Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 16 juni 2005 over coëxistentie van gg-gewassen, conventionele gewassen en biologische gewassen.

De voorzitter:

voor alle zekerheid zeg ik nog maar eens dat wij deze laatste twee weken voor het reces het systeem hanteren van alleen het indienen van een motie, met hoogstens een heel korte verhelderende vraag aan de indiener van de motie, gevolgd door de reactie van de bewindslieden.

Het woord is aan mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Wij zijn het debat begonnen met een citaat van de commissie-Terlouw, die stelde dat Nederland eigenlijk te klein is voor de teelt van transgene gewassen. Ik heb een motie meeondertekend van collega Rouvoet, die dit aan de orde stelt. Mijn fractie is niet overtuigd van de voordelen van de introductie van gentechnologie. Wij vinden dat het convenant dat voorligt niet ver genoeg is uitgewerkt. Met name op het gebied van de vervolgschade ontbreekt een juridisch kader. Daarover dien ik straks een motie in.

Dan kom ik nu op het schadefonds. Ik heb de minister herhaaldelijk gevraagd om te komen met een kosten-batenanalyse, om daarmee verantwoording af te leggen over de vraag waarom de overheid daarvoor input zou leveren. Ik ben van mening dat degene die iets introduceert en dus de lusten heeft, ook de lasten op zich zou moeten nemen. In ons jargon noemen wij dat het principe van "de vervuiler betaalt". Ook daarover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Van Dijk een advies heeft uitgebracht over de wijze waarop in Nederland omgegaan moet worden met ongewenste vermenging van traditionele gewassen en genetisch gemodificeerde gewassen;

overwegende dat de commissie voorstelt een schadefonds in te stellen voor onverhoopte calamiteiten en dat dit fonds via productschapheffingen door alle agrariërs gevuld zou moeten worden en dat het kabinet al heeft toegezegd ook een financiële bijdrage te leveren;

van mening dat die agrariërs en zaadveredelaars die kiezen voor het gebruik van gentechnologie zowel de baten als de lasten zelf moeten dragen vanuit het principe "de vervuiler betaalt";

verzoekt de regering, het principe "de vervuiler betaalt" toe te passen opVan Velzen het coëxistentiebeleid, erop toe te zien dat het schadefonds gevuld wordt door die delen van de sector die baat hebben bij de toepassing van gentechnologie en zelf geen bijdrage te leveren aan het coëxistentieschadefonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29404).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Van Dijk een advies heeft uitgebracht over de wijze waarop in Nederland omgegaan moet worden met ongewenste vermenging van traditionele gewassen en genetisch gemodificeerde gewassen;

overwegende dat er ook andere vormen van schade op kunnen treden;

overwegende dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over deze gevolgschade;

overwegende dat het niet reëel is om te verwachten dat betrokkenen er gezamenlijk uitkomen zonder dat er een juridisch kader wordt vastgelegd;

overwegende dat onduidelijk is welke van beide partijen de bewijslast aan moet voeren;

van mening dat beide partijen gebaat zijn bij helderheid over het juridisch kader rond aansprakelijkheid;

verzoekt de regering, een wettelijke basis te creëren voor juridische aansprakelijkheid bij schade door de teelt en verwerking van genetisch gemodificeerde gewassen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29404).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Na het overleg van vorige week dien ik mede namens een aantal collega's een viertal moties in, in lijn met de inbreng die ik heb geleverd. Tijdens het overleg heb ik onder andere benadrukt dat er een ketenbrede regeling voor coëxistentie moet komen. Zolang die er niet is, moeten wij onzes inziens niet overgaan tot de introductie van ggo-teelt op het vrije veld. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vanwege het onomkeerbare karakter van de introductie van ggo-teelten in een open landbouwsysteem een dergelijke beslissing vanuit het voorzorgprincipe dient te worden beoordeeld;

overwegende dat het voorzorgprincipe ook recht doet aan het respecteren van de keuzevrijheid van zowel producenten als consumenten om blijvend een fundamentele keuze voor ggo-vrije teelten en producten te kunnen maken;

overwegende dat de afweging om daadwerkelijk tot introductie van ggo-teelten over te gaan pas verantwoord kan worden gemaakt wanneer binnen de gehele productie- en verwerkingsketen duidelijk is of en hoe de scheiding van ggo-vrije en ggo-houdende producten blijvend kan worden gegarandeerd;

verzoekt de regering, zolang niet duidelijk is of en hoe binnen de gehele productie- en verwerkingsketen de scheiding van ggo-vrije en ggo-houdende producten blijvend kan worden gegarandeerd, geen medewerking te verlenen aan de introductie van ggo-teelten op het vrije veld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Duyvendak en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29404).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Tijdens het overleg heb ik ook gesteld dat de keuzevrijheid voor boer en consument behouden moet blijven en gewaarborgd moet worden. Daartoe dien ik volgende drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor producten die een bepaald percentage ggo's bevatten Europese regels gelden ten aanzien van tracering en etikettering;

overwegende dat deze regels niet gelden voor producten afkomstig van dieren die zijn gevoerd met ggo-veevoer dat zelf wel onder de tracerings- en etiketteringspicht valt;

verzoekt de regering, voorstellen te ontwikkelen en binnen de Europese Unie aan de orde te stellen op grond waarvan ook de producten, afkomstig van dieren die gevoerd zijn met veevoer dat als zodanig aan de Europese tracerings- en etiketteringseisen moet voldoen, aan deze Europese tracerings- en etiketteringseisen moeten voldoen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Duyvendak en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29404).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor producten die een bepaald percentage ggo's bevatten Europese regels gelden ten aanzien van tracering en etikettering;

overwegende dat de huidige Europese regelgeving onvoldoende waarborgt dat ggo-veevoer en ggo-vrij veevoer gescheiden in de Europese havens worden aangevoerd;

overwegende dat door deze handelwijze de keuzevrijheid van Rouvoetboeren die over ggo-vrij veevoer willen kunnen blijven beschikken ernstig wordt ondermijnd;

verzoekt de regering, voorstellen te ontwikkelen op grond waarvan de aanvoer en verwerking van veevoer zowel van buiten als vanuit de Europese Unie strikt kan worden (blijven) gescheiden in een ggo-vrije en een ggo-houdende stroom, en daarbij een zodanige kostentoedeling te hanteren dat het aantrekkelijk blijft een ggo-vrije veevoerstroom in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Duyvendak, Waalkens en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29404).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vanwege onzekerheid omtrent het antwoord op de vraag of binnen open landbouwsystemen de keuzevrijheid van zowel producenten als consumenten op den duur nog is te waarborgen, in veel Europese landen grote regio's of bijna het gehele landoppervlak tot ggo-vrije regio is aangemerkt;

overwegende dat vanwege allerlei praktische problemen de commissie-Terlouw in het recente verleden heeft geconstateerd dat Nederland in wezen te klein is voor ggo-teelten;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken op grond waarvan het gehele grondgebied van Nederland dan wel grote delen daarvan voorlopig kunnen worden aangemerkt als ggo-vrije regio en daarover in overleg te treden met de Duitse en Belgische regering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Duyvendak en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(29404).

De heer Ormel (CDA):

Collega Rouvoet heeft vier zeer uitgebreide moties ingediend die eigenlijk allemaal de strekking hebben dat hij tegen de introductie is van genetisch gemodificeerde organismen in Nederland. Waarom zet hij dat niet gewoon in één heldere, duidelijke motie?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat wij zouden kunnen instemmen onder zeer strikte voorwaarden. Die betreffen met name de waarborgen. Op die waarborgen dringen wij aan in deze moties. Het zal u zijn opgevallend dat er in de moties nogal eens staat: "zolang niet is voldaan aan". Die formulering drukt precies het voorzorgprincipe uit. Het zou mij een lief dien waard zijn als de Kamer in brede zin het voorzorgprincipe "neen, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan" zou steunen. Deze moties, die ik mede namens een aantal collega's heb ingediend, geven invulling aan het voorzorgsprincipe op een cruciaal terrein. Het is geen "neen", maar een invulling van het "neen, tenzij".

De heer Ormel (CDA):

Denkt u niet dat in een open systeem als de landbouw de risicobeheersing uiteindelijk een werkbare situatie geeft, en dat het voorzorgprincipe er eigenlijk voor zorgt dat iets niet kan worden geïntroduceerd?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat zou een heel nieuwe interpretatie van het voorzorgprincipe zijn. Het voorzorgprincipe is een zaak van "neen, tenzij". Je doet iets niet, tenzij je de waarborgen hebt geschapen voor die belangen die je zwaar vindt wegen. Dat is altijd het uitgangspunt geweest van mijn fractie. Het is geen garantie dat het niet gebeurt, maar de keuzevrijheid van boer en consument en het waarborgen van het gescheiden blijven van beide terreinen zijn zulke essentiële, zwaarwegende belangen, dat wij daaraan niet voorbij mogen gaan. Onzes inziens gaat dat nu wel gebeuren, en daarom heb ik deze moties ingediend. Wij willen de genoemde risico's niet lopen en het voorzorgsprincipe is het ideale uitgangspunt om daaraan invulling te geven.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. In het algemeen overleg over de coëxistentie heeft de PvdA-fractie twee cruciale punten ingebracht, te weten de keuzevrijheid voor consumenten en producenten en het creëren van eerlijke kansen voor de biologische productie, naast de productie van gangbare en genetisch gemodificeerde gewassen en producten. Ik dien een drietal moties in, waarvan de eerste een wat meer technische motie is, over de informatieplicht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van wezenlijk belang is dat bij de commerciële teelt van genetisch gemodificeerde gewassen het gebied (en de belendende percelen) informatie heeft over de teelt van die gewassen;

overwegende dat deze informatie vroegtijdig beschikbaar moet zijn in verband met eventuele risico's, dan wel eventuele aanvullende eisen van afnemers;

verzoekt de regering, de informatieplicht en het tijdstip van het verstrekken van informatie over het telen van ggo-gewassen zodanig vorm te geven dat eenieder vroegtijdig in staat wordt gesteld maatregelen te treffen indien nodig. daarbij kan het tijdstip 1 september gelden of ten minste een hal jaar voorafgaande aan het planten of zaaien van ggo-gewassen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Rouvoet en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29404).

De heer Waalkens (PvdA):

De tweede motie gaat over aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

Waalkensconstaterende dat convenantpartijen overeengekomen zijn om door te praten over de aanbevelingen uit het convenant;

overwegende dat de regering de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid wil regelen via productschapverordeningen;

van mening dat de regering hierin een eerste verantwoordelijkheid heeft;

verzoekt de regering, in het specifieke geval van (onbedoelde) contaminatie de aansprakelijkheidsstelling wettelijk te regelen, waarbij de aansprakelijkheid gelegd wordt bij degene die door teelt of verwerking van ggo-gewassen de bron van de contaminatie is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Rouvoet en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(29404).

De heer Waalkens (PvdA):

De derde motie gaat over een aangelegen punt, namelijk het wettelijk vastleggen van de coëxistentie en de keuzevrijheid in hun ultieme vorm. Bij herhaling is dit punt door mijn fractie ingebracht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zaaizaad en pootgoed aan het begin staan van vermeerdering van gewassen;

constaterende dat keuzevrijheid voor producenten in het geding is als uitgangsmateriaal zwaarder is gecontamineerd dan 0,1% zijnde de detectiegrens;

spreekt uit dat aan de detectiegrens van 0,1% bij zaaizaad en pootgoed wordt vastgehouden;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om deze normstelling op Europees niveau wettelijk vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Ormel, Rouvoet en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(29404).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Wijnand Duyvendak in verband met de grote drukte. Hij heeft in het algemeen overleg uitgebreid aangegeven waar mijn fractie staat in dit debat. Aan mij de eer om op twee punten moties in te dienen, omdat wij die punten nog niet goed genoeg vinden.

De eerste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het coëxistentieconvenant geen afspraken zijn gemaakt over de isolatieafstanden rondom veldproeven;

overwegende dat veldproeven worden gedaan met niet toegelaten gewassen die niet veilig zijn verklaard voor mens en milieu en dat daarom geen uitkruising vanuit de veldproeven mag plaatsvinden;

overwegende dat in het convenant alleen een aanbeveling is gedaan voor aardappels, maïs en bieten;

verzoekt de regering, bindende voorwaarden aangaande isolatieafstanden vast te leggen in de vergunningsvoorschriften voor veldproeven en hieraan hoge prioriteit te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak, Waalkens, Rouvoet en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(29404).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De tweede motie gaat uit van het principe "de vervuiler betaalt". Mevrouw Van Velzen heeft net ook een motie ingediend die hierover gaat. Het kan zijn dat wij de moties nog op een of andere manier in elkaar schuiven. Omdat onze motie een iets andere invalshoek heeft, dien ik haar echter toch in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het toestaan van coëxistentie het directe belang dient van bedrijven die genetisch gemanipuleerde gewassen willen telen;

overwegende dat met het toestaan van de teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen het gevaar bestaat van genetische vervuiling bij conventionele en biologische land- en tuinbouw, wat financiële schade en imagoschade toebrengt aan de getroffen telers;

overwegende dat uit de oorzakelijke relatie dient te volgen dat de veroorzakers van de eventuele schade aansprakelijk zijn;

verzoekt de regering om het in het convenant voorgestelde schadefonds te laten financieren door de bedrijven die de genetisch gemanipuleerde gewassen telen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(29404).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb niet meegedaan aan het AO, omdat ik niet in het land was. Daarom heb ik een heel sobere bijdrage en een heel sobere motie. De LPF-fractie heeft geen problemen met gentechnologie, maar zij wil een aantal zaken veiliggesteld hebben. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

Van den Brinkgehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ontwikkelingen van genetisch gemodificeerde gewassen zal toenemen;

van mening zijnde dat voorkomen dient te worden dat enig moment het oorspronkelijke niet-gemodificeerde uitgangsmateriaal niet meer voorradig is;

verzoekt de regering, een "verplichting" in het leven te roepen die ertoe leidt dat genetisch niet-gemodificeerd uitgangsmateriaal bewaard blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(29404).

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik moet aanvaarding van de eerste motie ontraden. Het gaat hier om het principe "de vervuiler betaalt". Partijen hebben hierover afspraken gemaakt. Het fonds wordt gevoed door de bijdragen van alle relevante partijen.

De tweede motie van mevrouw Van Velzen betreft de aansprakelijkheid en de wettelijke basis daarvoor. In het Burgerlijk Wetboek zijn de verhoudingen tussen partijen in de particuliere sfeer vastgelegd. Zoals ik net releveerde, hebben partijen afspraken gemaakt over het fonds. Dat alles is voldoende. Ik ontraad derhalve aanvaarding van deze motie.

De eerste motie van de heer Rouvoet heeft betrekking op de keten, het voorzorgsprincipe en de keuzevrijheid van consument en producent. Het is misschien goed, eerst vast te stellen dat wij het vandaag hebben over de coëxistentie en niet over de toelating van genetisch gemodificeerde organismen. De toelatingskwestie is een aparte kwestie, waar niet ik maar de staatssecretaris over gaat. Als een genetisch gemodificeerd zaaizaad of pootgoed is toegelaten, rijst de vraag hoe de twee teelten zich met elkaar verhouden en op welke wijze keuzevrijheid kan worden gegarandeerd. De motie van de heer Rouvoet heeft hierop betrekking. Het toelaten staat hier dus niet ter discussie. Wij proberen coëxistentie vorm te geven door middel van de afspraken van de commissie-Van Dijk. Juist die zijn er met nadruk op gericht om de keuzevrijheid tussen producent en consument zeker te stellen. Boeren moeten de vrijheid hebben om te kiezen. Zij hebben dan ook hun verantwoordelijkheid. De overheid draagt verantwoordelijkheid in de vorm van handhaving van de gemaakte afspraken over bijvoorbeeld afstanden. De keuzevrijheid van de consument wordt gewaarborgd door de desbetreffende verordeningen van de Europese Unie, bijvoorbeeld de etiketteringseis dat er niet meer dan 0,9% aan materiaal mag zijn. Om deze redenen moet ik aanvaarding van deze motie ontraden.

De tweede motie van de heer Rouvoet gaat over tracering. Na uitvoerige besprekingen in EU-verband zijn de lidstaten overeengekomen om dat niet te doen. Aangezien Nederland lidstaat is, moet ik aanvaarding van deze motie ontraden.

De derde motie van de heer Rouvoet heeft betrekking op de scheiding van veevoer en op ggo-houdende en ggo-vrije stromen. In de eerste plaats is dit heel nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Marktwerking kan en zal het ontstaan van gescheiden stromen bewerkstelligen. Het is immers in het belang van degenen die het wel of niet wensen dat zulks kan worden gegarandeerd. De overheid is geen marktpartij, want de overheid verhandelt geen veevoer. Ik ontraad derhalve aanvaarding van deze motie.

De vierde motie van de heer Rouvoet betreft de onderzoeken van ggo-vrij Nederland en ggo-vrije regio's. De Nederlandse regering ondersteunt het EU-beleid omdat er drie teeltvormen mogelijk moeten zijn: ggo-teelt, ggo-vrije teelt en biologische teelt. Dat is van belang voor de keuzevrijheid van zowel producent als consument. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Zonder het debat van vorige week over te doen, wil ik toch terugkomen op de derde motie. De minister zegt wel heel snel dat dit de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven. Zegt hij daarmee dat de overheid geen enkele verantwoordelijkheid heeft bij het gescheiden houden van de ggo-vrije en de ggo-houdende stroom veevoer?

Minister Veerman:

De overheid is eraan gehouden om datgene te handhaven en te controleren wat in Europees verband is afgesproken over de contaminatiegrenzen. Voor het overige is het de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om te voldoen aan de eisen die de markt stelt op het gebied van ggo-vrije en ggo-houdende stromen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Is de overheid verantwoordelijk voor het resultaat of gaat zij ook over de manier waarop dat kan worden bereikt, onder andere door een gescheiden aanvoer tot stand te brengen of daarvoor in ieder geval waarborgen te creëren?

Minister Veerman:

Het antwoord is duidelijk. De overheid is verantwoordelijk voor het resultaat, maar niet voor de wijze waarop. De overheid handelt niet in veevoer.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als het op veevoer aankomt, lijkt het wel alsof wij in Nederland een omgekeerde etiketteringsplicht hebben. In de praktijk gaan alle veevoederbedrijven gewoon etiketteren, ook als het er niet in zit, want dat scheelt een hoop papierzooi en bureaucratie. Wat vindt de minister daarvan? De helderheid en keuzevrijheid zijn daarmee namelijk verdwenen.

Minister Veerman:

Ik zal alles ondersteunen in de veevoersector wat die duidelijkheid bewerkstelligt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik begrijp dus dat de minister zegt dat hij niets doet en dat het initiatief uit de sector moet komen.

Minister Veerman:

Ik dacht dat ik dat in antwoord op de heer Rouvoet al duidelijk had gemaakt.

Ik kom te spreken over de moties van de heer Waalkens. Zijn tweede motie betreft de wettelijke aansprakelijkheidsregeling. De staatssecretaris en ik hebben besproken wie op deze motie zou reageren, maar hij vertrouwt het mij toe. Ik zou zeggen: luistert u goed, mijnheer de staatssecretaris! In het AO heb ik al gezegd dat de partijen zelf hebben afgesproken dat de informatie op 1 februari beschikbaar moet zijn. Ik ben van mening dat wij dat moeten respecteren. Komt men tot andere inzichten en wil men andere data, dan lijkt mij dat een zaak voor de partijen.

De heer Waalkens (PvdA):

De convenantpartijen gaan weer rond de tafel zitten. Ik heb de Kamer om een uitspraak gevraagd, omdat ik het toch wel een wezenlijk punt vind. Als de informatie niet of te laat bekend is, kan dat leiden tot polarisatie tussen boeren onderling.

Minister Veerman:

De heer Waalkens zegt het zelf al: partijen gaan weer om de tafel. Ik ben daar buitengewoon dankbaar voor. Het is een goede actie geweest van verschillende partijen om dat te bewerkstelligen. Ik ben ook blij dat de partijen die stap zetten. Ik vind dat ik daarbuiten moet blijven. Mocht er een probleem ontstaan, dan denk ik dat zij mij zoals gebruikelijk wel weten te vinden.

De derde motie van de heer Waalkens gaat over de detectiegrens. Het bereiken van de detectiegrens bij 0,1 is een streven dat ik ondersteun. Van grote betekenis is dat wij dat streven in Europees verband vormgeven. Anders heeft het ene land concurrentienadeel ten opzichte van het andere land. Dat moge duidelijk zijn. De zaaizaadhandel opereert internationaal en moet wat dat betreft te maken krijgen met zo breed mogelijke afspraken. In eerste instantie moet dit in Europees verband gebeuren, maar mijn voorkeur gaat ernaar uit dat dit zich tot alle landen die de desbetreffende overeenkomsten over het kwekersrecht hebben ondertekend, zal uitstrekken. Ik ben dus bereid om deze motie als ondersteuning van beleid aan te merken, met de opmerking dat wij partijen nu de gelegenheid geven om daarnaar te streven in de onderhandelingen en in de verdere voortzetting van het coëxistentieoverleg. Ik zal mij er in die zin mee bemoeien dat ik mijn best zal doen om dit op Europees niveau te bewerkstelligen. Ik wil het overleg niet belasten door te zeggen dat dit even snel in Nederland moet worden geregeld. Met inachtneming van deze opmerkingen kan ik deze motie als ondersteuning van beleid kwalificeren.

Ik kom bij de motie van mevrouw Van Gent over het schadefonds. Het dunkt mij dat ik de redenen die ik gaf bij de motie van mevrouw Van Velzen, ook hier van toepassing kan verklaren. Ik zie het verschil niet.

De motie van de heer Van den Brink mag ik kwalificeren als ondersteuning van beleid. Ik zal mij inspannen om dit gerealiseerd te krijgen. Het is een legitieme wens om puur uitgangsmateriaal te willen bewaren. Wij kennen al het verschijnsel van genenbanken. Waarschijnlijk denkt de heer Van den Brink op dit punt in dezelfde richting. Ik zal mij dus oriënteren op de mogelijkheden om hieraan gestalte te geven.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Volgens mij rest mij slechts de motie van mevrouw Van Gent over het opnemen van isolatieafstanden in de veldproefvergunningen. In de eerste plaats heb ik tijdens het AO van 16 juni gezegd dat het huidige Nederlandse wettelijk kader geen basis biedt om andere verplichtingen op te nemen dan de verplichtingen die voortvloeien uit de risico's voor mens en milieu. Het is dus een wettelijke onmogelijkheid. In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid dat de Europese Commissie komt met een coëxistentieverordening of met een richtlijn op dit punt. Het lijkt mij verstandig om hierop te wachten. Anders zouden wij nu iets regelen dat vervolgens wordt achterhaald door een Europese ontwikkeling. In de derde plaats staat het de partijen natuurlijk vrij om op korte termijn op basis van vrijwilligheid afspraken te maken over coëxistentieafstanden.

De heer Waalkens (PvdA):

Is het de inzet van het kabinet om de isolatieafstanden in Europees verband te regelen in kaderverordeningen of richtlijnen?

Staatssecretaris Van Geel:

Dat ligt natuurlijk aan de inhoud ervan. Dat zullen wij ter plekke beoordelen. Ik heb nog geen uitgesproken mening hierover. Laten wij eerst maar eens kijken hoe het in Nederland loopt. Wij zullen de discussie afwachten en beoordelen op grond van de voorstellen die daadwerkelijk worden gedaan.

De heer Waalkens (PvdA):

Daar waar het Europese speelveld steeds als level playing field wordt gebruikt, kruipt de staatssecretaris nu in een nationaal discours. Is hij bereid om zich in te zetten voor de Europese regeling op het terrein van coëxistentie, hetzij wettelijk, hetzij via richtlijnen?

Staatssecretaris Van Geel:

Ik ben voorstander van geharmoniseerde regelgeving in Europa. Ingaande op de vraag hangt het ervan af of het proportioneel is of dat het onder andere criteria valt.

De voorzitter:

Eén motie betreft een ondersteuning van het beleid. Ik geef de heer Waalkens in overweging, deze motie in te trekken.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik wacht nog op een reactie op de motie over de aansprakelijkheid.

Minister Veerman:

De reactie op deze motie past in een antwoord dat ik eerder heb gegeven. De wettelijke regeling die de heer Waalkens voorstelt, is mijns inziens niet aan de orde omdat afspraken tussen partijen dit genoegzaam dekken. Het BW biedt de basis voor verdeling van aansprakelijkheid en afdwinging tussen private partijen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik geef de indieners van moties die een ondersteuning van beleid behelzen, in overweging dit soort moties in te trekken als u het met de kwalificatie eens bent.

Naar boven