Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (29048).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik verwelkom allereerst de initiatiefnemers en de minister van Economische Zaken, die hen van advies zal dienen, en de medewerker die het overleg in vak-K volgt. Ik wens de indieners veel succes met de verdediging van hun wetsvoorstel. Vandaag is de eerste termijn van de Kamer. Op een nader moment, waarschijnlijk morgen, volgt de beantwoording door de indieners.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. De Warmtewet is complexe materie. Toen ik afgelopen weekend met zo'n twee centimeter papier in de zeer grote warmte van deze dagen aan het werk was, kwam mijn zoontje op mij af: "Pappie, wat ben je aan het doen?" Ik zei:"Ik ben bezig met de Warmtewet." "O, wil je een ijsje?", was toen zijn vraag. Het is voorwaar een complexe materie, en het is goed om in de verhitheid daarvan enige afkoeling te brengen.

Ik zal beginnen met een van de meest recente documenten over dit onderwerp, het rapport van de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer signaleert dat er nauwelijks bescherming is voor warmteafnemers. In de meeste gevallen bestaat de bescherming van de Novem-projecten niet meer. Er is daardoor geen bescherming meer op basis van het principe van "niet meer dan anders" (NMDA). Er is een kloof tussen enerzijds de indruk die minister wekt dat de projecten wel bescherming bieden, en anderzijds het afwezig zijn van deze contracten.

De Rekenkamer concludeert dat het NMDA-beginsel niet objectief is vast te stellen. Hoe kan het ministerie dan in antwoord op vragen van mijn collega Van der Ham stellen dat de klachten van burgers over te hoge tarieven ongegrond waren? Dat geldt zeker voor de klachten die werden onderbouwd met gerenommeerde deskundige rapporten van onder andere TNO en ECN. Waar is de objectieve maatstaf?

Vervolgens stelt de Rekenkamer vast dat EZ gebrekkig inzicht heeft in de financiële gegevens van warmteprojecten; de administratie was niet op orde. Een typerend detail was dat een administratie Novem zich bij een ambtenaar privé bevond. Zo'n slecht beheer roept een aantal vragen op. Is er dan wel een zuivere basis om subsidies toe te kennen? Hoe weet je zeker dat de leveranciers handelen overeenkomstig de verplichte NMDA-principes?

De Rekenkamer toont aan dat zeer grote winsten worden gemaakt. Soms tot 70%, en volgens verschillende organisaties zelfs substantieel hoger. Dan hebben wij het bijna over woekerwinsten. Er zijn weliswaar twee verliesgevende projecten, Purmerend en een gasgestookt wkk-project, maar dat zijn de enige niet rendabele warmteprojecten. Gelet op die zeer hoge monopoliewinsten, is het geen wonder dat warmteprojecten als paddestoelen uit de grond schieten. Dit zijn winsten die door Vinexbewoners en mensen uit de laagste inkomensgroepen in de grote steden bij elkaar worden gebracht.

Op basis van het rapport van de Algemene Rekenkamer concluderen wij dat stadsverwarmingsland zich lijkt te ontwikkelen tot wildwest waar het recht van de sterkste geldt, waarbij die sterkste ook nog een monopolist is. De burger betaalt nu veel te veel, maar wat ons betreft niet erg lang meer. Ik ben blij dat deze initiatiefwet een einde zal maken aan die misstanden. Het wetsvoorstel zorgt voor een effectieve bescherming van de burger en een afdwingbare borging van het publieke belang in een geliberaliseerde monopolide markt. Dat is het leidende thema van de initiatiefwet.

Ik kom nu op een aantal specifieke onderwerpen die ik aan de orde wil stellen. Allereerst kom ik op de prijzen van warmtelevering en de redelijke prijs. Het systeem van de redelijke op kosten gebaseerde prijzen en een maximumprijs gebaseerd op het NMDA-principe hoort de positie van de gebonden afnemers te waarborgen. Volgens het wetsvoorstel van de indieners moet het NMDA-principe worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur en door een ministeriële regeling. Hoe willen de indieners dit principe uitwerken? Het NMDA-principe is namelijk volgens de Rekenkamer niet objectief vast te stellen. Mede met het oog op rechtszekerheid zou mijn fractie graag meer duidelijkheid krijgen van de indieners over hoe de wet uitwerking geeft aan dat NMDA-principe.

Warmteleveranciers hebben zware kritiek geuit op het invoeren vanaf 1 juli 2004 van een redelijke prijs voor warmtelevering. Wat is de ratio voor dit opnemen? Volgt de verplichting tot het hanteren van redelijke prijzen door monopolisten niet al uit de Mededingingswet? Moet dit artikel niet vervallen, mede gelet op de mogelijke administratieve lasten? Je zou immers kunnen zeggen dat het al door de Mededingingswet wordt afgedekt.

Ook betrouwbare levering is zeer belangrijk. In de tweede nota van wijziging van de indieners wordt redelijke prijs in verband gebracht met rechtszekerheid en nader uitgewerkt. Dat is ook terecht vanwege de grote belangen, zowel voor leveranciers als afnemers. Volgens ons is een verplichting tot een betrouwbare levering echter minstens zo essentieel voor dit wetsvoorstel. Ook de Rekenkamer wees expliciet op het grote belang van uitwerking van een betrouwbare levering, oftewel uitwerking van leveringszekerheid. Ook organisaties als de Consumentenbond, de Vereniging Eigen Huis en de VNG hebben daarop gewezen. Zijn de indieners bereid het wetsvoorstel, mede in het licht van het Rekenkamerrapport, op dit punt aan te passen?

De Rekenkamer wijst op het belang van goed toezicht, onafhankelijk van marktpartijen. Op welke wijze is dit gewaarborgd? Wij begrijpen dat het ministerie van Economische Zaken samen met Shell en Eneco participeert in een Rotterdams warmteproject. Dit is een project van ongeveer € 20 mln. In de eerste fase zullen er 50.000 huishoudens op worden aangesloten en daarna nog duizenden meer. Dat is dus een groot project. Hoe zit het bij dit project met de zo belangrijke onafhankelijkheid van het toezicht? Ik neem dit project als voorbeeld, want hier spelen zowel de overheid als bedrijven een rol in. Hoe zit het in het wetsvoorstel met de posities van de toezichthouder, de regelgever, de beleidsmaker, de uitvoerder, marktpartijen en met het onafhankelijke toezicht in die samenwerking?

De Vereniging Eigen Huis heeft aangedrongen op een wettelijke regeling met betrekking tot huur, koop en onderhoud van de warmtewisselaar. Net zoals je bij een gasgestookte installatie de vrijheid hebt om wel of geen HR-ketel te kopen, huren of in onderhoud te geven. In de memorie van toelichting zijn de indieners ingegaan op de verplichting van de warmteleverancier ten aanzien van de warmtemeter. Hoe zit het met de warmtewisselaar? Dat is in dergelijke installaties tenslotte een erg belangrijk ding. Zijn de indieners bereid om dit onderwerp alsnog eenduidig te regelen in het wetsvoorstel?

Recentelijk zijn een aantal energieleveranciers geprivatiseerd, namelijk Cogas Energie, NRE en Oxxio. NRE is ook leverancier van warmte. Met de verkoop van NRE is óók het warmtenet geprivatiseerd en daardoor bestaat er nu een privaat monopolie. De CDA-fractie vindt private monopolies maatschappelijk onwenselijk. Warmtenetten moeten in juridisch eigendom van de overheid blijven, zoals wij dat ook vinden van elektriciteits- en gasnetten. Samen met collega Crone heb ik hiertoe een amendement ingediend.

Wat wijzigt deze wet materieel in de hele vormgeving van alle administratieve handelingen in verband met het warmtebeheer en de Warmtewet en welke effecten heeft dat op de administratieve lasten? Leveranciers moeten nu ook al juiste facturen sturen. Hoe krijgt dit initiatief dus vorm met het oog op de administratieve lasten?

Met de Warmtewet wordt een periode van onduidelijkheden en gebrekkige borging van het publieke belang afgesloten. De vertegenwoordigers van de energiesector hebben zelf ook eerlijk gezegd dat zij behoefte hebben aan een schone lei. Die kan er nu komen en die is wat ons betreft ook welkom. Als wij de Warmtewet niet nodig denken te hebben omdat wij een koude douche willen, omdat het blaffend heet is en wij dus geen warmte in huis willen hebben, kunnen wij rustig zonder zorgen een ijsje eten, zoals mijn zoontje mij adviseerde.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. De SP is blij dat op de agenda nu eindelijk het probleem staat van de consument die al jaren te veel betaalt voor zijn warmteafname. Ik wil dan ook het CDA, speciaal de twee initiatiefnemers, mijn complimenten maken voor hun doortastendheid in deze zaak.

Ik heb vaak gesproken met mensen die de dupe zijn van het huidige beleid. Ik kan zeggen dat het voor sommige mensen een zeer zware aanslag op hun portemonnee is, alsook op het rechtvaardigheidsprincipe. Hiermee komt de warmtedistributie in een kwaad daglicht te staan. Dat is jammer, want wij zouden veel meer aan warmtedistributie moeten doen.

Eigenlijk gaat mijn grootste punt van kritiek hierover. Zo goed als de stap is van het CDA om dit probleem aan te kaarten, zo jammer is het dat het de kans van warmtedistributie als energiebron laat liggen. Wij zijn of wij zouden dat moeten zijn – het is maar net van welke hoek je het bekijkt – naarstig op zoek naar alternatieve bronnen. Ik noem het stimuleren van duurzame energie en het aanleggen van windparken. Wij zien de gasvoorraad teruglopen; dit was vandaag nog in het nieuws. Bovendien stijgen de olieprijzen.

Warmtedistributie kan met gemak alleen al in Rotterdam jaarlijks 1 miljard m3 gas besparen, terwijl de gehele duurzame energie het met 2 miljard m3 moet doen. Dat is echt enorm, maar in Nederland kijken wij veel te weinig naar mogelijkheden om warmtedistributie te stimuleren. Alleen al het feit dat het CDA met een initiatiefwet moet komen, geeft de interesse van de regering al aan. Het is mijns inziens ook teleurstellend dat het CDA dit niet verder heeft opgepakt. Hieruit blijkt dat het de oorsprong van de warmtedistributie is vergeten. Het CDA lost het probleem van de laatste stap op, dat van de tariefstelling. Het begin wordt echter niet meegenomen.

In reactie op mijn schriftelijke vragen zegt het CDA dat dit al op een andere plek geregeld wordt. Voor een deel klopt dat, maar wij zien ook dat er niet echt een stimulans komt van de regering. Dat is een gemiste kans. Ik had graag gezien dat er van die kant een klein steuntje in de rug was gekomen voor de wens om wat meer te doen aan de warmtedistributie, die vele problemen op het gebied van energie zou kunnen aanpakken.

Hoe dan wel, zo zal mij wellicht gevraagd worden. Een stimulering van warmtedistributie is mogelijk door een financiële waardering, alsook door het stimuleren van warmtedistributieprojecten op basis van de daadwerkelijke milieuprestaties. Dit is van extra groot belang, gezien de grote bandbreedte van de prestaties in de praktijk en de vele zienswijzen die hierover bestaan. Daarnaast moeten producenten van warmtelevering gestimuleerd worden via vergunningseisen of financiële prikkels. Het ruimtelijkeordeningsbeleid en het Bouwbesluit moeten zodanig aangepast worden dat vraag en aanbod van energie zoveel mogelijk bij elkaar gebracht worden.

De kritiek zal zijn dat niet iedere plek in Nederland zich daarvoor leent. Dat begrijp ik best. Daar waar er echter sprake is van voldoende geconcentreerde warmtevraag en er voldoende restwarmte of duurzame warmte beschikbaar is, kunnen wij wel degelijk meer projecten starten. Ik snap ook dat er allerlei praktische problemen om de hoek komen kijken en dat er veel niet afgedicht is, maar toch denk ik dat het goed is om er een begin mee te maken. Waarom heeft het CDA er niet voor gekozen om dit beleid wat meer een steun in de rug te geven?

Voorts hoor ik graag een reactie van de CDA-fractie op de aanbevelingen en conclusies van het rapport van de Algemene Rekenkamer van 16 juni. De Rekenkamer beveelt de Tweede Kamer aan erop te letten dat de publieke belangen goed worden gewaarborgd. De heer Kortenhorst heeft er al een aantal opmerkingen over gemaakt. Onder andere zal duidelijk moeten worden aangegeven wat onder de begrippen betaalbaarheid en leveringszekerheid moet worden verstaan. Ook het "niet meer dan anders" beginsel is volgens de Rekenkamer geen objectief begrip, aangezien er meer manieren in omloop zijn op basis waarvan je een warmtetarief kunt berekenen.

De heer Kortenhorst (CDA):

Mevrouw Gerkens stelde een paar maal vragen aan de CDA-fractie. Bedoelt zij de Tweede-Kamerfractie van het CDA of de indieners van het wetsvoorstel?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik bedoel de indieners.

De heer Kortenhorst (CDA):

U bedoelt de gewaardeerde collega's uit de CDA-fractie.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik moet dit inderdaad anders formuleren. Voor mij is het de eerste keer dat ik een initiatiefwet behandel.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voor mij ook.

Mevrouw Gerkens (SP):

U voelde zich natuurlijk aangesproken.

Bij het "niet meer dan anders"-beginsel voor het berekenen van het tarief wordt voorgesteld goed vast te leggen door wie en op welke wijze het tarief wordt berekend. Duidelijk moet zijn voor wie het tarief geldt en wie toezicht houdt op de toepassing ervan, alsmede op een wettelijke vastlegging van het toezicht bij een verdere regulering van de stadsverwarming. Dat zijn heldere aanbevelingen, die de SP van harte ondersteunt.

Ik concludeer dat dit een goede stap is, maar dat er nog stappen te zetten zijn, voordat alles goed gewaarborgd is. Wat doen de indieners van het wetsvoorstel met de aanbevelingen? Wie achten zij geschikt voor de toezichtrol?

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer Kortenhorst over de verplichting tot levering. Verder vraag ik de indieners om een toelichting op enkele vermeende juridische onmogelijkheden van de wet. Hierbij doel ik er onder meer op dat een tegemoetkoming aan leveranciers mogelijk in strijd is met het Europees recht en op de problemen die zich dreigen voor te doen indien twee producenten op één warmtenet zijn of worden aangesloten.

Ik zag zojuist nog een amendement voorbijkomen van de heren Kortenhorst en Crone. De indieners van dat amendement kunnen op de steun van de SP-fractie rekenen.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Ook ik spreek mijn oprechte waardering uit voor de CDA-collega's, die het initiatiefwetsvoorstel al zover hebben gebracht. De thematiek is ons uit het hart gegrepen. Ik vind het bijzonder leuk dat zij in vak K zitten, nog wel naast de minister van D66. Ik ben bijna verbaasd. Ik ben zo enthousiast over het onderwerp, dat de PvdA er zo tussen had kunnen zitten. Wie weet wat de toekomst ons nog brengt.

Ik heb veel meegemaakt in de liberaliseringsgeschiedenis. Onder minister Jorritsma hebben wij vaak gevraagd om een regeling van de warmte. Dat is niet gebeurd. Men kan ons dat aanrekenen, maar gelukkig is door de Kamer via de indieners in het gat voorzien. Er ligt nu een initiatiefwet, waar wij zeer positief over zijn. Dit moest eindelijk eens geregeld worden. Wij zullen de indieners op alle mogelijke manieren steunen om het voorstel er door te krijgen en fraaier te maken. Het hoeft niet, maar de liberalisering kan het gebruik van warmteprojecten en warmtenetten verder onder druk zetten.

Enerzijds worden bestaande projecten door een monopolist geleverd. Die heeft bovendien het monopolie op de techniek. Hij is niet alleen de enige leverancier, maar waar een wamtenet is, is geen gasnet meer en geen keteltje. Daar zit men twee keer fout. Als de leverancier ermee stopt, omdat het project niet commercieel genoeg meer is en hij er niet meer aan verdient, is dat een oprechte, legitieme reden in een commercieel private omgeving. De burger zit dan mooi in de kou, want er is geen gasnet en geen keteltje.

Anderzijds kan door de liberalisering druk ontstaan doordat er geen nieuwe projecten kunnen komen, omdat die vaak langere terugverdientijden hebben. Dat vinden commerciële partijen niet interessant.

Het is goed dat wij erover spreken, maar het CDA kiest wel een erg eenzijdige invalshoek. Overigens is die wel belangrijk. Hoe beschermen wij de huishoudens die nu al onder de regeling vallen? 230.000 huishoudens zijn aangesloten op een warmtenet. Het CDA stelt zelfs dat zij een bedrag van € 250 per jaar te veel betalen. Het lijkt erop dat het initiatiefwetsvoorstel vooral is ingegeven door de wens om dat gat te dichten en een korting te bedingen of te reguleren. Wij krijgen graag een toelichting op de totstandkoming van die berekening.

Naast het eventuele tarief en de afhankelijkheid, speelt mijns inziens ook een grote rol het gebrek aan inzicht en transparantie dat er nu bestaat bij de berekening van tarieven. Je hoort het alom in Almere, Purmerend, Zoetermeer of Rotterdam, maar laten wij bijvoorbeeld maar Almere nemen. De bewonersorganisaties berekenen zelf dat zij € 300 te veel betalen, wat warmteleverancier Nuon bestrijdt. De gemeenteraad neemt moties aan en dat is een gevolg van het feit dat het nu allemaal gebaseerd is op het NMDA-principe, het principe van "niet meer dan anders", zoals vastgesteld in een wat ondoorzichtige procedure door EnergieNed, die ten opzichte van de mensen ook weer een belangenorganisatie is. Ik denk dan ook dat naast de tariefvaststelling zelf, ook het reguleren van betere transparantie een goede zaak is, zodat in ieder geval mensen meer vertrouwen krijgen in de uitkomst van het proces.

Ik vind het jammer dat het zich beperkt tot de consumentenbescherming, want er zijn meer hoeken op het speelveld. Ik zie eigenlijk vier hoeken op het speelveld. De eerste hoek is de consumentenbescherming. De tweede hoek heeft ermee van doen dat juist met stadsverwarming enorm veel milieu- en energierendement is te halen. Immers, de verwarming is vaak overtollig en uit berekeningen blijkt dat bijvoorbeeld bij stadsverwarming een energiedoorzet van 1 nodig is tegen 1,5 bij warmtepompen en 3 bij een hoogrendementsketel. Er is dus enorm veel winst te behalen, puur uit milieuoogpunt. Ik ben verbaasd dat dit niet voorkomt in het wetsvoorstel, want ik vind dat één van de doelstellingen, misschien wel de nevendoelstelling, moet zijn: consumentenbescherming én maximaal bevorderen van dit milieuresultaat.

Naast consumentenbescherming en het milieu betreft een derde hoek van het speelveld het gegeven dat de overheid hier ook een rol speelt, want de overheid moet het subsidiëren. Of wij het nu willen of niet, dat is wel een hoek van het speelveld. Wij moeten dus de bereidheid hebben om, als wij dit wetsvoorstel tot een goed einde willen brengen, ervoor te zorgen dat de overheid weet wat het haar gaat kosten, zodat vervolgens besloten kan worden om het al of niet te doen.

De vierde hoek van het speelveld duid ik aan met de vraag: welke ondernemingen zien hier een rendabele boterham in, zodat zij bereid zullen zijn mee te doen? Immers, ontbreekt het daaraan, dan zullen zij niet meedoen. Ik vind dit eveneens een legitieme vraag. Wij kunnen niet volstaan met ons hiertoe alleen tot de indieners te richten, maar wij zullen ook zelf als Kamerleden moeten beslissen waar wij nu op het speelveld gaan staan. Alleen maar erop letten dat de consument is beschermd, dat de investeerder een redelijk rendement krijgt en dat de overheid het gat wel aanvult met subsidie, lijkt mij niet de goede aanpak. Ik vraag daarom toch wat meer duidelijkheid van de indieners, als het erom gaat hoe zij dit willen oplossen. Het is zaak om een en ander goed te regelen, zoals vanmorgen ook in Het Financieele Dagblad werd aangegeven door mensen uit Delft. Er zijn immers zoveel voordelen te behalen; ook mevrouw Gerkens wees daar al op.

Het eerste belangrijke discussiepunt in het kader van de concrete uitvoering betreft iets waar anderen ook op hebben gewezen: hoe stel je nu het NMDA-getal of -principe vast? Zoals bekend is, kennen wij tot nu toe een panel van zo'n 1500 woningen, door EnergieNed gebruikt als maatstaf voor de verschillende woningen die onder de stadsverwarming vallen. Dat vinden mensen vaak een ondoorzichtig systeem, zowel de deskundigen als de bewoners. Dat vind ik op zich al een reden om te zeggen dat wij naar een ander systeem moeten. Maar ook het systeem zelf is eigenlijk vrij conservatief, want het gaat uit van de statistiek van bestaande woningen. Is het niet beter om naar een soort panel van woningen te gaan of naar een meer theoretische laboratoriumbenadering, waarin wij als maatstaf nemen voor het "niet meer dan anders"-principe: woningen van vergelijkbare aard waarin met de bestaande technische praktijk wordt gewerkt of misschien zelfs met een milieu- of energiepraktijk die wij over een aantal jaren zouden willen hebben? Het betekent dat je in het NMDA-principe voortschrijdende milieuprestaties meeneemt. Ik zou voor die benadering willen kiezen en zeker niet voor de conserverende benadering in de zin van: als u maar niet slechter bent dan de rest van het land. Kortom, probeer die milieudoelstelling erin mee te nemen.

Ik zou het een goede zaak vinden om dat niet door belanghebbenden te laten doen, of het nu EnergieNed betreft of andere energiebedrijven. Ook zou ik het niet door de minister willen laten doen, want die heeft natuurlijk ook een belang: als de prijs te laag wordt, moet hij meer subsidiëren. Dat is uiteindelijk een legitiem belang waar de minister óók naar mag kijken. Ik zou eigenlijk zijn voor een panel van onafhankelijke experts. Die zouden dat ook snel kunnen, denk ik, als ik zo eens om mij heen kijk en met veel mensen spreek. Zij kunnen vrij snel een norm vaststellen, maar wij moeten van tevoren bepalen wat de invalshoek van die norm wordt. Wij kunnen aan hen niet de politieke keuze overlaten. Ik zou er zelf vóór zijn om in het kader van de variaties die ik aangaf, uit te gaan van: kies als NMDA-basis voor de norm van een enigszins voortschrijdende milieuprestatie. Wees dus niet conservatief, maar durf uit te gaan van een milieuprestatie. Ik voeg daar nog wel het volgende aan toe. Wij doen net of veel onrendabel is, maar de energieprijzen zijn vergeleken met drie, vier jaar geleden zeer hoog. Als je dat in aanmerking neemt, hebben de burgers uiteindelijk ook belang bij een grotere energiebesparing. Als namelijk de energieprijzen stijgen, krijgen zij een hogere energierekening. Die hogere rekening is te vermijden met energiebesparing.

Daarmee kom ik automatisch te spreken over de betrokkenheid van de representatieve organisaties. Die moet bij dit proces gegarandeerd worden. Uit het wetsvoorstel begrijp ik dat dat gebeurt nadat de raad van bestuur van de NMa, zeg maar: de DTe, een ontwerp voor een besluit tot vaststelling van een maximumprijs heeft geschreven. Ik zou echter liever zien dat de deskundigen zich hiermee vooraf bezighouden en dat daarna de DTe een besluit opstelt. Zij kunnen dat ook gelijktijdig doen, maar men zou niet eerst een besluit moeten laten opstellen en dan pas de deskundigen aan het woord moeten laten. Dat leidt er misschien toe dat een speciale commissie van deskundigen met een draagvlak bij representatieve organisaties zoals de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis, een rol kan spelen.

Stel dat wij het bedrag hebben vastgesteld. Dan is vervolgens de vraag aan de orde of dat de maximumprijs is. Het antwoord is: ja. Dus niemand hoeft meer te betalen. Dat is de eerste winst van dit wetsontwerp. Tegelijkertijd zeggen de indieners dat kost-plus zou moeten gelden voor projecten die rendabel zijn bij dit tarief. Volgens de indieners moeten de gebruikers, de consumenten daarvan ook voordeel hebben en dan moet dus de prijs omlaag. Daar is iets voor te zeggen. Er was namelijk een maximumprijs vastgesteld, dus de prijs bij rendabele projecten zou lager moeten kunnen zijn. De consument zou in dat geval dus kost-plus moeten betalen in plaats van het maximumtarief. De indieners maken echter niet duidelijk of dat idee per project zou moeten gelden of bij alle projecten van bijvoorbeeld één leverancier. Het een verschilt nogal van het ander. In het geval men kiest voor het systeem waarbij alle projecten van een leverancier in aanmerking worden genomen, hoeft degene die in een gebied van een winstgevend project woont niet de prijsverlaging te krijgen, omdat het behaalde voordeel gaat naar het project waar verlies wordt geleden. Daar is iets voor te zeggen als men kiest voor solidariteit. Echter, men zal een politieke keus moeten maken. Zelf zou ik ervoor zijn dat op zijn minst een deel van de winst gaat naar de bewoners die het aangaat. Op die manier worden zij geprikkeld om efficiënt met het systeem om te gaan en om druk op de leveranciers uit te oefenen met de bedoeling dat ook zij efficiënt te werk gaan.

Verder geloof ik niet zozeer in een vereveningssysteem. Ik geloof niet dat een energieleverancier voor een nieuw, onrendabel project kiest, omdat hij al een aantal rendabele projecten heeft, zodat hij de winst daarvan kan gebruiken voor het onrendabele project. Dat kon wel in de oude nutssituatie. Echter, bij een modern geprivatiseerd bedrijf moet elk volgend project rendabel zijn. Zo hoort het ook. Ik geloof dus dat met een vrije markt zo'n vereveningssysteem niet zal werken. Graag krijg ik een reactie op dit punt.

Wie gaat de eventuele tekorten aanvullen bij onrendabele projecten? De minister zegt met zijn brief dat de regering per geval een beslissing wil nemen en dat zij daartoe een kanbepaling wil opnemen. Dat lijkt mij onwenselijk, want ik vind dat er transparantie moet zijn en dat vooraf duidelijk moet zijn onder welke conditie een stadsverwarmingsproject al dan niet subsidie krijgt of welke vorm van steun dan ook. Naast subsidie kan er namelijk sprake zijn van CO2-rechten enzovoort. Laat ik voor het gemak spreken over subsidie.

Ik heb dus liever dat subsidie mogelijk is op basis van heldere milieudoelstellingen. Die moeten een grotere rol spelen dan de indieners nu voorzien. Ik zou dan ook graag zien dan zij hierover iets in de wet opnemen, zodat er op basis daarvan zekerheid is. Ik vind zelf de regeling die de MEP kent aantrekkelijk, want die biedt zekerheid vooraf.

Met de nota van wijziging zet artikel 25a plotseling een rem op nieuwe warmteprojecten. Er staat in dat artikel dat warmtewoningen dezelfde graad van isolatie zouden moeten hebben als gasgestookte woningen. De Woningwet zou dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Dat betekent dat warmteprojecten die nu een zeker concurrentievoordeel hebben – weliswaar is de aanleg ervan duurder, maar de woning kan een lagere isolatiegraad hebben om tot eenzelfde energieprestatie te komen – dat niet meer zullen hebben. Het huis moet namelijk geïsoleerd worden alsof het een gasketel heeft. Dat betekent: dubbele kosten. Ik vraag mij dan ook af of dit artikel in de huidige vorm verstandig is en of het niet gewijzigd moet worden. Misschien moet ik daartoe zelf een voorstel indienen. Voor alle woningen moet een vergelijkbare milieuprestatie gelden. In het ene geval kan men kiezen voor isolatie en in het andere geval voor wat wordt voorgesteld. In weer een ander geval kan men kiezen voor stadsverwarming. Ik wil dus voorrang geven aan de flexibiliteit die de technologie mogelijk maakt en niet in deze wet een voorschrift opnemen.

Mijn laatste punt betreft het maximumtarief. Dat willen de indieners met terugwerkende kracht beschikbaar stellen. Ik vind dat een zeer sympathiek idee. Zeker als de normen objectief zijn, zou men met terugwerkende kracht kunnen vaststellen dat mensen te veel hebben betaald. Echter, is dit systeem in de praktijk wel mogelijk? Ik herinner eraan dat de Algemene Rekenkamer bij een paar projecten veel moeite heeft moeten doen om de cijfers te achterhalen. Ik vraag de CDA-leden graag naar de uitvoerbaarheid van dit voorstel.

De regering stelt voor om de wet pas in 2007 te laten ingaan in plaats van in 2006. De minister wil het niet met terugwerkende kracht, maar met ver vooruitgeschoven kracht. Dat lijkt mij ook weer overdreven. Hoe eerder hoe beter! De minister zal heel veel AMvB's moeten maken op basis van deze kaderwet. Is 1 januari 2006 wel haalbaar? Je moet een minister hebben die dat allemaal zeer snel kan doen. Die zekerheid krijg ik graag. In het algemeen zijn er nog heel veel AMvB's nodig. Ik heb al aangegeven aan welke randvoorwaarden die AMvB's moeten voldoen. Het is belangrijk dat u dat zelf ook verduidelijkt in uw wet.

Ik snijd de first-moverproblematiek nog kort aan. Veel bedrijven hebben nu het idee dat zij als first mover alle kosten van de stadsverwarming moeten betalen. Ik bespreek graag met u of het niet beter is om ook te regelen dat de aansluitkosten transparant zijn, zodat die bedrijven weten: ik word nu niet aangeslagen voor mijn deel, maar voor alle risico's in de toekomst. Dat vergt transparantie van bijvoorbeeld de aansluitbijdrage, zodat daarover discussie mogelijk is en een bedrijf in beroep kan gaan.

Ooit is de regeling verzonnen dat er van te voren een openbare aanbesteding komt naar de zuinigste energie-infrastructuur en dat die wordt toegepast. Ik heb begrepen dat het slechts een keer is gedaan, namelijk in Almere. Mijn suggestie is om zo'n openbare aanbesteding in de wet op te nemen en in het vervolg een meer verplicht karakter te geven.

De heer De Krom (VVD):

Ik vind het een goed idee, maar waarom moet dat nu in de wet? U heeft toch vertrouwen in de gemeenten? Die kunnen het toch zelf beslissen? Dat leg je toch niet wettelijk vast?

De heer Crone (PvdA):

Liever niet. Voor mij is de wet altijd een stok achter de deur. Wij hebben deze discussie een aantal jaren geleden hier gevoerd. Wij zouden het niet verplicht stellen en de gemeenten zouden het allemaal doen. Alleen Almere heeft het gedaan. Als het nergens anders gebeurt, is het de vraag of wij niet iets moeten verzinnen. Het was een vraag. Ik heb liever geen wet, maar als het na jaren niet vanzelf gebeurt, moet je soms helpen door een stokje achter de deur te zetten.

De heer De Krom (VVD):

Kennelijk is de beslissing op lokaal niveau dat men dat niet wil. Dan wilt u het in Den Haag regelen. Precies daarom hebben wij zo veel regels en overreguleren wij. Heb toch vertrouwen in de lokale gemeenschappen. Die kunnen dat prima zelf.

De heer Crone (PvdA):

Dat hebben wij een aantal jaren gehad op dit punt. Als allerlei energiebesparingsprojecten zoals warmtebenutting niet tot stand komen en als wij op een hoger maatschappelijk niveau dan gemeenten moeten vaststellen dat het maatschappelijke doel van zuinig met energie omgaan niet wordt gehaald, dan moeten wij onze verantwoordelijkheid nemen. Wij kunnen het verplichten bij wet. Wij kunnen ook softe middelen gebruiken, bijvoorbeeld subsidies. Maar bij deze wet past dat ik stadsverwarming wil bevorderen. Dan is dit een middel. Ik stel vast dat vrijwilligheid niet heeft geholpen. Maar als u een beter middel heeft dan een verplichting, kunnen wij elkaar misschien ergens in het midden vinden, als het maar gebeurt.

De heer De Krom (VVD):

Vorige week is juist een prachtig project op initiatief van de gemeente Rotterdam van de grond gekomen. Daarvoor hoeven wij niets in de wet te regelen. Dat gebeurt zomaar.

De heer Crone (PvdA):

U weet dat de betrokkenen in Rotterdam, overigens met veel steun uit onze fractie, jarenlang hebben moeten knokken om dit voor elkaar te krijgen. Er was nota bene al heel veel gedaan en er was al heel veel infrastructuur die aan elkaar werd gekoppeld: warmte in een industrieel gebied. Dat is geen voorbeeld van de aanleg van nieuwe industrieterreinen of nieuwe woonwijken waar de warmte wordt opgewekt via warmtekrachtkoppeling of waar het wat moeilijker is om warmte van bijvoorbeeld een raffinaderij te benutten. Het gaat mij om al die andere projecten waar het niet gebeurt. Overigens worden wetten over het algemeen aangenomen voor mensen die door rood rijden en niet voor al die mensen die toch al door groen rijden.

De heer Kortenhorst (CDA):

De heer Crone zegt dat wij naar een zo goed mogelijke milieubelasting en energiebelasting moeten: niet fiscaal, maar naar de benodigde hoeveelheid energie. Hij spreekt over het isoleren van woningen. Als je optimaal isoleert, kun je bij wijze van spreken 150 woningen verwarmen met een bepaalde portie warmte. Pleit hij nu voor een lichtere isolatie, waardoor je slechts 120 woningen kunt verwarmen met diezelfde hoeveelheid warmte? Dan is het rendement toch lager?

De heer Crone (PvdA):

Ik benader het in dit geval vanuit de consument, zeg maar de projectontwikkelaar die de woningen bouwt. Als hij van tevoren weet dat hij in het geval van stadsverwarming het huis op dezelfde manier moet isoleren als het geval zal zijn bij plaatsing van een hoogrendementsketel, dan komt er geen stadsverwarmingsproject meer van de grond. Dan moet hij goed isoleren en wordt hij bovendien geconfronteerd met hogere aanlegkosten vanwege stadsverwarming. Die projectontwikkelaar gaat die hogere rekening dan niet bij de burgers neerleggen, of het nu huurders of kopers zijn. Ik wil dus op z'n minst die discussie met u voeren, maar dan wel zonder vanuit de automatische piloot te opteren voor stapelen. Mijns inziens is stapelen namelijk altijd verkeerd. Het omgekeerde mag natuurlijk ook niet gelden, in de zin dat gezegd wordt: u heeft stadsverwarming, dus nu mag u met de ramen open stoken. Uiteindelijk betalen mensen dan ook de hoge rekening voor slechte isolatie. Ik wil er een balans in zien. Een oplossing die mij is aangereikt is de volgende. Bij stadsverwarming is geen sprake van gasleidingen en zonnecollectoren. Een zonnecollector schijnt een belangrijk onderdeel van het bereiken van de energieprestatiecoëfficiënt te zijn. Welnu, ten aanzien van huishoudens met stadsverwarming zou je kunnen voorstellen dat er een EPC-norm wordt gehanteerd waarop een aftrek wordt toegepast in verband met de opbrengst die men zou kunnen hebben gehad met een zonneboiler. Dat resulteert dan nog wel in een strengere EPC-norm maar niet zo streng als bij de hoogrendementsketel het geval is.

De heer Kortenhorst (CDA):

Ik constateer dat u de kostenafweging en de energieafweging op dit moment mixt en u toelaat dat er energietechnisch tot optimale oplossingen wordt gekomen. Ik hoor u echter geen verwijzing maken naar de enorme winsten die gemaakt worden binnen de warmteprojecten, waardoor uw verhaal toch wat minder valide is.

De heer Crone (PvdA):

Als wij met elkaar in deze wet kunnen komen tot de beste milieuprestatie tegen een laag tarief voor de consument, waarbij het prijsverschil wordt betaald uit de winsten die worden gemaakt, dan vind ik dat prima. Laten wij die winsten maar kloppen uit de zakken van het grootkapitaal, maar ik ben wat pessimistischer op dat punt. Waar het kan moeten wij het doen, maar laten wij vooral een neutrale afweging zien te maken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik ben het met u eens dat het niet goed is om te stapelen, zeker niet als de kosten daarvan bij de consument terechtkomen. Tegelijkertijd zou het ook niet goed zijn om dan maar een tandje minder te doen en dan maar de gulden middenweg te zoeken. Zou het niet beter zijn om te kijken hoe wij naar maximaal rendement kunnen gaan? De heer Kortenhorst heeft een voorzetje gedaan. Het mag bekend zijn dat de SP er altijd een voorstander van is om het geld uit de zakken te kloppen van het grootkapitaal. Waar de heer Crone zo pessimistisch is dat dit geld er op die manier komt, vraag ik hem of het niet beter zou zijn om het op een andere manier te bekostigen zonder dat de kosten daarvan afgewenteld worden op de consumenten, juist waar het nu zo hard nodig is om wat aan energiebesparing te doen.

De heer Crone (PvdA):

Ik ben zelf begonnen te zeggen dat ik de milieudoelstelling mis in het wetsvoorstel. Mijn reden om op dit punt artikel 25 uit de nota van wijziging aan te vallen is er niet in gelegen dat ik minder milieuperspectief zie. Ik ben juist bang dat het averechts werkt. Als je sterke eisen op elkaar stapelt, heb je uiteindelijk niets. Ik ben graag bereid om met elkaar hier te bezien hoe wij het wel kunnen oplossen. Ik wil zeker niet naar het laagste niveau. Daarover geen misverstand.

De indieners komen plotsklaps met een subsidieregeling voor representatieve organisaties, zoals de Consumentenbond, het productschap Tuinbouw, Cogem en de VNG, terwijl deze kwestie zich mijns inziens eigenlijk ook uitstrekt tot andere wetten inzake elektriciteit en gas. De minister zegt dat die organisaties allemaal schrijnende gevallen zijn betreffende hun bestaansrecht of hun mogelijkheden om invloed te hebben. Wellicht moet het dus wel een keer geregeld worden, maar ik vraag mij af of het per se in dit wetsvoorstel moet. Waarom deze bedragen voor deze groepen? Het zijn bepaald niet de armlastigsten die om geld vragen. Soms zijn het zelfs heel rijke ledenorganisaties.

De heffing van precariorechten door gemeenten is uitgesloten voor een aantal netwerkvoorzieningen, maar nog niet voor warmteleidingen. Wellicht is het goed om in dit wetsvoorstel te regelen dat gemeenten geen precariorechten mogen heffen op warmteleidingen.

De kwaliteit van de meters die het warmteverbruik meten, was vroeger een groot discussiepunt bij burgers. Hoewel het op dit punt tegenwoordig wat beter gaat, lijkt het mij goed om specifieker aandacht te besteden aan de metercodes. Belangrijk is namelijk dat mensen de meter vertrouwen.

Er is een amendement ingediend over de monopolistische infrastructuur. Onze opvatting op dit punt is bekend; wij willen de monopolistische infrastructuur met het karakter van een basisvoorziening graag in overheidshanden houden, in ieder geval de meerderheid ervan. Vandaar dat wij het amendement samen met het CDA hebben ingediend. Wij zijn benieuwd of naar de mening van de indieners de formulering ervan adequaat is. Ik zou wat dat betreft het liefst een parallel zien met de wijze waarop wij denken over de gas- en elektriciteitsnetten.

De heer De Krom (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie steunt de doelstelling van de Warmtewet. Zij spreekt haar waardering uit voor het door de collega's Hessels en Ten Hoopen genomen initiatief. U hoort duidelijk dat ik niet "het CDA" zeg. Desondanks zal mijn fractie het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, niet steunen. Mijn fractie onderschrijft de stelling dat de markt voor warmte niet vrij is. Concurrentie is er niet. Huishoudens die zijn aangesloten op stadsverwarming hebben geen keuze in de leverancier. Meestal kopen woningbouwcorporaties warmte in voor een blok of voor een hele wijk. Het is onbetaalbaar om daarnaast nog een gasnet aan te leggen.

Dat is de reden dat ook naar onze mening de consumenten moeten worden beschermd. De Algemene Energieraad heeft in 2001 in het kader van een advies over de rol van de overheid op een vrije energiemarkt aangedrongen op wetgeving ter bescherming van de kleinverbruiker. Maar ik zei het al: toch steunt de VVD-fractie het wetsvoorstel in de huidige vorm niet. Er is onduidelijkheid in termen van reikwijdte, terwijl de financiële en de administratieve lasten worden verhoogd. Als de bezwaren van de VVD-fractie worden weggenomen, kunnen de indieners echter op de warme steun van mijn fractie rekenen.

In het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat stadsverwarmingsprojecten niet verliesgevend zijn. Elk project moet zijn eigen broek ophouden. Als dat niet lukt, dekt de Staat de verliezen af. Mijn fractie heeft grote bezwaren tegen deze systematiek. Het rapport van de Rekenkamer toont aan dat er wel degelijk verliesgevende projecten zijn. Door deze bepaling op te nemen, geven de indieners in feite een ongedekte cheque af. Mijn fractie vindt dit zeer ongewenst. De ervaringen met REB 36i, de EPR en de MEP leren nu juist dat openeindearrangementen meestal leiden tot kostenexplosies en onbeheersbaarheid. Een openeinderegeling is niet bepaald een stimulans om bedrijfseconomisch verantwoord en kostenefficiënt te werken. Als het fout loopt, doet men een beroep op Den Haag en dan komt het wel weer goed. Dan wordt de portemonnee hier wel getrokken. Zien de indieners dit risico ook? Zo niet, hoe willen zij voorkomen dat de kosten uit de hand lopen en hoe willen zij die dekken? Waarom hebben de indieners niet gekozen voor een portefeuillemodel waarin de rendementen van het ene project worden gebruikt om de verliezen van het andere te dekken.

Is dit geen verkapte staatssteun? Voor mijn fractie is niet duidelijk wat in de bepalingen over staatssteun wordt verstaan met de zinsnede "het bedrijfseconomische risico van de leverancier overstijgen". Kunnen de indieners dat wellicht toelichten?

Het NMDA-principe houdt in dat verbruikers niet meer betalen als diezelfde gebruikers gebruikmaken van een andere bron van warmtevoorziening, bijvoorbeeld gas. De NMa stelt de tarieven vast. Het probleem is dat de manier waarop die tarieven tot stand komen c.q. worden berekend onduidelijk is. In de wet staat dat dit later bij AMvB moet worden vastgesteld. Met de Rekenkamer vindt de VVD-fractie het opmerkelijk dat zo'n belangrijk punt nog niet geregeld is. Wellicht wordt in de loop van dit debat helderheid geboden. Ik vraag de indieners dan ook om dit nader toe te lichten. Dit punt klemt temeer omdat de verliezen voor rekening van de Staat komen.

De Rekenkamer constateert dat er verschillende manieren zijn om een NMDA-tarief te berekenen. Dat betekent ook dat zo'n tarief niet per definitie objectief is. Het lijkt ons dan ook verstandig om daar nader onderzoek naar te doen.

Ik ga kort in op de maximumprijs. Als je uitgaat van het niet-meer-dan-andersprincipe en de prijs van gas lager is dan die van warmte, dan moet de prijs van warmte uiteindelijk op het niveau van de prijs van gas belanden. Als de kosten van het produceren en leveren van warmte echter veel hoger zijn dan die van gas, kan de producent zijn kosten niet doorberekenen aan de consument. Met andere woorden: of hij gaat failliet, of hij klopt aan bij de Staat. Hoe bezien de indieners dit mechanisme? Dit zijn de enige twee opties die ik mij kan voorstellen.

De heer Kortenhorst (CDA):

Ik hoor iedereen zijn angst voor verlies formuleren. De Rekenkamer constateert dat er soms meer dan 70% winst op dit soort installaties wordt gemaakt. Hoe beziet de heer De Krom dat?

De heer De Krom (VVD):

Dat is de omgekeerde situatie.

De heer Kortenhorst (CDA):

Vindt de heer De Krom dat billijk?

De heer De Krom (VVD):

Ik vind dat er redelijke prijzen moeten worden berekend. Een maximumprijs is iets anders. Je loopt daarmee het risico dat je je kosten niet kunt doorbereken. Wij hebben in Californië gezien wat dat betekent. Je kunt failliet gaan en daarom is er de ontsnappingsclausule om bij het Rijk aan te kloppen voor dekking van je verliezen. Ik ben daar geen voorstander van.

De heer Kortenhorst (CDA):

De heer De Krom kijkt naar de verliessituatie. Hoe beziet hij de 70% of 80% winst die wordt gemaakt?

De heer De Krom (VVD):

Ik heb daar al antwoord op gegeven. Ik vind dat die winsten redelijk moeten zijn. De vraag is wat redelijk precies is. Daarover kom ik nog te spreken.

De kosten die redelijkerwijs kunnen worden toegekend aan de levering van warmte aan de op het warmtenet aangesloten verbruikers en de door de leverancier in rekening te brengen redelijke prijs dienen ter dekking van de kosten die rechtstreeks verband houden met levering van warmte aan verbruikers. In aanvulling op dit kostendekkende tarief heeft de leverancier volgens het wetsvoorstel recht op een redelijk rendement. De VVD-fractie wil graag een nadere toelichting op de definitie van een redelijke prijs en een redelijk rendement. Ik begrijp inmiddels dat de CDA-fractie 70% te veel vindt. Wat is dan wel redelijk en hoe definieer je dat?

De VVD-fractie stemt in met het beginsel van verplichte levering. Tot onze vreugde is, in tegenstelling tot het oorspronkelijke voorstel, de verplichting komen te liggen bij de leverancier en niet bij de producent.

Als een warmteproject wordt beëindigd, zal de aanleg van een gasnet aan de orde komen. De minister van Economische Zaken kan dan een aanwijzing geven. Zo'n omschakeling kan resulteren in voor verbruikers kostbare voorzieningen, zoals kosten voor aansluiting op het gasnet, ombouw van apparatuur en de aanschaf van een gasgestookte ketel en een schoorsteenkanaal voor rookgassen. Op grond van het wetsvoorstel kan in dat geval een financiële tegemoetkoming aan verbruikers worden toegekend, afhankelijk van de draagkracht van de groep van betrokken verbruikers. Verreweg het grootste deel van de aansluitingen bestaat natuurlijk uit huishoudens. Waarom is hier gekozen voor draagkracht? Hoe wordt dat bepaald? Als dit zich voordoet, waar komt de dekking dan vandaan?

Dezelfde vraag geldt ook ingeval er een noodleverancier wordt aangewezen. Als een leverancier failliet gaat, kan de minister een noodleverancier of een noodproducent aanwijzen. Op basis van het wetsvoorstel heeft hij dan ook de bevoegdheid een aanvullende financiële bijdrage toe te kennen. Hoe groot is die bijdrage en hoe wordt die berekend? Hoe gaat dat in zijn werk? Wie gaat dat betalen? Hoe denken de indieners hiermee in de praktijk om te gaan?

Voor initiatiefwetsvoorstellen geldt niet de verplichting ze voor te leggen aan de commissie Actal. Deze commissie onderzoekt of een en ander niet al te veel administratieve lasten met zich brengt. Dat is met dit wetsvoorstel dan ook niet gebeurd.

Volgens het wetsvoorstel treden de belangrijkste bepalingen met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2004 in werking. Het voorstel zal tot gevolg hebben dat in aansluitingsregisters van netbeheerders alle kleinverbruikers met terugwerkende kracht moeten worden ingedeeld in huishoudelijke en niet-huishoudelijke afnemers. Mijn fractie ziet graag dat de indieners de consequenties daarvan in kaart brengen. Wat betekent dat? Wat betekent deze verplichting bijvoorbeeld voor gescheiden boekhoudingen en redelijke kosten per warmteproject vanaf 1 juli 2004? Ik bedoel daarmee niet alleen de administratieve kosten, maar ook de financiële.

De representatieve organisaties moeten natuurlijk een rol spelen. Zij krijgen ook een forse subsidie, variërend van € 250.000 tot € 750.00 per jaar, die middels een heffing door de afnemers van gas, elektriciteit en warmte moet worden betaald. Enkele organisaties vallen volgens het voorstel al op voorhand in de prijzen: VEMW, COGEN, VNG, de Consumentenbond en het Productschap Tuinbouw. Het ontgaat de VVD-fractie volledig waarom daar geld naartoe moet. Verder krijgen zij zonder effectieve waarborgen onbeperkt toegang tot bedrijfsgeheimen van marktpartijen die bij de NMa of DTe liggen. Zij krijgen het recht om zich onbeperkt belanghebbende te noemen bij procedures bij de NMa en de rechter. Dat lijkt mij in strijd met het beginsel van de Algemene wet bestuursrecht. Deze artikelen zijn ingevoegd bij nota van wijziging, dus zonder dat hierover advies van de Raad van State is ingewonnen. De VVD-fractie heeft hiermee heel veel moeite.

De conclusie van de VVD-fractie is dat er op dit moment te veel losse eindjes zijn om met het wetsvoorstel in te kunnen stemmen. De VVD wil natuurlijk bijdragen aan constructief overleg hierover. Daartoe nodigen wij de indieners dan ook buitengewoon graag uit.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij vervolgen morgen omstreeks kwart over vijf het debat. U weet immers allen dat het tijdschema indicatief is. Wij hebben morgen nog een heel programma af te werken.

Sluiting 20.31 uur

Naar boven