Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 maart 2005 over het Innovatieplatform.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Het verheugt mij dat wij vandaag alleen met de minister van Economische Zaken over dit onderwerp spreken, want hij weet wat ik daarover in het AO heb gezegd. Ik zou willen dat ik het kon interpreteren als het meteen opvolgen van mijn advies door het kabinet. Ik weet dat de reden van de afwezigheid van de minister-president en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap helaas een andere is, maar dat maakt verder voor de bespreking niet zo veel uit.

Ik ben natuurlijk ongelooflijk geïnspireerd door het verhaal van de minister-president tijdens het AO. Hij zei dat wij weer in het Innovatieplatform moeten geloven en er positief over moeten blijven denken. Ik heb daarom een aantal moties gemaakt, waarbij ik ervan uitga dat zij op die behandeling door dit kabinet kunnen rekenen. Ik hoop dat het kabinet, zoals de minister-president tijdens het AO zei, meteen zal zeggen dat het fantastische moties zijn waar positief tegen aangekeken moet worden en die vooral niet te negatief benaderd moeten worden. De zorgen die ik tijdens het AO heb geuit, staan nog steeds overeind. De minister-president heeft ze niet kunnen wegnemen. Zijn verhaal was misschien inspirerend enthousiast, maar niet inhoudelijk genoeg om die zorgen van tafel te kunnen vegen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister-president de Kamer heeft gemeld dat het Innovatieplatform 80 adviezen heeft geformuleerd en dat daarvan momenteel slechts 20 adviezen worden uitgevoerd;

overwegende dat het Innovatieplatform bedoeld is om met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, de overheid en de kennisinstellingen gezamenlijk een strategie te formuleren voor de Nederlandse kenniseconomie en afspraken te maken over de uitvoering daarvan;

spreekt haar zorgen uit over de uitvoering van de in het Innovatieplatform overeengekomen maatregelen;

verzoekt de regering, de Kamer voor 1 juni 2005 een complete uitvoeringsagenda te sturen voor alle door het Innovatieplatform geformuleerde adviezen waarin in elk geval wordt aangegeven hoe en wanneer de adviezen worden uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Van Egerschot en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(27406).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Mijn tweede motie gaat over de 100 mln nieuw geld, de kennisenvelop of de smartmix, die opnieuw wordt verdeeld. Ik heb tijdens het AO mijn kanttekeningen bij de verdeling geplaatst. Ik vind het een onverstandige verdeling om de helft van het geld over de gewone wetenschap uit te smeren. Ons probleem zit niet in dat terrein, maar in het toepassingsgericht onderzoek, het valorisatieonderzoek.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland excelleert in de ontwikkeling van kennis, maar tekortschiet in de toepassing daarvan;

overwegende dat de regering desondanks voornemens is de beschikbare 100 mln euro voor de helft te besteden aan wetenschappelijk onderzoek dat slechts op wetenschappelijke excellentie wordt getoetst;

verzoekt de regering, dit voornemen niet uit te voeren en in plaats daarvan de volle 100 mln euro in te zetten voor toepassingsgericht onderzoek, ofwel valorisatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(27406).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben tijdens het algemeen overleg gesproken over investeringen in kennis. Er komt mogelijk nieuw geld aan; de signalen daarover worden met de dag sterker. Het is dan goed om in die afweging te weten hoe wij er in Nederland eigenlijk voorstaan. Volgens de huidige planning van het kabinet wordt de studie naar de kennis-investeringsquote pas aan het eind van het jaar afgerond. Dat betekent dat wij deze niet kunnen meewegen bij de begrotingsbehandeling en dat lijkt mij niet verstandig.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat investeringen ten behoeve van de kenniseconomie voor de Kamer en de regering een voorname prioriteit vormen;

overwegende dat bij de volgende begrotingsbehandeling overwogen kan worden deze investeringen te vergroten;

overwegende dat voor een goede afweging ten aanzien van mogelijke nieuwe investeringen inzicht gewenst is in de hoogte van de Nederlandse kennisinvesteringsquote;

verzoekt de regering, de voorgenomen studie naar de hoogte van de Nederlandse kennisinvesteringsquote zo spoedig mogelijk uit te voeren, zodat uiterlijk bij de presentatie van de miljoenennota de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van deze studie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Vendrik en Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(27406).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Het is fijn dat de minister van Economische Zaken hier is, maar hij zal het mij niet kwalijk nemen als ik een andere minister heel erg mis, namelijk die van OCW. Ik heb het al in het AO gezegd: innovatie staat of valt met onderwijs, onderwijs en nog eens onderwijs. Wij kunnen dat wel degelijk regelen in dit land, en dat doet dit kabinet onvoldoende.

Ik vond de beantwoording van de minister-president in zijn termijn in het algemeen overleg – ik geef dat maar mee aan de minister van Economische Zaken – teleurstellend. Het houden van een betoog dat tot doel heeft je eigen inspiratie naar voren te brengen, is nog iets anders dan je fatsoenlijk te verantwoorden in de Kamer over het gevoerde beleid. De minister-president dacht dat dat hetzelfde was, maar dat is het wat mij betreft niet. Eigenlijk heb ik van hem geen enkel antwoord gehad dat mij tevreden kon stellen.

Wij wachten nog steeds – 1 mei is de deadline – op het nieuwe innovatiebeleid, gevoerd door deze minister van EZ. Ook dat had er natuurlijk eerder moeten zijn, maar ik vraag aan deze minister of het inderdaad voor 1 mei komt. Wij wachten daar met spanning op. In het algemeen overleg vond ik het zeer teleurstellend dat deze minister het rapport van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde over innovatie diskwalificeerde, inclusief de bijbehorende economen, die volgens hem geen verstand van innovatie hebben, of woorden van gelijke strekking. Dat deed onrecht aan de boodschap van deze groep, en aan de kwaliteit van het rapport. De minister kan zich er zo niet van af maken. Als dit kabinet inderdaad streeft naar een veel innovatiever Nederland, dan kan het niet om dat rapport heen, zeker niet om daarover een gefundeerd oordeel te geven. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, aan de Kamer een reactie te doen toekomen op het rapport "Innovatie in Nederland, de markt draalt, de overheid faalt" samen met de dit voorjaar aangekondigde evaluatie innovatie-instrumentarium,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(27406).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn slotopmerking is een cri de coeur in de richting van deze minister, en de minister-president, namelijk de relatie tussen innovatie en duurzaamheid. Het is onze heilige overtuiging dat de eeuw van onze zonen en dochters een groene eeuw moet zijn, anders is het misschien helemaal geen eeuw meer. Dit kabinet zou alles, maar dan ook werkelijk alles uit de kast moeten halen om, gelet op de toenemende klimaatsproblemen en ons inzicht in de effecten die reeds nu al optreden, werkelijk alles uit de kast te halen om onze nationale, maar ook Europese economie te verlossen van de verslaving aan fossiele brandstoffen. Innovatie is groen, of innovatie is niet. Dat hoor ik het kabinet niet zeggen. Ik zie bij de minister-president geen leiderschap op dit thema, en ik zie ook bij deze minister van Economische Zaken, hoewel hij regelmatig uitspreekt in de Kamer dat hij ook minister voor milieu wil zijn, te weinig focus en urgentie, juist op dit thema. Wij wachten echt op daden, het is één voor twaalf!

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. Het lijkt wel of de heren Van Dam en Vendrik verschillende AO's hebben bijgewoond. De heer Van Dam heeft het overleg heel enthousiast verlaten, terwijl de heer Vendrik er tamelijk zuur over is. Ik ben bij hetzelfde debat geweest als de heer Van Dam. Ik heb een bevlogen minister-president horen vertellen waar het Innovatieplatform mee bezig is.

De heer Van Dam (PvdA):

Als de heer Hessels bij hetzelfde AO is geweest als ik, heeft hij ook gehoord dat de minister-president wel een bevlogen verhaal hield, maar verder geen inhoudelijk antwoord gaf.

De heer Hessels (CDA):

Ik heb van de minister een zeer inhoudelijk en "to the point"-verhaal gehoord.

De vraag is hoe wij verder gaan. Op dat punt leg ik de Kamer een uitspraak voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat innovatie de sleutel is om de productiviteit en daardoor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen;

constaterende dat de regering deze innovatiedoelstelling hoge prioriteit geeft, mede door de instelling van het Innovatieplatform onder voorzitterschap van de minister-president;

constaterende dat het Innovatieplatform inmiddels een groot aantal initiatieven heeft genomen die moeten leiden tot concrete acties om de innovatie te bevorderen;

verzoekt de regering om vóór prinsjesdag 2005 een plan aan de Kamer toe te zenden waarin alle door het Innovatieplatform geïnitieerde acties met de bijbehorende doelstellingen en een tijdplanning zijn opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hessels en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(27406).

De heer Van Dam (PvdA):

Deze motie lijkt heel veel op mijn motie. Het enige verschil is dat u verzoekt om een uitvoeringsagenda voor Prinsjesdag en ik om een uitvoeringsagenda voor 1 juni.

De heer Hessels (CDA):

Als u alleen het dictum leest, is dat inderdaad het belangrijkste verschil. U hebt echter in de overwegingen ook punten opgenomen waar ik mij niet in kan vinden.

De heer Van Dam (PvdA):

In mijn motie spreekt de Kamer haar zorgen uit over de voortgang en kennelijk deelt u die niet. Als dat het geval is, vraag ik mij af waarom u deze motie indient.

De heer Hessels (CDA):

Dat is inderdaad het grootste probleem dat ik met uw motie heb. In mijn motie wordt een termijn gesteld voor de rapportage van de regering. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Mijn tweede motie heeft betrekking op mijn inbreng in het algemeen overleg. Het is de visie van mijn fractie dat de overheid allereerst moet inzetten op het stimuleren van innovatie in de eigen sector. Daarmee kan de efficiency verbeterd worden, waardoor meer met minder middelen gedaan kan worden. Dat betekent ook dat er meer gedaan kan worden met evenveel middelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overheid het Nederlands concurrentievermogen het best stimuleert door de productiviteit van de overheidssector zelf en de aan de overheid gelieerde sectoren te bevorderen;

overwegende dat de mogelijkheden voor innovatie in bijvoorbeeld onderwijs, zorg, mobiliteit en binnenlands bestuur groot zijn;

verzoekt de regering, bij de voorbereiding van de beleidsbegrotingen over 2006 de mogelijkheden van innovatie nadrukkelijk te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hessels, Van Dam en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(27406).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. In het algemeen overleg van vorige week was eigenlijk Kamerbreed een klein beetje de kritiek: overheid, regering, schiet je wel hard genoeg op en doe je wel genoeg? Ik voeg daar nog aan toe: overheid, regering, zorg je er wel voor dat het innovatiebeleid in heel Nederland breed wordt gedragen? Als de regering ergens in wil slagen, moet zij ervoor zorgen dat de bevolking erin gelooft. Dat biedt de grootste zekerheid dat iets slaagt. Vandaar de volgende wat speelse motie, maar ik sta compleet achter de ondertoon ervan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering een Innovatieplatform opgericht heeft met als doel om de Nederlandse economie weer op de kaart te zetten;

van mening zijnde dat de samenleving meer dan nu het geval is betrokken kan en moet worden bij dit streven van de regering ("bottom-up");

roept de regering op, een nationale prijsvraag te organiseren, waarbij burgers, bedrijven en kennisinstituten problemen omschrijven en oplossingen daarvoor aandragen, die een innovatief karakter hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Vendrik en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(27406).

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor de verschillende moties naar aanleiding van een in mijn perceptie zeer boeiende bijeenkomst waarop de minister-president, mevrouw Van der Hoeven en ik uiteen hebben gezet dat het Innovatieplatform een belangrijke en nuttige bijdrage levert. Over smaak valt niet te twisten, maar wat mij betreft is er op deze bijeenkomst veel helderheid geboden. Ik beperk mij tot een aantal commentaren op moties en ik zal eindigen met een opmerking in de richting van de heer Vendrik.

De heer Van Dam vraagt in zijn eerste motie om een concrete uitvoeringsagenda, die uiterlijk 1 juni moet worden ontvangen. In de considerans van de motie spreekt de Kamer zorgen uit over de uitvoering van de overeengekomen maatregelen. Dat is eigenlijk een motie van onrust, zou ik zeggen.

Het kabinet is hier absoluut niet onrustig over. Wij zijn van mening dat wij zeer goed op schema zitten. De MP heeft tijdens het AO toegezegd om uiterlijk in juni met een voortgangsrapportage te komen. De minister van OCW heeft toegezegd, in het voorjaar van 2005 een uitgebreide reactie te geven op het advies van de heer Leijnse over het beroepsonderwijs. Ik kom zelf voor het zomerreces met een voortgangsrapportage over de groeibrief en de industriebrief. Daarin wordt ook gerapporteerd over de acties uit het advies van de heer Sistermans over de sleutelgebiedenaanpak. De concrete uitvoeringsagenda van het advies van de heer Wijffels over dynamisering van het innovatiesysteem is op 8 februari toegestuurd aan de Kamer.

Tegen deze achtergrond vind ik het zeer overbodig om zorgen uit te spreken, zeker gezien de commentaren van de heer Van Dam. Ik wijs erop dat er niet slechts 20 adviezen worden uitgevoerd, zoals hij suggereert, maar dat het precies andersom is. Alle 80 adviezen zijn in uitvoering. Er zijn er 20 uitgevoerd en de uitvoering van 50 acties loopt volgens de planning. Ik heb ook gezegd dat er 10 acties achterblijven op de planning.

Als er 10 van de 80 achterblijven, 20 al zijn uitgevoerd en 50 in volle uitvoering zijn, kan dat geen aanleiding geven tot zorg. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van deze motie door de Kamer.

De heer Van Dam (PvdA):

Het uiteindelijke verzoek aan de regering betreft een concrete uitvoeringsagenda; een document waarin al die projecten zijn opgesteld en bij die projecten wordt aangegeven hoe, wanneer en door wie zij worden uitgevoerd. Dat is wat de Kamer nu mist. Als ik de minister hoor, denk ik dat hij niet van plan is om dat aan de Kamer toe te zenden. Hij is alleen van plan om een aantal documenten toe te zenden en die te interpreteren als uitvoering. Ik wil van de minister weten of hij bereid is om datgene wat wordt verzocht aan de regering, namelijk zo'n concreet document, aan de Kamer te zenden.

Minister Brinkhorst:

De heer Van Dam is langzamerhand lang genoeg lid van deze Kamer om te weten dat een motie zowel op de considerans als op het dictum wordt beoordeeld, dus hij vraagt naar de bekende weg. De Kamer doet er naar mijn gevoel niet verstandig aan om uit te spreken dat er zorgen zijn of dat er maar 20 worden uitgevoerd. Ik heb al gezegd dat dit niet het geval is. Ik persisteer bij mijn oordeel.

De tweede motie heeft een op zichzelf juiste eerste considerans, om ook eens iets lovends te zeggen over de moties van de heer Van Dam. Terecht wordt daarin geconstateerd dat Nederland excelleert in de ontwikkeling van kennis, maar tekortschiet in de toepassing daarvan. Dat noemen wij de kennisparadox en daar zijn wij hard mee bezig.

Maar dan komt er weer een oppositioneel element in. Er staat: "overwegende dat de regering desondanks voornemens is de beschikbare 100 mln euro voor de helft te besteden aan wetenschappelijk onderzoek dat slechts op wetenschappelijke excellentie wordt getoetst". Daarmee wordt een kunstmatige tegenstelling gecreëerd, terwijl het zowel voor de minister van OCW als voor de minister van Economische Zaken essentieel is dat wetenschappelijke excellentie de basis is van ieder onderzoek, zowel het toegepaste als het puur wetenschappelijke.

Tegen deze achtergrond moet ik de aanneming van deze motie ontraden, omdat in deze benaderingswijze naar mijn gevoel net het verkeerde accent wordt gezet. Ik zeg dat met enige spijt, omdat de eerste considerans van de heer Van Dam voortreffelijk was. Het zou bij wijze van spreken kabinetsbeleid kunnen zijn. Waarom moet hij dan met een snier eindigen? Door die snier moet ik het de Kamer ontraden om die motie aan te nemen.

Daarnaast is er nog een motie van de heer Van Dam op stuk nr. 42 over de kennisinvesteringsquote. Ook die motie begint heel goed: "overwegende dat investeringen ten behoeve van de kenniseconomie voor de Kamer en de regering een voorname prioriteit vormen". Ik neem ook aan dat het zo geformuleerd is, omdat de naam van de heer Hessels eronder staat. Vervolgens staat er dat bij de volgende begrotingsbehandeling overwogen kan worden de investeringen te vergroten. Dat is ook een goed voornemen. Dan staat er dat voor een goede afweging ten aanzien van mogelijke nieuwe investeringen inzicht gewenst is in de hoogte van de Nederlandse kennisinvesteringsquote. Ik had het zelf zo kunnen formuleren. Tot slot wordt de regering gevraagd om die informatie voor de miljoenennota naar de Kamer te sturen. Ik kan de Kamer verheugen met de mededeling dat wij dat ruimschoots voor prinsjesdag zullen doen. Voor de zomer zullen die gegevens naar de Kamer worden gestuurd. Tegen de achtergrond daarvan is die motie, hoe goed ook geformuleerd, eigenlijk overbodig.

Dan kom ik bij de motie van de heer Vendrik op stuk nr. 43. De heer Vendrik heeft de gebruikelijke toonzetting. Het is kommer en kwel terwijl daar eigenlijk geen aanleiding voor is. Het kabinet wordt regelmatig opgeroepen om positief te zijn over de economie. Dat doe ik ook. Maar wat doet de heer Vendrik? Hij is negatief. Ik vind dat eigenlijk heel atypisch. Meestal is zijn toonzetting positief, maar die is nu wat negatief. Ik heb er geen motie voor nodig om het commentaar op het rapport "Innovatie in Nederland, de markt draalt en de overheid faalt" naar de Kamer te sturen. Ik zal dat graag doen. Rond 1 mei verwachten wij een evaluatie van het EZ-instrumentarium. Dan gaat het niet alleen over de innovatie, maar over het gehele instrumentarium. Ik zeg dus graag toe dat ik dit rapport naar de Kamer stuur met een commentaar. Dan zal de heer Vendrik zien dat het een heel evenwichtig commentaar is. De motie is dus eigenlijk overbodig in het licht van hetgeen ik net heb opgemerkt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als ik afga op het antwoord van de minister op mijn vraag tijdens het algemeen overleg was de motie niet overbodig, maar ik ben blij dat de minister nu zegt dat dit wel het geval is. Ik wil nog wel even een puntje op de i zetten. Ik neem aan dat deze reactie op het rapport tegelijkertijd zal verschijnen met de brede herziening van het EZ-instrumentarium, want die twee hebben natuurlijk alles met elkaar te maken.

Minister Brinkhorst:

Er is geen enkel causaal verband tussen. Ik zal de Kamer die stukken toesturen en, zoals ik al heb gezegd, daar heb ik geen motie voor nodig. Het is mogelijk dat het ene op 1 mei en het andere op 10 mei komt of het ene op 5 mei en het andere op 9 mei. U krijgt de stukken in ieder geval begin mei. Ik denk dat dit een redelijke benadering is. Het dwingende karakter van die motie is dus niet nodig.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Laat ik op dit commentaar van de minister verder niet reageren. Wij zijn het kennelijk over één ding eens. Het kabinet zal zich indringend verdiepen in het stuk van KVS. Wij krijgen een kabinetsreactie en dan wordt het debat vervolgd. Dat is mooi. Dan kan ik de motie bij dezen intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vendrik (27406, nr. 43) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. De heer Vendrik weet dat ik me iedere keer weer verheug op een interessant debat met hem. Ik kan er vaak de avond ervoor niet van slapen. Het rapport zal de aandacht krijgen die het verdient.

De eerste motie van de heer Hessels brengt mij een klein beetje in verwarring. Ik heb al opgemerkt dat wij in juni al de nodige informatie zullen geven en ik hoop niet dat de heer Hessels constateert dat wij pas op prinsjesdag met die informatie zullen komen. Als hij het aardig vindt om al die documenten gezamenlijk voor de zomer te hebben, dan heb ik daar geen bezwaar tegen. Of ik nu tot prinsjesdag moet wachten, weet ik eigenlijk niet. Misschien kan de heer Hessels zich hierover uitspreken.

De heer Hessels (CDA):

Hoe eerder hoe beter natuurlijk. Als de minister hiermee aangeeft dat hij de motie uitvoert en zo snel mogelijk, kan ik de motie bij dezen intrekken.

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat het verstandig is dat wij afspreken dat u voordat ik met reces ga een uitvoeringsagenda krijgt.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Hessels/Van den Brink (27406, nr. 44) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit.

Minister Brinkhorst:

De motie van de heren Hessels, Van Dam en Vendrik heeft een aantal interessante overwegingen. Die kwamen ook tot uiting in het algemeen overleg. Die overwegingen geven aan dat de overheid het Nederlandse concurrentievermogen het best stimuleert door de productiviteit van de overheidssector en aan de overheid gelieerde sectoren te bevorderen. Vervolgens is een overweging dat de mogelijkheden voor innovatie in bijvoorbeeld het onderwijs, de zorg, de mobiliteit en het binnenlands bestuur groot zijn. In de motie wordt de regering verzocht bij de voorbereiding van de beleidsbegroting voor 2006 de mogelijkheden van innovatie nadrukkelijk te betrekken.

Als coördinerend minister voor het innovatiebeleid vind ik dit een sympathieke motie. De totale innovatie krijgt in hoofdstuk 2 van mijn begroting alle aandacht. Bovendien doen andere departementen dit ook expliciet. Ik stel voor dat ik aan mijn collega's de suggestie van de Kamer overbreng dat zij in hun begroting op passende wijze aandacht schenken aan het thema innovatie. Daarmee wordt het accent dat de Kamer terecht op dit onderwerp legt, nog eens benadrukt. Tegen die achtergrond zie ik een motie als deze als een steun in de rug voor het kabinet.

De laatste motie is ingediend door de heer Van den Brink en hij heeft haar zelf aangeduid als een wat ludieke motie. Ik vind het een interessante gedachte, maar zoals u weet, zijn er al diverse prijzen op dit gebied. Zo zal ik binnenkort – op 17 mei aanstaande – de Broos van Erp-prijs uitreiken; die heeft betrekking op het terrein van de ICT. Verder kennen wij prijzen op het terrein van innovatie en duurzaamheid en een prijs voor uitvinders. Voorts zijn er nog particuliere prijzen zoals de New Venture-prijs van McKinsey.

Tegen die achtergrond wil ik deze motie bezien om vast te stellen wat de meerwaarde is. Wij werken aan de hervorming van de Koning Willem-I-prijs, juist ook om te proberen om het ondernemerschap op een vernieuwde en sterke manier onder de aandacht te brengen. Wij kunnen deze motie zien als een aanmoediging om het prijzensysteem op het gebied van innovatie opnieuw te bezien. Ik kom er later graag op terug.

Ik sluit af met een opmerking aan het adres van de heer Vendrik, die over de duurzame ontwikkeling heeft gesproken. Ik heb u op 26 januari jongstleden een brief gestuurd met de titel Innovatie voor duurzame ontwikkeling. Die staat bol van daden op dat terrein. Het komt mij voor dat de heer Vendrik onrecht doet aan hetgeen het kabinet doet op dit terrein. Naar mijn gevoel is innovatie onlosmakelijk verbonden met bijvoorbeeld de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Die kan op allerlei mogelijke manieren tot stand worden gebracht. Er is geen kwestie van dat dit kabinet zich niet inzet voor innovatie en duurzaamheid in de brede zin.

Ik zou de heer Vendrik willen uitnodigen om alle punten die ik nu niet kan noemen, nog eens na te lezen in de brief van 26 januari en vervolgens goed geïnformeerd terug te komen en aan te geven of hij zijn oordeel handhaaft. Ik heb die nota hier bij de hand. Ik noem daarin een groot aantal punten waaraan wordt gewerkt. Ik vind het dus eigenlijk teleurstellend dat de heer Vendrik in zijn interventie geen melding maakt van deze brief.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb de brief gelezen en ik denk dat hij mijn conclusie staaft. De minister wil zich ook als milieuminister laten gelden. Ik vind daarom dat hij de doelstelling voor energiebesparing van 1% per jaar onmiddellijk moet verdubbelen. Projecten zijn allemaal mooi en wel, maar die verdubbeling is wat wij nodig hebben. De minister zal dat niet doen en daar is mijn fractie buitengewoon ontevreden over. Wij zijn overigens ook ontevreden over het starten van een discussie over kernenergie in de week dat het klimaat bovenaan de agenda staat. Op dat soort politieke interventies zijn mijn conclusies mede gebaseerd.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Dit is een obiter dictum over een onderwerp dat niet aan de orde is in het debat over het innovatieplatform. Ik denk dat ik uw orde daarom het beste dien door mijn bijdrage nu maar te beëindigen.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. De motie op stuk nr. 42 wordt door de minister overgenomen. Hij heeft namelijk toegezegd dat de Kamer nog voor de zomer duidelijkheid krijgt over de kennisinvesteringsquote. Met het oog op die toezegging trek ik mijn motie op stuk nr. 42 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Dam c.s. (27406, nr. 42) is ingetrokken, maakt zij geen onderdeel van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven