraffing. Ook zegt de minister: ik loop niet uit de Europese pas, kijk maar naar Denemarken. De commissie-Meijers geeft juist aan dat Denemarken bij het Verdrag van Amsterdam een uitzonderingspositie heeft bedongen en niet gebonden is aan de nieuwe EG-Richtlijn inzake de positie van legale migranten uit landen van buiten de Europese Unie. Wat onze fractie betreft, is de minister ziende blind voor allerlei onoverkomelijke Europeesrechtelijke afspraken die toepassing van het aangescherpte openbareordebeleid verbieden. Naar onze mening kent de minister zich vele malen meer gedragsalternatieven toe dan uit de regelgeving voortvloeit. Ik wijs bijvoorbeeld op het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije, dat in ieder geval de toepassing op mensen met de Turkse nationaliteit verbiedt, en dat zijn er nogal wat in Nederland. Ik wijs op de Richtlijn langverblijvende derdelanders, de Richtlijn inzake de status van vluchtelingen en de Gezinsherenigingsrichtlijn die hogere eisen stelt en vereist dat er preciezer wordt geformuleerd dan de minister in haar voorstel doet. Ook de positie van asielzoekers met een status baart ons grote zorgen, want de minister zegt wel te zorgen dat zij niet in strijd met het Vluchtelingenverdrag handelt, maar er zijn nogal wat mensen die op een andere basis in dit land mogen zijn. Getraumatiseerde mensen, mensen die onder de categoriale bescherming vallen, mensen die vanwege gezinsverbanden hier verblijven. Zou de minister daar eens op willen reageren?

Ten slotte wil ik wijzen op de praktische bezwaren. Nu al lukt het niet om vreemdelingen, mensen die hier met een verblijfsvergunning verblijven, volgens het huidige beleid op een effectieve manier aan te pakken als zij een delict hebben begaan, hun verblijfsvergunning te ontnemen en terug te sturen. Dat komt domweg doordat mensen geen paspoort of visum krijgen omdat de landen van herkomst hen niet willen hebben. Wat krijgen wij dan? Dan krijgen wij weer het verhaal dat zij allemaal de vreemdelingenbewaring in moeten en dat zij op straat worden gezet als het niet lukt om hen uit te zetten. En wat hebben wij dan in Nederland? Wij krijgen dan nog veel meer illegalen en ik kan u voorspellen nog veel meer problemen met de openbare orde. Minister, u erkent niet dat u het huidige beleid in feite niet kunt uitvoeren. U kunt ons geen cijfers geven, u kunt zelfs niet zeggen om hoeveel mensen het gaat en u gaat er willens en wetens aan voorbij dat er nog geen fatsoenlijke evaluatie is van het huidige beleid rond de glijdende schaal. U brengt van de uitvoering nu niets terecht. Dat geldt niet alleen voor dit beleid, maar ook voor de IND, het terugkeerbeleid en de Wet inburgering nieuwkomers. Minister, stop met deze foute tekentafelpolitiek en ga gewoon het huidige beleid eens uitvoeren in plaats van deze vlucht naar voren met foute symboolpolitiek.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Er zijn inderdaad problemen met uitzetting van vreemdelingen die moeten worden uitgezet die geen documenten hebben. Wat wilt u met de mensen die hier een strafbaar feite plegen en die geen documenten hebben? Wilt u die in Nederland houden? Wat wilt u ermee? Wat is uw oplossing daarvoor?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uw vraag gaat niet over waar wij het in dit debat over hebben. Ik begrijp tenminste dat u doelt op illegale vreemdelingen die hier een delict begaan.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

En criminelen en ook mensen met een verblijfsvergunning.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vind ook dat illegalen die hier een crimineel feit begaan het land moeten worden uitgezet. Dat lukt de minister nu echter al niet. Wat gaat zij doen? Zij gaat er nog een heel grote groep mensen bijvoegen die hier wel mogen zijn en die wel een verblijfsvergunning hebben. Die wil zij ook al vanwege vrij kleine delicten gaan oppakken en het land uitzetten. Dat wordt gewoon een onzinnige toestand. Hoe moet de IND dat doen? Die kan nu het werk al niet aan.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Die mensen hebben wel documenten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zou ook uit praktisch oogpunt tegen de minister willen zeggen dat zij eerst eens goed moet doen wat al is afgesproken voordat zij met dit soort dwaze symbolen nog meer ellende over ons afroept.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie is geen tegenstander van de mogelijkheid van vreemdelingenrechtelijke sancties. Deze zijn in 2002 onder de toenmalige staatssecretaris Kalsbeek van de PvdA zelfs nog aangescherpt met steun van de fractie. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de minister niet kan aangeven wat er feitelijk is gebeurd met die aanscherping. De vraag is of deze heeft geleid tot het vaker toepassen van deze mogelijkheid en tot het vaker uitzetten van mensen. Dat maakt het voorstel dat nu voorligt natuurlijk buitengewoon kwetsbaar. De aangescherpte mogelijkheid wordt, naar onze indruk en die van de ACVZ, weinig en in elk geval niet consequent toegepast. Dat roept de vraag op waarom de minister zo gefocust is op het aanscherpen van papieren beleid en niet op werkelijke resultaten van uitvoering. Dat is een verwijt dat haar vaker treft. Is zij bereid om de huidige glijdende schaal alsnog consequent toe te passen en om inzichtelijk te maken of en hoe het beleid werkt?

Het is al snel mogelijk om in Nederland vreemdelingenrechtelijke sancties te treffen. Daarbij zijn wel minimumveroordelingen vastgelegd vanuit een oogpunt van proportionaliteit. Deze nu haalt de minister eruit, zeker voor de eerste drie jaar dat de vreemdeling in Nederland is. Dat is dus een geweldige verslechtering van de zorgvuldigheid van het beleid. Er moet volgens ons altijd van geval tot geval worden bekeken wat de aard en omstandigheden zijn van het misdrijf, of er een acuut gevaar is voor de openbare orde en wat de consequenties zijn voor de dader van een eventuele uitzetting.

Deze aanscherping van het beleid is pure symboolpolitiek. Het rapport van de ACVZ laat zien dat wij met de huidige glijdende schaal al dicht tegen de grenzen aankomen van wat op basis van Europese richtlijnen terzake en volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens toelaatbaar is. De minister zal ook vaker door de rechter worden teruggefloten op basis van proportionaliteit. Ik heb daar enkele vragen over. De minister beoogt een preventieve werking van deze aanscherping. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt echter dat algemene preventie als overweging voor uitzetting niet is toegestaan. Hoe rijmt de minister dat en hoe verhoudt deze aanscherping zich tot artikel 13, de stand-stillbepaling voor werknemers uit Turkije en hun familie? Dat is een bepaling die voortvloeit uit het Associatieverdrag. Is het juist dat voor Turkse werknemers en hun familieleden dezelfde verregaande beperkingen gelden met betrekking tot uitzettingen als voor EU-burgers? In Nederland is dit immers nogal een grote groep, waarvoor deze aanscherping niet mogelijk zou zijn.

Is het juist dat de nieuwe Europese richtlijnen, waaronder de gezinsherenigingsrichtlijn, hogere eisen stellen aan de afweging van betrokken individuele belangen dan de algemene normen volgens artikel 8 van het Europese Verklaring van de Rechten van de Mens? Wat is de reactie van de minister op de stelling van de ACVZ dat de aanscherping niet in overeenstemming is met de Europese richtlijn nr. 2004/38, waarin het verblijfsrecht is vastgesteld voor elke onderdaan van een EU-lidstaat in een andere EU-lidstaat?

De minister stelt dat het acute risico voor de openbare orde dat van personen uitgaat, in aanmerking kan worden genomen, maar dat dit niet wordt voorgeschreven. Hoe verhoudt die opvatting zich tot de bepaling in artikel 6, lid 2 waarin staat dat de lidstaat bij zijn besluitvorming ook de ernst van de inbreuk of de soort van de inbreuk van het gezinslid op de openbare orde of openbare veiligheid c.q. het risico dat van deze persoon uitgaat in overweging moet nemen?

Is kortom de feitelijke betekenis van deze aanscherping niet zuiver symbolisch omdat de Europese wetgeving en verdragen simpelweg geen ruimte laten voor een scherper uitzettingsbeleid? Ook vanwege de huidige problemen in het daadwerkelijk realiseren van uitzettingen, is dit een papieren maatregel. Niet alleen door onze fractie, maar Kamerbreed is er voortdurend op aangedrongen om meer werk te maken van de uitzetting van criminele illegalen, maar tot op heden met bedroevend weinig resultaat. Wat ons betreft ligt de prioriteit bij de criminele illegalen.

De minister wijst op de praktijk in Denemarken. Maar Denemarken heeft een opt-out bedongen in het Verdrag van Amsterdam. Het is dus niet gebonden aan de nieuwe EU-richtlijnen waarover ik zojuist sprak. Waarom heeft de minister dat niet onbelangrijke feit zelf niet opgemerkt in haar brief aan de Kamer? Het is daarom de vraag waarom de minister met dit voorstel komt. Ik begrijp dat de heer Nawijn deze vraag voor ons zal gaan beantwoorden.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Neen, ik wil de heer Dijsselbloem een vraag stellen. Ook hij weet natuurlijk, dat Denemarken en het Verenigd Koninkrijk een voorbehoud hebben gemaakt. Weet hij ook dat dit zelfde voorbehoud onder het tweede paarse kabinet ook door Nederland gemaakt had kunnen worden? De Partij van de Arbeid heeft dat toen niet gedaan. Nederland had ook dit voorbehoud moeten maken. Nu beroep de heer Dijsselbloem zich erop dat het niet mogelijk is, omdat Denemarken het wel heeft gedaan maar wij niet. Dat is een flauwekulredenering.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik verdedig zeer dat Nederland niet heeft gekozen voor deze opt-out, maar wel voor de zorgvuldigheid die de nieuwe Europese richtlijnen op dit gebied geven. Mijn stelling is dat de minister naar Denemarken verwijst en aangeeft dat het daar mogelijk en zelfs praktijk is, maar zij vergeet te vermelden dat Denemarken niet is gebonden aan deze Europese richtlijnen. Terwijl dat toch best een relevant gegeven is. De heer Nawijn kan ervan vinden wat hij wil, maar Nederland is er wel degelijk aan gebonden. Natuurlijk zou het kabinet er alsnog heronderhandelingen over kunnen aangaan. Het voorbeeld van Denemarken is simpelweg niet bruikbaar.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Het is de partij van de heer Dijsselbloem geweest die, toen zij aan het bewind was, heeft nagelaten om dit voorbehoud te maken. En nu verwijt hij deze minister ...

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik verwijt de minister helemaal niets. Ik verdedig zeer dat wij een dergelijke opt-out niet hebben bedongen. De heer Nawijn had dit allicht wel wil doen. Ik niet. Ik niet! Het enige wat ik deze minister voorhoud, is dat zij verwijst naar Denemarken om vast te stellen dat het kan. Ik wijs er vervolgens fijntjes op dat Denemarken niet is gebonden aan de Europese richtlijnen. Het voorbeeld is daarom niet valide.

Het is daarom de vraag waarom de minister toch met deze aanscherping komt. Er gaat een heel vervelend signaal van uit. Het kan haast niet anders worden opgevat als dat alle vreemdelingen in dit land een voorwaardelijke straf krijgen opgelegd. Nog één veroordeling en het is exit. Zero tolerance. Dit type maatregelen is ten aanzien van integratie inmiddels onderdeel van het probleem geworden in plaats van bij te dragen aan de oplossing.

Nuchter redenerend, is er voor ons slechts op één onderdeel aanleiding om de glijdende schaal aan te passen, te weten de veelplegers. De ACVZ heeft daarvoor een voorstel gedaan. Ik verzoek de minister daarop te reageren. Ten slotte roep ik de minister nogmaals op om eens te gaan sturen op resultaten in plaats van op symboliek.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De minister erkent dat de effectiviteit van de huidige glijdende schaal, die wij in 2002 hebben ingesteld, niet kan worden ingeschat. Is het dan wel zinvol om het beleid op dit punt zo vergaand aan te scherpen? De fractie van de SP kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de minister er vooral om te doen is, Nederland als een van de strengste landen qua vreemdelingenrechtelijk openbareordebeleid naar voren te doen komen. Zij zegt zelf dat de wenselijkheid om tot een strenger beleid te komen los staat van de noodzakelijke effectiviteit van de uitvoering ervan.

Dat is gewoon Nederlands voor: symboolpolitiek. Ik vraag de minister om een reactie op de brief van de zogeheten Permanente Commissie, ook wel de commissie-Meijers geheten, waarin wordt gesteld dat juist de beoogde algemene preventieve werking van de beleidswijziging in strijd is met het EU-recht. De klaarblijkelijke wens van de minister om Nederland een van de strengste landen te laten zijn, is misschien ook de oorzaak van de rammelende motivering van de beleidswijziging. Eerst gaat het om niet-Nederlandse veelplegers, maar dan blijken ook mensen die maar één keer in de fout zijn gegaan uitgezet te kunnen worden, als dat tenminste is gebeurd in de eerste drie jaar van het verblijf hier. Eén misstap maakt nog geen veelpleger, zou ik zeggen.

Bovendien heeft de minister geen cijfers ter beschikking waaruit blijkt welk percentage van de veelplegers niet-Nederlands is en dus onder het bereik van het beleid valt. Kan de minister duidelijk maken over welke criminele vreemdelingen zij spreekt als zij het heeft over de aanscherping van het beleid rond de openbare orde?

De heer Visser (VVD):

De heer De Wit zegt dat er geen cijfers zijn. Er zijn wel onderzoeken naar gevangenispopulaties, waarbij je ergens tussen 0% en 32% uitkomt, maar dan weet je niet of het over vreemdelingen of allochtonen gaat. Maar wat maakt het uit voor de heer De Wit of hij cijfers heeft of niet? Is hij wel voor de maatregel als blijkt dat het om enorme cijfers gaat of is hij er altijd tegen, ondanks de cijfers?

De heer De Wit (SP):

Ik zou mij kunnen voorstellen dat ik er voor was als bleek dat het gigantisch uit de hand liep. De minister weet het echter niet, de heer Visser weet het niet en ik ook niet. Ik weet alleen dat er op dit moment veel allochtonen in de gevangenis zitten. Voor de heer Visser en voor mij staat niet vast of dat allemaal Nederlanders zijn, vreemdelingen of Nederlanders met een dubbele nationaliteit.

De heer Visser (VVD):

Als het gigantisch uit de hand loopt wil de heer De Wit erover denken. Dat betekent dat hij dan van zijn principe afstapt. Op welk moment en op grond van welke cijfers wil hij erover denken? Wat is voor hem "gigantisch uit de hand lopen"?

De heer De Wit (SP):

Dat is meer dan wat nu op tafel ligt. Er ligt nu helemaal niets op tafel. De minister weet het niet, maar gebruikt spierballentaal. De noodzaak voor aanscherping blijkt helemaal niet.

De heer Visser (VVD):

Een van de redenen waardoor wij niets kunnen aantonen is dat er verschillende vreemdelingendiensten zijn, met verschillende registraties. Je kunt echter twee principes hanteren. Het ene is dat het je niet interesseert of het er een is of tienduizend zijn. Het andere principe is dat waarvan de heer De Wit in het begin leek uit te gaan en dat ik bij mevrouw Vos hoorde: het zou niet moeten mogen. Hij heeft nu een soort tussenweg. Als de cijfers heel erg zijn, wil hij erover denken.

De heer De Wit (SP):

Wij hebben op dit moment een glijdende schaal, waarbij het mogelijk is dat mensen op enig moment worden uitgezet. Als de heer Visser een aanscherping daarvan wenst, zal toch minstens duidelijk moeten zijn waarom dat moet en op basis van welke cijfers. Is dat niet zo, dan is het symboolpolitiek, spierballentaal en het uitspreken van dreigementen. Nederland moet dan het strengste land van Europa zijn en men zij gewaarschuwd. Dat is naar mijn idee nergens op gebaseerd.

De vraag is of de door de minister voorgestelde maatregelen juridisch houdbaar zijn. De ACVZ, de Adviescommissie Vreemdelingenzaken, zegt dat zij niet in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het Europese Hof en ook niet met de EU-richtlijnen, vanavond al genoemd, over de EU-onderdanen, over gezinshereniging, over langdurig ingezetenen van derde landen en over de erkenning als vluchteling. Op cruciale punten stemt het advies van de ACVZ overeen met de mening van de Permanente Commissie, de commissie-Meijers. Die is dat het EU-recht een veel zwaardere bescherming biedt dan de minister in de brief aan de Kamer wil doen geloven. Vooral de nieuwe richtlijnen inzake gezinshereniging, lang verblijf in derde landen en de status van vluchteling stellen nog hogere eisen aan de afweging van individuele belangen dan de minimumnormen van artikel 8 van het EVRM, die op zichzelf ook niet mis zijn. De minister kan zich niet onttrekken en zich er niet van af maken door te verwijzen naar de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2 en artikel 3 4. Ook het voornemen van de minister om de voorgenomen beleidswijziging en de nieuwe richtlijnen in beleidsregels te vervatten is in strijd met het EU-recht, zo zegt de Permanente Commissie. Dat moet gebeuren in wetgeving. Graag hoor ik de mening van de minister over dit niet mis te verstane advies van de Permanente Commissie op de punten die ik aanhaal.

Nog enkele opmerkingen over de inhoud van de beleidswijziging. Ik ben met de ACVZ van mening dat de voorgenomen beleidswijziging in strijd is met het beginsel van proportionaliteit. In de eerste drie jaar van rechtmatig verblijf kan een vreemdeling zelfs na een veroordeling zonder strafoplegging of na oplegging van een geldboete geconfronteerd worden met de maatregel van uitzetting, als het maar gaat om een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf staat. De vraag die zich nog voordoet, is wat er gebeurt bij een sepot, bij een OM-afdoening van een strafbaar feit waar gevangenisstraf op staat. Is het dan ook nog mogelijk?

Ik ben van mening dat het vervolgens in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel omdat de eindtrede ontbreekt in de glijdende schaal. Ook mensen die dertig jaar of meer in Nederland verblijven en uiteindelijk veroordeeld zouden worden, gecumuleerd, tot een gevangenisstraf van 36 maanden zouden na zoveel jaren nog uitgezet kunnen worden. Ik vind dat dit niet juist is en ook niet kan. Op enig moment is het mooi geweest en moet je mensen die al zo lang in Nederland verblijven, op dat punt gelijkstellen aan Nederlanders.

Ten slotte is de aanscherping extreem. Voor sommige categorieën wordt de vereiste duur van de opgelegde gevangenisstraf voor uitzetting acht tot negen keer verkleind. Gezien de enorm ingrijpende gevolgen van de uitzetting voor een persoon en zijn familie, acht ik dat veel te ver gaand.

Al met al hebben wij te doen met een zeer ingrijpende beleidswijziging, waarvan de noodzaak slecht is gemotiveerd en de juridische houdbaarheid op z'n minst betwijfeld kan worden. Het is de vraag of de beleidswijziging effectief kan worden uitgevoerd. De minister erkent zelf dat er nog van alles verbeterd moet worden aan de effectiviteit van het openbareordebeleid. Zij heeft het over de communicatie tussen de IND, het Openbaar Ministerie en de Vreemdelingendienst, die te wensen overlaat. Zij heeft het over de IND-medewerkers, die zoveel moeite hebben – terecht – met artikel 8 van het EVRM. Wat zal het worden als, zoals het uit het advies van de Permanente Commissie blijkt, elk individueel geval getoetst moet worden? Dus niet het algemeen beleid van hard erop slaan. Nee, er moet gekeken worden, getoetst aan de EU-richtlijn, wat er in het individuele geval aan de hand is en waarom het noodzakelijk is om iemand uit te zetten. Dat is nogal wat. Ik zie de IND-medewerkers daarmee zwoegen. Mijn voorstel aan de minister is: stop hiermee, zoek eerst uit wat de problemen zijn bij de huidige effectiviteit van werken van de IND. Kijk hoe de implementatie van de EU-richtlijnen in wetgeving kan plaatsvinden. En onderzoek eerst wat de effectiviteit is van de huidige glijdende schaal, vooraleer aan deze maatregel te beginnen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Mijnheer de voorzitter. De minister wil criminele vreemdelingen makkelijker kunnen aanpakken door de mogelijkheid te creëren om het verblijfsrecht in Nederland te beëindigen, indien men veroordeeld is voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat. Dat betekent concreet dat een criminele vreemdeling het land moet verlaten en kan worden uitgezet. De Groep Wilders juicht deze stap van deze minister van harte toe. Voor vreemdelingen die in ons land misdrijven plegen, is geen plaats in Nederland. De maatregel zal naar mijn stellige overtuiging ook zeker kunnen bijdragen aan het terugdringen van de criminaliteit en de overlast en het verbeteren van de veiligheid in Nederland. Hoe eerder deze maatregel onverkort van kracht wordt, hoe beter wat mij betreft. Hulde voor deze minister.

Maar het kan allemaal nog beter, nog effectiever en nog steviger.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er staat nu ook al gevangenisstraf op bijvoorbeeld belediging, godslastering en rustverstoring. Vindt u dat mensen die met een verblijfsvergunning in Nederland zijn, voor zo'n feit, bijvoorbeeld godslastering, het land uit moeten worden gezet?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voor misdrijven waar gevangenisstraf op staat, zoals het in het voorstel van de minister staat, zal dit moeten gebeuren en niet alleen voor vreemdelingen, maar ook voor mensen met een dubbele nationaliteit. Ik wil wat dat betreft graag een stapje verder gaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U vindt werkelijk dat iemand die hier met een verblijfsvergunning is en die een ander dusdanig beledigt of zich dusdanig godslasterlijk uit dat er een gevangenisstraf op zou volgen van bijvoorbeeld een maand, het land uit moet worden gezet vanwege een dergelijke activiteit?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik treed nu niet in de casuïstiek, maar geef aan dat voor misdrijven waar een gevangenisstraf op staat, wat die ook moge zijn, dat zeker zo is.

De voorzitter:

Mijn advies aan u beiden bij het interrumperen is dat u in het achterhoofd moet houden dat u het, naar mijn inschatting, niet met elkaar eens wordt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daar ga ik volstrekt van uit.

De heer Wilders zegt dat hij niet in de casuïstiek treedt. Hij vindt dus op elk punt dat, als er maar gevangenisstraf op staat, hoe klein het delict ook is, het terecht is dat iemand die hier vreemdeling is, het land uit kan worden uitgezet?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik heb de vraag al twee keer beantwoord.

De heer Visser (VVD):

Misschien is er vrij eenvoudig opheldering te brengen. Het gaat om het verschil tussen misdrijf en overtreding. Godslastering is geen misdrijf maar een overtreding.

De voorzitter:

Nu gaat u mevrouw Vos beantwoorden? Dat gaan wij niet doen, tenzij u zich bij de groep aansluit, maar ik dacht niet dat dit de bedoeling was. De Groep Wilders kan zelf antwoord geven.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ja, en ook dat aansluiten lijkt mij niet zo'n goed idee in dit geval.

De voorzitter:

Het was een grapje!

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. De minister zegt terecht in haar antwoorden op schriftelijke vragen dat een relatief groot deel van de daderpopulatie in Nederland bestaat uit Marokkanen, Turken en Surinamers. Veel van deze mensen hebben een dubbele nationaliteit, bijvoorbeeld naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit. Om die reden gaat het voorstel van minister Verdonk de Groep Wilders niet ver genoeg. Ik zei het zonet al, bij de interruptie van collega Vos. Net zoals vreemdelingen het land uitgezet kunnen worden, zou het wat mij betreft mogelijk moeten zijn om mensen met een dubbele nationaliteit die als veelplegers misdrijven plegen, het Nederlanderschap te ontnemen en daarna het land uit te zetten.

Het is belangrijk om te erkennen dat het kabinet dit principe eigenlijk al heeft omarmd. Minister Verdonk kan hier dus geen principiële tegenstander van zijn. Immers, in het wetsvoorstel dat wij nu in de schriftelijke voorbereiding hebben, de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, heeft het kabinet de gronden uitgebreid om mensen met een Nederlandse en een andere nationaliteit het Nederlanderschap te ontnemen. Bij het plegen van misdrijven, in dit geval terroristische misdrijven, zoals genoemd in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht, en misdrijven waarbij samenspanning strafbaar is, zou dit volgens deze minister ook mogelijk moeten worden. Ook daar is het een bevoegdheid van de minister om in individuele gevallen te bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit verliest of niet. In het betreffende wetsvoorstel, dat wij nog plenair moeten behandelen, is al het principe erkend dat ook mensen met een dubbele nationaliteit die een misdrijf, zij het nu een terroristisch misdrijf, of samenspanning plegen, de nationaliteit kan worden ontnomen. In de praktijk gaat de minister dus al verder dan zij nu doet.

Nu de minister dit principe heeft omarmd, zou ik haar willen vragen waarom zij niet nog een stap verder gaat op de manier waarop ik het zojuist heb aangegeven, want dan kan op dezelfde wijze tegen criminelen worden opgetreden die naast de Nederlandse ook een willekeurige andere nationaliteit hebben. Niet alleen tegen vreemdelingen die een misdrijf plegen, zoals minister Verdonk voorstelt; niet alleen tegen mensen met een dubbele nationaliteit die een terroristisch misdrijf plegen zoals in het door mij genoemde wetsvoorstel staat, maar ook tegen mensen met een dubbele nationaliteit, bijvoorbeeld de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit, die, zeker als het om recidivisten gaat, herhaaldelijk misdrijven plegen. Ik denk bijvoorbeeld aan straatterrorisme: mensen die Nederlandse straten, wijken en buurten onveilig maken. Ook zij zorgen voor groeiende ergernis over berovingen, geweld, vernielingen en overlast, zoals de minister dit zelf heeft geformuleerd. Wat mij betreft moeten ook die mensen van de Nederlandse nationaliteit worden ontdaan en het land worden uitgezet. Ik hoop van harte dat de minister die stap wil zetten, want dat zou pas echt zoden aan de dijk zetten. Ik weet dat het Europees verdrag inzake nationaliteit dit voorstel nu nog in de weg staat. Dat is het argument dat de minister mij steeds voorhoudt. Maar een minister die een wil heeft, moet ook een weg kunnen vinden. Principieel kan zij het daar niet mee oneens zijn. Is de minister bereid om bij haar collega's in Europa te lobbyen om het Europees verdrag inzake nationaliteit zodanig te wijzigen dat het ook kan op de door mij voorgestelde manier en niet in strijd is met het internationaal recht?

De Groep Wilders ondersteunt het voorstel van de minister van harte. Het is een belangrijke stap in de goede richting, maar het is onvoldoende, gelet op de grote problemen met criminele allochtonen die behalve de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit hebben.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik blijf mij erover verbazen dat de heer Wilders kleine criminaliteit – overlast, winkeldiefstal misschien – gelijkstelt met terrorisme. Dat lijkt mij een gevaarlijke nuancering van het risico van terrorisme.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik stel het niet gelijk. Ik doe wat het kabinet in dit voorstel doet. In haar overweging voor dit voorstel zegt de minister dat in haar geval de mensen met een verblijfsstatus die niet Nederlander zijn zorgen voor groeiende ergernis over berovingen, geweld, vernieling en overlast. Welnu, bij dit soort overlast en bij misdrijven – daar gaat het ook in mijn voorstel om – moet het niet alleen gaan over de mensen met een verblijfsstatus, moet het niet alleen gaan over de mensen met een dubbele nationaliteit die zwaardere terroristische misdrijven plegen, maar moet het ook gaan om datgene waar veel mensen op straat last van hebben. Dat is wat ik noem het straatterrorisme.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik ben het helemaal met u eens. Maar in het Europees verdrag inzake nationaliteit gaat het om de term "essentiële belangen van de Staat". Het moeten essentiële belangen zijn. U roept de minister op om daarover te onderhandelen met de Europese partners. Stel dat die Europese partners niet willen, kiest u dan voor opzegging van dat verdrag?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Die brug gaan wij dan over. Ik doe het eerst op de nette manier. Ik vraag de minister om niet steeds, zoals zij tot nu toe heeft gedaan in mijn richting, te komen met het argument: het kan niet, want de Europese verdragen staan het in de weg. Dat realiseer ik mij; het kan dus niet. Ik vraag haar dan ook om te lobbyen in Europa om dat verdrag te wijzigen. Dat heeft zij nog niet eens geprobeerd. Probeer het eens. Als zij dat niet voor elkaar krijgt, dan kunnen wij uw vraag altijd nog beantwoorden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Het kan kennelijk altijd nog erger met het opbieden van vreselijke voorstellen, zo heb ik zojuist begrepen. Dat maakt dit voorstel echter nog niet tot een goed voorstel. Minister Verdonk wil veelplegers en misdadigers met een verblijfsvergunning het land kunnen uitzetten. Daar is D66 het mee eens. Maar dat wil voor D66 nog niet zeggen dat iemand die een klein vergrijp heeft begaan dan ook maar meteen het land moet kunnen worden uitgezet, ongeacht de ernst en de zwaarte van het misdrijf. Als dat gebeurt, is de verhouding tussen het vergrijp en de straf echt helemaal zoek. Een jongen die een rol drop steelt, een meisje dat zich door mascara laat verleiden; ik praat het absoluut niet goed, maar een klein vergrijp maakt iemand nog niet tot een veelpleger of een zware crimineel. Dit brengt mij tot een aantal vragen aan de minister.

Wat zijn de overwegingen geweest om op zoek naar een regeling voor veelplegers te komen met een voorstel waarin de eerste drie jaar elk vergrijp, ongeacht ernst en zwaarte, aanleiding kan zijn om iemand het land uit te zetten? Dat heeft toch niets meer met een veelplegersregeling te maken?

Waarom doet de minister alsof zij met haar voorstellen het advies van de ACVZ volgt, terwijl dat zo overduidelijk niet het geval is? Waarom volgt zij het advies van de ACVZ niet daadwerkelijk? Het is een heel verstandig advies.

Om welke en hoeveel mensen gaat het nu eigenlijk? Het gaat niet om illegalen. Het gaat niet om verdragsvluchtelingen. Het gaat niet om tweede en derde generaties met de Nederlandse nationaliteit, zoals de Marokkaanse rotjochies in Amsterdam. Het kan niet gaan om Turken in verband met het Associatieverdrag. Het kan evenmin gaan om Antillianen, want dat zijn Nederlanders. Om wie gaat het dan wel? En dan is het niet voldoende, als de minister antwoordt: dat weet ik niet. Zij wekt echt de indruk dat er iets gaat verbeteren en dat er meer mensen uitgezet kunnen worden dan nu. Dat moet dan toch ook cijfermatig onderbouwd worden? Er moet toch een reden zijn voor wetgeving? Het moet toch een beetje zorgvuldig kunnen?

De minister geeft steeds maar geen antwoord op de kritiek van de ACVZ dat met het voorstel van de minister om mensen uit te zetten vanwege een klein vergrijp, niet meer wordt voldaan aan de vereiste van proportionaliteit. Mag ik daar toch eens een serieuze reactie op hebben?

Wat doet de minister feitelijk met de kritiek dat haar voorstel zich niet of slecht verdraagt met Europese wet- en regelgeving? De minister zegt wel dat zij gaat zorgen dat het in lijn is met de Europese wet- en regelgeving. Er wordt altijd een totale afweging gemaakt, maar zij verandert het voorstel er inhoudelijk niet door.

Er is al gevraagd wat nu eigenlijk de praktische betekenis is van dit voorstel. Heeft het eigenlijk wel praktische betekenis? De minister verwijst steeds naar de preventieve werking of het signaal dat van deze aanscherping uitgaat. Wat voor signaal is dat dan? Hoe afschrikwekkend is het, als heel snel duidelijk wordt dat deze regels niet uitgevoerd kunnen worden? Dat is toch blaffen en niet bijten? Zo'n hondje heb ik vroeger ook gehad. In het begin is het even schrikken, maar al heel snel heb je door dat je daarvoor niet zo bang hoeft te zijn.

In de brief van de minister valt te lezen dat wij met deze aanscherping het strengste land van Europa zijn geworden, samen met Denemarken. Dat kan toch ook geen doel op zichzelf zijn? Of wel?

Kortom, hier ligt een voorstel dat wij in deze vorm niet willen en niet kunnen ondersteunen, vooral als het gaat om de eerste fase, omdat het doorschiet en omdat het niet uitvoerbaar blijkt te zijn, zoals met goede redenen wordt onderbouwd in al die adviezen die wij inmiddels hebben gehad.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben blij met uw kritische verhaal. Uw fractieleider, de heer Dittrich, heeft al eerder gezegd dat dit zo niet kan. Wat gaat het betekenen voor D66 als deze maatregel toch gewoon wordt doorgezet door het kabinet?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij zijn nu in debat met de regering om te proberen dat niet in deze vorm doorgezet te krijgen. Laten wij dat eerst eens doen. Dan ga ik kijken of er eventueel steun te verkrijgen is voor uw voorstellen, waarvan ik er een paar heb gezien, of voor de onze. Als er helemaal geen steun te verwerven is voor een redelijk voorstel, zoals wij dat doen, dan is dat heel erg spijtig. Dat zullen wij zeer betreuren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er zitten D66-ministers in het kabinet die dit voorstel blijkbaar steunen. Vindt u dat D66 op een geloofwaardige manier kan opereren, met zo'n voorstel in de tas als resultaat van dit kabinet?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is verleidelijk om er een kabinetscrisis van te maken, dat snap ik, maar laten wij dat nu eens niet doen. Laten wij eerst eens kijken of wij op basis van de argumenten en de adviezen die er zijn, in redelijkheid van de minister gedaan kunnen krijgen dat er wat ruimte komt, zodat u en ik er wel mee kunnen leven.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mijnheer de voorzitter. Ik ben zeer blij met de notitie van deze minister. Het is een uitstekende notitie, die goed weergeeft hoe het juridisch zit. Ik heb al jaren aangedrongen op aanpassing van de glijdende schaal. Die is veel te soepel. Wij moeten veel strenger zijn. Waarom? Omdat vreemdelingen of vluchtelingen die in Nederland gastvrijheid genieten, zich aan de Nederlandse wetgeving dienen te houden. Het plegen van misdrijven in dit land moet je streng aanpakken. Ook als deze mensen nog geen Nederlander zijn, maar vreemdeling, moeten zij zich wel houden aan de wetgeving van dit land. Op grond daarvan is dit een uitstekende notitie. Ik kan de minister alleen maar prijzen dat zij dit doet. Gastvrijheid mag niet worden misbruikt in dit land.

Ik ben blij dat de minister ook heeft gekeken naar het Deense model. Helaas kunnen wij dat niet helemaal invoeren, maar dat ligt niet aan deze minister, maar aan het tweede paarse kabinet, dat rustig doorging en geen voorbehoud heeft gemaakt, zoals Engeland en Denemarken wel hebben gedaan. Helaas. Ik ben het met de heer Wilders eens. Ook ik heb ten aanzien van mensen met een dubbele nationaliteit al drie jaar geleden gepleit voor het eventueel intrekken van de Nederlandse nationaliteit. In navolging van de heer Wilders vraag ik de minister om serieus na te gaan in hoeverre dat mogelijk is. Het gaat immers om de essentiële belangen van de Staat. Het lijkt mij goed om in Europees verband na te gaan welke misdrijven die belangen schaden en hoe ernstig die moeten zijn. Essentiële belangen van de Staat wegen immers zwaarder dan het stelen van een pakje boter.

In Kamerdebatten heb ik al vaker gevraagd waarom de minister niet met Marokko, Suriname en Turkije in overleg treedt om na te gaan of straffen die in Nederland worden opgelegd, in die landen ten uitvoer kunnen worden gelegd. De vreemdelingen kunnen dan in het land van herkomst hun straf uitzitten. Ik heb dat tijdens een begrotingsbehandeling ook al aan de minister gevraagd. Wij hebben ook een verdrag met Thailand gesloten om criminele Nederlanders hun straf in dit land te laten uitzitten. Waarom kunnen wij niet een verdrag met Turkije, Marokko en Suriname sluiten met als doel dat Turken, Marokkanen en Surinamers die in dit land zijn veroordeeld, hun straffen in de landen van herkomst uitzitten? De minister heeft gisteren in een notaoverleg gezegd dat zij in gesprek zal gaan met haar Marokkaanse collega. Het lijkt mij goed dat zij deze punten in dat overleg aan de orde stelt. Ik wacht op de reactie van het kabinet op dit punt. Minister Bot heeft immers ook al eerder toegezegd dat hij daarop zal reageren.

Het lastigste punt waarmee deze minister en al haar voorgangers respectievelijk te maken hadden en hebben, is het terugsturen van vreemdelingen zonder documenten. Het betreft met name mensen uit de Noord-Afrikaanse landen. Hoe staat het met het overleg met Marokko, Tunesië en Egypte? Criminele vreemdelingen komen vooral uit die landen. Zij kunnen niet terug naar hun land en zorgen in de grote steden van Nederland voor veel overlast. Hoe staat het met het diplomatiek overleg? Kan er niet nog meer druk op die landen worden uitgeoefend om hun eigen criminele onderdanen terug te halen?

De heer De Wit (SP):

Kan de heer Nawijn mij één reden geven waarom landen als Marokko, Suriname en Turkije op enig moment zouden moeten overwegen om iemand die in Nederland een strafbaar feit pleegt, de straf in het land van herkomst te laten uitzitten?

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Waarom niet? Daarvoor hebben wij prachtige verdragen in het leven geroepen.

De heer De Wit (SP):

Dat zijn dus mensen die hier wonen. Waarom zouden zij hun straf in een ander land moeten uitzitten als zij een strafbaar feit hebben gepleegd? Zij zijn niet eens in dat land geboren.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Zij hebben de nationaliteit van dat land.

De heer De Wit (SP):

Welk land doet dat dan bijvoorbeeld?

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Heel veel landen doen dat. Wij leveren zelfs Nederlanders uit aan Amerika. Vervolgens laten wij die mensen hun straf in Nederland uitzitten. Dat gebeurt op dit moment.

De heer De Wit (SP):

Dat zijn totaal andere situaties.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Nee, dat zijn ook criminelen. Ik zie niet in waarom een Marokkaan die in Nederland is veroordeeld, niet in Marokko zijn straf kan uitzitten. Ik zie evenmin in waarom een Turk die in Nederland wordt veroordeeld, zijn straf niet in Turkije kan uitzitten.

De heer De Wit (SP):

Wij hebben juist verdragen gesloten om ervoor te zorgen dat mensen die in een ander land strafbare feiten plegen, naar Nederland worden gehaald om er in ieder geval van verzekerd te zijn dat dit op een humane manier gebeurt. Dat betekent niet dat de Nederlandse regering tegen Marokko, Turkije en Suriname zegt dat die mensen hun straf daar moeten uitzitten. Dat is iets anders dan de situatie dat een Nederlander in Marokko zit.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De heer De Wit beoogt te zeggen dat er in Marokko en Turkije wat meer wrede gevangenisregimes zijn. Turkije is een kandidaat-lidstaat van de EU, al is mijn fractie het daarmee niet eens. Ook Marokko wil lid worden. Wij moeten dat soort landen dus ook dwingen om hun eigen onderdanen terug te nemen en in die gevangenissen onder te brengen. Waarom niet? Het is goed om over het gevangenisregime te spreken. Dat neemt echter niet weg dat deze mensen gerust hun straf in het eigen land kunnen uitzitten, als zij kiezen voor die nationaliteit.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor het voorliggende voorstel en voor de schriftelijke beantwoording. Eenvoudige uitgangspunten moeten in de uitwerking eenvoudig blijven. Nederland voert een restrictief toelichtingsbeleid. Dat betekent dat er bij de toelating keuzes moeten worden gemaakt. Tevens dienen voor en na de toelating voorwaarden te worden gesteld. De VVD-fractie wil een strikte, consequente en consistente lijn jegens mensen die naar Nederland komen en een misdrijf plegen. Dat past in een breder verhaal en is onderdeel van zowel een effectieve criminaliteitsbestrijding als van een effectief integratiebeleid. Het is daarom goed dat dit voorstel er nu ligt. De vraag is alleen waarom wij hier, nadat wij erom vroegen, anderhalf jaar op hebben moeten wachten.

De af en toe naar voren komende vragen of dit nu nodig is of niet en wat de getallen zijn, vind ik merkwaardig. Het gaat om het principe. Het maakt voor het principe niet uit of er één of tienduizend personen in aanmerking komen. De lijn van "er moeten er heel veel zijn alvorens je hiertoe overgaat" is merkwaardig. Dat lijkt een beetje op het dempen van de put nadat het kalf verdronken is.

Op het terrein van het internationaal recht spelen twee aspecten. Het ene aspect is de vraag hoe Europese landen en hun criteria zich tot elkaar verhouden. Nederland behoort tot de strengste landen van Europa. De vraag is of dat erg is. Het tweede aspect is de vraag hoe de voorstellen zich verhouden tot internationale verdragen, associatieverdragen en Europese richtlijnen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Visser zei dat het om het principe gaat, maar wij hebben op dit punt al wetgeving. Mensen met een verblijfsvergunning kunnen al worden uitgezet, maar de minister stelt nu een zeer forse aanscherping van het beleid voor. Het lijkt mij dat zij dan op z'n minst moet aantonen dat het huidige beleid onvoldoende werkt en dat aanscherping van het beleid nodig is.

De heer Visser (VVD):

Voor mij hoeft dat niet, want bij het debat over het illegalenbeleid heb ik anderhalf jaar geleden zelf gevraagd om aanpassing van die glijdende schaal. Toen hadden wij het over criminele illegalen en ik heb toen gezegd dat wij ook kunnen kijken naar de glijdende schaal. Ik blijf het merkwaardig vinden dat je in dit land kunt wonen met een voorwaardelijke verblijfsvergunning, een misdrijf kunt plegen en dan hier kunt blijven. Het maakt niet uit of het daarbij gaat om één persoon of om tienduizenden personen. Als ik erachter zou komen dat het er tienduizend zijn, zou ik mijn standpunt bevestigd zien, maar voor een ander zou dat toch niet moeten uitmaken? Het zou voor uw principe niet moeten uitmaken of het gaat om één of tienduizend personen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp nu dat het principe van de VVD is dat iedereen die hier een verblijfsvergunning heeft en die iets verkeerds doet – of dat nou godslastering, belediging of een heel kleine diefstal is – in principe het land moet kunnen worden uitgezet als men hier korter dan drie jaar is. Hangt de VVD dat principe aan?

De heer Visser (VVD):

Wij noemen iets niet voor niets "een misdrijf". Een misdrijf onderscheidt zich van een overtreding. Op een misdrijf staat een gevangenisstraf. Als u dit pad op gaat, begint u met het vergoelijken van misdrijven. Daar heb ik problemen mee. Iedere keer dat gedoe met een rolletje drop of een rol pepermunt; het gaat erom dat je iemands eigendom ontvreemdt. Je zult maar de winkelier zijn van wie dat rolletje drop wordt ontvreemd. Dat kun je toch niet gaan vergoelijken? U noemde het voorbeeld van godslastering, waar wij zojuist even over discussieerden. De eigenlijke discussie is dan: vind je dat een overtreding of een misdrijf? Een misdrijf is ernstig en als iets ernstig is, moet dat ernstige consequenties hebben.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat mij er natuurlijk om dat elk misdrijf bestraft wordt. Alle dingen die ik noemde, zijn misdrijven waarop gevangenisstraf staat. Zij behoren dus bestraft te worden. U zegt nu echter dat je voor al die dingen, hoe klein zij ook zijn, het land uit moet kunnen worden gezet. Hangt de VVD dat principe aan?

De heer Visser (VVD):

Als je naar Nederland komt om hier te gaan studeren of werken, behoor je van tevoren te weten waaraan je je houdt en niet houdt. Als je hier als student naar toe komt en als je dan een winkel besteelt, hoor je hier niet meer thuis als student. Dan ga je terug naar je land van herkomst. Als je hier voor een multinational gaat werken, fraude of meineed pleegt en daarvoor wordt veroordeeld, ga je terug naar het land van herkomst. Wij moeten niet elke keer de discussie voeren over een rolletje drop of een rol pepermunt. Iets is niet voor niets een misdrijf. Het is diefstal en je zult maar degene zijn die bestolen wordt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben het met de heer Visser eens dat het eigenlijk niet uitmaakt of het om één of om tienduizend mensen gaat. Hij is het dus met mij eens dat het argument van de minister, die in haar brief namelijk wel het argument van de statistieken over criminaliteit onder allochtonen aanvoert, onzindelijk is. Dat is de heer Visser dus met mij eens en dat is mooi. Dan blijft de vraag over of de heer Visser met mij vooral is geïnteresseerd in de uitvoering van het beleid en in resultaten. Er was een beleidskader en er was een glijdende schaal. Die gaven volgens mij redelijk ruime mogelijkheden voor uitzetting. Voorzover wij weten en voorzover wij uit de praktijk horen, is daar weinig en in ieder geval niet consequent gebruik van gemaakt. Wat is het oordeel van de heer Visser daarover?

De heer Visser (VVD):

Ik ben halverwege mijn betoog. Als ik aan het eind van mijn betoog was geweest, had u op die vraag al een antwoord gehad. Ik wil ook graag de lijn volgen die ik gepland had. Ik ga straks uitgebreid op de uitvoering in.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Uw redenering dat het niet uitmaakt of het om één mens of om duizend mensen gaat, begrijp ik niet. U zult toch moeten toegeven dat wetgeving bedoeld is om iets te verbeteren. Dan moet je toch ook weten of het effect heeft?

De heer Visser (VVD):

Daar ging het niet over. Ik heb een aantal mensen zwaarwegende, principiële verhalen horen houden, maar vervolgens zeiden zij dat zij het niet weten. Als je een principieel probleem hebt met het uitzetten, dan maakt het niet uit of het er één is of dat er het 10.000 zijn. De heer De Wit is bereid om eraan te twijfelen als het er gigantisch veel zijn, maar dan laat hij die principiële lijn los. Voor mij is de principiële lijn dat je hier onder voorwaarden bent en één van die voorwaarden is dat je geen misdrijf pleegt. Als je veroordeeld wordt voor een misdrijf, dan heeft het consequenties.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Eerlijk gezegd heb ik niemand horen zeggen dat mensen nooit uitgezet mogen worden. Wij hebben het over de vraag of het mogelijk is om mensen in principe al na één klein vergrijp uit te zetten.

De heer Visser (VVD):

Dat is inderdaad waar. Ik vind dit een goed principe. Voor mij maakt het niet uit of er één persoon onder deze richtlijn valt of dat het er 10.000 zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Is het ook een goed voorstel als de oorzaak eigenlijk ergens anders ligt, namelijk bij een gebrekkige uitvoering van het beleid?

De heer Visser (VVD):

Deze vraag begrijp ik niet goed.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Uit het advies van onder andere de ACVZ blijkt dat nieuwe regels pas werken als de organisatie en de uitvoering van het beleid goed op orde zijn.

De heer Visser (VVD):

Daar ben ik het mee eens.

Voorzitter. De vraag is hoe de voorstellen zich verhouden tot internationale verdragen, associatieverdragen en Europese richtlijnen en dan valt mij iets merkwaardigs op. Het gaat namelijk om de doorwerking van voorstellen op punten die nooit beoogd werden. Toen wij de richtlijn derdelanders bespraken en beoordeelden, draaide het om het faciliteren van niet-genaturaliseerde personen die lang in een EU-staat verbleven en in een andere EU-staat, bijvoorbeeld Nederland, wilden werken. Nu wordt het antwoord op die vraag zo vertaald dat de richtlijn voor derdelanders een belemmering kan zijn voor de verblijfsbeëindiging van mensen die een misdrijf hebben gepleegd. Hoe kan een richtlijn die bedoeld was om de arbeidsmarkt te faciliteren bescherming bieden aan personen die fraude of meineed plegen? Dat is in mijn ogen een vorm van juridisering waar wij van af moeten. Als ik de richtlijnen en verdragen erop nasla, zie ik steeds dat er voorbehouden worden gemaakt wanneer het gaat om openbare orde en veiligheid en die voorbehouden staan er niet voor niets.

Dan ga ik in op vrouwen die voor hun verblijf in Nederland afhankelijk zijn van een partner. Stel dat zij het slachtoffer worden van huiselijk geweld. Moet men die vrouw dan met de dader meesturen en van beiden de verblijfsvergunning intrekken? Of is de minister bereid daar apart naar te kijken? Wil de minister van bestaande bevoegdheden gebruikmaken? Ik vind dat wij daar goed naar moeten kijken. Ik kijk nog even naar de voorstellen van de minister. Wordt iemand die niet getrouwd is eerder uitgezet dan iemand die wel getrouwd is? Wordt iemand die getrouwd is met een Nederlander nog minder snel uitgezet? Wanneer valt het moment van toetsing? Stel dat je wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf en je echtgenoot besluit tot een scheiding, want die wil niet met een misdadiger getrouwd zijn. Beoordeelt de IND dan na het uitzitten van de straf of bij het begin van de straf of de verblijfsvergunning wordt beëindigd? Wanneer wordt dan het gezinscriterium meegewogen?

Ik ben het met iedereen eens dat effectiviteit het belangrijkste is. Effectiviteit wordt bepaald door de strafhoogte en de pakkans. Dan valt ook een preventieve werking van de maatregel te verwachten. Louter schermen met hoge straffen heeft geen zin als de pakkans klein is en een hoge pakkans met een geringe sanctie werkt ook niet. De ACVZ hamert daar naar de mening van de VVD terecht op. Het voorstel van de minister is in wezen een kanbepaling en geen dwingend voorschrift voor de overheid c.q. de IND. De VVD streeft naar rechtsgelijkheid, naar een consequente uitvoering en een consistente praktijk. De vraag is hoe wij dat realiseren met dit voorstel. Daarom vraag ik meer nadruk van de minister op de uitvoering. Wij zien grote voordelen in het ACVZ-advies om één unit bij de IND verantwoordelijkheid te geven voor de uitvoering van deze maatregelen. Die unit onderhoudt dan een relatie met de vreemdelingendiensten, het OM en de rechterlijke macht. De unit kan waken over rechtsgelijkheid en kan de gevolgen van rechterlijke uitspraken verwerken. Dat sluit aan bij de praktijk van ongewenstverklaringen in de relatie tussen vreemdelingendiensten en de IND. Er moet wel eenheid van beleid zijn. Belangenafweging is en blijft belangrijk, maar moet wel van het papier naar de praktijk worden gebracht. Volgens mij kan dat goed op deze manier.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij hechten allebei veel belang aan de uitvoering. Wat vindt u ervan dat in het bestaande beleid nauwelijks gebruik is gemaakt van de glijdende schaal?

De heer Visser (VVD):

Ik heb hier veel over gesproken met mensen die bij vreemdelingendiensten werken. Dit heeft te maken met de relatie tussen die diensten en de IND. We weten niet veel van de praktijk en als je het aan praktijkmensen vraagt, hoor je verschillende geluiden. Het lijkt mij dat de vreemdelingendiensten zich minder moeten richten op administratieve taken en meer op de praktijk en dat die administratieve taken centraal bij de IND moeten worden ondergebracht.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik vroeg niet waarom het niet heeft gewerkt. Wij stellen beiden vast dat het niet heeft gewerkt, maar wat is uw politieke oordeel daarover? Er was een juridisch kader dat gewoon niet is gebruikt.

De heer Visser (VVD):

Wij weten niet precies of het wel of niet gewerkt heeft. In de staatjes van gevangenispopulaties wordt geen onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen en allochtonen. Het zit ergens tussen de nul en 32%, maar ik weet niet of het dichterbij de 0% of de 32% zit. Verder zit een deel van de informatie bij de lokale vreemdelingendiensten. Uiteraard ben ik voorstander van verbeteringen, maar die moeten er ook komen als je het bestaande beleid voortzet. Dat staat los van de vraag of je instemt met deze aanscherping van de glijdende schaal.

De heer De Wit (SP):

Ik neem aan dat de heer Visser de adviezen van de ACVZ en de commissie-Meijers heeft gelezen. Beide instanties twijfelen aan de juridische houdbaarheid van de oplossing die de minister heeft gekozen. Wat vindt hij daarvan?

De heer Visser (VVD):

Het advies van de commissie-Meijers is zeer onlangs binnengekomen; ik heb het nog niet grondig kunnen lezen. Wel viel mij op dat er iets werd gezegd over de vertaling van de richtlijn in wetten, maar dat betrof de richtlijn Derdelanders. Het ging niet over deze maatregel die niet in een wet hoeft te worden vertaald. Dat is dus een foutje van de commissie-Meijers. Het advies van de ACVZ heb ik goed gelezen, maar deze commissie heeft gezegd een aantal zaken niet te weten. Zij zegt in ieder geval niet met zekerheid dat het niet kan met het oog op Europese richtlijnen en verdragen. Eventuele uitspraken van het Europees Hof moeten worden doorvertaald naar de centrale unit bij de IND opdat er rekening mee kan worden gehouden.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn fractie vindt het niet verkeerd om vreemdelingenbeleid en openbare orde en preventie van criminaliteit aan elkaar te verbinden. Dat is in het vreemdelingenrecht allang het geval. Vreemdelingen die zich ernstig misdragen, maken misbruik van onze gastvrijheid en ontneming van de verblijfsvergunning kan dan een passende sanctie zijn. Nu gaat het om de vraag of een aanscherping van de bestaande wetgeving nodig is. Mijn fractie twijfelt daaraan. Na lezing van het advies van de ACVZ zijn wij ervan overtuigd dat de huidige wet voldoende mogelijkheden biedt voor bestraffing en preventie. Het probleem zit hem niet in de wet, maar in de uitvoering. Ook in de beantwoording van de schriftelijke vragen heeft de minister ons niet kunnen overtuigen van de noodzaak om de wet aan te scherpen. Zij stelt de aanscherping nodig te hebben om veelplegers adequaat te kunnen aanpakken. Maar tegelijkertijd is er onduidelijkheid over de veelplegers. Hun aantal is niet duidelijk en er is ook niet duidelijk hoeveel vreemdelingen er nu eigenlijk zijn onder de veelplegers. Als de minister veelplegende vreemdelingen wil aanpakken, dan kan zij dit doen met een maatregel specifiek gericht op deze groep.

Wij zien geen voordelen in aanscherping van de Vreemdelingenwet op dit punt. De wet biedt voldoende mogelijkheden, maar die worden niet benut. Wij zien wel nadelen. Wat ons betreft moet de wet te handhaven zijn en op dat punt hebben wij bij de voorgestelde glijdende schaal vragen. Wij hebben twee bezwaren, een bij het begin en een bij het einde. Voor wat betreft het begin, namelijk de eerste drie jaar, is het te gemakkelijk om de buitengewone, zware maatregel van uitzetting toe te passen. Zó gemakkelijk, dat dit het beginsel van de proportionaliteit geweld aan doet. Wij hebben ook een bezwaar bij het einde of beter gezegd het gebrek aan een einde. Er is geen einde. Naarmate de vreemdeling langer in ons land verblijft, zal de straf van ontneming van de verblijfsvergunning steeds zwaarder worden. Zó zwaar, dat ook hier sprake is van gebrek aan proportionaliteit.

Ons oordeel is dat de voorgestelde aanscherping zó draconisch is dat deze geen gevolgen zal kunnen hebben voor de uitvoering. Daarmee is het symboolwetgeving. Daar zijn wij niet voor.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie staat sympathiek tegenover de intentie om het openbareordebeleid voor vreemdelingen aan te scherpen. Met de regering onderkennen wij de grote problematiek die er is, vooral wat betreft de veelplegers. Dat is ons politieke vertrekpunt. Wel hebben wij vragen over de uitwerking en de juridische houdbaarheid van de nieuwe voorstellen.

Voordat ik daarop nader inga, breng ik eerst drie relativeringen op van de huidige plannen. In de eerste plaats blijft er ook in de nieuwe voorstellen sprake van een individuele afweging waarbij alle omstandigheden worden meegewogen. Dit maatwerk is voor mijn fractie essentieel. Aard en ernst van het misdrijf wegen mee, maar ook bijvoorbeeld gezinsomstandigheden, recidivekans, et cetera. Bovendien is er ook altijd een stelsel van bezwaar en beroep in individuele gevallen. Een tweede relativering is dat er geen sprake is van een principiële, maar van een graduele bijstelling van het beleid. Bezwaren met betrekking tot "ne bis in idem" – hiermee worden vreemdelingen dus voortaan dubbel gepakt – keren zich in essentie evenzeer tegen het huidige beleid. In de derde plaats stel ik vast dat de aanscherping van beleid waarover wij het nu hebben, aanscherping van beleidsregels is. Het is dus kennelijk mogelijk binnen de Vreemdelingenwet 2000. Als het werkelijk heel principieel zou zijn, dan is het merkwaardig dat die begrenzing al niet in de wet zelf is opgenomen.

In dit kader heb ik nog een vraag over de nationaalrechtelijke begrenzing. In artikel 67 Vreemdelingenwet wordt gesproken over ongewenstverklaring. Dat hoeft hier niet aan de orde te zijn. In de wet zelf wordt daarvoor als criterium een gevangenisstraf van drie jaar genoemd. Hoe verhoudt dit wettelijke criterium zich tot deze aanscherping van beleid? Dit is niet in strijd met artikel 67, maar het gaat mij om de balans van het totale stelsel. Zou artikel 67 betreffende ongewenstverklaring dan ook niet aangescherpt moeten worden in de visie die uit deze plannen spreekt?

Voorts heb ik nog een aantal uitwerkingsvragen. Er is heel weinig bekend over de effecten van de aanscherping die in 2002 is ingevoerd. Wij weten wel dat de uitvoering van de huidige regels tekort schiet. Aanscherping is natuurlijk geen oplossing voor gebreken in het consequenter en sneller hanteren van het bestaande beleid. Is het voor een werkelijk preventieve werking in de praktijk niet juist van groot belang hoe effectief van het instrumentarium gebruik wordt gemaakt, meer dan alleen een aanscherping van de wetgeving als zodanig? Als je te veel nadruk legt op het preventieve effect als gevolg van die aanscherping, dan blijf je natuurlijk aanscherpen. Op een gegeven moment is zo'n aanscherping namelijk weer uitgewerkt.

Voorzitter. Mijn volgende vraag betreft de doelstelling. Ik zei net zelf dat dit in het bijzonder gericht is op het aanpakken van veelplegers. De aanscherping heeft door de gekozen formulering echter niet alleen effect op het aanpakken van veelplegers, maar ook op die van eenmalige plegers. Is dat ook uitdrukkelijk de bedoeling? Wat zijn de argumenten voor die categorie?

Mijn derde vraag betreft de verhouding met het Europese recht. De ACVZ is daar uitgebreid op ingegaan. Zij is daar kritisch over. De minister zegt naar mijn mening terecht in de bespreking daarvan dat ruimer beleid daar helemaal niet mee in strijd hoeft te zijn, want uiteindelijk heb je altijd weer de persoonsgerelateerde belangenafweging. Dat zal zeker waar zijn, maar dan is wel de vraag of het internationale kader eraan in de weg zou staan, te komen tot uitzettingen die verdergaan dan het huidige beleid. Anders is het inderdaad alleen symboolpolitiek. Als je zegt: op papier verruimen wij de mogelijkheden, maar de Europeesrechtelijke begrenzingen zijn zodanig dat je niet verder kunt gaan dan er nu al in de beleidsregels staat, wat schieten wij er dan effectief mee op? Dat is dus eigenlijk ook weer de vraag naar de praktische betekenis van de verruiming.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik vind dat de heer Van der Staaij een aantal heel belangwekkende vragen stelt, maar hij kondigde deze aan onder het kopje "uitwerkingsvragen". Het lijken mij toch tamelijk principiële vragen die hij hier stelt over de juridische betekenis van de zogenaamde aangescherpte glijdende schaal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het zijn inderdaad belangrijke vragen. Het zijn ook vragen die voor ons beantwoord moeten worden voordat wij met het voorstel akkoord kunnen gaan. Mijn politieke vertrekpunt is dat wij op zichzelf zien dat er een probleem ligt. Ik heb niet de neiging om gelijk te zeggen: wat gebeurt er hier nu weer, wat is het vreselijk allemaal, één kauwgompje en je kunt al uitgezet worden. Zo zit het allemaal niet in elkaar. Het gaat er gewoon om de gereedschapskist met ruimere mogelijkheden te vullen en natuurlijk zal er in elk geval weer een proportionele afweging moeten worden gemaakt. Ik heb dus geen fundamentele politieke bezwaren tegen de voorliggende plannen. Ik heb er eerder sympathie voor, gelet op de strekking ervan, maar ik heb wel een aantal vragen erover. Het is misschien niet in strijd met het Europese recht, maar als je binnen de grenzen van het Europese recht wilt blijven, zal het dan daadwerkelijk veel toevoegen aan wat wij nu al als beleid hebben? Dat acht ik een belangrijke uitwerkingsvraag.

Voorzitter. Dan heb ik een vraag over hen die voor uitzetting in aanmerking komen, maar deel uitmaken van een gezin. Daar komt artikel 8 EVRM om de hoek kijken bij de weging of het individuele belang zwaarder geacht moet worden dan het publieke of juist andersom. De minister schrijft dat de weging in het kader van artikel 8 EVRM in de praktijk als lastig wordt ervaren. Begrijp ik dat goed? De minister zegt ook dat de nieuwe werkinstructies specifieke aandacht geven aan die weging. Mijn vraag is: in welke richting zal die werkinstructie gaan?

Ik sluit af. Ik vraag aan de minister om met duidelijke en sterke argumenten het voorstel nader te onderbouwen en de vragen die bij onze fractie leven, weg te nemen. Dat Nederland met deze aanscherping een van de meest restrictieve landen zou worden in Europa voor wat betreft het openbareordebeleid zegt mij op zichzelf niets. Dat zou geen schande zijn. Het gaat om de vraag of er goede argumenten zijn die de aanscherping kunnen rechtvaardigen.

Tot slot viel mij bij het lezen van het ACVZ-advies op dat er ten aanzien van terroristische dreigingen van gevaar voor de nationale veiligheid – waar het nu in feite niet om gaat, het gaat hier immers meer om de openbare orde – zelfs geen sprake hoeft te zijn van een strafrechtelijke veroordeling en dat er eigenlijk geen beleidsregels voor bestaan. In hoeverre kunnen er in de praktijk vreemdelingenrechtelijke consequenties verbonden worden aan gevaar voor de nationale veiligheid? Is op dat punt niet juist nog extra beleid nodig?

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie onderschrijft ten volle de belangrijke doelstelling van het kabinet om de criminaliteit en overlast terug te dringen en de veiligheid te bevorderen. Hierin past het voorstel dat wij vandaag bespreken. Naar de mening van de CDA-fractie is de toepassing van het nieuwe openbareordebeleid en van de aangepaste glijdende schaal met voldoende waarborgen omkleed. Er heeft namelijk altijd een afweging plaats van de aard en de ernst van het gepleegde feit en de hoogte van de opgelegde straf enerzijds, en het individuele belang van de vreemdeling om in Nederland te verblijven anderzijds. Daarbij geldt het proportionaliteitsbeginsel, een en ander op basis van Europese richtlijnen. Ook kan tegen een beslissing tot verblijfsbeëindiging altijd bezwaar, beroep en hoger beroep worden aangetekend.

Voorzitter. In de mediaberichtgeving en in reacties vanuit de politiek daarop is de indruk gewekt dat iemand al voor het stelen van een rolletje drop – het is merkwaardig om over een rolletje drop te praten als wij het over vreemdelingen hebben, want ik geloof dat alleen Nederlanders drop echt lekker vinden, maar nu dat rolletje drop er eenmaal is, zullen wij er ook mee moeten leven – of voor het stelen van een brood zijn verblijfsvergunning zou kwijtraken. Dat zal meer theorie dan praktijk zijn, gezien het zware toetsings- en afwegingskader. Toch kwam er veel ophef over. Daar kan de minister niets aan doen. Er is veel onnodige onrust ontstaan. Ik heb het persbericht bekeken. Dat geeft ook geen aanleiding tot opwinding.

Het gaat primair om het creëren van een betere mogelijkheid tot het nemen van maatregelen tegen degenen die met grote regelmaat veel kleine delicten plegen, zoals winkeldiefstal en fietsendiefstal, en daarmee voor grote overlast zorgen. Die worden veel te gering bestraft. De ACVZ heeft voorgesteld om in de huidige glijdende schaal een gespecificeerde regeling voor veelplegers op te nemen. De minister heeft dit voorstel overgenomen. Dat is een goede zaak. De CDA-fractie is er vooral tevreden over dat hierdoor met name niet-Nederlandse veelplegers steviger lijken te kunnen worden aangepakt. Ik kom daar straks op terug.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U spreekt over de ophef die over dit voorstel is ontstaan. U begrijpt niet dat dit is gebeurd. Daarna noemt u het ACVZ-advies. De ACVZ zegt natuurlijk iets heel anders dan de minister. In het advies wordt uitdrukkelijk over veelplegers gesproken en over verschillende delicten, vier of vijf, die in een bepaalde periode worden gepleegd. In het voorstel van de minister kan iemand echter al vanwege een enkel feit waarop gevangenisstraf staat de verblijfsvergunning verliezen. Wat vindt u nu van het voorstel van de minister? Was het niet beter geweest als zij het advies van de ACVZ had gevolgd?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik denk dat men het een kan doen en het ander niet hoeft te laten. Wij hebben gevraagd om een aanscherping van het beleid in het debat over de Illegalennota. De minister doet dat nu ook en pakt tegelijk de veelplegers mee. Er kan worden gezegd dat zij de veelplegers pakt en dat zij tegelijkertijd een verzwaring van de glijdende schaal meeneemt. Ik vind dat dit kan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp u gewoon niet. U zegt aan de ene kant dat al die ophef vreemd is omdat de veelplegers moeten worden aangepakt. In het voorstel van de minister kan iemand voor één delict, hoe klein dan ook, waar gevangenisstraf op staat het land worden uitgezet. Moet u dan niet tegen haar zeggen dat het niet zo zinvol is dat zij dat voorstelt en dat zij het ACVZ-advies moet volgen?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik kom even terug op de voorbeelden die de heer Visser gaf. Op het plegen van meineed staat twee jaar gevangenisstraf. Dat is minder dan op diefstal. De ophef die is ontstaan, ging vooral over het voorstel dat mensen kunnen worden uitgezet vanwege een misdrijf dat wordt gepleegd binnen de eerste drie jaar van hun verblijf. Toen ik de brief van de minister las die hierover ging, vroeg ik mij per bladzijde steeds meer af waar die ophef over ging. Er zijn zoveel waarborgen in Europese richtlijnen. Voordat men aan de glijdende schaal toekomt, moet er heel wat worden doorgeworsteld. Ik heb vertrouwen in de werking van de Europese richtlijn en het Europese recht. Wij willen hier geen van allen dat iemand mogelijk vanwege het stelen van een brood wordt uitgezet. Wij moeten oppassen dat wij geen misdrijven vergoelijken. Wij hoeven echter niet bang te zijn dat mensen om die reden worden uitgezet als het niet nodig is, want er wordt getoetst. De rechter kan ook nog toetsen. Wat wilt u eigenlijk meer? Er is een achtvoudige rechtsbescherming. U kunt het er niet mee eens zijn, maar die is er wel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U hebt in de schriftelijke vragen aan de minister gevraagd of het stelen van een rolletje drop aanleiding kan zijn om iemand zijn verblijfsvergunning te ontnemen. Het antwoord daarop is ja.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat klopt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar moet u toch ook een beetje van zijn geschrokken?

De heer Van Fessem (CDA):

Nee. Natuurlijk weet ik dat het antwoord ja is. Ik weet echter tegelijkertijd dat men daar niet aan toe komt als de Europese richtlijn wordt gevolgd. Het gaat dan echt om misdrijven die een schok van de Staat – ik ken de omschrijving niet precies – teweegbrengen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U zegt dus dat het allemaal niet zo erg is. Zegt u dat het misschien een verschrikkelijk voorstel is, maar dat wij gelukkig worden gecorrigeerd voor Europese wet- en regelgeving en dat het dus uiteindelijk wel zal meevallen? Is dat uw redenering?

De heer Van Fessem (CDA):

Nee, u draait het nu om. Kennelijk komen wij hier, behalve de heer Visser en ik, niet verder dan een discussie over het stelen van een rolletje drop. Er zijn talloze andere delicten waarvoor men een bepaalde straf kan krijgen die in het oude geval niet tot verwijdering zou leiden en nu wel. De mogelijkheid is er. Die wordt meegenomen bij deze verscherping. Ik zeg niet dat die acht keer per dag zal worden gebruikt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er was al een glijdende schaal en een mogelijkheid om vreemdelingenrechtelijke sancties te treffen. De aanscherping zit nu juist in de eerste drie jaar en het weghalen van de drempel van, overigens al lage, gevangenisstraffen. Het gaat om een x-aantal maanden in het eerste en tweede jaar. Die drempel verdwijnt. Een groot deel van de aanscherping gaat er wel degelijk over om het mogelijk te maken om mensen het land uit te zetten voor een zeer kleine gevangenisstrafveroordeling. Is de heer Van Fessem dat met mij eens?

De heer Van Fessem (CDA):

Sterker nog, er hoeft niet eens sprake te zijn van een veroordeling tot een gevangenisstraf. Dat staat er niet. Er staat: "waar een gevangenisstraf op staat." Dat iemand bedreigd is met een gevangenisstraf is dus voldoende.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Daarmee is mijn vraag niet beantwoord. Ik houd staande dat een groot deel van de aanscherping erin is gelegen dat de drempeltjes voor kleine misdrijven, waar een kleine gevangenisstraf op staat, er door de minister uit worden gehaald. Daardoor wordt het wel degelijk mogelijk om, ook al is iemand al tweeëneenhalf jaar in ons land, hem voor een zeer klein misdrijf, dat niemand overigens wil goedpraten, bijvoorbeeld het stelen van een rolletje drop...

De voorzitter:

Dat rolletje drop is nu vaak genoeg genoemd. Ik bedoel te zeggen dat u niet iedere keer hetzelfde voorbeeld hoeft te herhalen. De heer Van Fessem vervolgt zijn betoog.

De heer Van Fessem (CDA):

De heer Dijsselbloem maakt een onderscheid tussen grote en kleine misdrijven. Maar het Wetboek van Strafrecht kent een dergelijk onderscheid niet. Wij moeten uitgaan van de redelijkheid van de beslissing om iemand uit te zetten. Maar als wij steeds niet verder komen dan dat woord dat wij van de voorzitter niet meer mogen uitspreken, dan houdt het op. Ik wil een stapje verder gaan.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik raak een beetje in verwarring door de bijdrage van de heer Van Fessem. Laten wij het even over een rolletje pepermunt hebben. Hij zegt dat als iemand dat steelt, er allerlei waarborgen aanwezig zijn dat hij niet zo gemakkelijk het land zal worden uitgezet. Aan de ene kant zegt hij voor de aanscherping te zijn. Aan de andere kant is zijn bijdrage één groot betoog om degenen die daar vraagtekens bij hebben, gerust te stellen dat deze aanscherping geen werkelijkheid zal worden. Dat is precies mijn bezwaar tegen deze aanscherping.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb het een- en andermaal uitgelegd. Ook mevrouw Huizinga denkt weer aan dat ene voorbeeld van de kleine diefstal. Er zijn genoeg misdrijven die bijvoorbeeld te maken hebben met de veiligheid van de Staat. Bij meineed kan ik mij ook iets heel anders voorstellen. Het gaat om het principe. Wij moeten niet steeds terugkomen op dat kleine diefstalletje, want daar gaat het niet om.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik wil terug naar een wet die ook handhaafbaar is. Ik wil terug naar een wet die mogelijkheden biedt, die vervolgens ook gebruikt worden. Ik wil niet, dat mogelijkheden worden geboden die zo enorm zijn, dat zij in de praktijk nooit gebruikt worden. Dat is symboolwetgeving. Ik hoor de heer Van Fessem die kant op gaan.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. De CDA-fractie stemt in met de voorgestelde beleidsaanpassing. De boodschap aan vreemdelingen, in het bijzonder nieuwkomers, moet duidelijk zijn: misdrijven worden in Nederland niet getolereerd. Zij zullen niet alleen strafrechtelijke, maar ook verblijfsrechtelijke consequenties hebben, ongeacht de strafmaat. Wie te gast is in Nederland, moet zich als een nette gast gedragen en dus de huisregels respecteren. Dit dient bij binnenkomst in het land duidelijk te worden gezegd. Conform de aanbeveling van de AZVC gaat de minister dat ook doen.

Uit de antwoorden op de schriftelijk gestelde vragen blijkt dat nog onvoldoende zicht bestaat op de effectiviteit van de in 2002 verrichte aanpassing van de glijdende schaal. Het gaat natuurlijk uiteindelijk om de effectiviteit, vooral die ten aanzien van de groep voor wie de voorgestelde beleidswijziging in het bijzonder is bedoeld: de niet-Nederlandse veelplegers. In dit verband vraag ik de minister om een nadere verduidelijking te geven van het antwoord op een van onze vragen. Uit haar antwoord op de elfde vraag uit het schriftelijk overleg blijkt, dat de nationaliteit van de gepresenteerde aantallen veelplegers niet bekend is. Collega De Wit heeft daarover ook al gesproken. De minister zegt dat zij dit zal laten uitzoeken. Wanneer krijgen wij daar het resultaat van? De minister stelt dat zij verwacht dat het aantal niet-Nederlandse veelplegers zal afnemen en dat de meerderheid van de niet-Nederlandse veelplegers onder het nieuwe beleid kan worden uitgezet. Dat is waar het uiteindelijk om gaat. Kunnen wij de minister daarop afrekenen?

Ten slotte wil ik het nog even hebben over de ongewenstverklaring. De ongewenstverklaring staat in beginsel los van de beslissing tot beëindiging van het rechtmatig verlijf en de gevolgen daarvan. Mede naar aanleiding van de in het kader van de bespreking van de illegalennota aangenomen motie-Van Fessem c.s. zal ten aanzien van criminele illegalen sprake zijn van "in principe standaard ongewenstverklaring". De CDA-fractie is van mening dat het een logisch sluitstuk is om degenen die in het kader van het aangescherpte openbareordebeleid hun verblijfsvergunning kwijtraken en Nederland moeten verlaten, automatisch tot ongewenst vreemdeling worden verklaard. Uit het antwoord op de schriftelijke vragen blijkt dat van een dergelijk automatisme geen sprake zal zijn. Waarom niet? De minister zegt in een van de antwoorden dat ongewenstverklaring een zwaarwegende maatregel is. Dat is het intrekken van de verblijfvergunning ook, net zoals de verwijdering uit Nederland. Ook dat wordt niet zo maar gedaan. Wat is er dan op tegen om als stok achter de deur mensen die wij niet willen zien terugkeren in Nederland tot ongewenst vreemdeling te verklaren? Wij vragen de minister dan ook, dit zo veel mogelijk te bewerkstelligen. Wil zij dit toezeggen? Ik overweeg om anders in tweede termijn een motie hierover in te dienen.

Voorzitter. Wat betreft de uitvoering van het beleid sluit ik mij graag aan bij de opmerkingen van collega Visser.

De heer De Wit (SP):

De heer Van Fessem begon met te zeggen dat het goed is dat de minister de boel aanscherpt. Twee minuten geleden zei hij dat nergens uit blijkt dat de huidige glijdende schaal effectief is. Waarom dan toch die aanscherping, als hij niet eens weet of het huidige beleid werkt en, als het niet werkt, waarom het niet werkt?

De heer Van Fessem (CDA):

Ook hier kun je het ene doen zonder het andere te laten. Je kunt, zoals collega Visser zei, in navolging van de ACVZ een zodanige regeling bij de IND treffen dat er eindelijk een goede vormgeving is. Terwijl je die goede vormgeving in de praktijk haar heilzame werk laat doen, kun je tegelijkertijd met een aangescherpte glijdende schaal werken. Ik zie het probleem niet.

De heer De Wit (SP):

Men weet gewoon niet of de huidige glijdende schaal niet werkt of problemen oproept. Hoe kan de heer Van Fessem dan zeggen dat wij toch gaan aanscherpen?

De heer Van Fessem (CDA):

Wij willen onder andere voor de veelplegers, waarvoor de glijdende schaal in ieder geval niet werkt, een aanscherping. Daar moet een verbetering plaatsvinden. Je moet glijdende schalen niet om de drie maanden verbeteren, aanscherpen of verzwakken of wat ook. Dat moet je in een keer goed doen.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. De bottomline is voor ons gewoon dat vreemdelingen te gast zijn in Nederland. De boodschap aan onze gasten zou moeten zijn dat wij blij zijn dat zij er zijn, dat wij verwachten dat zij een positieve bijdrage zullen leveren aan ons land en dat zij niet langer welkom zijn in Nederland als zij dat niet doen en een strafbaar feit begaan. Dat lijkt mij het minste dat wij van vreemdelingen in ons land kunnen en mogen verwachten.

De Lijst Pim Fortuyn moet constateren dat een grote groep vreemdelingen in Nederland onze gastvrijheid beschaamt. De helft van alle gedetineerden in Nederland is in het buitenland geboren, zo'n vijfenzeventighonderd personen. Hier zijn natuurlijk mensen bij die Nederlander zijn of zijn geworden, maar het zegt wel iets over het aandeel van vreemdelingen in de criminaliteit in Nederland.

De aanscherping van het beleid kan in principe rekenen op goedkeuring door onze fractie. Mijn fractie is principieel van mening dat de samenleving er niet is voor de wetten, maar dat de wetten er zijn voor de samenleving. Als wij democratisch gelegitimeerd de wetten kunnen wijzigen om de situatie in de samenleving ten goede te veranderen, moeten wij dat vooral doen.

Ik eindig met een meer algemene vraag voor de minister. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat het OM, de IND en de Vreemdelingendienst met de aanscherping gaan werken en daadwerkelijk tot uitzetting van criminele vreemdelingen overgaan? Wij zien nu al dat het heel moeilijk is om vreemdelingen uit te zetten.

De vergadering wordt van 21.40 uur tot 21.50 uur geschorst.

Minister Verdonk:

Mijnheer de voorzitter. Ik noem eerst wat algemene gegevens over dit nieuwe beleid. Het centrale doel van dit nieuwe beleidskader is criminele vreemdelingen eerder vreemdelingenrechtelijk aan te pakken. Door het verhogen van het aantal verwijderingen zal het aantal criminele vreemdelingen in Nederland afnemen. Het uitgangspunt is dat criminaliteit in Nederland niet wordt getolereerd, ongeacht het feit of je vreemdeling bent of Nederlander. Iedereen die in Nederland een misdrijf begaat, wordt strafrechtelijk vervolgd. Vreemdelingen zijn hier te gast en dienen zich aan de Nederlandse wetten en normen te houden. Doen zij dat niet, dan lopen zij het risico verwijderd te worden. In het land van herkomst – laat dat duidelijk zijn – moet men zich ook gewoon aan geldende regels houden. Nederlanders die zich in een ander land misdragen, lopen ook het risico om uitgezet te worden. Door aanscherping van de glijdende schaal kan in de eerste fase van het verblijf tot verblijfsbeëindiging worden overgegaan. Hierdoor wordt voorkomen dat de groep niet-Nederlandse veelplegers toeneemt.

Onder het huidige beleid is veelal de opgelegde straf net niet voldoende om vreemdelingenrechtelijke gevolgen te hebben. Door de aanscherping kan ook na lang verblijf eerder tot verblijfsbeëindiging worden overgegaan. Hiervan moet het signaal uitgaan dat je ook bij een lang verblijf als gast in Nederland niet in de verleiding moet komen om het verkeerde pad op te gaan.

Waarom dan een aanscherping, heeft een aantal leden gevraagd. Het huidige openbareordebeleid wordt gekenmerkt door de koppeling tussen de duur van het verblijf en de duur van de opgelegde straf. Hierdoor is vreemdelingenrechtelijk ingrijpen lastig. Immers, vaak is de opgelegde straf niet voldoende of net niet voldoende om daar vreemdelingenrechtelijke consequenties aan te verbinden. Van de huidige glijdende schaal gaat een verkeerd signaal uit, namelijk: hoe langer je in Nederland verblijft, des te zwaardere misdrijven je je kunt permitteren zonder dat dit verblijfsrechtelijke consequenties heeft. Als je langer dan twintig jaar als vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, kun je je elk misdrijf permitteren zonder dat daaraan vreemdelingenrechtelijke consequenties worden verbonden. De huidige glijdende schaal is dus niet meer van deze tijd. Het standpunt van dit kabinet is dat misdaad niet wordt getolereerd. Die boodschap moet glashelder zijn voor iedereen die hier te gast is of het voornemen heeft om naar Nederland te komen.

De Tweede Kamer heeft mij ook verschillende malen verzocht om het bestaande openbareordebeleid onder de loep te houden. Tijdens de behandeling van het rapport Bruggen bouwen in september 2004 heeft de GroenLinksfractie bij monde van mevrouw Halsema expliciet aandacht gevraagd voor de gevolgen die het huiselijk geweld voor de verblijfsvergunning van de man moest hebben. Tijdens het debat in september 2004 over het achterlaten van vrouwen en kinderen in Marokko, heeft SP-Kamerlid Van Velzen letterlijk gezegd: "Het is eigenlijk te idioot voor woorden dat iemand die al veel langer in de Nederlandse maatschappij is en dus zou moeten weten dat hij dit niet kan maken, beloond wordt voor de kennis die hij heeft opgedaan tijdens de jaren dat hij in Nederland is ingeburgerd. Er moet snel worden bezien hoe die glijdende schaal kan worden aangepast." Wel op 60 A voor de In juni 2004 heeft het CDA-Kamerlid Eski een motie ingediend, waarin hij de regering verzocht om maatregelen te onderzoeken die daders van huiselijk geweld de mogelijkheden ontnemen om gedurende een periode van vijf jaar tot gezinsvorming met een nieuwe partner uit het land van herkomst over te gaan. Deze motie is ook aangenomen.

De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in een brief naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh aangegeven, dat het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid zou worden aangescherpt in het kader van de ontwikkeling van een beleidskader voor verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden. Wij hebben het zojuist al gehad over het illegalendebat dat wij hier hebben gevoerd, waarin de Kamer heeft gevraagd om aanscherping van de glijdende schaal. Verder heb ik tijdens het debat over de begroting van Justitie in 2004 uitgebreid mijn plannen omtrent de aanscherping van het openbareordebeleid reeds toegelicht.

Ook tijdens het vorige kabinet werd al op een aanscherping van dit beleid aangedrongen. VVD-Kamerlid Blok heeft in november 2002 een motie ingediend waarin de regering werd verzocht om een misdrijf veel eerder consequenties te laten hebben voor de verblijfsbeëindiging, onder meer blijkend uit de aanscherping van de glijdende schaal. Ook deze motie is destijds aangenomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Veel van die wensen zijn natuurlijk gedaan op een moment dat de vorige aanscherping net een blauwe maandag in werking was getreden, want die is pas van 2002.

Minister Verdonk:

Ja, dat klopt. Er is na die tijd al een aantal keren door de Kamer gevraagd om tot een aanscherping over te gaan. Ik kan zeggen dat ik aan die vraag van de Kamer heb voldaan. Ik kom nu met een aanscherping van het openbareordebeleid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoor de minister zo krachtig zeggen: het is niet meer van deze tijd. Als je dit zegt, vraagt dat er om dat je met cijfers, op zijn minst indicatief, kunt onderbouwen wie je zou willen uitzetten die nu, onder het aangescherpte regime van 2002, niet uitgezet kan worden. Dat is nu net wat er in de onderbouwing van de minister steeds ontbreekt.

Minister Verdonk:

Ik ben het helemaal eens met degenen die hier ook vandaag hebben betoogd dat het om het principe gaat. Wat wij in Nederland duidelijk moeten maken aan mensen die naar Nederland komen, aan vreemdelingen die in Nederland te gast willen zijn, is het volgende. Wij vinden dat als deze mensen hier nog geen drie jaar zijn en zij een veroordeling hebben gekregen voor een misdrijf waarop in de wet gevangenisstraf staat, dit voldoende reden is om hen terug te sturen naar het land van herkomst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De grote vraag is of het effectief is wat de minister doet. Zij heeft ons geen antwoord kunnen geven op de vraag of het huidige beleid werkt. Waarom zorgt de minister er niet eerst voor dat zij haar huidige beleid goed uitvoert? Ik denk aan de mensen die zij nu al het land uit zou kunnen zetten, maar wat haar blijkbaar niet lukt of wat zij niet doet. Laat zij er in ieder geval voor zorgen dat degenen die volgens de huidige glijdende schaal het land uit moeten, ook echt het land uit gaan. Dat lukt de minister echter niet. Waarom zorgt zij daar niet eerst voor?

Minister Verdonk:

U weet dat ik daar keihard aan werk. Laat ik voor de duidelijkheid even het oude beleid tegenover het nieuwe beleid zetten en een voorbeeld geven...

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Misschien werkt u er wel keihard aan, maar het helpt allemaal geen zier. Heel veel mensen die u het land uit kunt zetten, worden niet uitgezet. Dat is precies het punt dat de ACVZ aanroert.

Waarom zorgt de minister er niet voor dat het huidige beleid dat zij al voert, effectief werkt, voordat zij tot verdere aanscherpingen komt die zij niet kan waarmaken?

Minister Verdonk:

Het oude beleid brengt zoveel administratieve rompslomp met zich mee dat het nooit effectief zal worden. Laat mij een voorbeeld geven. Ik denk aan een rechtmatig verblijvende vreemdeling, volgens het oude beleid, die meerdere veroordelingen heeft wegens bijvoorbeeld winkeldiefstal en mishandeling: bijvoorbeeld één keer een veroordeling tot een geldboete, één keer een veroordeling tot een week onvoorwaardelijke gevangenisstraf en één keer tot twee weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de huidige situatie, onder de huidige glijdende schaal, kan het verblijf van deze vreemdeling niet beëindigd worden. Onder de huidige glijdende schaal dient de vreemdeling die minder dan één jaar rechtmatig verblijf heeft, tot minimaal één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zijn veroordeeld. Is hij gedurende de eerste vijf jaar rechtmatig verblijf verschillende keren veroordeeld, dan mogen deze veroordelingen bij elkaar worden opgeteld. Je krijgt een soort van turven: minder dan één jaar, een maand; één jaar en minder dan twee jaar, drie maanden; twee jaar en minder dan drie jaar, zes maanden; drie jaar en minder dan vier jaar, negen maanden. U ziet dit voor u. Dat zijn steeds berichten die binnenkomen bij de IND en daar zit iemand te turven; het is een geweldige administratieve rompslomp. Daarna moet er nog getoetst worden aan de Europese regelgeving. Dat zijn geen heldere signalen.

Wat gebeurt er in de toekomst? Gedurende de eerste drie jaar rechtmatig verblijf is iedere veroordeling voor een verblijfsbeëindiging voldoende. Bij een rechtmatig verblijf van drie tot vijf jaar zijn dat drie veroordelingen wegens een misdrijf waarop gevangenisstraf staat of een veroordeling waarop minimaal één maand onvoorwaardelijk staat.

De heer De Wit (SP):

U gaat hier in de fout, een heel grote fout. U zegt nu: als je een zootje maanden bij elkaar hebt, dan gooi ik je eruit. Dat kan dus niet, want u moet toetsen aan het Europese recht. Dat zegt u wel in de slipstream van uw eigen opmerkingen, maar daar draait het om. Het gaat niet om de optelsom. Het gaat om de toetsing die u moet toepassen of er tegen die persoon dusdanig ernstige bezwaren zijn dat in dat individuele geval uitzetting moet plaatsvinden. Dat is iets heel anders dan een makkelijke optelsom van een aantal straffen.

Minister Verdonk:

Ik schets een optelsom die eerst moet plaatsvinden. Daarbij komt het regelmatig voor dat het net niet voldoende is om over te gaan tot verblijfsbeëindiging. Dat zijn onheldere signalen. Wij hebben grote problemen met niet-westerse veelplegers die constant dit soort kleine criminaliteit plegen, wat achter elkaar doortelt en vaak niet voldoende is om maatregelen te nemen. Ik wil toe naar een helder signaal: iedereen die hier in Nederland wil zijn en die is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat, moet het land verlaten.

De heer De Wit (SP):

Nee, dat kan dus niet, al is het bij wijze van spreken een wc-borstel. Het punt is dat u binnen die drie jaar, ook al gaat het om een klein misdrijf, moet toetsen aan de Europese richtlijnen. Die schrijven u heel wat anders voor, namelijk dat u moet kijken of het gaat om gezinshereniging, om langdurig of kortdurend verblijf enzovoort. U moet kijken of er in dat individuele geval dusdanig ernstige bezwaren zijn dat er moet worden ingegrepen met het zware middel van uitzetting. Het gaat niet om alleen één misdrijf. Dat kan niet. U moet veel verder kijken.

Minister Verdonk:

Ik ben het met de heer De Wit eens dat een vreemdeling die is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat, kan worden uitgezet en dat dit met voldoende waarborgen is omgeven. De heer Van der Staaij heeft daarvan een prachtige analyse gegeven waarin ik mij helemaal kan vinden. Het is helder en duidelijk en daar gaat het om. Verblijfsbeëindiging is geen automatisme. Dat heb ik hier ook nooit willen neerzetten. Na veroordeling voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat vindt er altijd een individuele belangenafweging plaats, waarbij het belang van de bescherming van de openbare orde wordt afgewogen tegen het belang van de vreemdeling om in Nederland te blijven. Alle factoren die daarbij een rol spelen, worden natuurlijk afgewogen.

Er is gevraagd hoe het zit met de verschillende Europese richtlijnen, want de ACVZ constateert een spanningsveld tussen de voorgenomen aanscherping en de internationale juridische context. De richtlijnen inzake EU-onderdanen, langdurig ingezetenen van derde landen en gezinshereniging bevatten wegingsfactoren waaraan wordt getoetst voordat er een toetsing aan het nationale beleid inzake de openbare orde plaatsvindt. De richtlijn inzake EU-onderdanen kent het zwaarste wegingscriterium bij verblijfsbeëindiging: betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. De richtlijn inzake langdurig ingezetenen van derde landen bepaalt vervolgens dat betrokkene een actuele en voldoende ernstige bedreiging moet vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Dan komt de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging, die bepaalt dat bij verblijfsbeëindiging het risico dat van de persoon uitgaat kan worden meegewogen. Deze drie richtlijnen kennen drie verschillende wegingscriteria toe voor drie verschillende categorieën personen. Bij de richtlijn inzake gezinshereniging is het wegingscriterium ook nog optioneel.

De ACVZ stelt dat de verschillende wegingscriteria even zwaar zijn als het Europeesrechtelijke criterium, zoals opgenomen in de richtlijn inzake EU-onderdanen, maar dat is niet zo. Aan EU-onderdanen wordt de hoogste mate van bescherming geboden via de desbetreffende richtlijn. De mate van bescherming voor langdurig ingezetenen en voor gezinsherenigers ligt lager. Ik ben dan ook van mening dat er geen sprake is van een spanningsveld. Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie en de rechtstreeks werkende bepalingen uit internationale verdragen bieden een vergaande bescherming tegen uitzetting.

In het verlengde van dit Europese kader ligt het nationale openbareordebeleid. Bij de individuele afweging in het kader van het nationale openbareordebeleid wordt altijd getoetst aan Europeesrechtelijke criteria. Dat gebeurt nu ook. Uiteraard zullen er nadere beleidsregels worden opgesteld om consequent uitvoering te geven aan dat nieuwe openbareordebeleid. De heer Van der Staaij vroeg of wij zeker weten of dit consequent gebeurt. Ja, dat zullen wij in nadere beleidsregels weergeven. Natuurlijk moeten wij toe naar een consequente uitvoering.

De ACVZ stelt voor om een specifieke regeling voor niet-Nederlandse veelplegers in de huidige glijdende schaal op te nemen, maar ik wil verder gaan. De aanscherping van de gehele glijdende schaal richt zich specifiek op niet-Nederlandse veelplegers. In de eerste fase van het verblijf kan nu elke veroordeling wegens een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat, worden tegengeworpen. Ik heb net al gezegd dat het bij een verblijf van drie tot vijf jaar verblijfsrechtelijke consequenties kan hebben, wanneer er sprake is van een maand onvoorwaardelijk of drie veroordelingen wegens een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat.

De ACVZ doet ook een aantal concrete voorstellen ter verbetering van de uitvoering. Ten eerste wordt voorgesteld om vreemdelingen die een verblijfsvergunning krijgen, schriftelijk in kennis te stellen van de mogelijkheden tot verblijfsbeëindiging bij crimineel gedrag. Ik ben het natuurlijk eens met dit voorstel en ik onderzoek op welke termijn een dergelijke kennisgeving kan worden uitgereikt. Ik zal tevens afspraken maken met de minister van Buitenlandse Zaken omtrent het afgeven van de kennisgeving bij de visumaanvraag op de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Men kan het maar beter van tevoren weten.

De voorstellen van de ACVZ over het verbeteren van het registratieproces onderschrijf ik en zal ik uitvoeren. Het opzetten van een centrale unit bij de IND voor openbareordezaken en betere afstemming van vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke procedures, waarnaar de heer Visser vroeg, bieden perspectief voor een betere stroomlijning van de uitvoering van het openbareordebeleid. In overleg met de betrokken strafrechtelijke instanties zal ik nagaan of en zo ja, op welke termijn wij tot uitvoering van deze aanbevelingen kunnen overgaan en wat de consequenties daarvan zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Net als de heer Van Fessem zegt de minister eigenlijk over het advies van de ACVZ: het zal zo'n vaart niet lopen, er is altijd een individuele afweging. Als het niet gaat om een enkel delict, maar om meerdere zaken, begrijp ik niet waarom zij dat niet expliciet in het voorstel zet. Er staat nu letterlijk dat elk vergrijp in beginsel aanleiding kan zijn om een verblijfsvergunning in te trekken. Daarvoor moet toch een andere formulering te vinden zijn, waaruit blijkt dat het niet elk vergrijp moet zijn, maar dat het altijd gaat om een veelheid van zaken, die ertoe leiden dat de verblijfsvergunning van iemand wordt ingetrokken?

Minister Verdonk:

In dit debat wordt gesproken over misdrijven, die heel duidelijk in onze strafwet zijn neergezet. Een misdrijf is niet zomaar iets. Daar staat gevangenisstraf op, en dan moet je in Nederland echt wel wat gedaan hebben. Dat onderscheiden wij van overtredingen. Mevrouw Lambrechts praat nu ineens over vergrijpen. Het gaat niet over vergrijpen. Het gaat over veroordelingen voor misdrijven waar een gevangenisstraf op staat. Ik vind dat hier vanavond toch een beetje bagatelliserend wordt gedaan over onze strafwet. Als wij vinden dat die strafwet gewijzigd moet worden, moeten wij daar met elkaar over praten. Laten wij daar dan een debat over hebben.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik bagatelliseer misdrijven absoluut niet, maar ik bagatelliseer ook niet de verstrekkende gevolgen van het uitzetten bij een enkel delict, misdrijf of vergrijp.

Minister Verdonk:

Dat doe ik ook niet. Ik maak heel duidelijk aan vreemdelingen die hier binnenkomen, en dat doe ik tijdig, dat wij, als vreemdelingen die nog geen drie jaar rechtmatig in Nederland zijn, een misdrijf plegen, niet tegen elkaar zeggen: ach, het is maar een vergrijp of een overtreding. Nee, dat doen wij niet. Het gaat om misdrijven waarop een gevangenisstraf staat, en dat zijn heel serieuze zaken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dit stoort mij ongelooflijk. In het Wetboek van Strafrecht staat straks dat godslastering een misdrijf is waarop gevangenisstraf staat. Elk misdrijf, hoe gering ook, zal een misdrijf zijn waarop gevangenisstraf staat. Het is dus wel degelijk waar dat delicten in ons Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf kunnen opleveren, hoewel zij in de praktijk betrekkelijk gering van zwaarte zijn. Ik zeg niet dat die delicten niet moeten worden bestraft, maar de vraag is of die straffen zo zwaar moeten zijn. Moet iemand daarvoor zelfs het land worden uitgezet? Dat is het voorliggende punt, waarop ik graag een reactie van de minister wil. Als zij vervolgens zegt dat het nu een administratieve rompslomp is en dat zij het eenvoudig wil doen, houd ik haar voor dat haar nieuwe wetgeving tot gevolg zal hebben dat alle zaken door het Europese Hof zullen moeten worden getoetst. Het zal nodig zijn om de Europese regels na te lopen. Ik vermoed dat de minister daarmee een enorme administratieve rompslomp op de hals zal halen.

De voorzitter:

Ik verzoek de Kamerleden om kort te interrumperen. Ik ben namelijk niet van plan om de vergadering later dan om 23.15 uur te sluiten.

Minister Verdonk:

Mevrouw Vos heeft haar interpretatie gegeven van misdrijven. Als zij van mening is dat er te hoge gevangenisstraffen staan op misdrijven en dat wij in Nederland te veel zaken als misdrijf definiëren, moeten wij met de minister van Justitie een debat voeren over het strafrecht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister interpreteert mijn woorden opzettelijk verkeerd. Ik spreek niet over hogere gevangenisstraffen. Minister Verdonk pleit ervoor om mensen het land uit te zetten voor welk misdrijf dan ook.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Er wordt steeds gesproken over Europese verdragen, maar ik neem aan dat de minister weet dat die verdragen een uitzondering maken als er sprake is van gevaar of inbreuk in de openbare orde. Dat is in de meeste Europese landen het geval. Als er sprake is van een misdrijf, is de belangenafweging per individueel geval aan de orde. Is de minister dat met mij eens?

Minister Verdonk:

Ja.

Elk geval wordt inderdaad individueel getoetst. In Nederland gaan wij ook heel zorgvuldig met deze zaken om. Mevrouw Vos vreest voor administratieve rompslomp en het voorleggen van zaken aan het Europese Hof. Dat is echter het systeem.

Er is een aantal vragen gesteld over het beleid in andere EU-landen. Daarop heb ik schriftelijk antwoord gegeven. Tevens heb ik aangegeven dat Denemarken, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen een restrictief vreemdelingenrechtelijk beleid op het terrein van de openbare orde voeren. Het Deense en het Duitse beleid zijn het meest restrictief. Op grond van de Deense vreemdelingenwet kunnen alle rechtmatige in Denemarken verblijvende vreemdelingen ongeacht de verblijfsduur worden uitgezet, na een veroordeling tot een vrijheidsontnemende straf. Dat geldt voor een aan drugs gerelateerd misdrijf, mensensmokkel, een misdrijf dat is gericht tegen de veiligheid van de Staat, een misdrijf tegen overheidsdienaren, geweldsmisdrijven, seksuele misdrijven en familiegerelateerde misdrijven als huiselijk geweld. Tot verblijfsbeëindiging kan eveneens worden overgegaan indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, de openbare orde of de openbare gezondheid. Het Duitse vreemdelingenrechtelijke beleid op het terrein van de openbare orde gaat nog een stap verder. Op grond van de Duitse nieuwe vreemdelingenwet is in bepaalde gevallen een verdenking van misdrijven al voldoende om tot uitzetting over te gaan. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een veroordeling. Duitsland kent dus het meest restrictieve beleid van Europa. Eveneens kan in dat land tot uitzetting worden overgegaan indien de vreemdeling bij de visumaanvraag verkeerde of onvolledige informatie heeft verstrekt. België is voornemens om het beleid op het punt van de openbare orde aan te scherpen. Daar geldt momenteel dat de vreemdeling het nationaal grondgebied tien jaar lang niet meer mag betreden als hij eenmaal is uitgezet. Ook de VS kennen een restrictief beleid op het terrein van de openbare orde voor vreemdelingen. Vreemdelingen kunnen al voor overtredingen het land worden uitgezet. Dat waren enkele voorbeelden.

Er zijn enkele vragen gesteld over het Associatieverdrag met Turkije. Ook voor die categorie vreemdelingen geldt een zwaardere toets op het terrein van de openbare orde. Die is vergelijkbaar met de toets die geldt ten aanzien van EU-onderdanen. Dat geldt overigens alleen voor de Turken die rechten kunnen ontlenen aan het Associatieverdrag; dat zijn de mensen die arbeid in loondienst verrichten. Ook de ACVZ vindt dat de glijdende schaal in beginsel mag worden toegepast.

Dan de vraag van de heer Dijsselbloem over de algemene preventie. Algemene preventie is volgens het Hof van Justitie niet toegestaan op de door de heer Dijsselbloem bedoelde manier. De algemene preventie waarop gedoeld wordt, is ter afschrikking van anderen. Dat mag inderdaad niet gebruikt worden in de individuele motivering van een beschikking, maar dat is ook niet het geval. In de beschikking wordt specifiek op het geval zelf gemotiveerd. Dat betekent echter wel dat ik het als motivering mag gebruiken voor een beleidswijziging.

De heer De Wit stelde een vraag over transacties, schikkingen en sepots. Ik zei al eerder dat de glijdende schaal van toepassing is op vreemdelingen die veroordeeld zijn voor een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf staat. Bepaalde misdrijven waarop een gevangenisstraf staat, kunnen door middel van een transactie worden afgedaan, met uitzondering van misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat. De vreemdeling die is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat en die een transactievoorstel accepteert, blijft onder de glijdende schaal vallen. Het accepteren van een transactieaanbod doet immers niets af aan het feit dat hij een misdrijf heeft begaan waar een gevangenisstraf op staat. Hetzelfde geldt voor taakstraffen en voor plaatsing in een ISD of een tbs-inrichting. Het sepot valt niet onder de werking van de glijdende schaal, want in geval van sepot is er geen sprake van een veroordeling.

Dan de opmerking van mevrouw Lambrechts: waarom zegt de minister toch steeds dat zij het ACVZ-advies volgt? Ik heb het persbericht er even bij gehaald. Daarin staat heel duidelijk dat het aangescherpte beleid mede tot stand is gekomen op basis van het advies van de ACVZ inzake openbare orde en verblijfsbeëindiging. Bovendien gaat dat advies over de veelplegers. Dat advies van de ACVZ volg ik; ik maak het alleen breder. Ook hiermee volg ik dus het ACVZ-advies om een nieuwe regeling voor deze groep neer te zetten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Vindt de minister nou werkelijk, ook met terugwerkende kracht naar deze formulering kijkend, dat hier niet veel meer dan in werkelijkheid het geval is, wordt gesuggereerd dat zij dit mede doet op advies van de ACVZ? Het voorstel van de ACVZ voor de glijdende schaal in de eerste fase is een totaal ander voorstel.

Minister Verdonk:

Nee, dat vind ik niet. Ik stel in dit persbericht niet dat ik de ACVZ volledig volg. Ik geef hier aan op welk punt ik de ACVZ zeker volg en ik geef ook aan dat het aangescherpte beleid mede op advies van de ACVZ tot stand is gekomen. Volgens mij zeg ik daar dus geen woord mis mee.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Kunt u zich voorstellen dat de ACVZ zich helemaal niet herkent in deze formulering en er buitengewoon ongelukkig mee is dat u zegt dat bij de ontwikkeling van een nieuwe regeling voor deze groep de ACVZ wordt gevolgd? Daarmee suggereert u dat de nieuwe regeling die u maakt, overeenstemt met die van de ACVZ.

Minister Verdonk:

De ACVZ wil toch een specifiek beleid voor niet-westerse veelplegers? Daar voldoe ik aan. Ik zeg alleen dat ik nog een stap verder ga. Dat is ook mijn verantwoordelijkheid als minister. Ik vind immers dat wij het beleid nog meer moeten aanscherpen dan de ACVZ voorstelt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U kunt die eerste fase in gemoede toch geen "veelplegersregeling" noemen? Er staat letterlijk dat u op basis van elk vergrijp de mogelijkheid hebt om over te gaan tot het ontnemen van een verblijfsvergunning. Dat is toch 180 graden anders dan wat de ACVZ daarover zegt?

Minister Verdonk:

Het betekent dat ik iedere pleger die wordt veroordeeld voor een misdrijf waar een gevangenisstraf op staat meteen kan aanpakken en dat ik niet hoef te wachten totdat hij een veelpleger wordt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U zegt dat u de ACVZ volgt wat betreft de veelplegersregeling, maar ik constateer dat u dat voor de eerste fase in ieder geval niet doet. Het gaat niet om een veelplegersregeling, het gaat om een regeling voor elk vergrijp.

Minister Verdonk:

Ik vind een veroordeling voor één misdrijf waar volgens de wet een gevangenisstraf op staat voldoende om over te gaan tot vreemdelingenrechtelijke maatregelen en daarmee voorkom ik dat iemand een veelpleger wordt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dit kunt u niet serieus menen. U wilde een veelplegersregeling om veelplegers te kunnen aanpakken en nu maakt u een regeling die voorkomt dat mensen veelpleger worden. Dan kunt u het toch geen veelplegersregeling noemen?

Minister Verdonk:

Dan kom ik terug op de preventieve werking van deze regeling. Ik voorkom veelplegers, want één veroordeling voor een misdrijf waar een gevangenisstraf op staat is voldoende. Wij wachten niet meer totdat iemand vijf of zes keer een diefstal heeft gepleegd in een winkel of iemand anders heeft mishandeld. De IND zit dan te turven of het misschien voldoende is om die periode van één maand of twee maanden te bereiken. Dat doen wij niet meer. Wij geven één helder signaal af. Dat omringen wij met alle waarborgen en dat zullen wij natuurlijk toetsen aan de Europese richtlijnen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik vind het ongelooflijk interessant wat u zegt. U wilt voorkomen dat mensen veelplegers worden door ze na het eerste vergrijp het land uit te zetten. In ons land worden mensen toch pas gestraft nadat zij iets gedaan hebben en niet vooraf om te voorkomen dat zij iets gaan doen? De minister heeft gelijk dat wij veelplegers moeten uitzetten, maar dan moet zij eerst bewezen hebben dat iemand een veelpleger is. Dan moet hij meer gedaan hebben. U straft mensen nu voordat zij iets gedaan hebben. U wilt voorkomen dat zij iets gaan doen en daar heb ik grote moeite mee.

Minister Verdonk:

U slaat één stap over. Het gaat bovendien niet om vergrijpen maar om misdrijven die in onze strafwet staan. Ik stuur iemand die niets gedaan heeft ook niet terug naar het land van herkomst. Het gaat erom dat iemand is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat. Er is dus wel degelijk iets gebeurd. Ik zeg niet dat mensen moeten terugkeren naar hun land van herkomst omdat hun gezicht mij niet aanstaat. Het gaat om mensen die zijn veroordeeld. Wij willen niet meer wachten totdat mensen veel meer misdrijven hebben gepleegd of vaker zijn veroordeeld voor een misdrijf. Één keer is voldoende. Wij zullen een duidelijk signaal afgeven: op de posten en bij binnenkomst in Nederland. Wij zullen het op allerlei manieren naar buiten brengen, zodat mensen weten waar zij aan toe zijn.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U straft niet voor iets wat gedaan is, maar om te voorkomen dat er nog meer gebeurt. U geeft een heel zware straf, namelijk het ontnemen van de verblijfsvergunning. Dat is niet niks. Die straf geeft u om te voorkomen dat iemand een veelpleger wordt. Dat is tegen het principe van onze strafwet. Je straft iemand alleen voor iets wat gedaan is.

Minister Verdonk:

Ik ben het helemaal met u eens.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dat u verder gaat dan het advies van de ACVZ omdat u wilt voorkomen dat mensen veelpleger worden. Of u hebt zich vergist, of u wilt met deze regeling inderdaad voorkomen dat mensen veelpleger worden. Denkt u dat dat laatste in overeenstemming kan zijn met Europese regelgeving?

Minister Verdonk:

Het gaat om misdrijven waarop gevangenisstraf staat. Dat is niet niks. Als vreemdelingen in ons land een dergelijk misdrijf begaan, zeg ik dat één keer genoeg is en dat zij het land zullen worden uitgezet. Ik wil er niet op wachten dat er nog meer misdrijven worden gepleegd. In Nederland kennen wij niet alleen veelplegers, maar ook zeer actieve veelplegers en daarnaast nog stelselmatige daders. Ik zal de Kamer de definities besparen om te voorkomen dat het een wel heel sombere avond wordt.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Vos nog een keer wil interrumperen, maar wij stoppen echt om 23.15 uur. Ik weet niet of de Kamer nog een tweede termijn wil.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister wil iemand na één delict het land kunnen uitzetten om te voorkomen dat hij of zij een veelpleger wordt. Is dat haar beleid?

Minister Verdonk:

Het gaat om een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat. Als ik iemand die een misdrijf heeft gepleegd, het land uitzet, voorkom ik dat hij of zij nog meer misdrijven kan plegen en dus nog vaker wordt veroordeeld.

De heer Wilders heeft gevraagd naar de dubbele nationaliteit. Hij heeft er terecht op gewezen dat over dit onderwerp een wetsvoorstel bij de Kamer ligt. Daarin staat heel duidelijk dat de Nederlandse nationaliteit ontnomen kan worden bij een veroordeling voor terroristische misdrijven. Er worden daarbij immers essentiële belangen van de Staat geschaad. Ik zie uit naar het debat over dat wetsvoorstel. Op dit moment zie ik geen aanleiding om verder te gaan op dit punt.

De heer Wilders (Groep Wilders):

U wilt toch niet beweren dat dit het antwoord was op mijn betoog?

Minister Verdonk:

Ik kan mij vinden in uw betoog, maar zie geen mogelijkheid om nog een extra stap te zetten.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik heb gevraagd of u bereid bent, in overleg te treden met uw Europese collega's over het vraagstuk van de dubbele nationaliteit. Het Europees verdrag inzake nationaliteit zou zodanig moeten worden gewijzigd dat mensen met een dubbele nationaliteit, die herhaaldelijk misdrijven plegen of overlast veroorzaken, de nationaliteit kan worden afgenomen en worden uitgezet.

Minister Verdonk:

Het ontnemen van iemands nationaliteit is een heel zware handeling. Dat weet de heer Wilders ook. Er moet dus ook heel wat gebeurd zijn voordat wij daartoe overgaan. In het wetsvoorstel dat ik binnenkort hoop te bespreken met de Kamer, heeft het kabinet een heel belangrijke stap gemaakt. Ik zie op dit moment geen reden om dit soort punten te bediscussiëren met mijn Europese collega's. Ik wil eerst het beleid in Nederland rond hebben en dan is er misschien aanleiding om verder te kijken.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik vraag de minister om dat te heroverwegen. Als zij dat niet doet, dan komt de minister nu met een instrument dat zij richt op een relatief kleine groep, terwijl zij de relatief grote groep waar veel Nederlanders last van hebben – bijvoorbeeld jongeren met een Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit – laat gaan. Het zou voor deze groep wellicht dezelfde gedragseffecten kunnen hebben als de minister deze jongeren zou denaturaliseren en uitzetten. Dat is jammer. Daarom vraag ik nog een keer om dat te heroverwegen.

Minister Verdonk:

Ik ben het met de heer Wilders eens dat deze groep veel overlast veroorzaakt. Ik vind ook dat er moet worden gekeken naar mogelijkheden om deze groep te straffen. Wij hebben op dit moment ook specifiek beleid op bijvoorbeeld Antillianen. Maar dat is iets anders dan mensen de Nederlandse nationaliteit ontnemen. Ik vind wel degelijk dat er een einde moet komen aan die overlast, maar de oplossing ligt wat mij betreft niet in het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit.

De heer Varela (LPF):

Ik heb net gezegd dat het uitzetten van criminele vreemdelingen de steun van mijn fractie heeft. De minister zei net dat zij binnenkort met een nieuwe wet komt die het mogelijk maakt om mensen die een terroristisch misdrijf hebben gepleegd, het land uit te zetten. Zit daar nu echt het probleem? Zit het probleem niet eerder bij de criminele allochtonen waarover de heer Wilders het heeft? Ik noem ze maar even "straatterroristen". Moeten wij ons daar niet meer op focussen?

Minister Verdonk:

Ik heb net gezegd dat ik vind dat er gepaste maatregelen moeten worden genomen om deze groep aan te pakken. Wat mij betreft is het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit geen gepaste maatregel. Ik praat binnenkort met mijn Marokkaanse collega. Tijdens zo'n gesprek spreken wij over allerhande mogelijkheden om de problematiek van bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren in Nederland aan te pakken. Dat zegt op dit moment niets over de uitslag van dat gesprek, maar dat gesprek gaat wel gevoerd worden.

Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd of het beleid in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Uit de Europese regelgeving volgt dat er altijd een balans dient te zijn tussen het belang van de Nederlandse staat en het belang van de individuele vreemdeling. Die balans is ook in het beleid verwerkt. Ik leg het zwaartepunt op dit moment alleen ergens anders. De belangenafweging vindt altijd plaats in de individuele beschikking.

De heer Nawijn heeft gevraagd of de tenuitvoerlegging van straffen kan plaatsvinden in de landen van herkomst, bijvoorbeeld in Turkije, Marokko of Suriname. Op grond van internationale verdragen is het nodig dat een veroordeelde zelf instemt met de tenuitvoerlegging van de straf in het land van herkomst, indien dat een land is dat buiten de EU ligt. Er zijn weinig mensen, zoals de heer Nawijn weet, die daarmee zullen instemmen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U weet dat niemand daarvoor kiest. Dat weet u van afgewezen asielzoekers ook. Wilt u zich internationaal inzetten om daarover nog eens te spreken? Ik denk dat in alle andere Europese landen hetzelfde probleem speelt. Dat zou typisch een punt zijn om nog eens te bespreken met collega-ministers van andere EU-landen.

Minister Verdonk:

Zoals de heer Nawijn weet, zijn dit internationale verdragen. Die zijn heel helder. Ik zie op dit moment geen reden om daarover met collega's te spreken. Ik keek naar die kant, maar ik zag de heer Nawijn net niet staan in de zaal. Hij was wel in de zaal, dus ik heb zijn andere vragen al beantwoord.

Dan kom ik op de terugkeer te spreken. De heer Nawijn had het over de T&O-afspraken met bijvoorbeeld Marokko. Op dit moment vinden er T&O-onderhandelingen plaats tussen de EU en Marokko. Er is een nieuw EU-voorstel dat 1 april aan Marokko is gedaan. Wij wachten op dit moment op de reactie. Voor wat betreft Egypte is er geen EU-mandaat – dat geldt ook voor Tunesië – en hebben wij ook geen bilaterale T&O-afspraken. Er is dus nog veel werk te doen en daar wordt ook aan gewerkt. Wij hebben in ieder geval in de ministerraad de afspraak gemaakt dat er, als er bilaterale afspraken worden gemaakt met deze landen op wat dan ook voor gebied, altijd ook een T&O-clausule in opgenomen moet worden.

Dan kom ik op de vraag van de heer Visser wat er nu concreet met gezinnen gebeurt. Indien er sprake is van openbareordeaspecten wordt altijd het belang van de openbare orde afgewogen tegen het belang van de vreemdeling. Bij verblijfsbeëindiging wordt dus ook rekening gehouden met artikel 8 EVRM en de criteria die door het EHRM zijn bepaald. Een van die wegingsfactoren is de gezinssituatie. Na afweging van de factoren is het dus mogelijk dat het verblijf van een gezinslid wordt beëindigd, terwijl de overige gezinsleden verblijf in Nederland houden. Dat kan. In de toepassing van de genoemde wegingsfactoren zal geen wijziging plaatsvinden door de aanscherping van de glijdende schaal.

De heer Visser vroeg ook of de IND nu voor of na het uitzitten van de straf de verblijfsvergunning intrekt. De IND trekt de vergunning in als zij kennisneemt van de veroordeling. Het moment van beoordeling aan de glijdende schaal is de pleegdatum en alle andere omstandigheden tot op het moment van de beslissing. U vroeg ook wat er gebeurt als een vrouw slachtoffer is van huiselijk geweld. Moeten dan beiden terug? Het zal zo zijn dat een van beiden teruggestuurd wordt. Als de ander ervoor kiest om mee te gaan, dan is dat de keuze van de ander. Als de ander, bijvoorbeeld de vrouw in kwestie, ervoor kiest om te scheiden, dan kan zij in Nederland blijven.

De heer Visser (VVD):

Het laatste kan natuurlijk niet altijd als haar verblijfsvergunning afhankelijk is van de man die de dader is. Dan is de vraag of je meegestuurd moet worden met degene die jou gemolesteerd heeft?

Ook op een ander punt van de minister wil ik nog even terugkomen. Stel je voor dat je een afweging maakt en er is een gezinssituatie. Je zegt: omdat er een gezinssituatie is, gaan wij niet over tot verblijfsbeëindiging. In een soortgelijk geval waar geen sprake is van een gezinssituatie doe je dat wel. Dan stelt de man of vrouw, de echtgenoot of echtgenote, tijdens het uitzitten van de gevangenisstraf: ik ben getrouwd met een misdadiger, ik ga scheiden. Dan is er dus aan het einde van de gevangenisstraf geen sprake meer van een gezinssituatie. Dat geeft een heel rare situatie. Het lijkt wel alsof je beter af bent als je een gezin hebt. Je zou ook kunnen zeggen dat je beter aan het eind van het uitzitten van een straf beoordeelt wat wij doen dan aan het begin.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het lijkt mij toch eenduidiger om dat aan het begin te doen. Dan weet de vreemdeling waar hij aan toe is. Een slachtoffer van huiselijk geweld bijvoorbeeld dat een afhankelijke verblijfstitel heeft, kan in geval van huiselijk geweld aangifte doen. De politie kan ook ambtshalve aangifte doen. Dat kan samen met een verklaring van een vertrouwensarts voldoende basis zijn om een onafhankelijke verblijfsvergunning te verkrijgen. Dat zijn regels die al werken. Ik ben er toch voor om de IND dat te laten beoordelen op het moment dat de IND kennisneemt van de veroordeling. Dat acht ik het meest helder. In dit soort gevallen vindt er altijd een individuele afweging plaats.

Ik sprak net al over de analyse van de heer Van der Staaij. Ik zal ingaan op de vraag over de relatie tussen verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring. In mijn antwoord op de schriftelijke vragen heb ik op de vraag van de CDA-fractie over de ongewenstverklaringen aangegeven dat het bij ongewenstverklaring dient te gaan om een onherroepelijke veroordeling tot minimaal één maand gevangenisstraf wegens een misdrijf waar een gevangenisstraf van drie jaar of meer op staat. Ik wil dit nader toelichten. Na verblijfsbeëindiging op grond van openbareordeaspecten conform de glijdende schaal, kan tot ongewenstverklaring worden overgegaan. Dat is het huidige beleid. Nu is de ongewenstverklaring na verblijfsbeëindiging verbonden aan een minimumgevangenisstraf van één maand. Gelet op het feit dat de ongewenstverklaring een zwaardere maatregel is dan verblijfsbeëindiging, zal de verblijfsbeëindiging niet automatisch tevens tot ongewenstverklaring leiden. Hiervoor is een aparte afweging noodzakelijk. De ongewenstverklaring van illegale vreemdelingen in verband met openbareordeaspecten is eveneens verbonden aan een minimale gevangenisstraf van één maand.

Er werd gevraagd wat ik in de toekomst wil doen. Met de aanscherping van de glijdende schaal is er geen minimumgevangenisstraf meer nodig en is ongewenstverklaring mogelijk mits verblijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden. Bij ongewijzigd beleid, de heer Van der Staaij refereerde daar al aan, ten aanzien van de ongewenstverklaring zal de aanscherping tot gevolg hebben dat illegale criminele vreemdelingen moeilijker ongewenst kunnen worden verklaard – voor hen geldt nog steeds de minimumstraf van één maand – dan rechtmatig verblijvende criminele vreemdelingen. Dat zou een heel verkeerd signaal zijn. Ik zal ervoor zorgen dat de samenhang tussen de ongewenstverklaring van illegalen en rechtmatig verblijvende vreemdelingen wordt vergroot. Ik vind dat het evenwicht bewaard moet blijven.

Een aantal leden vroeg naar de uitvoering. Wij zijn al druk bezig met het verbeteren van een deel van de uitvoering dat betrekking heeft op de informatie-uitwisseling. In de toekomst zal het mogelijk zijn dat er een automatische melding uit de justitiële documentatie gaat naar de IND zodat deze beschikt over de veroordelingen. Dan is het ook mogelijk voor de IND om direct actie te ondernemen. Ik heb al eerder gezegd dat er nog nadere beleidsregels komen waarin heel duidelijk staat hoe wij tot een consequente uitvoering van dit beleid kunnen komen.

De voorzitter:

Ik stel voor om de tweede termijn te beperken tot het indienen van moties. Dat kan in tien tot twaalf minuten en dan kan de minister in tien tot twaalf minuten reageren.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik hou er niet van om moties in te dienen die ik al eerder heb ingediend, dus ik zal geen motie indienen. Ik zou het echter wel prettig vinden om een korte politieke conclusie te mogen trekken.

De voorzitter:

Dan doen wij een gewone tweede termijn, want anders nodig ik u als het ware uit om snel moties te maken. Ik hanteer strikt een derde van de spreektijd in eerste termijn, dus 1,5 minuut.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De nieuwe uitleg van vandaag van de minister is dat zij een veelplegersbeleid voert omdat zij gaat voorkomen dat er nog veelplegers komen door hen al na één misdrijf waar gevangenisstraf op staat het land uit te zetten. Dat is wel het toppunt en het lijkt mij in flagrante strijd met Europese regelgeving. Ik ga twee moties voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een nieuw beleidskader voorstelt inzake de aanscherping van vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid;

overwegende dat het voorgestelde beleidskader disproportioneel is omdat het ertoe kan leiden dan vreemdelingen bij het begaan van lichte misdrijven niet alleen een strafrechtelijke reactie, maar ook intrekking van hun verblijfsgunning riskeren, hetgeen een dubbele bestraffing oplevert;

overwegende dat het voorgestelde beleidskader niet voorziet in een begrenzing van een termijn waarbinnen vreemdelingen intrekking van hun verblijfsvergunning riskeren;

overwegende dat niet duidelijk is of bindende Europeesrechtelijke bepalingen toepassing van het aangescherpte nieuwe beleidskader toestaan;

overwegende dat het nieuwe beleidskader zeer afwijkt van vergelijkbare regelingen in de rest van de Europese Unie;

overwegende dat niet helder blijkt waarom het huidige openbareordebeleid niet voldoet;

verzoekt de regering, het voorstel tot het nieuwe beleidskader inzake de aanscherping van het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 975(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie is van mening dat het invoeren van nieuwe regelgeving zoals deze eigenlijk in de vorm van wetgeving zou dienen te geschieden. Ik vrees dat dat onhaalbaar is. Daarom doe ik het voorstel om in ieder geval de Raad van State om advies te vragen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Vos

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voornemens is het nieuwe beleidskader inzake de aanscherping van het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid in te voeren;

overwegende dat het, gezien de complexe juridische vraagstukken die met de invoering van het nieuwe beleidskader gemoeid zijn, wenselijk is om het advies van de Raad van State in te winnen;

verzoekt de regering, niet eerder over te gaan tot aanscherping van het nieuwe vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid dan nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht en de Kamer over dit advies gesproken heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 976(19637).

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben op dit terrein een streng beleid in Nederland. Althans op papier. Laten wij elkaar niets wijs maken. De aanscherping die de minister voorstelt zit in de eerste drie jaar. Zij wil het trappetje dat nu nog in het beleid is ingebouwd voor misdrijven waarvoor een lagere straf wordt uitgesproken, wegnemen. Wij zijn er principieel tegenstander van dat dit trappetje wordt weggehaald. Juist in dat trappetje ligt de proportionaliteit van de vreemdelingenrechtelijke sanctie. De minister bevestigt dat EU-richtlijnen nog steeds waarborgen voor zorgvuldigheid zullen bieden. Zij zegt dat dit het kader is waarin zij werkt en dat daarmee de grenzen voor het openbareordebeleid zijn gedefinieerd. Daarmee zegt zij wel degelijk dat de voorgestelde aanscherping in feite alleen een signaalfunctie zal hebben. De grenzen van Europa worden immers niet verlegd. Ik verschuil mij niet, zoals de heer Visser suggereert, achter Europese richtlijnen of verdragen. Ik verdedig ze juist. Ik sta voor de waarborgen en de zorgvuldigheid die in de richtlijnen zijn vastgelegd.

Het is wonderlijk dat de minister zegt dat zij voortaan bij elke overtreding mensen wil kunnen uitzetten. Daarmee gaat zij volstrekt voorbij aan de vereisten van zorgvuldigheid en proportionaliteit. Wij wijzen dat ten zeerste af. De huidige schaal is verdedigbaar omdat deze de proportionaliteit wel kent. Wij hechten eraan om vast te houden aan de bestaande schaal en deze consequent uit te voeren. Een signaalfunctie krijg je niet door het aanscherpen van papieren beleid. Een signaalfunctie bereik je pas, wanneer je beleid consequent uitvoert. Dat is de afgelopen jaren niet het geval geweest. De minister kan niet aantonen dat dit het gevolg is van de glijdende schaal die gehanteerd moest worden. Het heeft gelegen aan het gebrek aan samenwerking tussen haar eigen diensten. Daar ligt de opgave voor de minister. Zij moet werken aan een goede en consequente uitvoering van de bestaande regels. Daarvan zal een signaalfunctie uitgaan, niet van het aanscherpen van papieren beleid.

Ik sluit mij nogmaals aan bij de voorstellen van de ACVZ. Ik zal zelf geen motie indienen, maar heb een motie die door mevrouw Lambrechts zal worden ingediend medeondertekend.

De voorzitter:

Ik wil in de tweede termijn geen interrupties toestaan. Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik ben het niet eens met de motivering die de minister nu geeft. Collega's hebben zich ook al in deze zin uitgelaten. Zij verklaart dat het systeem er nu op is gericht om te voorkomen dat wordt afgegleden naar het veelplegerschap. Ik ben van mening dat deze regelgeving op gespannen voet staat met het Europees recht. Bovendien is het een soort sterfhuisconstructie. De glijdende schaal wordt immers uiteindelijk overbodig. Iedereen wordt bij de eerste keer opgepakt. Iedereen wordt bij de eerste keer het land uitgezet en dan krijgen wij dus nooit meer een vervolg.

Een tweede punt is mijn constatering dat de minister niet weet hoe de huidige regeling en de huidige schaal werken. Ik wil dat vastgesteld zien vooraleer wij aan nieuw beleid toe zijn. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie erkent dat er geen inzicht is in de effectiviteit van het huidige vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid;

overwegende dat inzicht in het functioneren van de glijdende schaal zoals die nu geldt, van groot belang is voor de afweging of deze glijdende schaal aangepast moet worden;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de effectiviteit van het huidige vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid en daarover de Kamer te rapporteren en tot die tijd geen aanpassing van de glijdende schaal door te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 977(19637).

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Steun voor haar maatregelen had ze al. Die is na haar overtuigende eerste termijn alleen maar gebleven.

Ik vind het wel zeer teleurstellend dat de mensen niet verder wil gaan met haar maatregelen jegens mensen met een dubbele nationaliteit. Zij heeft een prachtig instrument, dat zij nu voor een relatief kleine groep vreemdelingen gebruikt. De minister doet niets aan de grote groep waar mensen dagelijks last van hebben, jongeren met vaak een dubbele nationaliteit en vaak van Nederlands-Marokkaanse afkomst, die veel buurten terroriseren. Zij doet daaraan nul komma nul, helemaal niets. Zij wil er niet eens over gaan praten in Europa. Het siert haar dan weer dat zij er wel eerlijk over is, maar ik betreur toch zeer dat zij het niet wil. Het maakt haar opmerking dat zij het straatterrorisme, zoals ik het noem, wil aanpakken enigszins tot holle retoriek. Het meest effectieve instrument, die mensen hun nationaliteit afnemen en terugsturen, wil zij niet gebruiken, terwijl zij zegt dat het voor vreemdelingen preventief werkt. Het zou zelfs veelplegen voorkomen. Die redenering geldt blijkbaar in een keer niet meer voor mensen met een dubbele nationaliteit. Dat brengt mij tot geen andere conclusie dan dat op dit punt deze doorgaans stevige minister helaas een inconsistent, ineffectief en ook zwabberend beleid voert.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Niet alleen het voorstel van de minister schiet door, maar naar ik vrees ook haar redenering. Ik begrijp eerlijk gezegd niet hoe de minister kan volhouden dat een regeling die het mogelijk maakt, mensen om een enkel delict hun verblijfsvergunning te ontnemen en uit te zetten, een veelplegersregeling genoemd kan worden. Nogmaals, dan schiet niet alleen de regeling, maar ook de redenering door.

Gelukkig sta ik hierin niet alleen. E is een heel goed advies gegeven door de ACVZ en inmiddels ook door de commissie-Meijers. De minister vraagt vaak advies, maar ik moet vaststellen dat zij er weinig mee doet. Zij luistert er niet naar. Dat is jammer. In het advies wordt toch heel uitdrukkelijk gezegd dat de minister eerst moet zorgen dat de huidige uitvoering op orde komt. Zij moet eerst zicht krijgen op de effecten van het beleid op dit moment. Er wordt ook in gezegd dat het disproportioneel is om iemand die minder dan drie jaar in Nederland verblijft voor een klein vergrijp uit te zetten. Vergrijp en straf staan op die manier niet in verhouding.

Op één punt geef ik de minister overigens gelijk. In de eerste fase van de glijdende schaal zijn er echt problemen om die schaal effectief te maken, als men naar een regeling voor veelplegers zou willen. Nogmaals echter, ik volg daarin niet het voorstel van de minister, maar wel dat van de ACVZ. Ik heb daarom de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet de effectiviteit van het huidige "glijdende schaal"-systeem in het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid wil vergroten, om veelplegers beter te kunnen aanpakken;

overwegende dat het daarvoor niet nodig en niet gewenst is om de glijdende schaal zodanig aan te passen dat in de eerste fase van het verblijf in Nederland elke strafrechtelijke veroordeling waarop een gevangenisstraf staat, kan leiden tot uitzetting;

verzoekt de regering, bij de verdere uitwerking van de aanpassing van de glijdende schaal het alternatieve voorstel van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken als uitgangspunt te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts en Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 978(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik vraag mij soms af wat er nodig is om de minister te doen beseffen dat het anders moet. Misschien kan zij in haar tweede termijn nog eens aangeven wat zij nodig zou hebben als bewijs of argument om in te zien dat het in de eerst fase, als wij echt een veelplegersregeling willen maken, anders zou moeten, meer in lijn met het advies van de ACVZ.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister voor haar uitvoerige betoog. Het beleid dat is verwoord in de notitie heeft mijn volledige steun. Ik ben teleurgesteld op twee punten.

In de eerste plaats is dat de opmerking van de heer Wilders over het intrekken van de nationaliteit. Ik vind dat toch in Europees verband gesproken moet worden over de essentiële belangen van de Staat, wanneer die aanwezig zijn. Men zal zien welk een verontwaardiging er in de samenleving kan zijn, als er een ernstig delict plaatsvindt waarbij iemand met een dubbele nationaliteit betrokken is. Ik denk dat dan wellicht toch wordt gekeken naar intrekken van de nationaliteit. Ik geef de minister in overweging om hier nog eens goed naar te kijken.

In de tweede plaats vind ik de beantwoording over de tenuitvoerlegging van de vonnissen in de landen van herkomst teleurstellend. Als wordt gezegd dat de verdachte moet meewerken en toestemming moet geven, zijn dat verdragen die niet meer passen in deze tijd. Er is natuurlijk niemand die ermee instemt om in een ander land in de gevangenis te gaan zitten. Dat past ook absoluut niet bij het strafrecht. Ik geef de minister in overweging om hierover internationaal te onderhandelen. Het zijn bepalingen die niet meer passen; het is oude politiek. Wij moeten naar een nieuwe politiek en naar een keiharde handhaving van de feiten die de openbare orde raken.

De heer Visser (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. De VVD-fractie steunt haar in de lijn die zij inzet. Ik zeg er met nadruk bij dat ook wij hebben gekeken naar de internationale verdragen en de zaken waaraan wij gebonden zijn. Ik kan niet vinden welke passages in welke verdragen zich niet verhouden tot hetgeen nu wordt voorgesteld. Volgens mij kan het uitstekend en hebben wij daarvoor geen apart advies van de Raad van State nodig. En zelfs al zou de interpretatie van de verdragen tot problemen leiden, dan durf ik hier wel de discussie aan om eens opnieuw naar die verdragen te kijken. Ik denk daarbij ook aan de woorden van de heer Bos van de PvdA dat je wetten kunt veranderen en over verdragen kunt onderhandelen en dat het vaak niet bij mensen opkomt om dat te doen. Achter het niet kunnen blijkt ook vaak niet willen schuil te gaan. Als de interpretatie van de heer Verhagen problemen oplevert, moeten wij het ook kunnen en willen.

Ik ben het eens met iedereen die zei dat bij de praktijk en de effectiviteit de crux zit en dat die doorslaggevend is. De minister heeft op mijn suggestie om rechtsgelijkheid en effectiviteit centraal onder te brengen, zodat je die kunt borgen, geantwoord dat zij dat zal onderzoeken. Ik wil van de minister horen hoe dit verder verloopt en welke overwegingen een rol spelen om het wel of niet op die manier aan te pakken. Ik hoop dat het op die manier gebeurt.

De voorzitter:

Mevrouw Huizinga-Heringa heeft mij gevraagd haar te verontschuldigen. Het woord is aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. De SGP-fractie steunt de politieke keuze die de minister heeft gemaakt, ook in de brief die wij vanavond bespreken, om te komen tot een aanscherping van het openbareordebeleid. In het debat is helder geworden dat juist met het oog op een aanpak van niet-westerse veelplegers een verruiming van de huidige regels nodig en wenselijk is. Gelet op de individuele belangenafweging die altijd nodig zal blijven, hebben wij er ook vrede mee dat de mogelijkheid om een verblijfsvergunning in te trekken ruim wordt geformuleerd. Het wordt niet langer per definitie onmogelijk om ook in de eerste jaren van het verblijf tot uitzetting van criminele vreemdelingen over te gaan. Het wordt niet langer onmogelijk op grond van de geringe ernst van een feit. Met de huidige beleidsregels kom je als het ware nog niet eens aan een belangenafweging toe, want op grond van het feit dat het misdrijf niet ernstig genoeg is kan er per definitie geen sprake zijn van intrekking. Het betekent niet dat voor elk misdrijf automatisch of zelfs maar als regel uitzetting zal volgen, maar het betekent wel dat die mogelijkheid er is en dat de afweging moet worden gemaakt. Dat vinden wij een goede zaak.

De minister is niet ingegaan op het gevaar voor de nationale veiligheid. Ik had daarover wel vragen gesteld. Moeten er geen beleidsregels komen voor vreemdelingenrechtelijke consequenties in de gevallen waar de ACVZ ook de vinger op heeft gelegd, omdat in die gevallen zelfs geen strafrechtelijke veroordeling nodig is?

Ten slotte vraag ik mij af of de motie van collega Vos over het horen van de Raad van State niet overbodig is, omdat ik heb begrepen dat de minister komt met een wijziging van het Vreemdelingenbesluit, wat een AMvB is waarover ook de Raad van State gehoord zal moeten worden. Dat hoor ik echter wel.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. Vooraanstaande leden van de fracties van SP en GroenLinks hebben, zo betoogde de minister, om aanscherping van de glijdende schaal gevraagd. Ik heb hen daar niet meer over gehoord in de tweede termijn. Ik had verwacht dat er een motie zou komen om het in ieder geval aan te scherpen ten aanzien van de delicten waarvoor zij dit noodzakelijk vonden, maar er kwam alleen maar een stilte op dit punt.

Over de ongewenstverklaring merk ik het volgende op. Ik ben niet overtuigd door de antwoorden van de minister, want artikel 67b zegt: bij onherroepelijk geworden vonnis veroordeeld voor een misdrijf waar drie jaar op staat, en artikel 67c zegt: en hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Dat zal per definitie het geval zijn wanneer de minister besluit, met passering van de Europese regelgeving, dat men daaraan voldoet. Daaraan kan automatisch ongewenstverklaring gekoppeld worden. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onder het nieuwe beleidskader inzake de aanscherping van het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid geen sprake zal zijn van automatische ongewenstverklaring van vreemdelingen die op grond van dit beleid hun verblijfsvergunning kwijtraken en vervolgens uit Nederland worden verwijderd;

verzoekt de regering, het middel van ongewenstverklaring in principe standaard toe te passen op deze vreemdelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Fessem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 979(19637).

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Mijn fractie heeft in eerste termijn al aangegeven dat het uitzetten van criminele vreemdelingen onze steun verdient. Ik blijf echter een wat onrustig gevoel in mijn maag houden, want het probleem van criminelen met een dubbel paspoort blijft nu op de plank liggen. De minister geeft weliswaar aan dat zij bezig is met een wet waarin onder andere misdrijven met een terroristisch oogmerk direct gevolg hebben voor het Nederlanderschap, maar ik denk dat iedereen aan zijn water kan voelen dat het probleem zit bij al in Nederland aanwezige allochtonen. Tot op de dag van vandaag ontbreken cijfers om de problematiek te verduidelijken. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de helft van alle misdrijven wordt gepleegd door mensen met een buitenlandse afkomst;Varela

van mening dat er tot op heden in criminaliteitscijfers niet inzichtelijk is gemaakt of het vreemdelingen of allochtonen betreft;

verzoekt de regering, in toekomstige rapportages, naast onderscheid tussen nationaliteiten, ook cijfers te rapporteren waarin inzichtelijk wordt gemaakt of het een vreemdeling of een allochtoon betreft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 980(19637).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik zal de vragen van de verschillende sprekers beantwoorden dan wel hun moties behandelen.

In haar motie op stuk nr. 975 verzoekt mevrouw Vos de regering het voorstel tot een nieuw beleidskader inzake de aanscherping van het vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid in te trekken. Volgens mij heeft het debat van vanavond duidelijk gemaakt dat ik dat niet van plan ben, maar dat ik achter deze aanscherping sta. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

In haar motie op stuk nr. 976 verzoekt mevrouw Vos de regering niet eerder over te gaan tot aanscherping van het nieuwe vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid dan nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht en de Kamer over dit advies gesproken heeft. Een aantal Kamerleden heeft al aangegeven dat deze motie overbodig is. De wijziging van het beleid vergt een aanpassing van het Vreemdelingenbesluit. Dat is een algemene maatregel van bestuur, dus de Raad van State adviseert hier al over.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als de motie inderdaad overbodig is omdat het al gebeurt, trek ik die hierbij in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vos (19637, nr. 976) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik kom bij de opmerkingen van de heer Dijsselbloem over symboolwerking van de aanscherping. Het toetsen aan Europese richtlijnen gebeurt nu ook in het huidige beleid. Dat blijft gebeuren in het toekomstige beleid. Het verschil is dat wij nu niet meer allerlei administratieve rompslomp hebben om te blijven turven, maar dat wij een duidelijk en eenduidig beleid hebben. Als er sprake is van een veroordeling vanwege een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf staat, is dat voldoende om mensen terug te sturen naar het land van herkomst. Natuurlijk zullen wij bij het uitwerken in verdere beleidsregels consequente uitvoering van dit beleid nastreven.

Ik dank de heer Wilders voor zijn steun voor dit beleid. Hij spreekt over een zwabberend beleid inzake het intrekken van nationaliteiten en dergelijke. Je kunt verschillende instrumenten gebruiken. Voor de groepen waarop de heer Wilders doelt bij het intrekken van de dubbele nationaliteit hebben wij op dit moment gekozen om andere instrumenten te hanteren.

In de motie op stuk nr. 977 verzoekt de heer De Wit de regering om onderzoek te doen naar de effectiviteit van het huidige vreemdelingenrechtelijke openbareordebeleid en daarover de Kamer te rapporteren en tot die tijd geen aanpassing van de glijdende schaal door te voeren. Mijn voorstel is gedaan op verzoek van de Tweede Kamer om de glijdende schaal aan te scherpen. Daar ligt de politieke beslissing om dit beleid scherper te laten zijn dan het huidige. Ik zie dan ook geen reden om eerst onderzoek te doen naar de effectiviteit van het huidige beleid en ontraad aanneming van deze motie.

In haar motie op stuk nr. 978 verzoekt mevrouw Lambrechts de regering bij de verdere uitwerking van de aanpassing van de glijdende schaal het alternatief voorstel van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken als uitgangspunt te nemen. De Tweede Kamer heeft meerdere keren bij verschillende gelegenheden verzocht om bepaalde delicten, bijvoorbeeld mishandeling van de partner, in de glijdende schaal op te nemen. Dat heb ik gedaan. Het gaat ook om een enkel misdrijf. Ik ontraad aanneming van deze motie. Ik wijs erop dat ik wel degelijk een deel van het advies van de ACVZ heb overgenomen. Het is altijd de beleidsvrijheid van de verantwoordelijke minister om te bepalen wat hij of zij met een bepaald advies doet.

De heer Visser vroeg naar de organisatorische inbedding van dit nieuwe beleid bij de IND. Dat zullen wij nog bekijken. Ik heb gezegd dat ik nader zal onderzoeken of en zo ja hoe wij dat zullen doen. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Van der Staaij vroeg naar de nationale veiligheid. Het begrip "nationale veiligheid" ziet op bescherming van de staatsveiligheid. Hierbij moet men denken aan handelingen tegen de Staat gericht. Men kan dan denken aan handelingen ter voorbereiding van terroristische activiteiten. Gezien de aard van de handelingen tegen de Staat is nadere invulling niet goed mogelijk. Zoals aangegeven in de vreemdelingencirculaire moet het wel gaan om concrete aanwijzingen en dus niet per se om veroordelingen. Het kan wel, maar het hoeft niet per se.

Het is misschien goed om te melden dat het wetsvoorstel waarvan sprake is in de motie-Varela, over de ontneming van de dubbele nationaliteit bij een veroordeling wegens terroristische misdrijven, bij de Kamer ligt. Ik ga graag in op een uitnodiging voor een debat op korte termijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De procedurele stand van zaken bij dat wetsvoorstel is dat wij het verslag hebben ingediend en wachten op het antwoord van de minister. De indruk moet niet ontstaan dat wij het laten liggen.

De voorzitter:

Dat is correct.

Minister Verdonk:

Ik heb die indruk zeker niet willen vestigen. Als het wel zo is overgekomen bij de heer Dijsselbloem, bied ik daarvoor mijn excuses aan. Ik zal zorgen dat de antwoorden zo snel mogelijk naar de Kamer komen.

In de motie-Varela wordt de regering verzocht om in toekomstige rapportages naast onderscheid tussen nationaliteiten ook cijfers op te nemen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt of het een vreemdeling of een allochtoon betreft. Ik begrijp de ratio achter deze vraag. Hoe meer duidelijkheid wij hebben over de groepen mensen die crimineel gedrag vertonen in Nederland, hoe beter wij maatregelen kunnen nemen, maar dit is technisch heel complex. Wij moeten onderzoeken of dat kan en hoe wij dat op een makkelijke manier kunnen vormgeven. Ik zeg toe dat ik dat ga onderzoeken en dat ik daarmee terugkom.

In de motie van de heer Van Fessem wordt de regering verzocht om het middel van ongewenstverklaring in principe standaard toe te passen op de vreemdelingen die zijn genoemd in de eerste alinea. Voor een aantal misdrijven is dat reeds standaard en voor een aantal misdrijven blijft een individuele belangenafweging noodzakelijk. Ik wil aanneming van de motie dan ook ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dat is toch een scherpe timing van de minister en van u allen in tweede termijn. Ralf, de blindengeleidehond van onze stenografe Jenny, is erg blij en staat nu voor het eerst in de Handelingen.

Er zijn donderdag wel stemmingen, maar ik wil liefst zo min mogelijk stemmen. Ik stel voor om over twee weken over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 23.15 uur

Naar boven