Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2005 (29800 XIV).

(Zie vergadering van 17 november 2004.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat de spreektijden op of overschreden zijn. Het is uw eigen verantwoordelijkheid hoeveel tijd u wilt besteden. Dat moet u dan maar met uw fractiesecretarissen regelen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. De PvdA dankt de minister voor de beantwoording. Het was nog even snel lezen na de brief van gisteren. Ik zal mij eerst richten op het landbouwdeel en vervang daarmee de heer Waalkens, die vanwege de controle op het democratiseringsproces in de Oekraïne vandaag helaas niet hier aanwezig kan zijn.

De PvdA hecht grote waarde aan verduurzaming van de landbouw en wil methoden die daaraan bijdragen graag stimuleren. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de biologische productiemethode een belangrijke bijdrage levert aan verdere verduurzaming van de land- en tuinbouw;

overwegende dat boerenbedrijven hun bedrijfsvoering gedurende twee jaar moeten omschakelen om aan de eisen van biologische productie te voldoen;

overwegende dat bedrijven alleen bij een positief marktperspectief zullen omschakelen;

constaterende dat de omschakeling ondanks de groei van de vraag naar biologische producten stagneert;

constaterende dat naast de voorgestelde voortzettingspremie een extra stimulering nodig blijkt ter overbrugging tijdens de omschakelingsperiode;

verzoekt de regering, te onderzoeken of een revolving fund tegemoet kan komen aan de wensen van de sector om zowel de omschakeling als de voortzettingspremie op een eenvoudige manier in te zetten;

verzoekt de regering, in samenspraak met de sector en het Groenfonds het idee van een revolving fund verder uit te werken en de Kamer daar zo spoedig mogelijk over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kruijsen, Waalkens en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(29800 XIV).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. De PvdA dankt de minister ook voor zijn toezegging dat hij naast Kruijsende Pachtwet mogelijkheden ziet om de financiering van het platteland anders te begeleiden, bijvoorbeeld de mogelijkheid van hectare toeslagen. De PvdA handhaaft haar amendementen over de versterking van het verspreiden van kennis in een viertal kennisnetwerken en de oprichting van drie schutstallen.

Ik kom bij het natuurdeel. Gelukkig is de tweede termijn pas deze week. Wij hebben gisteren een brief gevonden waarin een heleboel antwoorden zijn gegeven op vragen van ons, waarvoor dank. Er is nog wel verschil tussen de brief die wij op schrift hebben ontvangen en de brief die op internet te vinden is op de site van het ministerie, vooral wat de robuuste verbindingen in het overzicht betreft. Ik zou er nog even naar kijken, maar dit ter zijde.

Dan kom ik bij de regeling draagvlak natuur. De minister hanteert het credo "zorgen voor" en niet "zorgen dat". Wij willen dat op een aantal punten steunen, maar daarvoor hebben wij wel wat nodig. Daarom blijven wij bij ons amendement om de regeling draagvlak natuur op te hogen. Wij vinden het niet goed dat er het komend jaar 1,35 mln voor is en dat er via een kasschuif toch nog in totaal 2 mln beschikbaar is. Het gaat ons te zeer aan het hart. Daarom handhaven wij ons amendement.

In verband met de bestaande natuur spreekt de minister over een bedrag van 135 mln. Kan hij toelichten hoe hij aan dat bedrag komt? In het veld is er wat verwarring over. Ik ben benieuwd naar het antwoord op deze vraag.

Ik kom bij de ruimte voor ommetjes maken in het stedelijk gebied, het wandelen in het kader van meer gezondheid. De PvdA wil de grondprijs niet opdrijven. De minister suggereert dat in zijn antwoord, maar dat is absoluut niet de bedoeling. Wij willen juist dat er meer ruimte is voor bewegen. Dat heeft ook te maken met meer groen in en om de stad. Daarom handhaven wij ons amendement op dat punt.

Ik kom bij het investeringsbudget landelijk gebied. De minister is met een grootschalig implementatieprogramma begonnen, terwijl hij tegelijkertijd aangeeft dat wetgeving daarover nog moet worden besproken in de Kamer. Dat lijkt mij de verkeerde volgorde. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met het voorgenomen Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) mogelijk 700 mln euro per jaar gemoeid kan zijn;

constaterende dat de regering reeds vergaande afspraken maakt met andere partijen en de Kamer hierin niet of nauwelijks betrekt;

overwegende dat met een mogelijke storting van gelden in het ILG de controle en bijsturingsmogelijkheden van de Tweede Kamer op ruim eenderde van de begroting ernstig worden beperkt;

roept de regering op, geen vergaande afspraken vast te leggen met derden zonder daarbij de Tweede Kamer uitdrukkelijk om goedkeuring te vragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(29800 XIV).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Ik kom toe aan de borging van nationale en internationale doelen. Ook daarover heeft de minister wat ons betreft nog niet voldoende duidelijkheid gegeven, en daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Rijk verantwoordelijk is voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en dat de uitvoering door de provincies geschiedt;

overwegende dat deze rijksverantwoordelijkheden nog onvoldoende geborgd zijn;

overwegende dat lokale partijen bij de afweging van lokale belangen ten opzichte van rijksdoelen gebaat zijn bij een helder en eenduidig kader over de wijze waarop rijksdoelen op het lokale niveau uitgevoerd moeten worden;

verzoekt de regering, aan te geven voor welke doelen wie resultaat- en wie uitvoeringsverantwoordelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(29800 XIV).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Het rapport van het Groenfonds, dat wij onlangs mochten ontvangen, over particulier natuurbeheer spreekt klare taal. Beleid en werkelijkheid lopen uiteen. Dat lijkt mij stevige kritiek. Maar deze minister blijft horende doof en ziende blind, want de ambitie wordt niet bijgesteld: 42.000 hectare is volgens dit rapport niet realistisch, en de tender van het voorlichtingsproject is onvoldoende. Wij kijken dan ook uit naar een reactie van deze minister op dit rapport.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is blij met het grote aantal toezeggingen dat de minister in eerste ronde heeft gedaan. Zij is blij met de toezegging over de perspectiefbrief, de paardenhouderij en de toekomstige kennisinfrastructuur. Wij nodigen de minister uit op dat punt contact op te nemen met LTO Nederland, dat daarover goede ideeën heeft.

Wij trekken ons amendement over de historische buitenplaatsen in, na de toezeggingen van de minister.

De voorzitter:

Het amendement-Atsma (stuk nr. 29800-XIV, nr. 15) is ingetrokken.

De heer Atsma (CDA):

De toezegging over de verbreding van de inzet van de Koopmansmiddelen spreekt ons zeer aan. Wij vinden dat dat geld niet naar de koe in de wei hoeft te gaan. Koopmansgelden zijn namelijk eenmalig, en de koe in de wei willen wij blijvend stimuleren. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat steeds meer boeren door marktontwikkelingen en wetgeving besluiten hun koeien op stal te houden;

overwegende dat de roep om de "koe in de wei" door velen binnen en buiten de agrarische sector wordt gedragen;

van mening dat impulsen moeten worden gegeven om de weidegang te stimuleren, waarbij voorkomen moet worden dat deze impulsen negatieve gevolgen hebben voor de melkveesector als geheel of delen ervan;

verzoekt de regering, samen met betrokkenen vier regionale pilots uit te werken, teneinde de weidegang te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(29800 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Een tweede motie heeft betrekking op dat wat wij hebben gewisseld over de prijzenoorlog in de supermarkten en de gevolgen daarvan voor de supermarkten, de consumenten, de werknemers en de primaire sector.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de prijzenslag in de supermarkten grote gevolgen heeft voor de sector, het winkelbestand en de werkgelegenheid;

constaterende dat de prijzenslag het aanbod en de opbrengst van producten uit de land- en tuinbouw zwaar onder druk zet;

stelt vast dat in meerdere Europese landen wetgeving van kracht is die in algemene zin verkoop onder de inkoopprijs tegengaat;

verzoekt de regering, te onderzoeken wat de belangrijkste effecten zijn (geweest) van bovengenoemde wetgeving in de verschillende EU-lidstaten;

verzoekt de regering voorts, de haalbaarheid en introductie van vergelijkbare wetgeving in Nederland te onderzoeken en te betrekken bij de wijziging van de Mededingingswet 2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Slob, Van der Vlies, Van den Brink en Kruijsen.

Zij krijgt nr. 38(29800 XIV).

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. De minister heeft mij met zijn uitgebreide beantwoording in eerste termijn bijna tevredengesteld. Op één punt heeft hij dat niet helemaal gedaan en dat gaat over de interpretatie van de arboregelgeving binnen het bedrijfsleven, met name binnen de agrarische sector. Daar heb ik de volgende motie over geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de interpretatie van de arboregelgeving binnen het bedrijfsleven tot onduidelijkheden leidt en een belemmering vormt om bij werkzaamheden jeugdig personeel in te zetten;

overwegende dat hierdoor regelmatig problemen ontstaan, met name bij de toepassing van gewasbescherming en mechanisering van arbeid;

verzoekt de regering, te zorgen voor afstemming van en duidelijkheid over de interpretatie van arbowetgeving om het mogelijk te maken dat 14- en 15-jarigen op een veilige en verantwoorde manier ruimer kunnen worden ingezet en de Kamer hierover uiterlijk 31 maart 2005 te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Snijder-Hazelhoff, Slob, Van der Vlies en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 39(29800 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Veel van zijn antwoorden hadden betrekking op de middellange en lange termijn, terwijl hij maar weinig oplossingen heeft aangedragen waar het gaat om de korte termijn. De ondernemer die morgen geen inkomen meer heeft, interesseert de lange termijn niets. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering streeft naar een level playing field op het gebied van nationale regelgeving voor de agrarische sector ten opzichte van de andere EU-landen;

constaterende dat de inkomenspositie van de agrarische sector van dien aard is dat het bereiken van een level playing field de hoogste prioriteit heeft;

roept de regering op, met de grootst mogelijke spoed op alle relevante beleidsterreinen een level playing field te bereiken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(29800 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Onze tweede motie heeft ook betrekking op het level playing field, maar dan in het kader van besmettelijke dierziektes.

De Van den BrinkKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Nederland de bestrijdingskosten van een besmettelijke dierziekte voor een belangrijk deel opgebracht moeten worden door het bedrijfsleven;

van mening dat de concurrentiepositie van de Nederlandse veehouderijsectoren sterk negatief beïnvloed kan worden indien andere EU-landen hierin een andere afweging maken;

roept de regering op, de kosten voor het bedrijfsleven bij een dierziekte-uitbraak in overeenstemming te brengen met in ieder geval die EU-landen waarmee de Nederlandse veehouderijsectoren moeten concurreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(29800 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Ik heb nog een motie, maar die laat ik liggen. Ik heb nog één opmerking. Ik heb de minister gevraagd hoe hij denkt over het gebruik van diermeel. Er worden wel pluimveeproducten uit Brazilië ingevoerd waar dat ook in zit. Daar heeft de minister in eerste instantie niet op geantwoord.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Allereerst dankt mijn fractie de minister voor de toezeggingen die hij heeft gedaan, vooral over het VVD-plan om een organisatie op te zetten voor agrarisch gegevensbeheer, dat hij voortvarend aan de slag gaat met landinrichting en vrijwillige kavelruil en dat hij de natuurbraak wil handhaven. Op twee punten zijn wij nog niet helemaal gerustgesteld. Daarom dient de VVD-fractie nog twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er thans twee processen van uitvoering naast elkaar lopen, namelijk ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen;

van mening dat de diverse zoneringen onzekerheden geven voor de agrarische sector;

van mening dat het landelijk gebied zo snel mogelijk duidelijkheid dient te hebben;

voorts van mening dat er niet meer claims in het landelijk gebied gelegd dienen te worden;

verzoekt de regering, eerst alleen de aangegane verplichtingen na te komen en van verdere aanwijzing en uitvoering van de verbindingszones af te zien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(29800 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bedrijfsleven in het landelijk gebied duidelijkheid nodig heeft;

van mening dat er daarom op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid dient te komen over de begrenzing van de EHS;

verzoekt de regering, de nettobegrenzing van de EHS zo snel mogelijk te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(29800 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Natuurlijk zijn wij het ermee eens dat er snel duidelijkheid moet zijn, maar de minister heeft volgens mij ook te maken met een andere partij, namelijk de provincies. Wij hebben een traject afgesproken waarbinnen de EHS moet worden gerealiseerd. Als de provincies tegen de minister of de Kamer zeggen: laat ons alstublieft ons eigen tempo bepalen, want wij weten wanneer de EHS gerealiseerd moet zijn, hoe gaan wij daar dan mee om?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De VVD-fractie wil snelheid, want wij denken dat duidelijkheid belangrijk is voor ondernemers. Wij hebben twee keer een debat gehad met de minister. Wij hebben bij de Agenda vitaal platteland gezien dat de minister zelf constateerde dat de begrenzingen er nog niet zijn en dat nog te veel hectares boven de markt hangen. Daarom pleiten wij voor wat actie en druk op de provincies om zo snel mogelijk met die begrenzing te komen.

De heer Atsma (CDA):

Bedoelt u dat u de reikwijdte van de invloed van de provincies wilt beperken en meer centraal wilt regelen? Dat zegt u eigenlijk.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Nee, wij willen dat er tempo wordt gemaakt. De provincies mogen aanwijzen, daar zijn wij allemaal mee akkoord gegaan, maar er moet wel tempo worden gemaakt. De minister constateert zelf dat de bestemming van te veel hectares onzeker is. Er moeten grenzen gesteld worden. Zelf sprak hij over herbegrenzing. Daarop moet nu actie worden ondernomen. De bestemming van 728.000 hectare moet worden vastgelegd en dat moet snel gebeuren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Omdat ik maar weinig spreektijd heb, zal ik mijn frustratie over het dierenwelzijnsbeleid van dit kabinet deze keer inslikken. In een volgend debat zal ik er zeker op terugkomen.

Ik wil nog iets zeggen over het onderzoek naar de externe effecten van de landbouw. Als wij werkelijk verduurzaming van de landbouw en de veehouderij wensen en het lijkt erop dat deze minister dat wil, dan dient de eerste stap te zijn, het in kaart brengen van de positieve en negatieve effecten van de Nederlandse landbouw en veehouderij, uitgedrukt in geldwaarde. Het doel is te komen tot het al zo lang door de overheid gepropageerde idee van het internaliseren van externe kosten. In andere landen zijn dergelijke studies al uitgevoerd. Wat is de reden dat dit in Nederland nog niet is gedaan? Ik zal de minister een handje helpen met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een Kamermeerderheid belang hecht aan goede marktwerking;

constaterende dat de marktwerking in de landbouw tekortschiet, omdat de markt geen beloning biedt voor groene en blauwe diensten en niet alle productiekosten doorberekent in de consumentenprijs;

constaterende dat in andere sectoren, waaronder transport en energie, de externe effecten in kaart zijn gebracht ten behoeve van betere marktwerking;

verzoekt de regering, een onderzoek te doen waarin de positieve en negatieve externe effecten van de landbouw in geldwaarde uitgedrukt worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(29800 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Kan mevrouw Van Velzen aangeven wat zij met positieve effecten bedoelt? Ik ben benieuwd wat in haar ogen positieve dan wel negatieve effecten zijn om de strekking van de motie beter te kunnen duiden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik kan u een afschrift geven van studies die in het buitenland al gedaan zijn. Uit het onderzoek dat in Engeland is gedaan, blijkt bijvoorbeeld dat per hectare akkerbouw de kosten oplopen tot 200 pond. Ik duid op bodemvervuiling en watervervuiling. Positieve effecten zouden kunnen zijn de verbetering van de bodemgesteldheid en het zuiver maken van water. Ik noem voorts de kosten van dierziektebestrijding en destructiekosten. Over deze onderwerpen hebben wij al lang en breed gesproken. De externe kosten worden niet bepaald op basis van wat de wet voorschrijft, maar op basis van de feiten. Dat zijn twee verschillende dingen. Aan de grote grijns van de heer Atsma te zien, is hij erg tevreden met dit antwoord.

De heer Atsma (CDA):

Je zou ook kunnen vragen hoeveel zuurstof een hectare weiland oplevert in relatie tot een hectare natuur. Uw vraag is buitengewoon lastig. Ik kan het antwoord niet geven. Ik weet wel het antwoord op dit specifieke voorbeeld, maar ik veronderstel niet dat u dat voor ogen hebt bij positieve effecten.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als u deze motie steunt, is het aan de minister om daarvoor een kader te bepalen. Mijn voorstel zou zijn om kosten die veroorzaakt worden door vervuiling van de sector, mee te rekenen. Dat zou niet zo gek zijn, want er zijn poten binnen de Nederlandse landbouw en veeteelt die niet vervuilend zijn. Omdat zij niet de baten hebben van kosten die zij niet maken, wordt als gevolg daarvan de marktwerking verstoord. Dat zou u toch ook niet moeten aanstaan.

Het level playing field is een van de grote begrippen tijdens deze begrotingsbehandeling. Het kabinet streeft naar een dergelijk gelijkwaardig speelveld in Europa voor heel veel onderwerpen, maar niet voor de hectarepremie op de biologische landbouw die net geïntroduceerd is. De vastgestelde voortzettingspremies vergroten het concurrentienadeel van de Nederlandse biologische agrariër. Dat moet deze Kamer wakker schudden. Er wordt een nieuw systeem geïntroduceerd dat geen level playing field is. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de overheid een gelijk speelveld in Europa nastreeft in de biologische landbouw;

constaterende dat de hiertoe vastgestelde voortzettingspremies het concurrentienadeel van Nederlandse biologische agrariërs eerder vergroten dan verkleinen;

verzoekt de regering, voortzettingspremies vast te stellen die de Nederlandse biologische agrariërs een gelijk speelveld in Europa bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Vos en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(29800 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Tot slot een motie over biologische landbouw. De regering wil in 2010 10% biologische landbouw. Dat is prachtig. De overheid zou dan natuurlijk zelf een goed voorbeeld moeten geven. In het algemeen overleg daarover gaf de minister aan dat hij zijn kantine met zoveel mogelijk biologische producten wil bevoorraden, maar dat hij zijn collega's daar nog niet van had kunnen overtuigen en dus een steuntje in de rug kon gebruiken. Ik weet dat er in de schriftelijke antwoorden een ander verhaal uit kwam, maar dat heeft de minister echt in het debat gezegd. Ik gun de minister een steuntje in de rug. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de overheid een voorbeeld wil zijn voor de burger als het gaat om duurzame consumptie;

constaterende dat de overheid hiertoe het percentage biologische producten in de departementale kantines wil opschroeven, maar hiervoor geen streefwaarden heeft vastgesteld;

verzoekt de regering, streefwaarden vast te stellen voor de vergroting van het percentage biologische producten in de departementale kantines,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie Van Velzenis voorgesteld door de leden Van Velzen, Vos en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(29800 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De minister heeft heel veel gezegd over innovatie, waarvoor dank. Over dierenwelzijn heb ik een aantal suggesties gedaan die hij goed wil bekijken. Ik zal dus geen moties indienen om dat een steuntje in de rug te geven, want ik ga ervan uit dat de minister dat zal doen. Als hij bijvoorbeeld niet met concrete voorstellen komt voor een dierenwelzijninvesteringsaftrek, ontmoet ik hem later wel weer.

Toch nog een opmerking over de FIR en het bovengronds uitrijden van mest. De minister heeft gezegd dat hij daarnaar onderzoek doet. Dat vinden wij echt te weinig. Op dit moment is er ook een initiatief van het WLTO en de Stichting milieubewuste veehouderij, die een project willen starten in Noord-Holland. Kan de minister toezeggen dat de daarvoor benodigde 100.000 euro uit de pot innovatie en verduurzaming kan worden gehaald? Als de minister dat niet toezegt, ben ik van harte bereid om een amendement in te dienen, maar ik neem aan dat hij dat toezegt.

Vandaag bereikte ons het bericht dat de inzet van Nederland tijdens de Internationale Walvisvaartcommissie zal zijn om de walvisvaart een beetje te versoepelen. Daar zijn wij het niet mee eens. Ik weet dat er straks vanuit de commissie een brief aan de minister wordt gevraagd om het standpunt weer te geven. Ik dien alvast een motie in als stok tussen de deur, in elk geval voor de fractie van D66.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering op 29 november 2004 zal deelnemen aan de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC) in Zweden;

overwegende dat het doel van de vergadering is, het huidige verbod op de commerciële walvisjacht op te heffen en Nederland hier een voortrekkersrol speelt;

overwegende dat de positie van Nederland wordt ingegeven door de constatering dat de IWC niet in staat is het huidige verbod te handhaven;

overwegende dat het onwenselijk is, om die reden de oorspronkelijke positie te verlaten;

verzoekt de regering, niet in te stemmen met heropening van de walvisjacht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(29800 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Het is goed om te melden dat de Kamercommissie in de door de heer Van der Ham bedoelde procedurevergadering de minister heeft gevraagd om binnen een dag met een standpunt te komen, vooruitlopend op zijn standpunt in de conferentie. Dan weet de minister hoe de opmerking van de heer Van der Ham moet worden geduid.

De heer Van der Ham (D66):

Absoluut. Dan hebben wij al een mooie motie waar wij allemaal voor kunnen stemmen als dat standpunt ons niet bevalt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een dierenwelzijnsindex een bijdrage kan leveren aan de verbetering van het welzijn van dieren;

verzoekt de minister, met de sector aan de slag te gaan om de consumenteninformatie over alle dierlijke producten, ook uit het buitenland, te verbeteren middels de voorgestelde welzijnsindex;

verzoekt de minister, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk over een jaar hierover concrete plannen aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(29800 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de erkenning in de LNV-begroting 2005 van het belang van dierenwelzijn en houderijsystemen die aan het natuurlijke gedrag van het dier zijn aangepast;

overwegende de nota Dierenwelzijn die spreekt van het bereiken van deze situatie over een termijn van circa 20 jaar;

verzoekt de minister, deze termijn substantieel te verkorten en daartoe zo nodig in EU-verband het voortouw te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(29800 XIV).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Tot slot nog een vraag over de EHS. Het beleid is er altijd op gericht geweest om de verwerving in 2015 rond te hebben zodat in 2018 de EHS echt helemaal klaar is. De fracties van D66, het CDA en de VVD stellen echter een bezuiniging van 10 mln voor en dat betekent dat die verwerving in 2015 niet zal worden gehaald. Hoe kan dan de EHS in 2018 klaar zijn? Kan de minister nog steeds garanderen dat de EHS in dat jaar volledig klaar en ingericht is?

Voorzitter: Weisglas

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide schriftelijke en mondelinge antwoord. Ook dank ik hem voor zijn mini-college over Fukuyama.

Wij zijn zeer tevreden met de toezegging van de minister met betrekking tot de perspectiefbrief en wij hopen van harte dat de naam van de brief de inhoud zal dekken. Welk tijdpad heeft de minister hier in gedachten?

Er komt nog een apart overleg over de visserij. Voor dit moment ben ik blij met de toezegging van de minister dat hij samen met zijn collega's in Europa gaat werken aan stabiliteit op lange termijn. Dat is letterlijk en figuurlijk broodnodig voor de vissers. Wij zijn ook blij met zijn streven naar een hogere schol-TAC dan het advies van de visserijbiologen. Uit strategische overwegingen wil hij nog geen getallen noemen, maar ik ga ervan uit dat hij met een getal van boven de 61.000 ton zal terugkomen.

De minister heeft wat betreft de suikermarkt schriftelijk aangegeven zich aan te sluiten bij de plannen van het platform. Daar ben ik blij mee, maar ik vraag mij wel af hoe zich dit verhoudt tot het bericht naar aanleiding van de laatstgehouden EU-landbouwministerraad dat Nederland tot de groep van Groot-Brittannië, Denemarken en Zweden behoort die de suikermarkt zoveel mogelijk wil vrijmaken. Dat is volgens mij niet geheel conform de plannen van het platform. Misschien kan de minister duidelijk maken dat het door mij bedoelde bericht niet klopt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het lesje over Fukuyama was interessant, maar mijn fractie was meer getroffen door het prachtige citaat uit Jesaja waarmee de minister zijn antwoord beëindigde.

In eerste termijn heeft de heer Van der Vlies er gemotiveerd voor gepleit om de rivierprik de beschermde status te ontnemen. In antwoord op vraag nr. 68 meldt het kabinet op 17 november dat de rivierprik op de rode lijst staat en dat dat zo moet blijven. In Visserijnieuws van 19 november staat echter dat de rivierprik van de rode lijst is gehaald. Ik durf de regering natuurlijk niet te beschuldigen van het verstrekken van onjuiste informatie, maar het Visserijnieuws hebben wij ook hoog! Ik houd het er maar op dat de regering op grond van onze vragen tot het inzicht gekomen is dat de rivierprik van de rode lijst moet worden geschrapt en dat het dat nog voor het verstrekken van de deadline onverwijld aan Visserijnieuws heeft meegedeeld. Kan de minister in dit debat definitief helderheid bieden? Wij blijven ervoor pleiten om de rivierprik zijn beschermde status op grond van de Flora- en Faunawet te ontnemen, zodat ook deze vis mag worden gevangen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik zal zo kort mogelijk mijn oordeel geven over de moties en amendementen en vervolgens nog enkele resterende vragen beantwoorden.

Mevrouw Kruijsen heeft op stuk nr. 35 een motie ingediend over het landelijk gebied. Haar reden om deze motie in te dienen is vermoedelijk het idee dat ik van alles kan doen met die 700 mln zonder dat de Kamer eraan te pas komt. In eerste termijn heb ik echter al aangeven dat dit bedrag op de begroting staat en dus valt onder de normale begrotingsregels. Er is dus helemaal geen sprake van uitholling van het budgetrecht. Ik zie de motie dan ook als ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Kruijsen vraagt mij in de motie op stuk nr. 34 het idee van een "revolving fund" uit te werken. Hierover is uitvoerig gesproken in het algemeen overleg over biologische landbouw. Uit de beleidsnota over biologische landbouw blijkt dat een goed marktperspectief de belangrijkste reden is voor boeren om naar biologische productiemethoden over te stappen. Als dat perspectief ontbreekt, is er ook geen stimulans. Om die reden ben ik voornemens om het grootste deel van het budget voor biologische landbouw in te zetten voor vraagstimulering.

De marktperspectieven zijn voor mij dus leidend en daarom zie ik geen reden om de systematiek van een "revolving fund" in te stellen. Als een bedrijf liquiditeitsproblemen heeft bij de omschakeling kan een beroep worden gedaan op het Borgstellingsfonds of de banken of op het Borgstellingsfonds en de banken. Ik ben hierop in het algemeen overleg uitputtend ingegaan. Het zal dan ook duidelijk zijn dat ik aanneming van deze motie moet ontraden.

De heren Van den Brink en Atsma hebben op stuk nr. 41 een motie ingediend over de kosten voor het bedrijfsleven bij een dierziekte-uitbraak en de gevolgen hiervan voor het level playing field. Ik stel vast dat het risico voor Nederland op een uitbraak van dierziekten groter is dan elders. Dat is in de afgelopen tien jaar wel bewezen. Wij zijn geconfronteerd met drie grote uitbraken en geen van de landen waarmee onze producenten concurreren, heeft een dergelijk aantal uitbraken gehad, wellicht met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, dat getroffen is door een grote MKZ-uitbraak.

Bij het vaststellen van het kostenplafond per sector wordt uitgegaan van risicoanalyses van de universiteit van Wageningen. De sectoren hebben hiermee ingestemd. Ik streef er verder natuurlijk naar om de kosten zo laag mogelijk te houden. In een convenant, dat nu wordt besproken, zullen afspraken worden gemaakt over de samenwerking. Ik denk dat het niet verstandig is om dit traject te verstoren en daarom ontraad ik aanneming van deze motie.

De heer Mastwijk heeft een motie ingediend over arbo-regelgeving. De eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de staatssecretaris van Sociale Zaken. Het probleem, waarop de heer Mastwijk met zijn motie een antwoord probeert te geven, is in gesprekken met de staatssecretaris inmiddels aangesneden. Dat neemt niet weg dat ik, zoals ik in eerste termijn al zei, dat nogmaals zal doen. Met het oog hierop laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De heer Atsma heeft een motie ingediend over het in de stal houden, respectievelijk in de wei houden van koeien. Deze motie op stuk nr. 37 beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid. Over de exacte invulling van de pilots, het aantal en de inhoud ervan, zal ik de Kamer nader informeren. Ik wijs erop dat ik hierbij niet alleen rekening moet houden met financiële aspecten, maar ook met de vraag of een en ander niet in strijd is met de subsidieregelgeving. Dat zullen wij goed moeten onderzoeken, maar dat neemt niet weg dat ik de heer Atsma toezeg dat ik hiermee op de kortst mogelijk termijn aan de slag zal gaan.

De motie op stuk nr. 36 van mevrouw Kruijsen heeft betrekking op de ecologische hoofdstructuur. Zij vraagt de regering om aan te geven welke doelen er zijn en wie verantwoordelijk is voor de uitvoering en de resultaten. Het kader is qua doelen duidelijk vastgelegd in de rijksnota's, zoals de nota Ruimte en de Agenda voor een Vitaal Platteland. Het is bovendien vastgelegd in een bestuurlijk akkoord met twaalf provincies. Er is dus geen enkele behoefte om daaraan nog iets toe te voegen. In dat licht moet ik het aannemen van deze motie ontraden; zij voegt niets toe aan wat reeds bestaat.

De motie op stuk nr. 40 van de heer Van den Brink heeft betrekking op het level playing field (LPF) – dat past mooi in dit geval – in Europa. Hij constateert dat de inkomenspositie in de agrarische sector slecht is. Dat ben ik van harte met hem eens, maar in eerste termijn heb ik de mogelijkheden en de rol van de overheid daarin al duidelijk gemaakt. Twee weken geleden heb ik een brief aan de Kamer gezonden over de motie-Koopmans, die vorig jaar bij de begrotingsbehandeling aan de orde was. Die motie gaat over precies hetzelfde, hoewel zij is toegespitst op de intensieve veehouderij. In mijn brief staat een opsomming van ongeveer drie bladzijden met wat wij allemaal doen. Dat level playing field is dus uitgangspunt van mijn beleid, op alle relevante beleidsterreinen. In de perspectiefbrief – deze zal ik zo dadelijk nog bespreken in reactie op een vraag van de heer Slob – zal worden geprobeerd om het nog eens te specificeren. De motie is in mijn ogen dan ook overbodig.

De motie op stuk nr. 44 van mevrouw Van Velzen en mevrouw Vos gaat over de externe effecten. Hierover is al heel veel bekend. Ook in het recentelijke algemeen overleg hebben wij daarover van gedachten gewisseld. Ook toen heb ik al een antwoord gegeven, dat ik nu weer zal geven; zo consistent is deze regering wel. In de toegezegde perspectiefbrief zal ik ook de positieve effecten nog eens op een rij zetten. De negatieve effecten, met name voor het milieu, zijn al zeer breed bekend. Wij moeten ons realiseren – de heer Atsma merkte dat ook op – dat het vaak zeer lastig is om te bepalen wat positieve en negatieve effecten zijn; in veel gevallen gebeurt dat zelfs ad hoc. Ik ontraad dus het aannemen van de motie, omdat er voldoende over bekend is dan wel bekend geraakt.

Ik kom bij de motie van mevrouw Van Velzen op stuk nr. 45 over de biologische landbouw en de hectarepremie. Ook daarover hebben wij in het algemeen overleg uitvoerig gesproken. Ik herhaal nog maar eens: wij zetten in op ondersteuning van de vraag. Het is zinloos om aanbod meer te stimuleren dan de markt kan afnemen. Ik ontraad dus ook het aannemen van deze motie.

De motie van mevrouw Van Velzen op stuk nr. 46 heeft betrekking op de kantines. In het overleg over biologische landbouw heb ik al aangegeven dat ik het niet heb gered om met al mijn collega's af te spreken, biologische catering zoveel mogelijk verplicht te stellen. Ik heb mijn best gedaan en ik kan in dit geval niet meer doen. Ik ontraad dus het aannemen van de motie.

De motie op stuk nr. 47 betreft de nota inzake dierenwelzijn en het substantieel verkorten van de termijn van 20 jaar. In EU-verband neem ik in dat verband het voortouw. Zo heb ik gisteren een akkoord bereikt over het transport van dieren. De Kamer kan daarvan vinden wat zij vindt, maar dat is een nauw bevochten zege. De gemiddelde afschrijvingstermijn van stallen is vijftien jaar. Het is goed gebruik om daarmee rekening te houden bij het stellen van scherpere eisen, zeker in EU-verband. Het substantieel verkorten van de termijn is deel van mijn inspanningen. In dat kader kan ik de motie als ondersteuning van het beleid kwalificeren.

Ik kom bij de walvismotie van de D66-fractie op stuk nr. 49. De heer Van der Ham brengt daarmee een nieuw onderwerp in, dat in de eerste termijn door de Kamer niet ter sprake is gebracht. Het is overigens wel een actueel onderwerp. Ik zal de Kamer morgen een schriftelijk reactie doen toekomen – dat lijkt mij het handigst – over mijn positie inzake de IWC. Kort gezegd komt mijn standpunt hierop neer. Ik heb vanmorgen overleg gehad met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland terzake. Wij zijn voorstander van een gereguleerde, gecontroleerde, scherp gemonitorde jacht. Het simpel vasthouden aan het moratorium schept een papieren werkelijkheid. Landen die wel op walvissen jagen, zoals IJsland, Noorwegen en Japan, gaan namelijk gewoon hun gang. Ik ben van mening dat wij beter kunnen streven naar een overeenstemming over de hoeveelheden, de condities en de landen die zouden mogen jagen, dan dat wij strak vasthouden aan een moratorium dat geen inhoud heeft. Eén ding is wel duidelijk: Nederland stapt niet van het moratorium af, als niet geregeld is dat de andere zaken goed voor elkaar zijn. Met andere woorden: geen uitfasering van het moratorium voordat er een adequate infasering is van het andere systeem. Ik heb het dan dus over het systeem met scherpe eisen en met monitoring, waar de landen die nu free for all gaan zich aan moeten houden. Morgen zal de Kamer dit standpunt in een brief aantreffen.

Ik kom op de motie over de dierenwelzijnsindex op stuk nr. 48, van mevrouw Vos en mevrouw Van Velzen. Op dit moment wordt via mijn onderzoeksbudget gewerkt aan een welzijnsindex. Een eventuele implementatie is in eerste instantie natuurlijk een zaak van het bedrijfsleven. Ik ben daarover in gesprek met het bedrijfsleven. Of dat binnen een jaar tot concrete prestatieafspraken zal leiden en van welke omvang, heb ik niet geheel in de hand. Ik ben daarbij afhankelijk van het bedrijfsleven. Als ik de motie zo mag lezen dat ik er alles aan zal doen om te bevorderen dat het bedrijfsleven zo spoedig mogelijk met plannen komt, dan beschouw ik de motie als ondersteuning van mijn beleid. Ik zal de Kamer daarvan op de hoogte houden.

Twee moties van mevrouw Snijder zijn thans nog aan de orde. De motie op stuk nr. 42 betreft de inzet van financiële middelen binnen de oorspronkelijke EHS, conform de eerdere motie-Van der Vlies. De laatste motie is ingediend toen er onvoldoende middelen waren voor de robuuste verbindingen. Nu is wel geld beschikbaar. Robuuste verbindingen zijn een essentieel onderdeel van de EHS. Ook dat hebben wij meerdere malen met elkaar besproken. Wij moeten de kansen grijpen die zich voordoen. Wij moeten een goed koopman zijn. Wij nemen weliswaar een prioriteitenvolgorde in acht, zoals ik eerder ook heb gezegd, maar om het bewust voorbij te laten gaan als er in het kader van de robuuste verbinding iets te koop komt, terwijl er geld is, is natuurlijk geen goed koopmanschap. In die zin handelen wij zoals wij in het verleden hebben gehandeld, en zoals ik heb afgesproken naar aanleiding van de motie-Van der Vlies.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De strekking van de motie is iets anders. Het gaat daarin juist om de relatie tussen de ecologische verbindingszone en de robuuste verbindingszone. Het gaat niet alleen om de financiële middelen. De minister heeft zelf nadrukkelijk gezegd dat hij niet verder wil gaan dan de aangegane verplichtingen voor de ecologische verbindingszones. Wij zien in het veld echter dat dit gewoon doorgaat, naast het aanwijzen van de robuuste verbindingszones. Dat vinden wij onverantwoord.

Minister Veerman:

Ik kan daarover volstrekte duidelijkheid geven. De regering beschouwt de robuuste verbindingen als een essentieel en onverbrekelijk onderdeel van de EHS. En de ecologische verbindingszones, dat is het fijnzinnige netwerk dat wij eerst hadden, is het oude beleid. Daarin zijn verplichtingen aangegaan. Die verplichtingen komen wij na, maar wij gaan geen nieuwe verplichtingen aan. Wij concentreren ons dus op de robuuste verbindingen. Mevrouw Snijder ziet in het veld misschien verplichtingen die in het verleden zijn aangegaan. Als zij mij een voorbeeld kan geven van verplichtingen die na die tijd zijn aangegaan, dan houd ik me zeer aanbevolen. Dat is namelijk niet het beleid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik zal de minister een aantal gebieden aangeven waar nu nog discussies plaatsvinden over de vraag of boeren mee gaan doen met de kleinere verbindingszones.

Minister Veerman:

Dat kan alleen het geval zijn ofwel als er juridische verplichtingen bestaan, ofwel als er verregaande bestuurlijke commitments zijn aangegaan. Anderszins kan het niet. Ik ben dus nieuwsgierig naar de bewijzen. Mevrouw Snijder en ik weten beiden wat daaronder wordt verstaan. Ik houd mij evenwel aanbevolen. Ik zal de eventuele voorbeelden onderzoeken.

Voorzitter. In de tweede motie van mevrouw Snijder, op stuk nr. 43, wordt gevraagd om de duidelijkheid over de begrenzing van de EHS. Ik heb financiële middelen om een EHS van 728.500 hectare te realiseren. Ik wil alleen afspraken waarvoor ik geld heb. Ik zal de EHS dus ook zo snel mogelijk begrenzen tot die oppervlakte. Dat zal ik met de provincies uitwerken. De motie ondersteunt mijn beleid dus.

Mij zijn nog een aantal vragen en een amendement voorgelegd. Mevrouw Kruijsen heeft haar amendement met betrekking tot het geld voor natuureducatie gehandhaafd. Ik heb eerder gezegd dat ik de aanneming van dat amendement ontraad. Ik blijf bij dat oordeel. Als ik het goed heb, zijn de overige amendementen ingetrokken.

De heer Van den Brink heeft een vraag gesteld over diermeel. De Europese Commissie heeft in een voorstel geprobeerd om de "feedban" langzamerhand te versoepelen door onder andere vismeel toe te staan. Nu blijkt echter dat het zeer lastig is om vismeel van diermeel te onderscheiden. Ook heeft het Europees Parlement vrijwel unaniem tegen dat voorstel gestemd. Het is dus allerminst onomstreden dat dierlijke eiwitten weer aan het voer kunnen worden toegevoegd. Dat ligt niet alleen aan het bekende BSE-risico, maar ook aan de duurzaamheid en onze omgang met dieren. Mede gelet op de praktische problemen, blijf ik terughoudend op dit punt.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik vroeg naar de implicatie van de invoer van pluimveevlees uit Brazilië waar wel dierlijke eiwitten inzitten.

Minister Veerman:

Dat zal ik nagaan. Ik denk dat wij ons hier opnieuw op moeten beraden indien hier duidelijke bewijzen van zijn.

De heer Van der Ham heeft even om 100.000 euro gevraagd voor het bovengronds uitrijden van mest. Het spijt mij, maar dat gaat zo niet. In mijn ogen kun je niet zo maar even om 100.000 euro vragen in de tweede termijn. Ik zal de heer Van der Ham vertellen wat ik doe. Dan is hij misschien gerust gesteld. Er wordt al veel onderzoek verricht aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Ook wordt er onderzoek gedaan naar het bedrijfsmatige FIR-gebruik, dat u wel bekend is. De heer Spruit, een bekende boer uit het Groene Hart, is zelfs bij mij geweest. Ik heb hem opdracht gegeven om er gebruik van te maken. Daartoe heb ik hem ontheffing gegeven, zodat hij niet wordt geverbaliseerd. Ik wil de resultaten ervan afwachten alvorens dat op andere schaal en door meer bedrijven te laten doen. Deze experimenten lopen. Laten wij de uitkomsten ervan afwachten. Laten wij het geld voorlopig in onze zak houden.

De heer Van der Ham (D66):

Ik probeerde de minister enigszins uit zijn tent te lokken. Ik hoor namelijk van een stichting voor milieubewuste veehouderij die zich juist ontfermt over de heer Spruit in Zegveld, dat zeer veel boeren eraan meedoen. Zij doen dat, zij het verdekt uit angst dat zij anders worden geverbaliseerd. Zij willen dolgraag meedoen aan het project en dat opschalen, zodat het goed kan worden bestudeerd. Is de minister bereid om in ieder geval met die stichting, maar ook de Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie om de tafel te zitten om na te gaan of hij het project steunt dat zij vorm willen geven? Als dat zo is, trek ik die 100.000 euro in.

Minister Veerman:

Niet het vele is goed, maar het goede is veel. Wij moeten onderzoek doen om te weten waarover wij het precies hebben. Het gaat er niet om dat wij op brede schaal onderzoek doen. Ik zal nagaan of er initiatieven bestaan waar ik nog niet van op de hoogte ben. Als dat zo blijkt te zijn, zal ik bestuderen in hoeverre die dankzij een andere aanpak of een andere manier een bijdrage kunnen leveren aan de vragen waarover het onderzoek uitsluitsel moet geven. Het lijkt mij niet goed als zij ervoor in aanmerking willen komen omdat zij dan simpelweg niet geverbaliseerd worden.

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb de vraag van collega Van den Brink niet goed verstaan. Uit het antwoord van de minister kon ik evenmin opmaken waarover die vraag ging. Collega Van den Brink heeft mij inmiddels uitgelegd dat zijn vraag over de import van producten uit Brazilië en Thailand ging waarin wel degelijk diermeel zit. Die producten zouden op onze schappen belanden. Wij hebben hier ooit over van gedachten gewisseld. Toen heeft de minister gezegd dat dit inderdaad zo was omdat wij die producten niet konden weren. Nu maak ik op uit zijn antwoord dat hij dat niet zeker weet.

Minister Veerman:

Nee, ik heb gezegd dat ik zal nagaan of dat het geval is. Dat lijkt mij het begin van de wijsheid. Vervolgens zal ik nogmaals de vraag onder ogen zien, waarop ik eerder het antwoord heb gegeven, betreffende de mogelijkheid of de onmogelijkheid om het te weren in het kader van de WTO-regels.

De heer Oplaat (VVD):

Ik ben blij met dit antwoord. Excuus voor het misverstand.

Minister Veerman:

Voorzitter. Mevrouw Vos vroeg of wij de EHS wel halen in 2018, als de grondverwerving niet is afgerond vanwege de 30 mln van de motie-Verhagen. Dit bedrag van 30 mln moet gezien worden in het licht van het bedrag van circa 1,5 mld euro dat wij tussen 2005 en 2018 beschikbaar hebben. De Kamer weet dat er in het kader van de afspraken rond dit kabinetsbeleid niet alleen 700 mln is gevoteerd voor reconstructie en EHS, maar dat ook is gezegd dat in de jaren daarop er telkenmale 250 mln euro beschikbaar zou zijn voor de EHS. Dat in aanmerking nemend en in aanmerking nemend andere factoren die een rol spelen, zoals de grondprijs en de ontwikkelingen daarin, denk ik dat wij er gerust op kunnen zijn dat wij in 2018 deze zaak voor elkaar hebben. Als mijn opvolger hierbij in de knel mocht komen, dan denk ik dat de oorspronkelijke EHS in 2018 zeer wel kan worden afgerond en dat met de robuuste verbindingen wat meer tijd kan worden genomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister heeft in de schriftelijke antwoorden op vragen bij de begroting gemeld dat hij de verwerving niet haalt in 2015. Daar zit mijn probleem, want dit is altijd de bedoeling geweest: dán dient de verwerving rond te zijn, zodat de hele inrichting en alles dat erbij hoort in 2018 klaar is. De vraag blijft hoe de minister dit probleem gaat oplossen. Hoe kan hij garanderen dat hij het wel gaat halen en dat deze bezuiniging niet een streep door de rekening zet?

Minister Veerman:

Dit betreft om meerdere redenen een buitengewoon ver voor je uit kijken. Wij hebben nu een bezuiniging van 30 mln op 1500 mln. Wij hebben het vervolgens over een termijn van méér dan tien jaar – veertien jaar – waarin wij vooruitkijken. Wij hebben duidelijke afspraken gemaakt over wat wij de komende tijd gaan doen. Ik vind het spijkers op laag water zoeken, als mij gevraagd wordt: hoe kunt u garanderen dat het in 2018 voor elkaar is? Alles wijst erop dat dit gaat lukken, maar er zijn een paar onzekere factoren. De factor die in dit verband van groot belang is, is de grondprijs en deze is aanzienlijk gedaald. Dat geeft ons onmiddellijk al ruimte die een veelvoud is van de 30 mln die op dit pakket is bezuinigd. Wij moeten niet net doen alsof wij over veertien jaar in de werkelijkheid kunnen kijken. Ik zou zeggen: kijkt u eens veertien jaar terug, toen stond de Muur er nog!

De heer Atsma (CDA):

Ik denk dat ik de minister goed heb verstaan, toen hij sprak van 250 mln structureel straks voor EHS-verwerving. Ik wil erop wijzen dat naar mijn beste weten een meerderheid van de Kamer vindt dat in die 250 mln ook een substantieel bedrag zit voor agrarisch particulier natuurbeheer om maar eens wat te noemen. Als wij er voor het overige niet uit komen met de bedragen voor grondverwerving ten behoeve van de EHS, dan blijft ons pleidooi recht overeind staan om de verhouding tussen aankoop en beheer aan te passen.

Minister Veerman:

Dat is juist. Het is ook één van de factoren die erop van invloed is. Mijn antwoord is evenwel: wie kan over een periode van veertien jaar vooruitkijken, met deze onzekerheden? Het is in deze tijd, waarin wij elke euro om moeten draaien, toch ook een groot goed dat de regering zoveel geld gereed heeft liggen voor de EHS? Wij moeten dan niet een voorstelling van zaken proberen te creëren alsof dit nu ineens grotelijks in het gedrang komt. Daar zijn de onzekerheden te groot voor en daar is ook de bereidheid van deze regering om Veermaner stappen in te zetten, niet op gericht. Integendeel zelfs.

Voorzitter. Ik kom bij de vraag van mevrouw Kruijsen met betrekking tot de borging van de internationale doelen van de EHS, waarbij zij een eenduidig kader gewenst acht. Nu, de minister van LNV is resultaatverantwoordelijk voor de rijksdoelen zoals die in het meerjarenprogramma Vitaal platteland zijn aangegeven. Het betreft het tweede deel van de Agenda voor een Vitaal Platteland. Daarbij gaat het om de realisatie van de ecologische hoofdstructuur, de nationale landschappen, grootschalig regionaal groen, landbouwdoelen en reconstructie. De uitvoeringsverantwoordelijkheid voor deze doelen wordt met het in werking treden van het ILG met ingang van 2007 neergelegd bij de provincies. Er worden dan afspraken over gemaakt welke doelen wij op welk moment moeten hebben gerealiseerd. Halverwege de looptijd van het ILG-contract evalueren wij de voortgang. Dan rekenen wij af op basis van de gerealiseerde prestaties en moet er eventueel worden terugbetaald. Ik heb dit bij het begrotingsonderzoek al gemeld.

Ik kom bij de vraag van mevrouw Kruijsen met betrekking tot de inschatting van de knelpunten. Zij vraagt hoe de minister komt aan 135 mln aan knelpunten; daarover is verwarring in het veld. Het betreft een inschatting van de omvang van die knelpunten die in samenwerking met de terreinbeheerders is opgesteld. Daarbij gaat het om 60% echte natuurterreinen en circa 40% landgoederen. Ik begrijp dan ook niet waarover verwarring bestaat, omdat die inventarisatie is gemaakt in overleg en in samenwerking met de terreinbeheerders. Kunt u mij daarover verder informeren? Ik ben er zeer nieuwsgierig naar.

Mevrouw Kruijsen heeft gevraagd naar de reactie van het Groenfonds dat 42.000 hectare niet realistisch is. 42.000 hectare is een stevige opgave voor particulier natuurbeheer, zoals ik meermalen heb gezegd. Ik onderneem stappen om deelname te bevorderen via extra voorlichting en regelgeving. Het LEI heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan en aangegeven dat met name de communicatie over het particulier natuurbeheer een knelpunt is en een flinke impuls moet hebben. De afgelopen jaren was er een flinke groei. In 2007 zal ik evalueren of de omslag van verwerving naar beheer slaagt. Ik zet mij in om dat te realiseren, maar garanties worden in dit leven niet gegeven.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Mijn vraag was vooral of u een reactie wilde geven op het rapport van het Groenfonds, dat daarnaar een onderzoek heeft laten doen.

Minister Veerman:

Die reactie heb ik u gegeven. Het Groenfonds ziet dat wat anders dan ik. Overigens geven wij dit vorm in goed overleg met het Groenfonds. Ik ga er vooralsnog van uit dat wij het zullen halen. Wij zullen daartoe inspanningen moeten doen, maar wij hebben op een aantal punten de omstandigheden gewijzigd. Het opschorten van de koopplicht heeft het vertrouwen ook niet vergroot. Nu hebben wij geld; nu kan ik het garanderen. Dat is door de recente bezuinigingen niet in gevaar gekomen. U mag de minister ook wel eens ergens voor prijzen, ook al staat u aan de andere kant van de streep. Toen hebben wij dat erbuiten kunnen houden. Ik heb gezegd dat ik niet ten tweeden male door bezuinigingen gedwongen wilde zijn om de koopplicht op te schorten. Dat is gehonoreerd, waarvoor ik het kabinet en in het bijzonder de minister van Financiën dankbaar ben.

De heer Slob heeft gevraagd wanneer de perspectiefbrief komt. U moet twee dingen goed uit elkaar houden. De perspectiefbrief komt op korte termijn, binnen enkele weken. Ik heb eerder gezegd dat ik tegen de zomer kom met een veel grondigere perspectiefstudie voor de landbouw in zijn totaliteit als een legaat aan de sector.

De rivierprik is inderdaad van de rode lijst. Het gaat goed met de rivierprik, die beschermd is via de Habitatrichtlijn en beschermd moet worden in het kader van de Flora- en Faunawet. Gedeputeerde Staten kunnen vissers ontheffing verlenen, wanneer zij onevenredig nadeel ondervinden. U ziet dat het lezen van Visserijnieuws buitengewoon nuttig is.

Op de vraag van mevrouw Kruijsen over de resultaatverantwoordelijkheid van de rijksdoelen heb ik zojuist een antwoord gegeven.

De voorzitter:

Ik begrijp dat er nog een enkele vraag overblijft.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb de minister een suggestie gedaan om met het oog op de toekomst van de kennisinfrastructuur in elk geval de optie in beeld te houden die LTO heeft geschetst. Hij heeft nog geen reactie gegeven op de niet onbelangrijke reactie op stuk nr. 38 over de prijzenslag, die een doorkijkje geeft naar de Mededingingswet.

Minister Veerman:

Dat verzuim moet ik meteen goedmaken. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik de heer Atsma daarin tegemoet kom. Ik zal kijken wat er in het buitenland gebeurt. Er is al opdracht gegeven aan onze landbouwraden om dat te onderzoeken. Wij zullen de resultaten daarvan eerst bekijken om te zien in hoeverre wij het bij de verdere vormgeving van de Mededingingswet gestalte kunnen geven. In die zin kan ik de motie als ondersteuning van mijn beleid kwalificeren.

Ik draag niet direct kennis van de ideeën van LTO over het onderwijs, maar ik stel mij voor dat ik die suggestie kan overnemen.

De heer Van den Brink (LPF):

Volgens mij is de Muur in 1989 gevallen en is dat vijftien jaar geleden.

Minister Veerman:

Dat is juist. U hebt goed geteld, mijnheer Van den Brink. Ik wilde even kijken of iedereen dat nog wist.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het was op 9 november 1989!

Er is nog een vraag blijven liggen over de suikermarkt.

Minister Veerman:

Dat klopt. Dat is geen toeval, maar ik ken de heer Slob als een oplettend iemand! Dit zou namelijk uitnodigen tot een groot en omvangrijk betoog, want wij hebben het daar gisteren in de Landbouwraad heel uitvoerig over gehad. Recent heb ik daarover in een AO ook heel uitvoerig gesproken. Ik denk dat ik in dat AO voldoende duidelijk heb gemaakt wat het Nederlandse standpunt is. Ik heb met zeer veel interesse kennis genomen van de inspanning van het Platform, en de groeiende overeenstemming tussen Platform en Novib (Oxfam Netherlands). Ik heb gisteren nog met de Duitse, Belgische, Franse en Nederlandse bietenplanters gesproken, en met een vertegenwoordiger van Oxfam, om nog eens duidelijk te horen hoe het daar ligt. Het standpunt van de Nederlandse regering is zoals het is. Ik heb in de ministerraad melding gemaakt van de resultaten van het algemeen overleg. Er zit niet veel verschil tussen wat het Platform c.s. wil, en de Nederlandse regering. We hebben op drie punten nog zeer belangrijke besluiten te nemen: de prijs, de quotakorting en de termijnen, inclusief de internationale verhandelbaarheid van de quota. Wij moeten ons realiseren dat dat op termijn de echte cruciale onderhandelingspunten worden voor de Commissie. Het is wel duidelijk geworden dat invoering in 2005 niet meer tot de mogelijkheden behoort. Eerst moet nog worden afgewacht wat het WTO-panel inzake suiker zal opleveren, voordat de commissaris met een definitief voorstel bij de Raad komt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik neem aan dat wij dit later regulier behandelen. Kan helder naar voren worden gebracht wat het standpunt van de Nederlandse regering is ten opzichte van dat van vorige week?

Minister Veerman:

Dat is niet gewijzigd. De Nederlandse regering vindt dat wij op het punt van de suikermarktordening naar een hervorming moeten. Wij willen dat er aanpassingen komen op het gebied van quota, prijs en termijn. De Nederlandse regering vindt dat de gerechtvaardigde belangen van de armste ontwikkelingslanden, de MOL's, en die van de ACP-landen evenwichtig moeten worden meegenomen. Ik stel vast dat dit de hoofdlijnen zijn van de ideeën van het platform, maar het is met name de invulling van de drie genoemde variabelen die het meest interessant zal zijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn bondige en, blijkens de reacties van de Kamerleden, toch volledige beantwoording.

Ik stel voor, volgende week over de ingediende moties te stemmen.

Aldus wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.50 uur tot 20.10 uur geschorst.

Naar boven