Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 november over de interne markt.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Naar aanleiding van het algemeen overleg van gisteren over de kaderrichtlijn voor de interne markt voor diensten, waarover begin volgende week in de Raad voor Concurrentievermogen voor het eerst tussen de ministers van Economische Zaken in Europa wordt gesproken, wil ik graag de volgende drie moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de conceptrichtlijn voor de interne markt voor diensten verdergaande liberalisering van de Europese dienstenmarkt beoogt langs de weg van hantering van het beginsel van het land van oorsprong;

overwegende dat exclusieve hantering van het beginsel van het land van oorsprong gepaard kan gaan met aantasting van de mogelijkheden tot marktordening op nationaal niveau, het onder druk komen van bestaande vergunningsstelsels en kwalificatievereisten, aantasting van consumentenbescherming, problemen bij effectief toezicht en controle, onvoldoende waarborgen voor de bescherming van het nationale stelsel van arbeids- en sociaal recht en collectief geregelde arbeidsvoorwaarden;

verzoekt de regering, zich in Europa uit te spreken tegen een eenzijdige benadering van de liberalisering van de interne markt voor diensten op grond van het beginsel van "het land van oorsprong";

verzoekt de regering voorts, zich in te zetten voor liberalisering van de interne markt voor diensten langs verschillende wegen, waarbij naast het beginsel van het "land van oorsprong" evenwichtig gebruik wordt gemaakt van de andere wegen zoals het beginsel van het "land van ontvangst", harmonisering van regelgeving, het wegnemen van belemmeringen voor vestiging en het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdende dienstverlening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(21501-30).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Douma

constaterende dat door de Europese Commissie een voorstel is gedaan voor een richtlijn voor de interne markt voor diensten gebaseerd op het beginsel van "het land van oorsprong";

overwegende dat de dienstverlening door buitenlandse bedrijven over het algemeen gepaard gaat met de aanwezigheid in Nederland van werknemers van de dienstverlener afkomstig uit het land van waaruit de dienst wordt ingekocht;

overwegende dat daarmee onduidelijkheid kan ontstaan over de vraag of de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van het land van oorsprong van toepassing zijn, dan wel van het land waar de diensten worden geleverd;

overwegende dat de door de regering aangekondigde verbreding van de toepassing van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde arbeid (WAGA) op grond van de EU-detacheringsrichtlijn slechts een gedeeltelijke oplossing biedt omdat een deel van de bescherming van het Nederlandse sociale en arbeidsrecht niet onder de detacheringsrichtlijn valt;

spreekt uit dat de regering zich bij de verdere uitwerking van de richtlijn, met name ten aanzien van de sociale en arbeidsrechtelijke aspecten, zal inzetten voor toepassing van het beginsel van "het land van tewerkstelling" en verzoekt de regering de Kamer over de resultaten van haar activiteiten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma, Vendrik en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63(21501-30).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de conceptrichtlijn voor de interne markt voor diensten verdergaande liberalisering van de Europese dienstenmarkt beoogt, zonder dat duidelijk wordt aangegeven tot welke diensten de werking van de richtlijn zich uitstrekt;

overwegende dat de regering zelf heeft aangegeven enkele met name genoemde diensten van de werking van de richtlijn te willen uitzonderen;

spreekt uit dat, naast de in de brief van de regering reeds genoemde diensten, van de richtlijn interne markt voor diensten ten minste moeten worden uitgesloten de diensten van algemeen belang, alsmede de diensten op het terrein van de gezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning en de sector van de uitzendbureaus c.q. terbeschikkingstelling van arbeid;

draagt de regering op, in Europa te bewerkstelligen dat een dergelijke beperking van de reikwijdte in de richtlijn wordt opgenomen en verzoekt de regering de Kamer over haar inspanningen en het bereikte resultaat te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma, Vendrik en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(21501-30).

De heer Van Dijk (CDA):

Ik wil een vraag stellen over het moment waarop deze moties worden ingediend en de Kamer om een uitspraak wordt gevraagd. Er is gisteren afgesproken dat er een aanvraag voor een advies naar de SER wordt gezonden. Daarin wordt gevraagd om een advies uit te brengen over verschillende van de onderwerpen die u in uw motie aan de orde stelt. Is het wel verstandig en logisch om de Kamer een uitspraak te laten doen terwijl er een advies is gevraagd aan de SER?

De heer Douma (PvdA):

Daar is een heel eenvoudig antwoord op te geven. Ik ben voorstander van de adviesaanvraag aan de SER. De minister heeft echter in het overleg dat wij hebben gevoerd, gezegd dat hij er prijs op stelt om reeds in deze fase van het overleg dat in Europa plaatsvindt op hoofdlijnen een gedachtewisseling te hebben zodat hij weet waar de Kamer voor staat. Het moet duidelijk zijn met welk mandaat hij de komende maanden, waarin natuurlijk wordt onderhandeld, deze onderhandelingen voert. Ik ben het met u eens dat de SER om advies over deze materie moet worden gevraagd. Ik vind echter ook dat het parlement aan het begin van dit belangrijke onderhandelingstraject moet aangeven binnen welke kaders de minister wordt geacht die onderhandelingen in Europa te voeren.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Gisteren hebben wij een uitvoerig debat gehad in een algemeen overleg over de interne markt voor de diensten. De minister heeft in dat debat uiteindelijk toegezegd dat er een adviesaanvraag aan de SER zal worden gezonden inzake twee onderwerpen, namelijk het "oorspronglandbeginsel" en de vraag welke sectoren precies onder de kaderrichtlijn zouden moeten vallen. Tijdens de discussie hebben wij aan de minister gevraagd om toe te zeggen dat hij, zo lang dat SER-advies nog niet is uitgebracht, geen onomkeerbare beslissingen zal nemen. Die toezegging hebben wij niet gekregen. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de minister de SER om advies zal vragen inzake de dienstenrichtlijn over het "oorspronglandbeginsel" en de sectoren die onder de kaderrichtlijn zouden moeten vallen;

overwegende dat de SER gevraagd zal worden om dit advies vóór 1 april 2005 op te stellen;

verzoekt de regering, zolang het SER-advies nog niet is uitgebracht, in het Europees overleg geen onomkeerbare beslissingen te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk, Douma, Bakker en Van Egerschot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65(21501-30).

Ik heet minister Brinkhorst weer van harte welkom in de plenaire vergadering, nadat hij vanwege een verkeersongeluk enige tijd weg is geweest.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Hartelijk dank voor uw warme woorden. U weet dat ik van deze stal houd. Ik behoor al vele jaren tot de dieren die in deze stal verblijven en de geur ervan is mijn geur. Ik ben er dan ook buitengewoon verheugd over dat ik weer in staat ben, mijn functie te vervullen.

Het algemeen overleg over de Dienstenrichtlijn was een belangrijk debat. Het gaat inderdaad om een ontwikkeling die belangrijk is voor de verdere totstandkoming van de Europese interne markt. Er is een viertal moties ingediend, drie van de heer Douma, gesteund door de heer Vendrik en mevrouw Gerkens, en een motie van de heer Van Dijk.

De drie moties van de heer Douma vallen op door de selectieve waarneming van de werkelijkheid die eruit spreekt. Ik waardeer het zeer dat hij zich ten principale heeft uitgesproken voor liberalisering van de Europese dienstenmarkt, als bijdrage tot Europese groei en concurrentie. De heer Vendrik en mevrouw Gerkens daarentegen hebben de Europese markt categorisch afgewezen. Tegen deze achtergrond beoordeel ik deze moties.

In de eerste motie gaat het om exclusieve hantering van het beginsel van het land van oorsprong, die gepaard kan gaan met een aantasting van de mogelijkheid tot marktordening op nationaal niveau. Dit is een onjuiste weergave van de feiten. Ik heb gisteren één- en andermaal gesteld dat het om verschillende instrumenten gaat. Daarop heeft de heer Douma ook genuanceerd gereageerd, maar deze opstelling blijkt niet uit de motie. Er is sprake van een eenzijdige benadering van de liberalisering; die verwerp ik en tegen deze achtergrond vind ik deze motie onevenwichtig en innerlijk tegenstrijdig. Ze is ook niet in overeenstemming met het verloop van het debat dat ik met de heer Douma heb gevoerd, dus ik ontraad de Kamer aanneming van deze motie.

De tweede motie heeft te maken met de WAGA, belangrijke wetgeving waarvoor het kabinet zich ook altijd sterk gemaakt heeft. Het gaat erom dat wij sociale en arbeidsrechtelijke aspecten van Nederland niet willen laten uithollen door een eenzijdige benadering van anderen, maar daar is hierbij geen sprake van. Er is geen sprake van dat uitholling van het Nederlandse sociale en arbeidsrechtelijke bescherming een uitgangspunt van de Dienstenrichtlijn zou zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat het Europese sociale model gekenmerkt wordt door concentratie op concurrentiekracht en door sociale cohesie. Dat ligt aan de basis van de WAGA en daarop wordt op geen enkele wijze afbreuk gedaan door deze dienstenrichtlijn. Ik betreur het dan ook dat deze motie die suggestie wekt. Ik herken mij niet in de oriëntaties. Ik vind het ook zeer prematuur. Wij staan namelijk achter het gestelde in het dictum, namelijk dat de sociale en arbeidsrechtelijke aspecten duidelijk naar voren moeten komen. Of dat alleen gebeurt, zoals hier wordt voorgesteld, door het land van tewerkstelling, is een kwestie die nog moet worden bezien. Het is dus een selectieve weergave van de feiten.

Dit geldt eigenlijk ook voor de derde motie. Omdat ik de constructieve bijdrage van de heer Douma aan het debat zeer heb gewaardeerd, betreur ik het dat in de motie een zeer eenzijdige weergave gegeven wordt. In de deze motie wordt een uitdrukkelijke uitzondering voorgesteld voor de uitzendbranche, de gezondheidszorg en de maatschappelijke ondersteuning. Ik wijs erop dat het verdrag in ieder geval geldt voor de uitzendbranche en de gezondheidszorg, ongeacht de vraag of de richtlijn wordt aangenomen.

Ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning is er nog geen duidelijkheid over de vraag of dit wel of niet onder de richtlijn wordt opgenomen. Diensten van algemeen belang zijn in ieder geval uitgesloten van de richtlijn. Deze motie wekt de suggestie dat dit niet het geval is. Om die reden en eerlijk gezegd ook omdat de handtekeningen van de heer Vendrik en van mevrouw Gerkens eronder staan, interpreteer ik deze motie als strijdig met de doelstelling van het kabinet. Ik ontraad de Kamer deze motie aan te nemen.

Heel anders is het gesteld met de motie van de heer Van Dijk. Anders dan hij suggereert, ben ik wel degelijk van mening dat er een SER-advies moet komen. Ik zie dat echter als een ondersteuning van het beleid, want het kabinet is zeker niet van plan om een onomkeerbare beslissing te nemen. Het gaat volgende week om een eerste debat. Het is weliswaar een belangrijk debat, maar er is geen sprake van onomkeerbare beslissingen. Ik heb de Kamer toegezegd, op korte termijn een SER-advies te zullen vragen. Ik kan zeer goed leven met deze motie, sterker nog, ik zie de motie als een ondersteuning van de evenwichtige wijze waarop het kabinet met deze problematiek omgaat. Ik zou het waarderen als de Kamer deze motie in brede zin wil ondersteunen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, zo dadelijk ook te stemmen over de moties die bij dit VAO zijn ingediend.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven